Etaamb.openjustice.be
Wet van 27 oktober 2006
gepubliceerd op 10 november 2006

Wet betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2006023149
pub.
10/11/2006
prom.
27/10/2006
ELI
eli/wet/2006/10/27/2006023149/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 OKTOBER 2006. - Wet betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Doel en definities

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Zij zet de richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening om.

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen wordt verstaan onder : 1° instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of instelling : een instelling, ongeacht de rechtsvorm, die opgericht is met als doel arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen te verstrekken;2° pensioenuitkeringen : uitkeringen die worden uitbetaald bij het bereiken of naar verwachting bereiken van de pensioendatum, of, wanneer deze een aanvulling op die uitkeringen vormen en op bijkomende wijze worden verstrekt, in de vorm van betalingen bij overlijden, invaliditeit, arbeidsongeschiktheid of beëindiging van de werkzaamheid, dan wel in de vorm van ondersteunende betalingen of diensten in geval van ziekte, behoeftigheid of overlijden;3° pensioenregeling : een contract, een overeenkomst, een trustakte of voorschriften waarin is bepaald welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke voorwaarden;4° bijdragende onderneming : een onderneming of andere instelling, die bestaat uit of samengesteld is uit een of meer natuurlijke of rechtspersonen die optreden als werkgever of als zelfstandige dan wel een combinatie daarvan, en die aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bijdragen betaalt;5° aangeslotene : persoon die op grond van zijn beroepswerkzaamheden gerechtigd is of zal zijn pensioenuitkeringen te ontvangen overeenkomstig de bepalingen van een pensioenregeling;6° begunstigde : persoon die pensioenuitkeringen ontvangt;7° Lidstaat : Staat die lid is van de Europese Economische Ruimte;8° Lidstaat van herkomst : lidstaat waar de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening haar statutaire zetel en haar hoofdbestuur heeft, of, indien de instelling geen statutaire zetel heeft, waar zij haar hoofdbestuur heeft;9° Lidstaat van ontvangst : lidstaat, andere dan de lidstaat van herkomst, waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de relatie tussen de bijdragende onderneming en de aangeslotenen;10° grensoverschrijdende activiteit : activiteit die er voor een in een lidstaat toegelaten instelling voor bedrijfspensioenvoorziening in bestaat bedrijfspensioenregelingen te beheren die voor wat betreft de relatie tussen de bijdragende onderneming en de aangeslotenen, onderworpen zijn aan de bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving van een andere lidstaat;11° activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte : activiteit die er voor een in België toegelaten instelling voor bedrijfspensioenvoorziening in bestaat bedrijfspensioenregelingen te beheren die voor wat betreft de relatie tussen de bijdragende onderneming en de aangeslotenen, niet onderworpen zijn aan de bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving van een lidstaat;12° resultaatsverbintenis : verbintenis van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening om op basis van de gestorte bijdragen, een bepaald resultaat te waarborgen;13° middelverbintenis : verbintenis van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening om de haar toevertrouwde gelden zo goed mogelijk te beheren met het oog op de uitvoering van een pensioenregeling, ongeacht de aard van de pensioenuitkeringen;14° biometrische risico's : risico's in verband met overlijden, invaliditeit, arbeidsongeschiktheid en levensverwachting;15° afzonderlijk vermogen : de verplichtingen en de activa of het onverdeelde deel van gezamenlijk beheerde activa die, op basis van een afzonderlijke boekhouding, betrekking hebben op één of meerdere pensioenregelingen met het oog op het toekennen van een voorrecht aan de aangeslotenen en begunstigden van dat of die pensioenstelsel(s).16° de bevoegde autoriteiten : de autoriteiten die krachtens hun nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, toezicht uitoefenen op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;17° de CBFA : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, bedoeld in artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen, wordt de inrichter in de zin van artikel 3, § 1, 5° van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, beschouwd als een bijdragende onderneming. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 3.§ 1. Onverminderd de overgangsbepalingen van Titel V en met uitzondering van die met betrekking tot de primaire arbeidsongeschiktheid, mogen de pensioenuitkeringen bedoeld in artikel 2, 2° enkel beheerd worden door : 1° een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening naar Belgisch recht, bedoeld in Titel II;2° een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat dan België, bedoeld in Titel III;3° een verzekeringsonderneming bedoeld in artikel 2 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. § 2. Zijn niet onderworpen aan de bepalingen van de Titels II tot V : 1° de verzekeringsondernemingen bedoeld in het § 1, 3°, voorzover de Koning geen besluit genomen heeft zoals bedoeld in artikel 227;2° de instellingen die, onder de uitkeringen bedoeld in artikel 74, uitsluitend solidariteitsstelsels en -toezeggingen beheren bedoeld in artikel 46 van de programmawet (I) van 24 december 2002 of in de artikelen 10 en 11 van de voornoemde wet van 28 april 2003. HOOFDSTUK III. - Toezicht

