Etaamb.openjustice.be
Wet van 26 april 1999
gepubliceerd op 27 april 1999

Wet tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging

bron
ministerie van economische zaken
numac
1999011129
pub.
27/04/1999
prom.
26/04/1999
ELI
eli/wet/1999/04/26/1999011129/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 APRIL 1999. - Wet tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging (1)


Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Artikel 5, § 1, van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Met betrekking tot de in artikel 2, § 1, bedoelde praktijken is geen aanmelding als bedoeld in artikel 7 vereist wanneer de ondernemingen die er partij bij zijn, individueel de voorwaarden vervullen welke bij artikel 12, § 2, van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen worden voorgeschreven. »

Art. 3.§ 1. In artikel 7, § 1, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « bij de Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « bij de Raad voor de mededinging ». § 2. Artikel 7, § 1, tweede lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden « behalve wanneer het een praktijk betreft, bedoeld in artikel 5, § 1 ».

Art. 4.§ 1. In artikel 9, § 2, van dezelfde wet vervalt het eerste lid. § 2. In artikel 9, § 2, tweede lid, van dezelfde wet vervallen de woorden « en die niet tot gevolg heeft dat de oprichtende ondernemingen hun concurrentiegedrag coördineren of dat deze ondernemingen en de gemeenschappelijke onderneming hun concurrentiegedrag coördineren, ».

Art. 5.Artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van... tot wijziging van sommige artikelen van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging, waarvan de huidige tekst § 1 wordt, wordt aangevuld met de volgende paragrafen : « § 2. Bij de in § 1 bedoelde beslissing houdt de Raad rekening met : a) de noodzaak een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt te handhaven en te ontwikkelen in het licht van met name de structuur van alle betrokken markten en van de bestaande of potentiële mededinging van binnen of buiten het Koninkrijk gevestigde ondernemingen;b) de positie op de markt van de betrokken ondernemingen, hun economische en financiële macht, de keuzemogelijkheden van leveranciers en afnemers, hun toegang tot voorzieningsbronnen en afzetmarkten, het bestaan van juridische of feitelijke hinderpalen voor de toegang tot de markt, de ontwikkeling van vraag naar en aanbod van de betrokken producten en diensten, de belangen van de tussen- en eindverbruikers, alsmede de ontwikkeling van de technische en economische vooruitgang voor zover deze in het voordeel van de consument is en geen belemmering vormt voor de mededinging. § 3. Concentraties die geen machtspositie in het leven roepen of versterken die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, moeten toelaatbaar verklaard worden. § 4. Concentraties die een machtspositie in het leven roepen of versterken die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, moeten ontoelaatbaar verklaard worden. § 5. Indien de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die een concentratie vormt in de zin van artikel 9, de coördinatie beoogt of tot stand brengt van het concurrentiegedrag van ondernemingen die onafhankelijk blijven, dan wordt die coördinatie beoordeeld overeenkomstig de criteria van artikel 2, teneinde vast te stellen of de transactie al dan niet toelaatbaar is.

Bij die beoordeling houdt de Raad voor de mededinging onder meer rekening met : - het significant en gelijktijdig actief blijven van twee of meer oprichtende ondernemingen op dezelfde markt als die van de gemeenschappelijke onderneming, op een downstream- of upstreammarkt van laatstgenoemde markt of op een nauw met die markt verbonden aangrenzende markt; - de mogelijkheid die aan de betrokken ondernemingen wordt gegeven om, via de coördinatie die het rechtstreekse gevolg is van de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming, de mededinging voor een wezenlijk deel van de betrokken producten en diensten uit te schakelen. § 6. Wanneer het algemeen belang dit rechtvaardigt, mag de Ministerraad ambtshalve of op verzoek van de partijen, de oprichting toestaan van een concentratie die door de Raad voor de mededinging als onaanvaardbaar wordt beschouwd volgens de bepalingen vervat in artikel 34bis. »

Art. 6.Artikel 11, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De bepalingen van deze afdeling zijn slechts van toepassing wanneer de betrokken ondernemingen samen in België een omzet, bepaald volgens de in artikel 46 bedoelde criteria, van meer dan 1 miljard frank totaliseren en minstens twee van de betrokken ondernemingen elk in België een omzet realiseren van minstens 400 miljoen frank. »

Art. 7.Artikel 11 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3. Om de drie jaar gaat de Raad voor de mededinging over tot een toetsing van de drempels bedoeld in § 1, daarbij onder andere rekening houdende met de economische impact en de administratieve last voor de onderneming.

Met het oog op deze toetsing brengt de Dienst voor de mededinging aan de Raad een advies uit. »

Art. 8.§ 1. In artikel 12, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « bij de Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « bij de Raad voor de mededinging » en worden de woorden « binnen een termijn van één week » vervangen door de woorden « binnen een termijn van één maand ». § 2. Artikel 12, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « De partijen kunnen echter een ontwerp-overeenkomst aanmelden mits alle partijen uitdrukkelijk verklaren dat zij de intentie hebben om een overeenkomst te sluiten die op alle mededingingsrechtelijk relevante punten niet merkbaar verschilt van het aangemelde ontwerp. » § 3. In artikel 12, § 5, van dezelfde wet worden de woorden « van één maand » vervangen door de woorden « van vijfenveertig dagen ».

In dezelfde § 5 worden de woorden « behoudens het geval van aanmelding van een ontwerp-overeenkomst » ingevoegd tussen de woorden « de Raad voor de mededinging zich » en de woorden « op verzoek van de ondernemingen ». § 4. Artikel 12, § 5, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met een tweede zin, luidende : « In dat geval vraagt de Raad voor de medediging dat de verslaggever binnen twee weken een verslag neerlegt, bevattende de appreciatie-elementen om tot de in deze paragraaf bedoelde besluitvorming te komen. »

Art. 9.§ 1. Het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk III van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Afdeling 1 - Dienst voor de mededinging en korps verslaggevers » § 2. Artikel 14 van dezelfde wet, waarvan de huidige tekst § 1 zal vormen, wordt als volgt gewijzigd : 1° in het huidige eerste lid worden de woorden « de vaststelling » vervangen door de woorden « het onderzoek »;2° het huidige eerste lid wordt aangevuld met de woorden « alsook die van het korps verslaggevers » en het woord « Hij » wordt vervangen door de woorden « Het ministerie van Economische Zaken »;3° er wordt een § 2 toegevoegd, luidende : « § 2.Bij de Dienst voor de mededinging wordt een korps verslaggevers ingesteld.

