Etaamb.openjustice.be
Wet van 25 mei 2000
gepubliceerd op 29 juni 2000

Wet tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2000007154
pub.
29/06/2000
prom.
25/05/2000
ELI
eli/wet/2000/05/25/2000007154/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 MEI 2000. - Wet tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK I De vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek

Art. 2.§ 1. De beroeps- of aanvullingsmilitair heeft het recht prestaties te verrichten in de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek op voorwaarde dat hij : 1° een aanvraag daartoe indient;2° in werkelijke dienst is op het ogenblik dat hij zijn aanvraag indient, zonder in mobiliteit of gebezigd te zijn, zonder ter beschikking gesteld te zijn hetzijn van de rijkswacht, hetzij van een openbare dienst en zonder een functie te bekleden waarvan bezoldiging niet gedragen wordt door de begroting van het Ministerie van Landsverdediging;3° niet tewerkgesteld is in een internationaal of intergeallieerd organisme;4° niet dient in een functie of een eenheid of militair organisme die de Koning om operationaliteitsredenen van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek uitsluit. De militair die evenwel van het recht bedoeld in het eerste lid uitgesloten is door toepassing van de bepalingen van het eerste lid, 2°, kan van zijn werkgever de toelating bekomen om prestaties te verrichten in de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek. § 2. Bij de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek worden de prestaties verricht over vier werkdagen per week en dit gedurende een periode van één jaar.

Iedere periode is hernieuwbaar voor een periode van één jaar.

Art. 3.De Koning bepaalt de nadere regels wat betreft de procedure van aanvraag en van hernieuwing van de aanvraag en de uitoefening van de in artikel 2 bedoelde arbeidsregeling.

De Koning wijst de militaire overheid aan die bevoegd is om vast te stellen dat de voorwaarden om het recht te openen bedoeld in artikel 2, § 1, eerste lid, vervuld zijn, alsook de overheid bevoegd om de beschouwde arbeidsregeling toe te staan in het geval bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid.

Art. 4.Mits eenschriftelijke opzegging van drie maanden kan de militair een einde maken aan de arbeidsregeling bedoeld in artikel 2, tenzij de militaire overheid bedoeld in artikel 3, tweede lid, een kortere termijn aanvaardt.

Art. 5.§ 1. De arbeidsregeling bedoeld in artikel 2 eindigt automatisch zonder opzegging : 1° in geval van afkondiging van mobilisatie;2° in geval van afkondiging van de periode van oorlog;3° in geval uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, bij beslissing van de Ministeraad;4° in geval de betrokken militair overstapt in de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap;5° wanneer de militair een einde-loopbaanverlof bekomt of in disponibiliteit wordt geplaatst. § 2. Mits een schriftelijke opzegging van drie maanden eindigt de arbeidsregeling bedoeld in artikel 2 bij gemotiveerde beslissing van de militaire overheid aangewezen door de Koning in geval van mutatie naar een internationaal of intergeallieerd organisme, of naar een functie, een eenheid of een militair organisme uitgesloten van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek.

De betrokken militair kan verzaken aan het voordeel van deze opzegging.

Art. 6.§ 1. De arbeidsregeling bedoeld in artikel 2 wordt automatisch en zonder opzegging geschorst voor de vereiste duur : 1° in geval van deelname aan beroepscursussen of examens bepaald door de Koning;2° in geval van operationele inzet in de vorm van ordehandhavingsinzet;3° in geval van deelname aan een opdracht van hulpverlening op het nationale grondgebied;4° bij het op preadvies stellen voor een situatie bedoeld in 2° en 3°;5° wanneer de betrokken militair opgeroepen wordt om zich aan te bieden voor een militaire rechtbank in eender welke hoedanigheid;6° wanneer de betrokken militair gehospitaliseerd wordt of zich aanbiedt voor raadpleging of voor medische onderzoeken in een militaire medische formatie of hospitaalformatie;7° in geval van zwangerschapsverlof of opvangverlof;8° in geval van tijdelijke ambtsontheffing om gezondsheidsredenen, om gezinsredenen of bij tuchtmaatregel;9° in geval van schorsing bij ordemaatregel. § 2. Mits een schriftelijke opzegging van drie maanden wordt de arbeidsregeling bedoeld in artikel 2 geschorst voor de vereiste duur, bij gemotiveerde beslissing van de militaire overheid aangewezen door de Koning : 1° in geval van deelname aan een andere cursus dan die bedoeld in § 1, 1°;2° in geval van plaatsing in de deelstand « in intensieve dienst »;3° in geval van een opdracht van hulpverlening buiten het nationale grondgebied of deelname aan een andere vorm van operationele inzet dan die bedoeld in § 1, 2°. De betrokken militair kan verzaken aan het voordeel van de opzegging bedoeld in het eerste lid. § 3. De arbeidsregeling bedoeld in artikel 2 wordt opgeschort om de deelname van de betrokken militair toe te laten aan eender welke sociale activiteit of activiteit van public relations voor de duur van een dag op gemotiveerd voorstel van de korpscommandant en voor zover de betrokken militair zijn instemming betuigt. § 4. Deze schorsing heeft niet tot gevolg dat de periode van één jaar bepaald in artikel 2, § 2, eerste lid, verlengd wordt.

