Etaamb.openjustice.be
Wet van 27 december 2005
gepubliceerd op 30 december 2005

Wet houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de strijd tegen het terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2005010015
pub.
30/12/2005
prom.
27/12/2005
ELI
eli/wet/2005/12/27/2005010015/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

27 DECEMBER 2005. - Wet houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de strijd tegen het terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Bepaling tot wijziging van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering

Art. 2.In de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering wordt een hoofdstuk V ingevoegd, dat artikel 30 omvat, luidende : « Hoofdstuk V. - Niet-ontvankelijkheid van de strafvordering wegens provocatie

Art. 30.Provocatie van misdrijven is verboden.

Er is provocatie wanneer in hoofde van de dader het voornemen om een misdrijf te plegen rechtstreeks is ontstaan of versterkt, of is bevestigd terwijl hij dit wilde beëindigen, door de tussenkomst van een politieambtenaar of van een derde handelend op het uitdrukkelijk verzoek van deze ambtenaar.

In geval van provocatie is de strafvordering onontvankelijk wat deze feiten betreft. ». HOOFDSTUK III. - Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van strafvordering

Art. 3.Artikel 28septies van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 12 maart 1998, gewijzigd bij de wetten van 8 april 2002 en 6 januari 2003, en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 202/2004 van het Arbitragehof van 21 december 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 28septies.De procureur des Konings kan de onderzoeksrechter vorderen een onderzoekshandeling te verrichten waarvoor alleen de onderzoeksrechter bevoegd is, met uitzondering van het bevel tot aanhouding bedoeld in artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, de volledig anonieme getuigenis zoals bedoeld in artikel 86bis, de bewakingsmaatregel bedoeld in artikel 90ter, de onderzoekshandelingen als bedoeld in de artikelen 56bis, tweede lid, en 89ter en de huiszoeking, zonder dat een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld. Na de uitvoering van de door de onderzoeksrechter verrichte onderzoekshandeling beslist deze of hij het dossier terugzendt aan de procureur des Konings die instaat voor de voortzetting van het opsporingsonderzoek, dan wel of hij het gehele onderzoek zelf voortzet, in welk geval er verder wordt gehandeld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VI van dit Boek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. ».

Art. 4.Artikel 46ter, § 1, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003, wordt vervangen als volgt : « Het begrip « post » in de zin van dit artikel dient te worden verstaan zoals het gedefinieerd is in artikel 131, 6°, 7° en 11°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. ».

Art. 5.Artikel 46quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 46quater.§ 1. Bij het opsporen van de misdaden en de wanbedrijven kan de procureur des Konings, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de misdrijven een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben, de volgende inlichtingen vorderen : a) de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, waarvan de verdachte titularis, gevolmachtigde of de uiteindelijk gerechtigde is, en, in voorkomend geval alle nadere gegevens hieromtrent;b) de bankverrichtingen die in een bepaald tijdvak zijn uitgevoerd op één of meerdere van deze bankrekeningen of financiële instrumenten, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende de rekening van herkomst of bestemming;c) de gegevens met betrekking tot de titularissen of gevolmachtigden, die in een bepaald tijdvak toegang hebben of hadden tot deze bankkluizen. § 2. Ingeval de noodwendigheden van het opsporingsonderzoek dit vergen, kan de procureur des Konings bovendien vorderen dat : a) gedurende een vernieuwbare periode van maximum twee maanden de bankverrichtingen met betrekking tot een of meerdere van deze bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten van de verdachte onder toezicht worden geplaatst;b) de bank of de kredietinstelling de tegoeden en verbintenissen die verbonden zijn met deze bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten, niet meer uit handen mag geven voor een termijn die hij bepaalt, maar die niet langer kan zijn dan de termijn die loopt van het ogenblik waarop de bank of de kredietinstelling kennis neemt van zijn vordering tot drie werkdagen na de kennisgeving van de hier bedoelde gegevens door deze instelling.Deze maatregel kan slechts gevorderd worden wanneer ernstige en uitzonderlijke omstandigheden dit verantwoorden en enkel in geval de opsporing betrekking heeft op misdaden of wanbedrijven als bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van strafvordering. § 3. De procureur des Konings kan, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing de medewerking van de bank of de kredietinstelling vorderen teneinde de maatregelen bedoeld in de §§ 1 en 2 mogelijk te maken. De bank of de kredietinstelling is gehouden haar medewerking onverwijld te verlenen. In de beslissing bepaalt de procureur des Konings de vorm waarin de in § 1 vermelde gegevens hem worden meegedeeld.

Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

Iedere persoon die zijn medewerking weigert aan de vorderingen bedoeld in dit artikel wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro of met een van die straffen alleen. »

Art. 6.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 46quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 46quinquies.§ 1. Onverminderd artikel 89ter, kan de procureur des Konings bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing de politiediensten machtigen om te allen tijde, buiten medeweten van de eigenaar of van zijn rechthebbende, of zonder hun toestemming, een private plaats te betreden, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken als bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, of gepleegd worden of zouden worden in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, en de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.

Een private plaats in de zin van dit artikel is de plaats die kennelijk : - geen woning is; - geen door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek is; - geen lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts is als bedoeld in artikel 56bis, derde lid.

In spoedeisende gevallen kan de in het eerste lid bedoelde beslissing mondeling worden meegedeeld. De beslissing moet in dat geval zo spoedig mogelijk schriftelijk met redenen omkleed en bevestigd worden.

Ingeval de in het eerste lid bedoelde beslissing genomen wordt in het kader van de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden zoals bedoeld in de artikelen 47ter tot 47decies, worden de beslissing en alle ermee verband houdende processen-verbaal uiterlijk na het beëindigen van de bijzondere opsporingsmethode bij het strafdossier gevoegd. § 2. Het betreden van de private plaats zoals bedoeld in § 1 kan enkel geschieden teneinde : 1° die plaats op te nemen en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, die gediend hebben of bestemd zijn tot het plegen ervan of die uit een misdrijf voortkomen, van de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, van de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld of van de inkomsten uit de belegde voordelen;2° de bewijzen te verzamelen van de aanwezigheid van de zaken bedoeld in 1°;3° in het kader van een observatie een technisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 47sexies, § 1, derde lid, te plaatsen. § 3. Een inkijkoperatie kan door de procureur des Konings enkel worden beslist ten aanzien van plaatsen waarvan men op basis van precieze aanwijzingen vermoedt dat de zaken bedoeld in § 2, 1°, er zich bevinden, dat er bewijzen van kunnen verzameld worden, of dat ze gebruikt worden door personen op wie een verdenking rust. § 4. Het aanwenden van technische hulpmiddelen met het in § 2 beoogde doel, wordt gelijkgesteld met het betreden van een private plaats zoals bepaald in § 1. ».

Art. 7.Artikel 47ter, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003, wordt vervangen als volgt : « § 1. De bijzondere opsporingsmethoden zijn de observatie, de infiltratie en de informantenwerking.

Deze methoden worden door de door de minister van Justitie aangewezen politiediensten aangewend in het kader van een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek, onder de controle van het openbaar ministerie en onverminderd de artikelen 28bis, §§ 1 en 2, 55 en 56, § 1, en 56bis, met als doel het vervolgen van daders van misdrijven, het opsporen, verzamelen, registreren en verwerken van gegevens en inlichtingen op grond van ernstige aanwijzingen van te plegen of reeds gepleegde, al dan niet aan het licht gebrachte strafbare feiten.

Deze methoden kunnen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de observatie, de infiltratie en de informantenwerking ook worden aangewend in het kader van de uitvoering van straffen of vrijheidsberovende maatregelen, wanneer de persoon zich heeft onttrokken aan de uitvoering daarvan. ».

Art. 8.In artikel 47quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, derde lid, wordt vervangen als volgt : « Het eerste en het tweede lid zijn eveneens van toepassing op de personen die aan de uitvoering van deze opdracht noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand hebben verleend en op de personen, bedoeld in artikel 47octies, § 1, tweede lid.»; 2° In § 2, vierde lid, worden de woorden « en aan de personen bedoeld in het derde lid » ingevoegd tussen de woorden « een politieambtenaar » en de woorden « tot het plegen van misdrijven »;3° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De politieambtenaren melden schriftelijk en vóór de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethoden aan de procureur des Konings, de misdrijven als bedoeld in § 2, die zij of de personen bedoeld in § 2, derde lid, voornemens zijn te plegen.