Art. 4.De CBFA houdt toezicht op de naleving van deze wet.

De CBFA kan samenwerkingsprotocollen met andere bevoegde Belgische of buitenlandse autoriteiten sluiten, voor wat betreft de uitvoering van de regels van toepassing op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, met inbegrip van de relevante bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving.

Art. 5.Onverminderd artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, dragen de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die aan het toezicht van de CBFA onderworpen zijn, de kosten van het toezicht dat door de CBFA ten aanzien van hen wordt uitgeoefend, in verhouding tot de bijdragen die zij ontvangen. Hun aandeel mag niet meer bedragen dan 3 per duizend van deze bijdragen.

Deze kosten hebben inzonderheid betrekking op de werkingskosten : 1° van de CBFA, met inbegrip van de kosten die het secretariaat van de Commissies en de Raden bedoeld in de punten 2° tot 5°, met zich meebrengt;2° van de Raad voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen bedoeld in artikel 60 van de voornoemde wet van 24 december 2002;3° van de Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen ingesteld door artikel 61 van de voornoemde wet van 24 december 2002;4° van de Raad voor Aanvullende Pensioenen bedoeld in artikel 52 van de voornoemde wet van 28 april 2003;5° van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen ingesteld door artikel 53 van de voornoemde wet van 28 april 2003;6° van de Commissie voor Verzekeringen ingesteld door artikel 41 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. HOOFDSTUK IV. - Benaming van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening

Art. 6.In België mogen alleen de volgende instellingen publiekelijk gebruik maken van de term instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, in het kort IBP, inzonderheid in hun maatschappelijke benaming, in hun maatschappelijk doel en in hun stukken : 1° de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die in België zijn toegelaten overeenkomstig Titel II;2° de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die onder het recht van een andere lidstaat ressorteren en die in België een grensoverschrijdende activiteit mogen uitoefenen overeenkomstig Titel III. TITEL II. - Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening naar Belgisch recht HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 7.Deze titel is van toepassing op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening naar Belgisch recht.

Art. 8.Elke instelling voor bedrijfspensioenvoorziening wordt opgericht als een afzonderlijke, van de bijdragende onderneming te onderscheiden rechtspersoon.

Zij neemt de vorm aan van een Organisme voor de Financiering van Pensioenen, dat geregeld wordt door Hoofdstuk II. HOOFDSTUK II. - Het Organisme voor de Financiering van Pensioenen Afdeling I. - Rechtspersoonlijkheid

Art. 9.Het organisme voor de financiering van pensioenen geniet rechtspersoonlijkheid, onder de voorwaarden omschreven in dit Hoofdstuk.

Zijn zetel en zijn hoofdbestuur zijn in België gevestigd.

Het organisme voor de financiering van pensioenen is van burgerlijke aard.

Art. 10.Het organisme voor de financiering van pensioenen beperkt zijn maatschappelijk doel tot de activiteiten bedoeld in artikel 2, 2°, en tot de activiteiten die er uit voortvloeien.

Het mag geen ander stoffelijk voordeel verschaffen dan hetgeen verbonden is aan de verwezenlijking van het doel waarvoor het werd opgericht.

Art. 11.Het organisme voor de financiering van pensioenen bezit rechtspersoonlijkheid vanaf de dag dat zijn statuten, de akten betreffende de benoeming van de leden van zijn raad van bestuur en in voorkomend geval van de personen gemachtigd om het organisme overeenkomstig artikel 28, derde lid, te vertegenwoordigen, worden neergelegd overeenkomstig artikel 49.