Wanneer de vereiste duur evenwel niet meer dan vier opeenvolgende dagen bedraagt waarop normaal geen prestaties dienden verricht te worden in het kader van de vierdagenweek, wordt de arbeidsregeling bedoeld in artikel 2 behouden.

De bijkomende prestaties die in dit kader worden verricht worden gecompenseerd in periodes van afwezigheid die met verlof worden gelijkgesteld, volgens een systeem van overdracht dat door de Koning wordt bepaald.

Art. 7.De militair die prestaties verricht in de arbeidsregeling bedoeld in artikel 2 is in werkelijke dienst.

De periode van afwezigheid wordt met verlof gelijkgesteld.

Art. 8.§ 1. De militair die prestaties verricht in de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek ontvangt tachtig procent van de volle wedde, hierna genaamd « verminderde wedde ».

Evenwel, indien de arbeidsregeling bedoeld in het eerste lid wordt geschorst en indien de militair prestaties verricht, overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, §§ 1 tot 3, gedurende een ganse dag tijdens dewelke hij geen prestaties had dienen te verrichten in het kader van de vierdagenweek, en zonder dat deze prestaties overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, § 4, gecompenseerd worden in tijd, wordt de verminderde wedde verhoogd met vier of vijf procent van de volle wedde per volledig gepresteerde dag, al naar gelang voor de beschouwde kalendermaand het aantal dagen dat hij geen prestaties had dienen te verrichten gelijk is aan vijf of vier. § 2. De militair bedoeld in § 1, eerste lid, ontvangt een weddecomplement waarvan de Koning het bedrag bepaalt. Dit weddecomplement maakt integraal deel uit van de verminderde wedde.

De betrokken militair kan evenwel vrijwillig afzien van het weddecomplement.

De wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, is van toepassing op het weddecomplement.

Het weddecomplement wordt evenredig verminderd wanneer de militair een verhoging van de verminderde wedde heeft genoten waarin § 1, tweede lid voorziet. § 3. De Koning bepaalt de nadere regels voor uitvoering van de bepalingen van dit artikel.

Art. 9.De periode van afwezigheid in het kader van de arbeidsregeling bedoeld in artikel 2 wordt, voor de berekening van het rust- of overlevingspensioen, als werkelijke dienst in aanmerking genomen en geldt als activiteitsperiode in de graad voor de toepassing van artikel 58 van de samengeordende wetten op de militaire pensionen.

In voorkomend geval wordt het rust- of overlevingspensioen, voor de militair onder de arbeidsregeling bedoeld in artikel 2 op het ogenblik van de toekenning van het pensioen, berekend op basis van de wedde die de betrokken militair zou gekregen hebben indien hij niet had genoten van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek.

Art. 10.De aanvraag bedoeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 1°, kan te allen tijde worden ingediend. HOOFDSTUK II. - De haltijdse vervroegde uitstap

Art. 11.De beroeps- of aanvullingsmilitair heeft het recht prestaties te verrichten in de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap op voorwaarde dat hij : 1° een aanvraag daartoe indient;2° in werkelijke dienst is op het ogenblik dat hij zijn aanvraag indient, zonder in mobiliteit of gebezigd te zijn, zonder ter beschikking gesteld te zijn hetzij van de rijkswacht, hetzij van een openbare dienst en zonder een functie te bekleden waarvan de bezolding niet gedragen wordt de begroting van het Ministerie van Landsverdediging;3° niet tewerkgesteld is in een internationaal of intergeallieerd organisme;4° niet dient in een functie of in een eenheid of een militair organisme die de Koning om operationaliteitsredenen van de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap uitsluit;5° nog ten hoogste vijf jaar moet dienen op de datum waarop de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap aanvangt. De militair die evenwel van het recht bedoeld in het eerste lid uitgesloten is door toepassing van de bepalingen van het eerste lid, 2°, kan van zijn werkgever de toelating bekomen om prestaties te verrichten in de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap.

Art. 12.De Koning bepaalt de nadere regels wat de procedure van aanvraag en de uitoefening van de in artikel 11 bedoelde arbeidsregeling betreft.