Indien deze voorafgaande kennisgeving niet kon gebeuren, stellen de politieambtenaren de procureur des Konings onverwijld in kennis van de misdrijven die zij of de personen bedoeld in § 2, derde lid, hebben gepleegd en bevestigen dit nadien schriftelijk. ».

Art. 9.In artikel 47sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 202/2004 van het Arbitragehof van 21 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, wordt aangevuld met het volgende lid : « Een toestel gebruikt voor het nemen van foto's wordt uitsluitend beschouwd als een technisch hulpmiddel in de zin van dit Wetboek in het geval bedoeld in artikel 56bis, tweede lid.»; 2° § 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de observatie kunnen worden gepleegd.

Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47septies, § 1, tweede lid, bewaard. »; 3° § 7, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter bevolen observatie kunnen worden gepleegd.Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47septies, § 1, tweede lid, bewaard. ».

Art. 10.Artikel 47septies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 202/2004 van het Arbitragehof van 21 december 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 47septies.§ 1. De officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 6°, brengt de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over elke fase in de uitvoering van de observaties waarover hij de leiding heeft.

Deze vertrouwelijke verslagen worden rechtstreeks aan de procureur des Konings overgezonden, die ze in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaart. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het in artikel 56bis respectievelijk de artikelen 235ter, § 3, en 235quater, § 3, bedoelde inzagerecht van de onderzoeksrechter en van de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim. § 2. De machtiging tot observatie en de beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging worden bij het vertrouwelijk dossier gevoegd.

De officier van gerechtelijke politie, bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 6°, stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen van de uitvoering van de observatie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant en van de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie in het gedrang kunnen brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het schriftelijk verslag bedoeld in § 1, eerste lid.

In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot observatie en worden de vermeldingen bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 1°, 2°, 3° en 5°, opgenomen. De procureur des Konings bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot observatie.

De opgestelde processen-verbaal en de in het derde lid bedoelde beslissing worden uiterlijk na het beëindigen van de observatie bij het strafdossier gevoegd. ».

Art. 11.In artikel 47octies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 202/2004 van het Arbitragehof van 21 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de infiltratie kunnen worden gepleegd.

Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47novies, § 1, tweede lid, bewaard. »; 2° § 7, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « De procureur des Konings vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter bevolen infiltratie kunnen worden gepleegd.Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in artikel 47novies, § 1, tweede lid, bewaard. ».

Art. 12.Artikel 47novies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 202/2004 van het Arbitragehof van 21 december 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 47novies.§ 1. De officier van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 47octies, § 3, 6°, brengt de procureur des Konings nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over elke fase in de uitvoering van de infiltraties waarover hij de leiding heeft.

Deze vertrouwelijke verslagen worden rechtstreeks aan de procureur des Konings overgezonden, die ze in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier bewaart. Hij heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het in artikel 56bis respectievelijk de artikelen 235ter, § 3, en 235quater, § 3, bedoelde inzagerecht van de onderzoeksrechter en van de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim. § 2. De machtiging tot infiltratie en de beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging worden bij het vertrouwelijk dossier gevoegd.

De officier van gerechtelijke politie, bedoeld in artikel 47octies, § 3, 6°, stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen van de uitvoering van de infiltratie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de politieambtenaren, belast met de uitvoering van de infiltratie, en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger, in het gedrang kunnen brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het schriftelijk verslag bedoeld in § 1, eerste lid.

In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot infiltratie en worden de vermeldingen bedoeld in artikel 47octies, § 3, 1°, 2°, 3° en 5°, opgenomen. De procureur des Konings bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot infiltratie.

De opgestelde processen-verbaal en de in het derde lid bedoelde beslissing worden uiterlijk na het beëindigen van de infiltratie bij het strafdossier gevoegd. ».