De verslaggevers worden gerecruteerd door middel van een vergelijkend examen. Zij moeten houder zijn van een diploma van doctor of licentiaat in de rechten, van handelsingenieur of van doctor of licentiaat in de economie. Zij moeten blijk geven van een nuttige ervaring van minstens drie jaar, zowel inzake mededinging als inzake procedurevoorschriften.

De verslaggevers worden benoemd door de Koning. Zij hebben een administratief en geldelijk statuut dat hun onafhankelijkheid waarborgt. In tuchtzaken wordt de regeling overgenomen die van toepassing is op de inspecteur van Financiën.

Het korps telt evenveel verslaggevers uit het Nederlandse als uit het Franse taalkader.

Ten minste één verslaggever moet de kennis van de Duitse taal bewijzen.

De verslaggevers zijn inzonderheid belast met : 1° het leiden en organiseren van het onderzoek;het korps verslaggevers bepaalt met name de volgorde waarin de dossiers behandeld worden; het verdeelt de dossiers waarnaar een onderzoek wordt ingesteld onder de verslaggevers; 2° het afgeven van de opdrachtsbevelen aan de personeelsleden van de Dienst, met inbegrip van de opdrachtsbevelen bedoeld in artikel 23 van deze wet;3° het opstellen en het indienen van het onderzoeksverslag bij de Raad voor de mededinging. Zij kunnen geen enkel uitdrukkelijk bevel vragen of aanvaarden in verband met de behandeling van de krachtens artikel 23, § 1, a), b), c), d) en f) ingediende zaken.

De verslaggevers wijzen in hun midden, bij meerderheid van stemmen, een korpschef aan voor een duur die drie jaar niet mag overschrijden.

Dit mandaat kan worden hernieuwd.

De korpschef zit de vergaderingen van het korps verslaggevers voor. In geval van afwezigheid of verhindering wordt de korpschef vervangen door de verslaggever met de meeste dienstjaren of, in geval van gelijke anciënniteit, door de oudste in jaren.

De verslaggevers kunnen alle handelingen verrichten ter volbrenging van hun opdracht behalve wanneer de wet deze handelingen aan het korps verslaggevers voorbehoudt. In dat geval beraadslaagt het korps verslaggevers bij meerderheid van stemmen; bij gelijkheid van stemmen, is de stem van de korpschef beslissend.

Het korps verslaggevers stelt zijn huishoudelijk reglement op, dat door de Koning wordt goedgekeurd. »

Art. 10.§ 1. In artikel 15 van dezelfde wet worden de woorden « alsook van het korps verslaggevers » ingevoegd tussen de woorden « Dienst voor de mededinging » en de woorden « vast te stellen » en worden de woorden « tot onafhankelijkheid van de verslaggevers die het in artikel 14, § 2, bedoelde korps vormen en » ingevoegd tussen de woorden « bijzondere noodzaak » en de woorden « tot stabiliteit » en worden de woorden « voor de eerste dag van de zesde maand die volgt op de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad » geschrapt. § 2. Artikel 15 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning bepaalt inzonderheid het statuut van de verslaggevers volgens de principes van een vlakke loopbaan. » § 3. Artikel 15 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgend lid : « De Koning bepaalt het statuut van de leden van het secretariaat van de Raad voor de mededinging. »

Art. 11.In artikel 18 van dezelfde wet wordt een § 3bis (nieuw) ingevoegd, luidende : « § 3. In het geval van betwisting van de wraking moet het betrokken lid gehoord worden. De beslissing van de Raad voor de mededinging is niet vatbaar voor beroep. »

Art. 12.§ 1. In artikel 19, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « Hij kan, indien nodig, deskundigen aanwijzen en getuigen horen. » opgeheven. § 2. Artikel 19, § 5, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 5. De Raad voor de mededinging zendt jaarlijks een verslag over de toepassing van de wet aan de minister en aan de Wetgevende Kamers. De Raad voor de mededinging publiceert dit verslag.

De beslissingen, voorstellen, adviezen van de Raad voor de mededinging, de arresten van het hof van beroep van Brussel en de beslissingen van de Ministerraad worden bij dit verslag gevoegd. » § 3. Artikel 19, § 6, van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 13.In artikel 20 van dezelfde wet worden de woorden « de voorzitter en de leden van de Raad voor de mededinging » vervangen door de woorden « de leden van de Raad voor de mededinging die hun functie niet voltijds uitoefenen ».

Art. 14.Artikel 21 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Wanneer de Commissie voor de mededinging een adviesaanvraag niet beantwoord heeft binnen de door de minister vastgestelde termijn die niet korter dan vijftien werkdagen mag zijn, is het advies niet meer vereist. »

Art. 15.§ 1. In artikel 23, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « door de Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « door het korps verslaggevers ». § 2. In artikel 23, § 1, c), van dezelfde wet worden de woorden « of op artikel 12, § 1 » vervangen door de woorden « , op artikel 12, § 1, of in geval van niet-naleving van een beslissing genomen op grond van artikel 12, § 5, van artikel 33 of van artikel 34. » § 3. In artikel 23, § 1, d), van dezelfde wet worden de woorden « van de minister van Kleine en Middelgrote Ondernemingen, » ingevoegd tussen de woorden « op verzoek » en de woorden « van een geëigende openbare instelling ». § 4. In artikel 23, § 1, e), van dezelfde wet worden de woorden « in het geval van een voorstel van ministerieel besluit voor een » vervangen door de woorden « met het oog op een koninklijk besluit tot ». § 5. In artikel 23, § 2.1, van dezelfde wet worden de woorden « kan de Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « kunnen de verslaggevers », worden de woorden « Hij bepaalt » vervangen door de woorden « Zij bepalen » en wordt het woord « hem » vervangen door het woord « hen ». § 6. In artikel 23, § 2.2, van dezelfde wet worden de woorden « de Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « de verslaggevers », wordt het woord « richt » vervangen door het woord « richten », worden de woorden « duidt hij » vervangen door de woorden « duiden zij » en wordt het woord « dit » vervangen door het woord « hun ». § 7. Artikel 23, § 2.3, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « 3. Indien een onderneming of vereniging van ondernemingen de gevraagde inlichtingen niet binnen de door de verslaggever gestelde termijn verstrekt of indien de verstrekte inlichtingen onvolledig, onjuist of verdraaid zijn, kan het korps verslaggevers de inlichtingen bij een met redenen omklede beslissing eisen.