Onverminderd artikel 52, kunnen in naam van het organisme voor de financiering van pensioenen verbintenissen worden aangegaan vooraleer het rechtspersoonlijkheid bezit. Tenzij anders is overeengekomen, zijn de personen die, in welke hoedanigheid ook, dergelijke verbintenissen aangaan, persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk indien het organisme voor de financiering van pensioenen binnen twee jaar na het ontstaan van de verbintenis, geen rechtspersoonlijkheid heeft verkregen en het bovendien de verbintenissen niet heeft overgenomen binnen zes maanden na het verkrijgen van de rechtspersoonlijkheid. Verbintenissen overgenomen door het organisme voor de financiering van pensioenen worden geacht door haar te zijn aangegaan vanaf het ontstaan van die verbintenissen.

Art. 12.Alle akten, facturen, aankondigingen, bekendmakingen en andere stukken die uitgaan van een organisme voor de financiering van pensioenen, vermelden zijn naam, onmiddellijk voorafgegaan of gevolgd door de woorden « organisme voor de financiering van pensioenen », of door de afkorting « OFP », en het adres van zijn zetel.

Eenieder die in naam van een organisme voor de financiering van pensioenen meewerkt aan een in het eerste lid vermeld stuk waarop één van de in dit artikel bedoelde vermeldingen niet is aangebracht, kan persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor alle of voor een gedeelte van de verbintenissen die het organisme voor de financiering van pensioenen krachtens dit stuk heeft aangegaan. Afdeling II. - De algemene vergadering

Art. 13.De algemene vergadering heeft de meest uitgebreide bevoegdheid om de handelingen die het organisme voor de financiering van pensioenen aangaat, te verrichten of te bekrachtigen.

Art. 14.§ 1. De algemene vergadering is samengesteld uit gewone leden en, indien de statuten het bepalen, uit buitengewone leden van het organisme voor de financiering van pensioenen.

De algemene vergadering bestaat uit minstens één gewoon lid. De statuten voorzien een procedure opdat het organisme voor de financiering van pensioenen niet langer dan zes maanden zonder gewoon lid zou werken.

Elk gewoon lid heeft minstens één stem.

Een buitengewoon lid heeft geen stemrecht tenzij de statuten anders bepalen. § 2. Kunnen enkel lid zijn van het organisme voor de financiering van pensioenen : 1° de bijdragende ondernemingen;2° de aangeslotenen of de begunstigden, alsook hun vertegenwoordigers. Met uitzondering van de bijdragende ondernemingen die betrokken zijn bij de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2°, dient elke bijdragende onderneming lid te zijn van het organisme voor de financiering van pensioenen zolang hij belast is met het beheer van zijn pensioenregeling(en).

Art. 15.Wanneer een rechtspersoon aangewezen wordt tot lid van een organisme voor de financiering van pensioenen, duidt deze onder zijn vennoten, zaakvoerders, bestuurders, leden van het directiecomité of werknemers een vaste vertegenwoordiger aan die belast wordt met de uitvoering van de opdracht in naam en voor rekening van de rechtspersoon.

Deze vertegenwoordiger moet aan dezelfde voorwaarden voldoen en is burgerrechtelijk aansprakelijk en strafrechtelijk verantwoordelijk alsof hij zelf de betrokken opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou volbracht hebben, onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon die hij vertegenwoordigt. Deze laatste mag zijn vertegenwoordiger niet ontslaan zonder tegelijk een opvolger te benoemen.

Art. 16.De raad van bestuur houdt op de zetel van het organisme voor de financiering van pensioenen een register van de leden van de algemene vergadering. Dit register vermeldt de naam, voornamen en woonplaats van de leden of, ingeval het een rechtspersoon betreft, de naam, de rechtsvorm en het adres van de zetel. Bovendien moeten alle beslissingen betreffende de toetreding, uittreding of uitsluiting van leden door toedoen van de raad van bestuur in dat register worden ingeschreven binnen acht dagen nadat hij van de beslissing in kennis is gesteld.