Art. 13.In artikel 47decies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In de Franse tekst van § 3, vierde lid, wordt het woord « informateurs » vervangen door het woord « indicateurs »;2° Het artikel wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 7.Wanneer een informant nauwe banden heeft met één of meerdere personen, waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat ze strafbare feiten plegen of zouden plegen die een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken zoals bedoeld in de artikelen 137 tot 141, zoals bedoeld in de artikelen 324bis en 324ter of zoals bedoeld in artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies, 136septies van het Strafwetboek of zoals bedoeld in artikel 90ter, § 2, 4°, 7°, 7°bis, 7°ter, 8°, 11°, 14°, 16° en 17°, op voorwaarde dat deze laatste misdrijven bedoeld in artikel 90ter, § 2, gepleegd zijn of zouden gepleegd worden in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, kan de procureur des Konings deze informant toelaten misdrijven te plegen die strikt noodzakelijk zijn om zijn informatiepositie te behouden.

Die misdrijven moeten noodzakelijkerwijze evenredig zijn met het belang om de informatiepositie van de informant te behouden en mogen in geen geval rechtstreekse en ernstige schendingen van de fysieke integriteit van personen inhouden.

De lokale informantenbeheerder, bedoeld in § 3, eerste lid, brengt de strafbare feiten die de informant voornemens is te plegen schriftelijk en voorafgaandelijk ter kennis van de procureur des Konings. De procureur des Konings vermeldt in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de informant kunnen worden gepleegd, en die niet zwaarder mogen zijn dan die welke hij voornemens was te plegen. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in § 6, derde lid, bewaard.

De magistraat die met inachtneming van dit artikel een informant toelating verleent misdrijven te plegen, blijft vrij van straf. ».

Art. 14.Artikel 47undecies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003, en vernietigd bij arrest nr. 202/2004 van het Arbitragehof van 21 december 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 47undecies.Ten minste om de drie maanden zendt de procureur des Konings alle dossiers, waarin hij toepassing heeft gemaakt van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie en waarin hij besloten heeft niet tot vervolging over te gaan, over aan de procureur-generaal teneinde deze in staat te stellen een controle uit te voeren op de wettigheid van de gebruikte methoden.

De procureur-generaal maakt verslag op van deze controle. Dit verslag handelt tevens over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden in het kader van de uitvoering van straffen of vrijheidsberovende maatregelen in zijn rechtsgebied. Het verslag wordt overgezonden aan het college van procureurs-generaal, dat de globale evaluatie en de statistische gegevens met betrekking tot deze verslagen opneemt in zijn jaarverslag, bedoeld in artikel 143bis, § 7, van het Gerechtelijk Wetboek.

De federale procureur maakt in zijn jaarverslag, bedoeld in artikel 346, § 2, 2°, van hetzelfde Wetboek, de globale evaluatie en de statistische gegevens bekend van de dossiers waarin hij toepassing heeft gemaakt van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie en waarin hij besloten heeft niet tot vervolging over te gaan. Dit verslag handelt tevens over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden in het kader van de uitvoering van straffen of vrijheidsberovende maatregelen voor federale strafdossiers.

Het college van procureurs-generaal voert een controle uit over alle dossiers waarin de informantenwerking overeenkomstig artikel 47decies, § 7, werd toegepast. Daartoe wordt door de procureur des Koning via de territoriale bevoegde procureur-generaal, of rechtstreeks door de federale procureur een omstandig verslag aan de voorzitter van het college van procureurs-generaal overgezonden. Dit verslag wordt overgezonden zodra de toepassing van deze bijzondere opsporingsmethode werd beëindigd. Het college van procureurs-generaal maakt verslag op van deze controle en neemt de globale evaluatie en de statistische gegevens daaromtrent op in zijn jaarverslag, bedoeld in artikel 143bis, § 7, van het Gerechtelijk Wetboek. ».

Art. 15.Artikel 47duodecies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 juni 2001 en vernummerd bij de wet van 6 januari 2003, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 3. Wanneer hij de bij artikel 144ter, § 1, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde bevoegdheid uitoefent, maakt de federale procureur deze zaak uitsluitend aanhangig bij de deken van de onderzoeksrechters gespecialiseerd om kennis te nemen van de misdrijven bedoeld in de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek, die het dossier toewijst aan één van deze onderzoeksrechters.