De Koning wijst de militaire overheid aan die bevoegd is om vast te stellen dat de voorwaarden om het recht te openen bedoeld in artikel 11, eerste lid, vervuld zijn, alsook de overheid bevoegd om de beschouwde arbeidsregeling toe te staan in het geval in artikel 11, tweede lid.

Art. 13.De arbeidsregeling bedoeld in artikel 11 eindigt automatisch zonder opzegging : 1° in geval van afkondiging van de mobilisatie;2° in geval van afkondiging van de periode van oorlog;3° ingeval uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, bij beslissing van de Ministerraad;4° wanneer de militair een einde-loopbaanverlof bekomt.

Art. 14.§ 1. De arbeidsregeling bedoeld in artikel 11 wordt automatisch en zonder opzegging geschorst voor de vereiste duur : 1° in geval van operationele inzet in de vorm van ordehandhavingsinzet;2° in geval van deelname aan een opdracht van hulpverlening op het nationale grondgebied;3° bij het op preadvies stellen voor een situatie bedoeld in 2° en 3°;4° in geval van zwangerschapsverlof of opvangverlof;5° in geval van tijdelijle ambtsontheffing om gezondheidsredenen, om gezinsredenen of bij tuchtmaatregel;6° in geval van schorsing bij ordemaatregel. Mits een schriftelijke opzegging van drie maanden wordt de arbeidsregeling bedoeld in artikel 11 geschorst voor de vereiste duur, bij gemotiveerde beslissing van de militaire overheid aangewezen door de Koning : 1° in geval van deelname aan een cursus;2° in geval van een opdracht van hulpverlening buiten het nationale grondgebied of deelname aan een andere vorm van operationele inzet dan die bedoeld in het eerste lid, 1°. De betrokken militair kan verzaken aan het voordeel van de opzegging bedoeld in het tweede lid. § 2. Wanneer de in § 1 bedoelde vereiste duur evenwel niet meer dan vijf dagen bedraagt in de loop van eenzelfde maand, wordt de arbeidsregeling bedoeld in artikel 11 behouden.

De bijkomende prestaties die in dit kader worden verricht, worden gecompenseerd in periodes van afwezigheid die met verlof worden gelijkgesteld, volgend een systeem van overdracht dat door de Koning wordt bepaald.

Art. 15.De militair die prestaties verricht in de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap is in werkelijke dienst.

De periode van afwezigheid wordt met verlof gelijkgesteld.

Art. 16.De militair in de regeling van halftijdse vervroegde uitstap komt niet meer in aanmerking voor bevordering behalve als die volgens dienstanciënniteit geschiedt.

Hij kan niet meer worden voorgedragen in bevorderingscomités en niet meer deelnemen aan examens of vergelijkende examens voor bevordering.

Art. 17.§ 1. De militair die prestaties verricht in de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap ontvangt vijftig percent van de volle wedde. § 2. Bovendien ontvangt de betrokken militair een maandelijkse toelage waarvan de Koning het bedrag bepaalt. Hij kan evenwel vrijwillig afzien van deze toelage.

De wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, is van toepassing op deze maandelijkse toelage.

In afwijking van artikel 30, § 1, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt geen rekening gehouden met de in het eerste lid bedoelde toelage voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen. § 3. Wanneer de in § 1 bedoelde arbeidsregeling eindigt of geschorst wordt, wordt de militair beschouwd voltijdse prestaties te verrichten.

De maandelijkse toelage bedoeld § 2, eerste lid, wordt evenredig verminderd voor de periode gedurende dewelke de militair voltijdse prestaties heeft verricht. § 4. De Koning bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van de bepalingen van dit artikel.

Art. 18.De periode van afwezigheid in het kader van de regeling bedoeld in artikel 11 wordt, voor de berekening van het rust- en overlevingspensioen, als werkelijke dienst in aanmerking genomen en geldt als activiteitsperiode in de graad voor de toepassing van artikel 58 van de samengeordende wetten op de militaire pensioenen.

In voorkomend geval wordt het rust- of overlevingspensioen, voor de militair in de regeling bedoeld in artikel 11 op het ogenblik van de toekenning van het pensioen, berekend op basis van de wedde die de betrokken militair zou gekregen hebben indien hij niet had genoten van de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap.