Deze beslissing omschrijft de gevraagde inlichtingen en bepaalt binnen welke termijn ze moeten worden verstrekt. Als de beslissing tot verzoek om inlichtingen gericht is tot een van de aanmeldende ondernemingen, schorst zij bovendien de in artikel 33 bedoelde termijn tot de dag waarop de inlichtingen worden verstrekt of uiterlijk tot de dag waarop de termijn, bepaald door het korps verslaggevers, verstrijkt.

De beslissing wordt door het korps verslaggevers ter kennis gebracht van de ondernemingen van wie de inlichtingen worden geëist. » § 8. In artikel 23, § 3, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « de personeelsleden van de Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « de verslaggevers en de personeelsleden van de Dienst voor de mededinging ». § 9. Artikel 23, § 3, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling : « De verslaggevers kunnen een beroep doen op de personeelsleden van het Bestuur Economische Inspectie van het ministerie van Economische Zaken. » § 10. In artikel 23, § 3, vijfde lid, van dezelfde wet worden de woorden « tussen 8 en 18 uur » vervangen door de woorden « tussen 5 en 21 uur ». § 11. Artikel 23, § 3, zesde lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Bij het volbrengen van hun opdracht kunnen zij ter plaatse beslag leggen en verzegelen voor een tijdsduur die 48 uur niet mag overschrijden. Deze maatregelen worden vastgesteld in een proces-verbaal. Een kopie van dit proces-verbaal wordt bezorgd aan de persoon ten aanzien van wie deze maatregelen zijn genomen. » § 12. Het voorlaatste lid van artikel 23, § 3, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Om over te gaan tot een huiszoeking, een beslaglegging of een verzegeling, moeten de in het eerste lid bedoelde personeelsleden bovendien houder zijn van een specifiek opdrachtsbevel afgegeven door het korps verslaggevers bedoeld in artikel 14, § 2. Dit bevel vermeldt het voorwerp en het doel van hun opdracht. » § 13. Het laatste lid van artikel 23, § 3, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De verslaggevers kunnen deskundigen aanstellen wier raadgevende opdracht zij bepalen. » § 14. In artikel 23, § 4, van dezelfde wet worden de woorden « de verslaggevers en » ingevoegd tussen de woorden « de openbare besturen » en de woorden « de gemandateerde personeelsleden van de Dienst voor de mededinging ». § 15. In artikel 23, § 5, van dezelfde wet worden de woorden « de verslaggevers en » ingevoegd tussen de woorden « hun onderzoeksbevoegdheid houden » en de woorden « de personeelsleden van de Dienst voor de mededinging ».

Art. 16.In hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een afdeling IVbis ingevoegd, bevattend een artikel 24 ter vervanging van het bestaande artikel 24 en luidend als volgt : « Afdeling IVbis. - Specifieke onderzoeksregels betreffende restrictieve mededingingspraktijken

Art. 24.§ 1. De verzoeken en de klachten betreffende de restrictieve mededingingspraktijken worden ingediend bij de Raad voor de mededinging, die ze voor onderzoek aan het korps verslaggevers overzendt. § 2. Indien de verslaggever tot het besluit komt dat de klachten of verzoeken niet ontvankelijk of ongegrond zijn, legt hij aan de Raad een gemotiveerd voorstel tot sepot voor. Indien de Raad het wenselijk acht, maakt de verslaggever zijn voorstel bekend aan de indiener van de klacht en deelt hij hem mee dat hij het dossier op het secretariaat kan raadplegen, tegen betaling een kopie ervan kan krijgen en schriftelijke opmerkingen kan neerleggen bij de Raad.

De voorzitter van de Raad voor de mededinging kan, op eigen initiatief of op verzoek van de belanghebbende ondernemingen, de mededeling van stukken weigeren indien dit het zakengeheim zou schenden. In dat geval worden deze stukken uit het dossier verwijderd.

In afwijking van het vorige lid kan de voorzitter van de Raad beslissen het stuk niet uit het dossier te verwijderen indien hij meent dat het noodzakelijk is voor de beslissing en dat de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging.

De weigering van de voorzitter van de Raad om stukken uit het dossier te verwijderen maakt het voorwerp uit van een met redenen omklede beslissing, waarin de voorzitter van de Raad uiteenzet waarom hij meent dat de stukken noodzakelijk zijn voor de beslissing, waarom de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging en waarom hij meent de vertrouwelijke aard van de stukken niet te moeten erkennen.

Deze met redenen omklede beslissing wordt door de secretaris van de Raad ter kennis gebracht van de belanghebbende ondernemingen.

De voorzitter van de Raad kan, in alle gevallen, aan de partijen of aan de verslaggevers een niet-vertrouwelijke versie vragen van de stukken waarvan de mededeling het zakengeheim zou schenden.

De beslissing van de Raad voor de mededinging over de grond van de zaak kan niet steunen op de stukken die uit het dossier zijn verwijderd.

Indien de Raad het voorstel tot sepot volgt, seponeert hij het dossier. Indien de Raad het voorstel tot sepot niet volgt, stuurt hij het dossier terug naar de verslaggever, die het onderzoek voortzet. § 3. Op het einde van het onderzoek en vóór het opstellen van een gemotiveerd verslag delen de verslaggevers hun eventuele punten van bezwaar mede aan de betrokken ondernemingen en roepen deze bijeen opdat zij hun opmerkingen kunnen voorleggen. § 4. De verslaggever legt zijn gemotiveerd verslag voor aan de Raad.

Dit verslag omvat het onderzoeksverslag, een voorstel van opsomming van de punten van bezwaar en een voorstel tot beslissing.