Alle belanghebbenden hebben recht op inzage in dit register op de zetel van het organisme voor de financiering van pensioenen.

Art. 17.De algemene vergadering wordt door de raad van bestuur bijeengeroepen in de gevallen bepaald bij de wet of de statuten of wanneer ten minste één vijfde van de leden het vraagt en minstens eenmaal per jaar.

Alle leden worden voor de algemene vergadering opgeroepen.

Elk lid kan zich laten vertegenwoordigen door een gewoon lid of, indien de statuten het toelaten, door een buitengewoon lid. De statuten kunnen de volmachten die aan een lid worden toegekend, beperken.

Art. 18.De statuten bepalen de modaliteiten, termijnen en voorwaarden voor de oproeping, het verloop en de besluitneming van de algemene vergadering.

Bij gebreke aan enige andersluidende wettelijke of statutaire bepaling zijn volgende regels van toepassing : 1° alle leden worden ten minste acht dagen tevoren voor de algemene vergadering opgeroepen;de agenda wordt bij de oproepingsbrief gevoegd; elk voorstel, ondertekend door ten minste één twintigste van de leden, wordt op de agenda gebracht; 2° de algemene vergadering is geldig samengesteld indien minstens een gewoon lid aanwezig of vertegenwoordigd is;3° ieder gewoon lid heeft een gelijk stemrecht;4° de beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen van de aanwezige of vertegenwoordigde stemgerechtigde leden of wanneer er slechts een lid aanwezig of vertegenwoordigd is, eenzijdig door dat lid;onthoudingen en ongeldige stemmen worden niet meegeteld; 5° bij het nemen van besluiten mag niet van de agenda worden afgeweken;6° bij staking van stemmen wordt de beslissing geacht te zijn verworpen.

Art. 19.De beslissingen van de algemene vergadering worden vastgelegd in notulen die bewaard worden op de zetel van het organisme voor de financiering van pensioenen.

Elk lid heeft recht op inzage in de notulen en de beslissingen van de algemene vergadering alsook in alle documenten waarover de algemene vergadering beraadslaagt.

Het inzagerecht wordt kosteloos uitgeoefend tenzij de statuten er anders over beschikken.

Art. 20.Een besluit van de algemene vergadering is vereist voor : 1° de wijziging van de statuten;2° de benoeming, de afzetting en ambtsbeëindiging van de bestuurders;3° de aanduiding, de afzetting en de bezoldiging van de erkende commissarissen en de erkende revisoraats-vennootschappen;4° de uitsluiting van leden;5° de goedkeuring van de jaarrekeningen en het jaarverslag;6° de kwijting aan de bestuurders alsook aan de erkende commissarissen en revisoraats-vennootschappen;7° de bekrachtiging van het financieringsplan bedoeld in artikel 86 en van haar wijzigingen;8° de bekrachtiging van de verklaring inzake de beleggingsbeginselen bedoeld in artikel 95; 9 de bekrachtiging van de beheersovereenkomsten met de bijdragende ondernemingen; 10° de bekrachtiging van collectieve overdrachten;11° de ontbinding en de vereffening van het organisme voor de financiering van pensioenen. Afdeling III. - Operationele organen

Onderafdeling 1. - Bepalingen die voor alle operationele organen gelden

Art. 21.De operationele organen van het organisme voor de financiering van pensioenen zijn deze die met zijn bestuur belast zijn en die over een vertegenwoordigingsbevoegdheid ten aanzien van derden beschikken. Ze bestaan uit de raad van bestuur en, in voorkomend geval, de andere operationele organen bedoeld in Onderafdeling 3.

Art. 22.De operationele taken omvatten minstens : 1° de inning van de bijdragen tot de pensioenregelingen en de uitbetalingen van de pensioenuitkeringen;2° het beleggingsbeleid;3° het actief/passief beheer;4° de informatieverstrekking aan de CBFA, aan de bijdragende ondernemingen, aan de aangeslotenen en de begunstigden;5° het uitwerken en opvolgen van interne controlemaatregelen;6° de uitvoering van beslissingen van de algemene vergadering;7° de voorbereiding van de jaarrekeningen en het jaarverslag;8° de opvolging van de uitbesteding en van de adviseurs waarop beroep gedaan wordt;9° het uitwerken van de huishoudelijke reglementen;10° het uitwerken van een reglement voor belangenconflicten en van een procedure voor klachtenbehandeling. Elke operationele taak dient duidelijk toegekend te worden aan een operationeel orgaan.