Art. 19.De aanvraag bedoeld in artikel 11, 1°, kan te allen tijde worden ingediend. HOOFDSTUK III. - De tijdelijke aanpassing van de bepalingen tot regeling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking

Art. 20.§ 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de beroeps- of aanvullingsofficier, met uitzondering van de officier-geneesheer, de officier-apotheker, de officier-tandarts en de officier-dierenarts, evenals op de beroeps- of aanvullingsonderofficier, die voldoet aan volgende voorwaarden : 1° een aanvraag daartoe indienen;2° in werkelijke dienst is op het ogenblik dat hij zijn aanvraag indient, zonder in mobiliteit of gebezigd te zijn en zonder ter beschikking gesteld te zijn hetzij van de rijkswacht, hetzij van een openbare dienst en zonder een functie te bekleden waarvan de bezoldiging niet gedragen wordt door de begroting van het Ministerie van Landsverdediging;3° tenminste vijftien jaar werkelijke dienst hebben volbrachts als militair of kandidaat-militair van het actief kader, niet soldijtrekkende. De Koning kan evenwel de uitsluiting bedoeld in het eerste lid voor bepaalde categorieën van officieren-geneesheren, -apothekers, -tandartsen en -dierenartsen die Hij bepaalt. § 2. De tijdelijke ambtsontheffingen wegens loopbaanonderbreking, toegestaan in de periode bedoeld in § 3, eerste lid, nemen de bepalingen in acht die gelden voor de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, met uitzondering evenwel van de bepalingen vastgesteld in artikel 21. § 3. De in § 1, eerste lid, 1°, bedoelde aanvraag moet worden ingediend : 1° ten laatste op 19 augustus 2000 voor de officieren;2° ten laatste op 19 augusutus 2001 voor de onderofficieren. Bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit kan de Koning de perioden waarin de voormelde aanvraag kan worden ingediend, verlengen, afhankelijk van de evolutie van de vertrekken.

Bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit kan de Koning deze al dan niet verlengde perioden voor de officieren inkorten, wanneer de personeelsenveloppe zich stabiliseert op 5 000 officieren in werkelijke dienst, en voor de onderofficieren wanneer de personeelsenveloppe zich stabiliseert op 15 000 onderofficieren in werkelijke dienst, afhankelijk van de evolutie van de vertrekken en de aanwervingen.

De tijdelijke ambtsontheffing bedoeld in § 2 dient in te gaan ten laatste de eerste dag van de vierde maand die volgt op de uiterste datum die is vastgesteld voor de indiening van een aanvraag.

Art. 21.§ 1. De duur van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking is maximum vijf jaar.

Deze duur wordt gesplist in twee periodes van respectievelijk drie en twee jaar.

In periode van vrede kan de loopbaanonderbreking niet door de Minister van Landsverdiging worden ingetrokken. § 2. De bepalingen van artikel 20 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht zijn van toepassing op de militair die een tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 20, tweede lid, geniet. Een voorafgaane toelating van de Minister van Landsverdediging is niettemin vereist voor de uitoefening van elke winstgevende bedrijvigheid.

De officier mag evenwel in de privé-sector geen enkele betrekking, beroep of bezigheid uitoefenen in de sector van de produktie of van de handel in wapens, munities en oorlogsmateriaal, bedoeld in artikel 223, § 1, b), van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap. § 3. Indien de militair een winstgevende bedrijvigheid uitoefent zonder de voorafgaande toelating bedoeld in § 2, eerste lid, wordt de periode, naar boven toe afgerond in gehele maanden, tijdens dewelke de winstgevende bedrijvigheid werd uitgeoefend, niet in aanmerking genomen voor de pensioenberekening. § 4. Gedurende de tweede periode van twee jaar, bedoeld in § 1, tweede lid, houdt de betrokken militair op te genieten van de onderbrekingsuitkering. § 5. Voor de militair die bij het verstrijken van de periode van tijdelijke ambstontheffing wegens loopbaanonderbreking bepaald in § 1 de validering vraagt van deze periode in het stelsel van de militaire rustpensioenen, is, in afwijking van artikel 2bis van het koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van overheidsdiensten, ingevoegd bij artikel 34 van deze wet, en van artikel 56bis van de samengeordende wetten op de militaire pensioenen, ingevoegd bij artikel 39 van deze wet, de volledige periode van tijdelijke ambsontheffing wegens loopbaanonderbreking een periode van werkelijke het overlevingspensioen en telt als activiteitsperiode in de graad voor de toepassing van artikel 58 van de samengeordende wetten op de mlitaire pensioenen.

De overdracht van de pensioenregeling van de particuliere sector naar de openbare sector ten gunste van de hiervoor vermelde militair die een winstgevende bedrijvigheid uitoefent zoals bepaald in § 2, gebeurt in toepassing van artikel 1 van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstelsels van de openbare sector en die van de privé-sector.

De militair richt zijn aanvraag tot validering bedoeld in het eerste lid tot de Administratie der Pensioenen van het Ministerie van Financiën binnen de twaalf maanden na het verstrijken van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking.

De bepalingen van deze paragraaf zijn slechts van toepassing op de militair die een aanvraag tot validering heeft ingedient.