Deze deken kan op elk ogenblik verscheidene onderzoeksrechters gespecialiseerd om kennis te nemen van de in de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven, aanstellen voor éénzelfde zaak. ».

Art. 16.Artikel 56bis, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 202/2004 van het Arbitragehof van 21 december 2004, wordt vervangen als volgt : « Alleen de onderzoeksrechter kan bovendien een observatie machtigen, zoals bedoeld in artikel 47 sexies, met gebruik van technische hulpmiddelen om zicht te verwerven in een woning, of in de door deze woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek, of in een lokaal dat aangewend wordt voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts zoals bedoeld in het derde lid, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken zoals bedoeld in artikel 90ter, § § 2 tot 4, of gepleegd worden of zouden worden in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek. ».

Art. 17.Artikel 62bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 maart 1969 en gewijzigd bij de wetten van 12 maart 1998, 4 mei 1999 en 10 april 2003, wordt aangevuld met het volgende lid : « De onderzoeksrechters gespecialiseerd om kennis te nemen van de misdrijven bedoeld in de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek, zijn bevoegd om kennis te nemen van de feiten die bij hen aanhangig zijn gemaakt door de deken van deze onderzoeksrechters, wanneer de federale procureur overeenkomstig artikel 47duodecies, § 3, een dossier heeft overgezonden, ongeacht de plaats van het misdrijf, de plaats waar de verdachte verblijft of van de plaats waar deze kan worden gevonden.

Ze oefenen in dit geval hun bevoegdheden uit over het hele grondgebied van het Rijk.

In geval van wettelijke verhindering kunnen ze worden vervangen door de onderzoeksrechters van de rechtbank van eerste aanleg waartoe ze behoren. ».

Art. 18.Artikel 89ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 202/2004 van het Arbitragehof van 21 december 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 89ter.In het kader van de uitvoering van de in artikel 46quinquies bepaalde maatregel, en onder de voorwaarden daar vermeld, kan alleen de onderzoeksrechter de politiediensten machtigen om buiten medeweten van de eigenaar of van zijn rechthebbende, of van de bewoner, of zonder hun toestemming, te allen tijde een andere private plaats dan die welke bedoeld is artikel 46quinquies, § 1, te betreden.

Ingeval de in het eerste lid bedoelde machtiging wordt verleend in het kader van de toepassing van bijzondere opsporingsmethoden overeenkomstig de artikelen 47ter tot 47decies of artikel 56bis, worden de machtiging en alle ermee verband houdende processen-verbaal uiterlijk na het beëindigen van de bijzondere opsporingsmethode bij het strafdossier gevoegd.

Hij deelt een kopie van dit bevel aan de procureur des Konings mee. ».

Art. 19.In artikel 90ter, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 januari 2003, worden de woorden « te allen tijde, » ingevoegd tussen de woorden « de onderzoeksrechter bevelen om » en de woorden « ook buiten medeweten ».

Art. 20.In het Eerste Boek van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk XI ingevoegd, dat een artikel 136quater omvat, luidende : « Hoofdstuk XI. - Bevoegdheid van de onderzoeksgerechten in terrorismezaken

Art. 136quater.Wanneer bij de raadkamer of bij de kamer van inbeschuldigingstelling een gerechtelijk onderzoek aanhangig gemaakt wordt, dat gevoerd wordt op vordering van de federale procureur overeenkomstig artikel 47duodecies, § 3, zijn zij bevoegd ervan kennis te nemen, ongeacht de plaats van het misdrijf, de plaats waar de verdachte verblijft of van de plaats waar deze kan worden gevonden. ».

Art. 21.Artikel 139 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999, wordt aangevuld met het volgende lid : « Wanneer bij de rechtbank een feit aanhangig wordt gemaakt dat aanleiding heeft gegeven tot een gerechtelijk onderzoek, dat gevoerd wordt op vordering van de federale procureur overeenkomstig artikel 47duodecies, § 3, is deze bevoegd daarvan kennis te nemen, ongeacht de plaats van het misdrijf, de plaats waar de verdachte verblijft of van de plaats waar deze kan worden gevonden. ».