Het verslag omvat eveneens een gemotiveerd voorstel tot reglementering zoals bepaald in het tweede lid van artikel 28, § 1, indien de verslaggever meent dat de concrete feiten een algemene reglementering noodzaken. § 5. Indien de Raad van oordeel is dat andere punten van bezwaar dan die welke de verslaggever in aanmerking neemt moeten worden onderzocht, onderzoekt de verslaggever die en gaat hij, indien nodig, over tot een bijkomend onderzoek. Hij vult zijn verslag aan en legt het neer bij de Raad. »

Art. 17.§ 1. In artikel 25, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « de Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « de Dienst voor de mededinging en het korps verslaggevers ». § 2. In artikel 25, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « de Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « de Dienst voor de mededinging en het korps verslaggevers ».

Art. 18.Artikel 26 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 26.De Dienst voor de mededinging kan, ambtshalve of op verzoek van de minister of van de voorzitter van de Raad voor de mededinging, algemene of sectoriële onderzoeken instellen of doen instellen indien er ernstige aanwijzingen zijn van het bestaan van door de artikelen 2, § 1, en 3 verboden praktijken. De bepalingen van artikel 23 zijn van overeenkomstige toepassing, uitgezonderd het vijfde tot het achtste lid van § 3. »

Art. 19.Het opschrift van afdeling 5 van hoofdstuk III van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Beslissing inzake restrictieve praktijken ».

Art. 20.§ 1. Artikel 27, § 1, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Na het neerleggen van het in artikel 24, § 3 of § 4, bedoelde verslag, brengt de verslaggever de ondernemingen op wier activiteit het onderzoek betrekking had hiervan op de hoogte, alsook de indiener van de klacht zo de Raad dit aangewezen acht, en stuurt hen een kopie ten minste één maand vóór de datum van de zitting waarop de Raad de zaak zal onderzoeken. Hij brengt hen ter kennis dat zij op het secretariaat van de Raad voor de mededinging inzage kunnen nemen van het dossier en tegen betaling een kopie ervan kunnen krijgen.

De voorzitter van de Raad voor de mededinging kan, op eigen initiatief of op verzoek van de belanghebbende ondernemingen, de mededeling van stukken weigeren indien dit het zakengeheim zou schenden. In dat geval worden deze stukken uit het dossier verwijderd.

In afwijking van het vorige lid kan de voorzitter van de Raad beslissen het stuk niet uit het dossier te verwijderen indien hij meent dat het noodzakelijk is voor de beslissing en dat de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging.

De voorzitter van de Raad kan, in alle gevallen, aan de partijen of aan de verslaggevers een niet-vertrouwelijke versie vragen van de stukken waarvan de mededeling het zakengeheim zou schenden.

De beslissing van de Raad voor de mededinging over de grond van de zaak kan niet steunen op de stukken die uit het dossier zijn verwijderd.

De partijen dienen hun schriftelijke opmerkingen in bij de Raad. » § 2. In artikel 27, § 2, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « of concentratie » opgeheven. § 3. Artikel 27, § 2, derde lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Voor de economische sectoren die onder de controle of het toezicht van een openbare instelling of een andere geëigende overheidsinstelling zijn geplaatst, worden deze instellingen of overheidslichamen geacht een voldoende belang te hebben.

In alle gevallen wordt de minister geacht een voldoende belang te hebben. » § 4. Artikel 27, § 2, vierde lid, van dezelfde wet wordt opgeheven. § 5. Artikel 27, § 2, zesde lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Raad voor de mededinging kan de verslaggever vragen een bijkomend verslag in te dienen en verduidelijkt de elementen waarop dit verslag moet slaan. De verslaggever verricht daaromtrent, in voorkomend geval, een bijkomend onderzoek. Het verslag wordt aan de partijen meegedeeld door de verslaggever en ingediend bij de Raad voor de mededinging.

De verslaggever brengt zijn opmerkingen aan op de eventuele schriftelijke opmerkingen die door de partijen ingediend zijn na het indienen van het verslag. » § 6. Artikel 27, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling : « In elk geval moet er binnen zes maanden nadat het verslag bedoeld in artikel 24, § 3 of § 4, en in artikel 29 bij de Raad is ingediend, een beslissing of een ministerieel besluit worden genomen. Die termijn is ook toepasselijk als het verslag een voorstel tot sepot bevat. »

Art. 21.§ 1. Artikel 28, § 1, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De Koning kan, na raadpleging van de Raad voor de mededinging en van de Commissie voor de mededinging, bij besluit verklaren dat artikel 2, § 1, niet van toepassing is op categorieën overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde praktijken.

De Koning kan een dergelijk besluit ook uitvaardigen op verzoek van de Raad voor de mededinging. De Raad doet dit onder meer bij ontvangst van een gemotiveerd voorstel tot reglementering van een verslaggever.

De Koning vraagt de Raad voor de mededinging om advies.

De Dienst of, in het geval bedoeld in artikel 24, § 3, de verslaggever, legt, na afloop van het onderzoek, aan de Raad ter advies een verslag voor, dat het voorstel tot regeling bij koninklijk besluit bevat.

Het besluit wordt met redenen omkleed. Er wordt overleg gepleegd in de Ministerraad, wanneer het afwijkt van het advies of het verzoek van de Raad voor de mededinging. » § 2. In artikel 28, § 2, van dezelfde wet, worden de woorden « ministerieel besluit » vervangen door de woorden « koninklijk besluit ».

Art. 22.In artikel 29, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « verslag van de Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « verslag van de verslaggevers ».

Art. 23.In artikel 30 van dezelfde wet worden de woorden « verslag van de Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « verslag van de verslaggevers ».

Art. 24.In artikel 31 van dezelfde wet worden de woorden « verslag van de Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « verslag van de verslaggevers ».

Art. 25.In artikel 32 van dezelfde wet worden de woorden « of krachtens deze wet » ingevoegd tussen het woord « Gemeenschap » en de woorden « , stelt de Raad ».