Art. 22.Bij het verstrijken van de vijf jaar bedoeld in artikel 21, § 1, bekomt de militair die hiertoe een aanvraag indient een tijdelijke ambtsontheffing wegend persoonlijke aangelegenheden voor een duur van maximum vier jaar.

Art. 23.§ 1. Op het einde of in de loop van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 21, eerste lid, of op het einde of in de loop van de tijdelijk ambtsontheffing wegens persoonlijke aangelegenheden bedoeld in artikel 22, wordt de militair die het aanvraagt heropgenomen in werkelijke dienst, met de graad en de anciënniteit in deze graad waarmee hij bekleed was bij aanvang van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking. § 2. Wanneer deze heropneming in werkelijke dienst gebeurt op minder dan vijf jaar van de datum van oppensioenstelling wegens leeftijdsgrens, wordt de betrokken militair automatisch in disponibiliteit gesteld tot bij zijn oppensioenstelling. De periode van vijf jaar wordt evenwel beperkt tot één jaar wanneer de betrokken militair een lager officier is.

De bepaligen van artikelen 4 tot 9 van de wet van 25 mei 2000 betreffende het in disponibiliteit stellen van bepaalde militairen van het actief kader van de krijgsmacht zijn toepasselijk op de militair die automatisch in disponibiliteit wordt gesteld, overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid.

In afwijking van artikel 10 van dezelfde wet mag de militair die automatisch in disponibiliteit wordt gesteld noch zelf, noch door tussenpersonen enige betrekking, beroep of bezigheid uitoefenen, zowel in de openbare als in de privé-sector, tenzij hij daarvoor niet betaald wordt. Daarenboven mag hij geen enkele opdracht aanvaarden, noch enige dienst verlenen in een bedrijf met winstoogmerk, zelfs wanneer hij daarvoor niet wordt betaald.

In afwijking van artikel 9 van dezelfde wet wordt voor de berekening van de militaire rust- en overlevingspensioenen van de militair die automatisch in disponibiliteit wordt gesteld, de periode van de disponibiliteit stelling slechts voor acht tienden van de normale duur in aanmerking genomen.

Art. 24.De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de procedure van aanvraag en toekenning : 1° van een tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, bedoeld in artikel 20, § 2;2° van een tijdelijke ambtsontheffing wegens persoonlijke aangelegenheden, bedoeld in artikel 22;3° van een heropneming in werkelijke dienst, bedoeld in artikel 23. HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen Afdeling I. - Wijziging van de wet van 1 maart 1958 betreffende het

statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst

Art. 25.Artikel 14, 1°, van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, wordt vervangen door de volgende tekst : « 1° op aanvraag van de officier, het zij wegens loopbaanonderbreking; ».

Art. 26.in artikel 15 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1990 en 20 mei 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door het volgende lid : « Elke tijdelijke ambtsontheffing of elke verlenging wordt aangevraagd voor een duur van drie, zes, negen of twaalf maanden.»; 2° het vierde lid wordt vervangen door het volgende lid : « In geval van mobilisatie of in periode van oorlog kunnen de officieren geen tijdelijke ambtsontheffing op aanvraag bekomen. Hetzelfde geldt voor de officieren die zich in periode van vrede in de deelstand « in operationele inzet » bevinden of die op preadvies gesteld zijn met het oog op deze inzet. »; 3° het vijfde lid wordt vervangen door het volgende lid : « De op aanvraag bekomen tijdelijke ambstontheffingen eindigen automatisch, zonder opzegging, in periode van oorlog of in geval van mobilisatie.»; 4° in het zesde lid worden tussen de woorden « preadvies » en « in uitzonderlijke gevallen » de woorden « met het oog op deze inzet » ingevoegd.

Art. 27.In dezelfde wet wordt een artikel 15bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 15bis.§ 1. De officieren die het aanvragen kunnen van de Minister van Landsverdediging een onderbreking van hun loopbaan bekomen. § 2. Elke loopbaanonderbreking of elke verlenging wordt aangevraagd voor een duur van drie, zes, negen of twaalf maanden.

Behoudens uitzonderlijke redenen waarover de Minister van Landsverdediging oordeelt, mag de duur van alle loopbaanonderbrekingen tijdens de loopbaan van de officier een totaal van zesendertig maanden niet overschrijden. § 3. In geval van mobilisatie of in periode van oorlog kunnen de officieren geen loopbaanonderbreking bekomen. Hetzelfde geldt voor de officieren die zich in periode van vrede in de deelstand « in operationele inzet » bevinden of die op preadvies gesteld zijn met het oog op deze inzet.

De toegekende loopbaanonderbrekingen eindigen automatisch, zonder opzegging, in periode van oorlog of in geval van mobilisatie.