Art. 23.Artikel 15 is van toepassing op de leden van de operationele organen van het organisme voor de financiering van pensioenen.

Art. 24.De leden van de operationele organen van het organisme voor de financiering van pensioenen moeten over de vereiste professionele betrouwbaarheid en over de passende beroepskwalificaties en -ervaring beschikken om hun functies te kunnen uitoefenen. Die kwalificaties en ervaring worden in het bijzonder beoordeeld voor wat betreft de uitgeoefende functies en in de mate waarin beroep gedaan wordt op adviseurs die over die kwalificaties en ervaring beschikken.

Art. 25.§ 1. Mogen de functies van lid van een operationeel orgaan van een organisme voor de financiering van pensioenen niet uitoefenen of blijven uitoefenen en geen rechtspersonen vertegenwoordigen die dergelijke functies uitoefenen, de personen die veroordeeld werden wegens inbreuk : 1° op de artikelen 151 tot 154 van deze wet;2° op de bepalingen bedoeld bij het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen; 3° op artikel 4 van het koninklijk besluit nr.41 van 15 december 1934 tot bescherming van het gespaard vermogen door reglementering van de verkoop op afbetaling van premie-effecten; 4° op de artikelen 18 tot 23 van het koninklijk besluit nr.43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen; 5° op de artikelen 42 tot 45 van het koninklijk besluit nr.185 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten; 6° op de artikelen 200 tot 209 van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935;7° op de artikelen 67 tot 72 van het koninklijk besluit nr.225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen; 8° op de artikelen 4 en 5 van het koninklijk besluit nr.71 van 30 november 1939 betreffende het leuren met roerende waarden en demarchage met onroerende waarden en goederen of eetwaren; 9° op artikel 31 van het koninklijk besluit nr.72 van 30 november 1939 tot regeling van de beurzen voor de termijnhandel in goederen en waren, van het beroep van de makelaars en tussenpersonen die zich met deze termijnhandel inlaten en van het regime van de exceptie van spel; 10° op artikel 29 van de wet van 9 juli 1957 houdende reglementering van de verkoop op afbetaling en van zijn financiering;11° op de artikelen 13 tot 15 van de wet van 10 juni 1964 op het openbaar aantrekken van spaargelden;12° op de artikelen 31 tot 35 van de bepalingen betreffende de controle op de private spaarkassen, gecoördineerd op 23 juni 1967;13° op artikel 11 van het koninklijk besluit nr.64 van 10 november 1967 tot regeling van het statuut van de portefeuillemaatschappijen; 14° op artikel 74 van de wet van 30 juni 1975 betreffende het statuut van de banken, de private spaarkassen en bepaalde andere financiële instellingen;15° op de artikelen 83 tot 87 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;16° op de artikelen 11, 15, § 4, en 18 van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen;17° op de artikelen 75 tot 78 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;18° op artikel 150 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;19° op de artikelen 101 en 102 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;20° op de artikelen 34, 36 en 49 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;21° op de artikelen 104 en 105 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;22° op de artikelen 148 en 149 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs;23° op artikel 62 van de programmawet (I) van 24 december 2002;24° op artikel 25 van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten;25° op artikel 54 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;26° op de artikelen 205 tot 209 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. § 2. Mogen verder de functies van lid van een operationeel orgaan van een organisme voor de financiering van pensioenen, niet uitoefenen of blijven uitoefenen, noch rechtspersonen vertegenwoordigen die dergelijke functies uitoefenen, de personen die werden veroordeeld door een buitenlandse rechtbank voor soortgelijke inbreuken als bedoeld in § 1. In dit geval is artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 van toepassing. § 3. Behoudens voor wat betreft de leden van de raad van bestuur van het organisme voor de financiering van pensioenen, kan de CBFA afwijkingen toestaan op de in dit artikel bedoelde verbodsbepalingen. § 4. De Koning kan de bepalingen van dit artikel aanpassen om ze in overeenstemming te brengen met de wetten die de erin opgesomde teksten wijzigen.