Art. 26.In hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een afdeling Vbis ingevoegd, bevattende de artikelen 32bis en 32ter en luidend als volgt : « Afdeling V.bis - Onderzoek inzake concentratie

Art. 32bis.§ 1. De Raad voor de mededinging zendt de aanmeldingen van concentraties gedaan krachtens artikel 12 onverwijld voor onderzoek over aan het korps verslaggevers. De door het korps verslaggevers aangewezen verslaggever stelt het onderzoek van de zaak in zodra hij de aanmelding bedoeld in artikel 12 heeft ontvangen of, indien de te verstrekken inlichtingen onvolledig zijn, zodra hij de volledige inlichtingen heeft ontvangen. § 2. De verslaggever legt het dossier alsook zijn met redenen omkleed verslag voor aan de Raad voor de mededinging. Het met redenen omkleed verslag omvat de relevante elementen om de Raad voor de mededinging in staat te stellen een gemotiveerde beslissing te nemen. § 3. De verslaggever stuurt, ten minste 15 dagen vóór de datum van de zitting tijdens welke de Raad zal overgaan tot het onderzoek van de zaak, een kopie van zijn verslag aan de ondernemingen op wier concentratie het onderzoek betrekking had, alsmede aan de vertegenwoordigers van de meest representatieve organisaties van werknemers van deze ondernemingen of aan degenen die zij aanwijzen; hij brengt hen ter kennis dat zij op het secretariaat inzage kunnen nemen van het dossier en tegen betaling een kopie ervan kunnen krijgen.

Art. 32ter.De voorzitter van de Raad voor de mededinging kan, op eigen initiatief of op verzoek van de belanghebbende ondernemingen, de mededeling van de stukken weigeren indien dit het zakengeheim zou schenden. In dat geval worden deze stukken uit het dossier verwijderd.

In afwijking van het vorige lid kan de voorzitter van de Raad beslissen het stuk niet uit het dossier te verwijderen indien hij meent dat het noodzakelijk is voor de beslissing en dat de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging.

De weigering van de voorzitter van de Raad om stukken uit het dossier te verwijderen maakt het voorwerp uit van een met redenen omklede beslissing, waarin de voorzitter van de Raad uiteenzet waarom hij meent dat de stukken noodzakelijk zijn voor de beslissing, waarom de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging en waarom hij meent de vertrouwelijke aard van de stukken niet te moeten erkennen.

Deze met redenen omklede beslissing wordt door de secretaris van de Raad ter kennis gebracht van de belanghebbende ondernemingen.

De voorzitter van de Raad kan, in alle gevallen, aan de partijen of aan de verslaggevers een niet-vertrouwelijke versie vragen van de stukken waarvan de mededeling het zakengeheim zou schenden.

De beslissing van de Raad voor de mededinging over de grond van de zaak kan niet steunen op de stukken die uit het dossier zijn verwijderd. »

Art. 27.In hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een afdeling Vter ingevoegd, bevattende artikel 32quater en luidend als volgt : « Afdeling Vter. - {dt}Beslissing{edt} inzake concentratie

Art. 32quater.§ 1. De Raad behandelt elke zaak ter zitting. Hij hoort de ondernemingen die aan de concentratie deelnemen.

Indien hij het nodig acht, hoort de Raad elke natuurlijke persoon of rechtspersoon. § 2. Indien natuurlijke personen of rechtspersonen, die een voldoende belang rechtvaardigen, vragen om gehoord te worden, wordt aan hun vraag tegemoet gekomen.

Voor de economische sectoren die onder de controle of het toezicht van een geëigende openbare instelling of ander overheidslichaam zijn geplaatst, worden deze instellingen of overheidslichamen geacht een voldoende belang te hebben.

De leden van de bestuursorganen of van de directieorganen van de ondernemingen die deelnemen aan de concentratie, alsook de vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties van deze ondernemingen, of de personen die zij aanwijzen worden geacht een voldoende belang te hebben. In dat geval krijgen zij toegang tot het dossier overeenkomstig de bepalingen van artikel 32bis, § 3.

De minister kan aan de Raad een nota richten waarbij hij in de betrokken zaak de elementen aanduidt die het algemeen beleid aangaan, alsook die welke het algemeen beleid inzake economische mededinging kunnen beïnvloeden. Het indienen van deze nota verleent hem niet de hoedanigheid van partij in de zaak.

Het niet-verschijnen van de opgeroepen partijen of van hun gemachtigde doet geen afbreuk aan de geldigheid van de procedure. § 3. De Koning bepaalt de regels van de procedure voor de Raad alsook de voorwaarden voor het verkrijgen van kopieën. »

Art. 28.§ 1. Artikel 33, § 1, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Indien het onderzoek betrekking had op een concentratie, kan de Raad voor de mededinging, door een gemotiveerde beslissing, vaststellen dat : 1. de concentratie binnen het toepassingsgebied valt van deze wet;2. de concentratie niet binnen het toepassingsgebied valt van deze wet.» § 2. Artikel 33, § 2, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 2. 1. Als de concentratie binnen het toepassingsgebied van deze wet valt, kan de Raad voor de mededinging door een gemotiveerde beslissing : a) hetzij beslissen dat de concentratie toelaatbaar wordt verklaard. De aanmeldende partijen kunnen, tot op het ogenblik dat de Raad voor de mededinging een beslissing heeft genomen, de voorwaarden van de concentratie wijzigen. In dat geval slaat de beslissing van toelaatbaarheid op de aldus gewijzigde concentratie. Wanneer de betrokken ondernemingen samen minder dan 25 % van de betrokken markt controleren, wordt de concentratie toelaatbaar verklaard; b) hetzij vaststellen dat er ernstige twijfels bestaan omtrent de toelaatbaarheid van de concentratie en beslissen de procedure bepaald in artikel 34 in te zetten.2. De beslissingen van de Raad bedoeld in punt 1 hierboven, moeten overeenkomstig de bepalingen van artikel 32ter, § 1, binnen een maximumtermijn van vijfenveertig dagen verstrekt worden. De verslaggever dient zijn verslag in binnen een termijn van ten hoogste een maand. Deze termijnen lopen vanaf de dag volgend op de dag van de ontvangst van de aanmelding of, wanneer de inlichtingen die bij de aanmelding moeten worden verstrekt onvolledig zijn, vanaf de dag volgend op de dag van de ontvangst van de volledige inlichtingen. 3. De concentratie wordt toelaatbaar geacht wanneer de Raad voor de mededinging binnen de termijn van 45 dagen geen beslissing heeft genomen. § 3. In artikel 33, § 3, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « § 2.2, c) » vervangen door de woorden « § 2.1, c) ». § 4. Artikel 33, § 3, derde lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Aan de beslissing tot toelaatbaarheid bedoeld in dit lid kunnen voorwaarden en verplichtingen worden gekoppeld. » § 5. Artikel 33, § 5, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling : « De termijn bedoeld in § 3 van dit artikel kan niet worden verlengd tenzij op uitdrukkelijk verzoek van de partijen en ten hoogste voor de duur die zij voorstellen. »

Art. 29.Artikel 34 van de dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 34.§ 1. Indien, overeenkomstig artikel 33, § 2.1, b), de Raad voor de mededinging beslist de procedure in te zetten, dient de verslaggever een bijkomend verslag in bij de Raad voor de mededinging.