In periode van vrede kunnen, in geval van operationele inzet of van preadvies met het oog op deze inzet, in uitzonderlijke gevallen en voor zover de personeelsbehoefte op geen enkele andere manier kan worden ingevuld, de toegekende loopbaanonderbrekingen ingetrokken worden. § 4. De officier die zijn loopbaan onderbreekt mag noch zelf, noch door tussenpersonen enige betrekking, beroep of bezigheid uitoefenen, zowel in de openbare als in de privé-sector, tenzij hij daarvoor niet betaald wordt, of indien het gaat om een zelfstandige activiteit.

Daarenboven mag hij geen enkele opdracht aanvaarden, noch enige dienst verlenen in een bedrijf met winstoogmerk, zelfs wanneer hij daarvoor niet wordt betaald.

De officier behoudt evenwel het voordeel van een eventuele bijzondere afwijking toegestaan vóór het begin van de loopbaanonderbreking overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht.

De betrekkingen of activiteiten bedoeld in de vorige leden kunnen in geen geval uitgeoefend worden in de sector van de produktie of van de handel in wapens, munitie en oorlogsmateriaal, bedoeld in artikel 223, § 1, b), van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap. ». Afdeling II. - Wijziging van de wet van 27 december 1961 houdende

statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst

Art. 28.Artikel 16, 1°, van de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, wordt vervangen door de volgende tekst : « 1° op aanvraag van de onderofficier, hetzij wegens persoonlijke aangelegenheden, hetzij wegens loopbaanonderbreking; ».

Art. 29.In artikel 17 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1990 en 20 mei 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door het volgende lid : « Elke tijdelijke ambtsontheffing of elke verlenging wordt aangevraagd voor een duur van drie, zes, negen of twaalf maanden.»; 2° het vierde lid wordt vervangen door het volgende lid : « In geval van mobilisatie of in periode van oorlog kunnen de onderofficieren geen tijdelijke ambsontheffing op aanvraag bekomen. Hetzelfde geld voor de onderofficieren die zich in periode van vrede in de deelstand « operationele inzet » bevinden of die op preadvies gesteld zijn met het oog op deze inzet. »; 3° in het vijfde lid wordt de inleidende zin aangevuld als volgt : « De op aanvraagd bekomen tijdelijke ambtsontheffingen eindigen automatisch, zonder opzegging, in periode van oorlog of in geval van mobilisatie.»; 4° in het vijfde lid worden tussen de woorden « preadvies » en « in uitzonderlijke gevallen » de woorden « met het oog op deze inzet » ingevoegd.

Art. 30.In dezelfde wet wordt een artikel 17bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 17bis.De onderofficieren die het aanvragen kunnen van de Minister van Landsverdediging een onderbreking van hun loopbaan bekomen. § 2. elke loopbaanonderbreking of elke verlenging wordt aangevraagd voor een duur van drie, zes, negen of twaalf maanden.

Behoudens uitzonderlijke redenen waarover de Minister van Landsverdediging oordeelt, mag de duur van alle loopbaanonderbrekingen tijdens de loopbaan van de onderofficier een totaal van zesendertig maanden niet overschrijden. § 3. In geval van mobilisatie of in periode van oorlog kunnen de onderofficieren geen loopbaanonderbreking bekomen. Hetzelfde geldt voor de onderofficieren die zich in periode van vrede in de deelstand « operationele inzet » bevinden of die op preadvies gesteld zijn met het oog op deze inzet.

De toegekende loopbaanonderbrekingen eindigen automatisch, zonder opzegging, in periode van oorlog of in geval van mobilisatie.

In periode van vrede kunnen, in geval van operationele inzet of van preadvies met het oog op deze inzet, in uitzonderlijke gevallen en voor zover de personeelsbehoefte op geen enkele andere manier kan worden ingevuld, de toegekende loopbaanonderbrekingen ingetrokken worden. § 4. De onderofficier die zijn loopbaan onderbreekt mag noch zelf, noch door tussenpersonen enige betrekking, beroep of bezigheid uitoefenen, zowel in de openbare als in de privé-sector, tenzijj hij daarvoor niet betaald wordt, of indien het gaat om een zelfstandige activiteit.

Daarenboven mag hij geen enkele opdracht aanvaarden, noch enige dienst verlenen in een bedrijf met winstoogmerk, zelfs wanneer hij daarvoor niet wordt betaald.

De onderofficier behoudt evenwel het voordeel van een eventuele bijzondere afwijking toegestaan vóór het begin van de loopbaanonderbreking overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht. ». Afdeling III. - Wijziging van de wet van 12 juli 1973 houdende statuut

van de vrijwilligers van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst

Art. 31.Artikel 10, 1°, van de wet van 12 juli 1973 houdende statuut van de vrijwilligers van het actief kader der land-, lucht-, en zeemacht en van de medische dienst, wordt vervangen door de volgende tekst : « 1° op aanvraag van de vrijwilliger, hetzij wegens persoonlijke aangelegenheden, hetzij wegens loopbaanonderbreking; ».