Art. 22.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 189ter ingevoegd, luidende : «

Art. 189ter.De rechtbank kan, op basis van concrete gegevens, die pas aan het licht zijn gekomen na de controle van de kamer van inbeschuldigingstelling krachtens artikel 235ter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter.

Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, voor ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.

De rechtbank zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe bij de kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen. ».

Art. 23.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 235ter ingevoegd, luidende : «

Art. 235ter.§ 1. De kamer van inbeschuldigingstelling is belast met de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie.

De kamer van inbeschuldigingstelling onderzoekt, op vordering van het openbaar ministerie, de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie bij het afsluiten van het opsporingsonderzoek waarin deze methoden werden toegepast en alvorens het openbaar ministerie tot rechtstreekse dagvaarding overgaat.

De kamer van inbeschuldigingstelling onderzoekt op het ogenblik dat de onderzoeksrechter zijn dossier aan de procureur des Konings overzendt krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, op vordering van het openbaar ministerie, de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie die werden toegepast in het kader van het gerechtelijk onderzoek of in het daaraan voorafgaande opsporingsonderzoek. § 2. De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak binnen dertig dagen na ontvangst van de vordering van het openbaar ministerie. Deze termijn wordt teruggebracht tot acht dagen indien één van de inverdenkinggestelden zich in voorlopige hechtenis bevindt.

De kamer van inbeschuldigingstelling hoort, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen, de opmerkingen van de procureur-generaal.

Zij hoort, op dezelfde wijze, de burgerlijke partij en de inverdenkinggestelde, na kennisgeving die hen door de griffier ten laatste achtenveertig uur vóór de zitting per faxpost of bij een ter post aangetekende brief wordt gedaan. De griffier stelt hen in dezelfde post eveneens ter kennis dat het strafdossier tijdens deze periode op de griffie in origineel of in kopie ter inzage ligt.

Zij kan, met betrekking tot de toegepaste bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie, de onderzoeksrechter en de in de artikelen 47sexies, § 3, 6° en 47octies, § 3, 6° bedoelde officier van gerechtelijke politie afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen horen.

De kamer van inbeschuldigingstelling kan de onderzoeksrechter gelasten de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie en infiltratie en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger te horen met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter. Zij kan beslissen bij het verhoor door de onderzoeksrechter aanwezig te zijn of één van haar leden daartoe af te vaardigen. § 3. Het openbaar ministerie legt aan de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling het vertrouwelijk dossier voor bedoeld in de artikelen 47septies, § 1, tweede lid, of 47novies, § 1, tweede lid, dat betrekking heeft op het opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek bedoeld in § 1. Enkel de magistraten van de kamer van inbeschuldigingstelling hebben het recht dit vertrouwelijk dossier in te zien.

De voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling neemt de nodige maatregelen ter beveiliging van het vertrouwelijk dossier. Hij bezorgt het vertrouwelijk dossier, na kennisname ervan, onmiddellijk aan het openbaar ministerie terug. § 4. In het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling mag geen gewag worden gemaakt van de inhoud van het vertrouwelijk dossier, noch van enig element dat de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie of infiltratie en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger in het gedrang kan brengen. § 5. Er wordt verder gehandeld overeenkomstig artikel 235bis, §§ 5 en 6. § 6. Tegen de controle van het vertrouwelijk dossier door de kamer van inbeschuldigingstelling staat geen rechtsmiddel open. ».

Art. 24.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 235quater ingevoegd, luidende : «

Art. 235quater.§ 1. Onverminderd de uitoefening van de controle bedoeld in artikel 235ter, kan de kamer van inbeschuldigingstelling voorlopig, ambtshalve, op verzoek van de onderzoeksrechter of op vordering van het openbaar ministerie, tijdens het gerechtelijk onderzoek, de regelmatigheid onderzoeken van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie die werden toegepast in het kader van dit gerechtelijk onderzoek of in het daaraan voorafgaande opsporingsonderzoek.