Na ontvangst van dit verslag stuurt de Raad een kopie ervan aan de partijen, overeenkomstig artikel 27, § 1.

De beslissing van de Raad voor de mededinging betreffende de toelaatbaarheid van een concentratie moet genomen worden uiterlijk 60 dagen na de beslissing om een procedure te beginnen. Aan die beslissing kunnen voorwaarden en verplichtingen gekoppeld worden.

De concentratie wordt geacht een gunstig advies te hebben gekregen wanneer de Raad voor de mededinging geen beslissing heeft genomen binnen de termijn van 60 dagen. § 2. Wanneer de Raad voor de mededinging in zijn beslissing vaststelt dat de concentratie niet toelaatbaar is, beveelt hij met het oog op het herstellen van een daadwerkelijke mededinging, de splitsing van de gegroepeerde ondernemingen of activa, het stopzetten van de gemeenschappelijke controle of elke andere geëigende maatregel. § 3. De termijn bedoeld in § 1 van dit artikel kan niet verlengd worden tenzij op uitdrukkelijk verzoek van de partijen en ten hoogste voor de duur die zij voorstellen. »

Art. 30.In dezelfde wet wordt een artikel 34bis ingevoegd, luidende : «

Art. 34bis.Binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de aanmelding van de beslissing van de Raad voor de mededinging, kan de Ministerraad de verwezenlijking van een concentratie toestaan om redenen van algemeen belang, die het winnen van het risico van aantasting van de mededinging, vastgesteld door de Raad voor de mededinging. In dat geval kan de Ministerraad eveneens de voorwaarden en verplichtingen die eventueel door de Raad voor de mededinging zijn uitgesproken, geheel of gedeeltelijk opheffen.

In zijn beoordeling en motivering houdt de Ministerraad rekening met onder meer het algemeen belang, de veiligheid van het land en de mededingingskracht van de betrokken sectoren gelet op de internationale concurrentie, de consumentenbelangen en de werkgelegenheid.

De Ministerraad doet ambtshalve uitspraak of op verzoek van de aanmeldende ondernemingen.

De beslissing van de Ministerraad wordt genomen binnen dertig dagen na de aanmelding van de beslissing van de Raad voor de mededinging. Neemt de Ministerraad binnen die termijn geen beslissing, dan wordt de Ministerraad geacht geen machtiging te hebben verleend. »

Art. 31.§ 1. In artikel 35, § 1, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « de Dienst voor de mededinging » vervangen door de woorden « het korps verslaggevers », worden de woorden « de Dienst » vervangen door de woorden « het korps verslaggevers » en worden de woorden « die vijftien dagen niet mag overschrijden » opgeheven. § 2. In artikel 35, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « Binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst van het verslag, oordeelt de » vervangen door de woorden « De voorzitter van de Raad voor de medeginging oordeelt ». § 3. Artikel 35, § 3, van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 32.§ 1. Artikel 36, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Die geldboeten kunnen niet opgelegd worden in geval van toepassing van artikel 31, 1, op de praktijken bedoeld in artikel 5, § 1. » § 2. In artikel 36, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « artikel 33, § 1, » vervangen door de woorden « artikelen 33 en 34 ».

Art. 33.In de Franse tekst van artikel 40 van dezelfde wet worden de woorden « sa décision » vervangen door de woorden « la décision. »

Art. 34.In hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een afdeling VIIbis ingevoegd, bevattende een artikel 40bis en luidend als volgt : « Afdeling VIIbis. - Bekendmaking en kennisgeving

Art. 40bis.De beslissingen van de Raad voor de mededinging en van zijn voorzitter worden bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de partijen, de eisers en de minister.

Op straffe van nietigheid moet de kennisgevingsbrief de termijn inzake beroep vermelden alsook de wijze waarop dit beroep kan worden ingesteld. De brief omvat als bijlage de namen, hoedanigheden en adressen van de partijen aan wie de beslissing ter kennis is gebracht.

Het secretariaat van de Raad voor de mededinging is belast met de kennisgeving van de beslissingen. »

Art. 35.Artikel 41 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 41.§ 1. Zodra de Raad voor de mededinging de aanmelding van een concentratie heeft ontvangen, stuurt hij deze naar het Belgisch Staatsblad voor bekendmaking bij uittreksel. Deze bekendmaking omvat de namen van de ondernemingen die deel uitmaken van de concentratie. § 2. De beslissingen van de Raad voor de mededinging of van zijn voorzitter, met inbegrip van de beslissingen bedoeld in de afdelingen 5 tot 7 van dit hoofdstuk, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en door het secretariaat van de Raad voor de mededinging ter kennis gebracht van de ondernemingen op wier activiteiten het onderzoek betrekking had, alsook, in voorkomend geval, van de indiener van de klacht.

De beslissingen van het hof van beroep te Brussel, van de Ministerraad en van de Raad van State worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en ter kennis gebracht van de partijen.

De beslissingen bedoeld in de artikelen 33, § 2, en 34, § 4, van deze wet, met inbegrip van de beslissingen en arresten bedoeld in de afdelingen 5ter en 7 van dit hoofdstuk, alsook de berichten waardoor bij ontstentenis van een beslissing de concentratie toelaatbaar wordt geacht, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en ter kennis gebracht van de partijen die aan de concentratie hebben deelgenomen.

De beslissingen bedoeld in de vorige leden vermelden de partijen waarnaar de kennisgeving moet worden gestuurd.

De beslissingen bedoeld in de vorige leden worden onmiddellijk, in de vorm bestemd voor de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, aan de Commissie voor de mededinging meegedeeld.

Bij deze bekendmaking en deze mededeling wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet openbaar worden gemaakt.