Art. 32.In artikel 11 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1990 en 20 mei 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door het volgende lid : « Elke tijdelijke ambtsontheffing of elke verlenging wordt aangevraagd voor een duur van drie, zes, negen of twaalf maanden.»; 2° het vierde lid wordt vervangen door het volgende lid : « In geval van mobilisatie of in periode van oorlog kunnen de vrijwilligers geen tijdelijke ambtsontheffing op aanvraag bekomen. Hetzelfde geldt voor de vrijwilligers die zich in periode van vrede in de deelstand « in operationele inzet » bevinden of die op preadvies gesteld zijn met het oog op deze inzet. »; 3° in het vijfde lid wordt de inleidende zin aangevuld als volgt : « De op aanvraagd bekomen tijdelijke ambtsontheffingen eindigen automatisch, zonder opzegging, in periode van oorlog of in geval van mobilisatie.»; 4° in het vijfde lid worden tussen de woorden « preadvies » en « de toegekende tijdelijke ambtsontheffingen » de woorden « met het oog op deze inzet, in uitzonderlijke gevallen en voor zover de personeelsbehoefte op geen enkele andere manier kan ingevuld worden » ingevoegd.

Art. 33.In dezelfde wet wordt een artikel 11bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 11bis.§ 1. De vrijwilligers die het aanvragen kunnen van de Minister van Landsverdediging een onderbreking van hun loopbaan bekomen. § 2. Elke loopbaanonderbreking of elke verlenging wordt aangevraagd voor een duur van drie, zes, negen of twaalf maanden.

Behoudens uitzonderlijke redenen waarover de Minister van Landsverdediging oordeelt, mag de duur van alle loopbaanonderbrekingen tijdens de loopbaan van de vrijwilliger een totaal van zesendertig maanden niet overschrijden. § 3. In geval van mobilisatie of in periode van oorlog kunnen de vrijwilligers geen loopbaanonderbreking bekomen. Hetzelfde geldt door de vrijwilligers die zich in periode van vrede in de deelstand « in operationele inzet » bevinden of die op preadvies gesteld zijn met het oog op deze inzet.

De toegekende loopbaanonderbrekingen eindigen automatisch, zonder opzegging, in periode van oorlog of in geval van mobilisatie.

In periode van vrede kunnen, in gevel van operationele inzet of van preadvies met het oog op deze inzet, in uitzonderlijke gevallen en voor zover de personeelsbehoefte op geen enkele andere manier kan worden ingevuld, de toegekende loopbaanonderbrekingen worden ingetrokken. § 4. De vrijwilliger die zijn loopbaan onderbreekt mag noch zelf, noch door tussenpersonen enige betrekking, beroep of bezigheid uitoefenen, zowel in de openbare als in de privé-sector, tenzij hij daarvoor niet betaald wordt, of indien het gaat om een zelfstandige activiteit.

Daarenboven mag hij geen enkele opdracht aanvaarden, noch enige dienst verlenen in een bedrijf met winstoogmerk, zelfs wanneer hij daarvoor niet wordt betaald.

De vrijwilliger behoudt evenwel het voordeel van een eventuele bijzondere afwijking toegestaan vóór het begin van de loopbaanonderbreking overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht. ». Afdeling IV. - Wijziging van koninklijk besluit nr. 442 van 14

augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensionen van de personeelsleden van de overheidsdiensten

Art. 34.Een artikel 2bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in het koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van de overheidsdiensten : «

Artikel 2bis.§ 1. De perioden van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking die zijn ingevoerd bij de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking worden in aanmerking genomen voor het recht op het militaire rustpensioen en het overlevingspensioen en de berekening ervan overeenkomstig de hierna bepaalde nadere regels : 1° de eerste twaalf maanden tellen voor gans de duur ervan;2° de volgende achtenveertig maanden : enkel de perioden voor dewelke de militair een persoonlijke bijdrage van 7,5 percent gestort heeft, die vastgesteld wordt op grond van de wedde die hij zou genoten hebben indien hij in dienst was gebleven, tellen. De storting van de bijdrage bedoeld in het eerste lid, 2°, is niet vereist voor de perioden gedurende dewelke de militair of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt voor een kind dat minder dan zes jaar oud is. § 2. De in § 1 voorziene persoonlijke bijdrage wordt gestort aan de instelling die het stelsel van de overlevingspensioenen van de militairen beheert en is bestemd voor de financiering van deze pensioenen.