Opdat de kamer van inbeschuldigingstelling haar controle ambtshalve zou kunnen uitoefenen, informeren de procureurs des Konings van haar rechtsgebied systematisch en onmiddellijk de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling over de dossiers waarvoor tot observaties en infiltraties werd beslist door het openbaar ministerie of door de onderzoeksrechter. § 2. De kamer van inbeschuldigingstelling hoort, afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen, de opmerkingen van de procureur-generaal.

Zij kan, met betrekking tot de toegepaste bijzondere opsporingsmethoden observatie of infiltratie, de onderzoeksrechter en de in de artikelen 47sexies, § 3, 6°, en 47octies, § 3, 6°, bedoelde officier van gerechtelijke politie afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de partijen horen. § 3. Het openbaar ministerie legt aan de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling het vertrouwelijk dossier voor bedoeld in de artikelen 47septies, § 1, tweede lid, of 47novies, § 1, tweede lid, dat betrekking heeft op het gerechtelijk onderzoek bedoeld in § 1.

Enkel de magistraten van de kamer van inbeschuldigingstelling hebben het recht dit vertrouwelijk dossier in te zien.

De voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling neemt de nodige maatregelen ter beveiliging van het vertrouwelijk dossier. Hij bezorgt het vertrouwelijk dossier, na kennisname ervan, onmiddellijk aan het openbaar ministerie terug. § 4. In het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling mag geen gewag worden gemaakt van de inhoud van het vertrouwelijk dossier, noch van enig element dat de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie of infiltratie en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger in het gedrang kan brengen. ».

Art. 25.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 335bis ingevoegd, luidende : «

Art. 335bis.De voorzitter kan, op basis van concrete gegevens, die aan het licht zijn gekomen na de controle van de kamer van inbeschuldigingstelling krachtens artikel 235ter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie of infiltratie uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter.

Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, voor ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.

De voorzitter zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe bij de kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen. ». HOOFDSTUK IV. - Bepalingen tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 26.In artikel 79 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1991, 21 januari 1997 en 22 december 1998, worden tussen het eerste en het tweede lid de volgende leden ingevoegd : « In het rechtsgebied van elk hof van beroep wijst de eerste voorzitter, op advies van de federale procureur, onder de onderzoeksrechters één of meerdere onderzoeksrechters aan wier contingent zal worden vastgesteld door de Koning. Deze onderzoeksrechters dienen over een nuttige ervaring te beschikken voor het onderzoek van de bij de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek bepaalde misdrijven. Deze aanwijzing heeft geen enkel gevolg voor hun statuut noch voor hun affectatie. Krachtens deze aanwijzing, behandelen zij bij voorrang de dossiers die bij hen aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 47duodecies, § 3, van het Wetboek van strafvordering.

De onderzoeksrechter met de meeste dienstjaren die aangewezen is door de Eerste Voorzitter van het hof van beroep te Brussel zorgt, als deken, voor de verdeling van de dossiers die door de federale procureur bij hem aanhangig zijn gemaakt krachtens artikel 47duodecies, § 3, van het Wetboek van strafvordering.

In geval van wettelijke verhindering van de deken, wijst deze in het rechtsgebied van het hof van beroep van Brussel een andere onderzoeksrechter aan gespecialiseerd om kennis te nemen van de in de artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven, die hem vervangt. ».

Art. 27.Artikel 102, § 1, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 9 juli 1997, wordt aangevuld met het volgende lid : « Zij kunnen echter geen zitting nemen in de kamer van inbeschuldigingstelling wanneer deze uitspraak doet met toepassing van de artikelen 235ter en 235quater van het Wetboek van strafvordering. ». HOOFDSTUK V.- Slotbepaling

Art. 28.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van de artikelen 15, 17, 20, 21 en 26, die in werking treden op de door de Koning te bepalen datum.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 27 december 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2005-2006. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Stukken. - Wetsontwerp, 51-2055 - nr. 1. - Amendementen, 51-2055 - nrs. 2 tot 4. - Verslag, 51-2055 - nr. 5. - Tekst aangenomen door de commissie, 51-2055 - nr. 6. - Amendementen, 51-2055 - nr. 7. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 51-2055 - nr. 8.

Integraal verslag : 20 december 2005 Senaat.

Stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer, 3-1491 - nr. 1. -

^