De kennisgeving en de bekendmaking van de beslissing van de Raad voor de mededinging of van zijn voorzitter vermelden dat tegen die beslissing beroep kan worden ingesteld bij het hof van beroep te Brussel binnen dertig dagen te rekenen van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

De kennisgeving en de bekendmaking van de beslissing van de Ministerraad inzake concentratie, vermelden dat, wanneer die beslissing definitief is, bij de Raad van State daartegen beroep kan worden ingesteld binnen dertig dagen te rekenen van de bekendmaking van de definitieve beslissing in het Belgisch Staatsblad. In het kader van deze beroepsprocedure worden niet als definitieve beslissing beschouwd, die waarbij bepaald wordt dat een concentratie binnen het toepassingsgebied van deze wet valt en die waarbij beslist wordt de procedure bepaald in artikel 34 in te stellen.

De kennisgevingen waarin deze wet voorziet, worden uitgevoerd, naar gelang van het geval, door het secretariaat van de Raad of door de minister, bij aangetekende brief met ontvangstbewijs. »

Art. 36.Tussen de artikelen 42 en 43 van dezelfde wet wordt een artikel 42bis ingevoegd, luidende : «

Art. 42bis.§ 1. Wanneer de oplossing van een geschil afhangt van het geoorloofde karakter van een mededingingspraktijk als bedoeld in deze wet, moet het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, met uitzondering van het Hof van Cassatie, de uitspraak uitstellen en het hof van beroep te Brussel raadplegen. § 2. Het gerecht is daartoe evenwel niet gehouden wanneer de rechtsvordering niet ontvankelijk is om procedureredenen die ontleend zijn aan normen die zelf niet het onderwerp zijn van het verzoek tot het stellen van de prejudiciële vraag.

Het gerecht is daartoe evenmin gehouden : 1° wanneer het hof reeds uitspraak heeft gedaan over een vraag of een beroep met hetzelfde onderwerp;2° wanneer het meent dat het antwoord op de prejudiciële vraag niet onontbeerlijk is om uitspraak te doen;3° wanneer de mededingingspraktijk duidelijk geoorloofd is in de zin van deze wet. Tegen de beslissing van de rechter om een prejudiciële vraag te stellen of een dergelijke vraag niet te stellen kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend. § 3. De griffier van het hof van beroep te Brussel stelt de partijen onverwijld in kennis van de prejudiciële vraag en nodigt hen uit om binnen een maand schriftelijk hun opmerkingen over te zenden. § 4. De Raad voor de mededinging, de verslaggevers en de minister kunnen elk hun schriftelijke opmerkingen indienen bij het hof van beroep te Brussel. Zij kunnen het dossier ter plaatse raadplegen.

Het hof kan de prejudiciële vraag herformuleren. Het hof neemt een met redenen omklede beslissing. Tegen deze beslissing kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend. Het hof doet uitspraak als in kort geding. § 5. Het rechtscollege dat de prejudiciële vraag heeft gesteld, evenals elk rechtscollege dat in dezelfde zaak uitspraak doet, met uitzondering van het Hof van Cassatie, moeten zich, voor de oplossing van het geschil naar aanleiding waarvan de vragen zijn gesteld, voegen naar het arrest dat het hof van beroep te Brussel heeft gewezen. § 6. Elk door de hoven en rechtbanken gewezen vonnis of arrest waarbij het gaat om het geoorloofde karakter van een mededingingspraktijk als bedoeld in deze wet, moet binnen acht dagen aan de Dienst voor de mededinging meegedeeld worden door toedoen van de griffier van het bevoegde rechtscollege.

Bovendien is de griffier ertoe gehouden zonder verwijl de Dienst voor de mededinging en de Raad voor de mededinging kennis te geven van de beroepen die zijn ingesteld tegen enig in het voorgaande lid bedoeld vonnis of arrest. »

Art. 37.Tussen de artikelen 43 en 44 van dezelfde wet wordt een artikel 43bis ingevoegd, luidende : «

Art. 43bis.§ 1. Tegen beslissingen waarbij de Raad voor de mededinging de zaak terugstuurt naar de verslaggever en die waarbij de voorzitter van de Raad elementen uit het dossier verwijdert, kan geen afzonderlijk beroep worden ingesteld. § 2. Het beroep waarin artikel 43 voorziet, kan worden ingesteld door de voor de Raad betrokken partijen, door de indiener van de klacht alsook door elke persoon die een belang kan doen gelden en die aan de Raad gevraagd heeft te worden gehoord. Het beroep kan eveneens door de minister worden ingesteld zonder dat deze een belang moet bewijzen.

Het beroep wordt, op straffe van onontvankelijkheid van rechtswege uitgesproken, ingesteld door middel van een ondertekend verzoekschrift dat wordt ingediend bij de griffie van het hof van beroep te Brussel binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing en, wat derden betreft, na de bekendmaking van de beslissing.

Het verzoekschrift bevat op straffe van onontvankelijkheid : 1° de aanduiding van dag, maand en jaar;2° indien de verzoeker een natuurlijke persoon is, zijn naam, voornaam, beroep en woonplaats;indien de verzoeker een rechtspersoon is, de benaming, de vorm, de maatschappelijke zetel en het orgaan dat hem vertegenwoordigt; indien het beroep uitgaat van de minister, de benaming en het adres van de dienst die hem vertegenwoordigt; 3° de vermelding van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld;4° de uiteenzetting van de middelen;5° de plaats, de dag en het uur van de verschijning vastgesteld door de griffie van het hof van beroep;6° de inventaris van de bewijsstukken en documenten die terzelfder tijd als het verzoekschrift bij de griffie zijn neergelegd. Op straffe van onontvankelijkheid van het beroep moet de verzoeker, binnen vijf dagen na de indiening van het verzoekschrift, bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, een kopie van het verzoekschrift sturen aan de partijen die in kennis zijn gesteld van de bestreden beslissing zoals blijkt uit de kennisgevingsbrief waarin artikel 40bis voorziet, aan de Raad voor de mededinging alsook aan de minister indien deze niet de appelant is.

Incidenteel beroep is mogelijk. Het is slechts ontvankelijk indien het is ingesteld binnen een maand na de ontvangst van de brief waarin het vorige lid voorziet.

Het hof van beroep te Brussel kan te allen tijde de personen die partij waren voor de Raad voor de mededinging van rechtswege in de zaak betrekken, wanneer het hoofdberoep of het incidenteel beroep hun belangen of lasten kan aantasten.