De militair die de in § 1, eerste lid, 2°, voorziene perioden wenst te valideren, is ertoe gehouden bij de overheid aangewezen door de Minister van Landsverdediging, de verbintenis aan te gaan de vereiste stortingen te verrichten.

Deze overheid vult de verbintenis aan met de vermelding van de wedde die de belanghebbende zou genoten hebben indien hij zijn functies niet had stopgezet en maakt deze verbintenis over aan de in het eerste lid bedoelde instelling. Zij is ertoe gehouden aan deze laatste de weddewijzigingen te melden die gedurende de door de verbintenis gedekte periode zouden voorkomen ten gevolge van de toekenning van tussentijdse verhogingen of van promoties.

Enkel de perioden van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking worden gevalideerd waarvoor de bijdragen toegekomen zijn bij de in het eerste lid bedoelde instelling voor de datum waarop het pensioen ingaat en ten laatste op 31 december van het jaar dat volgt op dat waarin de periode die het personeelslid wenst te valideren, zich situeert.

De stortingen moeten verricht worden volgens de nadere regels vastgesteld door de in het eerste lid bedoelde instelling. ».

Art. 35.Een artikel 3bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : «

Artikel 3bis.De afwezigheidsperiodes die het gevolg zijn van de halftijdse vervroegde uitstap en van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek die zijn ingevoerd bij de wet van 25 mei 2000 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdlijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking alsook de perioden van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, ingevoegd bij dezelfde wet, die met toepassing van artikel 2bis, § 1, eerste lid, in aanmerking kommen, worden voor de berekening van het rustpensioen slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumduur die vastgesteld is op 20 pct. van de duur van de diensten en perioden die, afgezien van de hierboven vermelde perioden in aanmerking genomen worden voor de berekening van dit pensioen.

Wanneer het gaat om een militair die wegens lichamelijke ongeschiktheid wordt gepensioneerd, worden de perioden van tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking waarvoor de in artikel 2bis bepaalde stortingen zijn gedaan, niet in aanmerking genomen voor de toepassing van het eerste lid.

In de gevallen bedoeld in het tweede lid, mag het totaal van de voor de berekening van het pensioen in aanmerking genomen perioden van afwezigheid vijf jaar niet overschrijden.

De bepalingen van het tweede en het derde lid zijn slechts toepasselijk wanneer zij voordeliger zijn dan die welke in het eerste lid voorzien zijn. ». Afdeling V. - Wijziging van de wet van 21 december 1990 houdende

statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader

Art. 36.In artikel 5bis van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994, worden de woorden « wegens persoonlijke aangelegenheden » vervangen door de woorden « op aanvraag ».

Art. 37.In artikel 24, § 6, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1994, worden tussen de woorden « tijdelijke ambtsontheffing » en « indien » de woorden « wegens persoonlijke aangelegenheden » ingevoegd. Afdeling VI. - Wijziging van de wet van 20 mei 1994

betreffende de geldelijke rechten van de militairen

Art. 38.In artikel 3 van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen wordt een § 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 3bis. De militair in non-activiteit ingevolge een tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking heeft geen recht op wedde.

Deze militair kan niettemin aanspraak maken op een onderbrekingstoelage waarvan het bedrag en de toekenningsvoorwaarden door de Koning worden bepaald.

De wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, is van toepassing op de onderbrekingsuitkering. ». Afdeling VII. - Wijziging van de samengeordende wetten op de militaire

pensioenen

Art. 39.Een artikel 56bis, luidend als volgt, wordt in de samengeordende wetten op de militaire pensioenen ingevoegd : «

Art. 56bis.Wordt beschouwd als werkelijke diensttijd in de graad : 1° de eerste twaalf maanden van de tijd doorgebracht in tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking;2° de volgende achtenveertig maanden van de tijd doorgebracht in tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, beperkt tot de perioden voor dewelke de nodige persoonlijke bijdragen werden gestort, zo deze storting vereist was.». Afdeling VIII. - Sociale bepaling

Art. 40.De Koning neemt de nodige maatregelen met het oog op de aanpassing van de sociale zekerheidswetgeving ten behoeve van de militairen met tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking. HOOFDSTUK V. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 41.Het koninklijk besluit van 24 juli 1997 tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, met toepassing van artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie wordt opgeheven.

Art. 42.De Koning kan de overgangsmaatregelen vaststellen die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen van deze wet.

Art. 43.Deze wet treedt in werking met ingang van 20 augustus 1997.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 25 mei 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 1999-2000 : Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire bescheiden.- Ontwerp van wet, nr. 376/1. - Amendementen, nr. 376/2. - Verslag, nr. 376/3.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 17 mei 2000.

^