Het hof van beroep te Brussel stelt de termijn vast waarbinnen de partijen hun schriftelijke opmerkingen aan elkaar moeten meedelen en een kopie ervan bij de griffie moeten neerleggen. Het stelt eveneens de datum van de debatten vast.

De Raad voor de mededinging en de minister kunnen elk hun schriftelijke opmerkingen bij de griffie van het hof van beroep te Brussel indienen en het dossier ter plaatse op de griffie raadplegen.

Het hof van beroep te Brussel stelt de termijnen vast om deze opmerkingen voor te leggen. De griffie brengt deze opmerkingen ter kennis van de partijen. § 3. Binnen vijf dagen na het plaatsen van de zaak op de rol, vraagt de griffie van het hof van beroep te Brussel het secretariaat van de Raad voor de mededinging het dossier van de procedure te sturen. De verzending geschiedt binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek.

De minister regelt de wijze van verzending van het dossier. § 4. Het beroep schorst de beslissing van de Raad voor de mededinging of die van zijn voorzitter niet. Het hof van beroep kan, op verzoek van de betrokkene en bij beslissing alvorens recht te doen, de verplichting tot het betalen van geldboeten en dwangsommen schorsen tot op de dag van de uitspraak van het arrest. Het hof van beroep te Brussel kan, in voorkomend geval, bevelen dat het betaalde bedrag van de geldboeten en dwangsommen aan de betrokkene wordt terugbetaald. Het hoeft zich ook niet onmiddellijk uit te spreken over de teruggave van de betaalde geldboeten of dwangsommen, voor zover deze beslissing de grond van de zaak zou raken. »

Art. 38.In artikel 44, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « op artikel 23, § 3, zesde lid, en » ingevoegd tussen de woorden « Elke inbreuk » en de woorden « op het besluit bedoeld bij artikel 51 ».

Art. 39.In artikel 46, § 1, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « en in het buitenland » opgeheven.

Art. 40.In artikel 48, § 3, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « bij artikel 34 » vervangen door de woorden « bij artikel 41 ».

Art. 41.§ 1. In artikel 49 van dezelfde wet worden de woorden « De Dienst voor de mededinging wordt belast met het vervullen » vervangen door de woorden « De verslaggevers en de Dienst voor de mededinging worden belast met het vervullen ». § 2. In artikel 49, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « De daartoe gemandateerde personeelsleden » vervangen door de woorden « De verslaggevers en de daartoe gemandateerde personeelsleden ».

Art. 42.Artikel 54 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling : « De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de lijst vastleggen van de proceshandelingen, met inbegrip van de onderzoeksmaatregelen, waarvan de kosten ten laste worden gelegd van de aanmeldende partijen of van de partijen die een inbreuk hebben gepleegd op deze wet.

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de betaling van een vergoeding voorschrijven waarvan hij het bedrag vastlegt, voor de volgende administratieve handelingen : 1° de inschrijving en de behandeling van een verzoek om negatieve verklaring bedoeld in artikel 6;2° de inschrijving en de behandeling van een verzoek om individuele ontheffing op grond van artikel 2, § 3, aangemeld krachtens artikel 7 van deze wet. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag, de voorwaarden en de wijze van inning van de kosten en vergoedingen bedoeld in de voorgaande leden vaststellen. »

Art. 43.In dezelfde wet wordt een artikel 54bis ingevoegd, luidende : «

Art. 54bis.De wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen is van toepassing op de in deze wet bepaalde procedures. »

Art. 44.Tussen de artikelen 56 en 57 van dezelfde wet wordt een artikel 56bis ingevoegd, luidende : «

Art. 56bis.De Koning kan de bepalingen van deze wet en de bepalingen die deze uitdrukkelijk of impliciet zouden hebben gewijzigd op het ogenblik dat de coördinaties worden opgesteld, coördineren.

Daartoe kan Hij inzonderheid : 1° de ordening, de nummering en, in het algemeen, de voorstelling van de te coördineren bepalingen wijzigen;2° de referenties wijzigen die vervat zouden zijn in de te coördineren bepalingen om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe nummering;3° de formulering van de te coördineren bepalingen wijzigen om hun overeenstemming te waarborgen en de terminologie ervan eenvormig te maken zonder dat afbreuk kan worden gedaan aan de principes die vervat zijn in die bepalingen. De coördinaties zullen het opschrift dragen bepaald door de Koning. »

Art. 45.Artikel 21quinquies, § 1, eerste lid, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt aangevuld als volgt : « 7° aan de verslaggevers en aan de personeelsleden van de Dienst voor de mededinging belast met het onderzoek, zoals bedoeld in de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging. »

Art. 46.§ 1. Artikel 99, § 1, eerste lid, van de wet van 22 maart 1993 betreffende het statuut en de controle op de kredietinstellingen wordt aangevuld als volgt : « 11° aan de verslaggevers en aan de personeelsleden van de Dienst voor de mededinging belast met het onderzoek, zoals bedoeld in de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging. » § 2. Artikel 99, § 3, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « 9° de verslaggevers en de personeelsleden van de Dienst voor de mededinging belast met het onderzoek, zoals bedoeld in de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging. »

Art. 47.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van elk van de bepalingen van deze wet, met dien verstande dat deze wet ten laatste in werking treedt op de eerste dag van de zesde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Deze wet is niet van toepassing op procedures die hangende zijn bij de Raad voor de mededinging of bij het hof van beroep te Brussel op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 26 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, E. DI RUPO De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Gewone zitting 1996-1997. Senaat.

Parlementaire stukken. - Wetsvoorstel van de heer D'Hooghe cs., nr. 1-614/1.

Gewone zitting 1997-1998.

Amendementen, nrs. 1-614/2 tot 5.

Gewone zitting 1998-1999.

Amendementen, nrs. 1-614/6 en 7. - Verslag, nr. 1-614/8. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1-614/9. - Amendementen, nrs. 1-614/10 en 11. - Advies van de Raad van State, nr. 1-614/12. - Amendementen, nr. 1-614/13. - Verslag, nr. 1-614/14. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 1-614/15. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 1-614/16.

Handelingen van de Senaat : 11 maart 1999.

Gewone zitting 1998-1999.

Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 2066/1. - Amendement, nr. 2066/2. - Amendement, nr. 2066/3. - Verslag, nr. 2066/4.

Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 22 april 1999.

^