Art. 26.De leden van de operationele organen gaan in die hoedanigheid geen enkele persoonlijke verplichting aan inzake de verbintenissen van het organisme voor de financiering van pensioenen. Zij zijn alleen verantwoordelijk voor de vervulling van hun opgedragen taak en voor de fouten in hun bestuur.

De leden van de operationele organen van een organisme voor de financiering van pensioenen zijn hoofdelijk aansprakelijk tegenover de aangeslotenen en de begunstigden van pensioenregelingen voor elke schade die voortvloeit uit de niet-nakoming van de verplichtingen die zijn opgelegd door of krachtens de wetten betreffende de pensioenregelingen die het organisme voor de financiering van pensioenen beheert.

Ten aanzien van overtredingen waaraan zij geen deel hebben gehad, worden zij van de in het eerste en tweede lid bedoelde aansprakelijkheid slechts ontheven wanneer hen geen schuld te wijten is en men hen niet kan verwijten nagelaten te hebben alle hun ter beschikking staande middelen aan te wenden om de schade te voorkomen of te beperken.

Onderafdeling 2. - De raad van bestuur

Art. 27.De raad van bestuur bepaalt het algemeen beleid van het organisme voor de financiering van pensioenen en oefent het toezicht uit op de andere operationele organen.

Art. 28.De raad van bestuur is bevoegd om alle handelingen te verrichten die nodig of dienstig zijn voor de verwezenlijking van het maatschappelijk doel van het organisme voor de financiering van pensioenen, met uitzondering van deze die de wet of de statuten voorbehouden aan de algemene vergadering.

De raad van bestuur vertegenwoordigt het organisme voor de financiering van pensioenen in en buiten rechte.

In afwijking van het tweede lid, mag de vertegenwoordiging van het organisme voor de financiering van pensioenen in en buiten rechte, op de wijze bepaald in de statuten, opgedragen worden aan een of meer personen, al dan niet bestuurders, al dan niet leden van de algemene vergadering, die alleen, gezamenlijk of collegiaal optreden. Deze beslissing kan aan derden worden tegengeworpen onder de voorwaarden bepaald in artikel 51.

De statuten kunnen de bevoegdheden die aan de raad van bestuur worden toegekend, beperken. Deze beperkingen, alsook de taakverdeling die de bestuurders eventueel zijn overeengekomen, kunnen niet aan derden worden tegengeworpen, zelfs niet indien zij zijn bekendgemaakt.

Art. 29.De raad van bestuur van een organisme voor de financiering van pensioenen is samengesteld uit ten minste twee natuurlijke of rechtspersonen, die een college vormen. De duur van hun mandaat mag zes jaren niet te boven gaan. Het mandaat is hernieuwbaar.

Art. 30.In uitzonderlijke gevallen, wanneer de dringende noodzakelijkheid en het maatschappelijk belang zulks vereisen, kunnen de besluiten van de raad van bestuur, indien de statuten dat toestaan, worden genomen bij eenparig schriftelijk akkoord van de bestuurders.

Die procedure kan evenwel niet worden gevolgd voor de vaststelling van de jaarrekening, de aanwending van het maatschappelijk fonds of voor enig ander geval dat door de statuten is uitgesloten.

Onderafdeling 3. - Andere operationele organen

Art. 31.De statuten kunnen de raad van bestuur toestaan om de uitvoering van het algemeen beleid van het organisme voor de financiering van pensioenen over te dragen aan andere operationele organen.

De voorwaarden voor de aanstelling van de leden van deze organen, hun ontslag, hun bezoldiging, de duur van hun opdracht en de werkwijze van de operationele organen worden bepaald door de statuten of, bij ontstentenis van een statutaire bepaling, door de raad van bestuur.

De overeenkomstig het eerste lid overdraagbare bestuursbevoegdheid kan door de statuten of door een beslissing van de raad van bestuur worden beperkt. Deze beperkingen en de eventuele taakverdeling die de leden van de andere operationele organen zijn overeengekomen, kunnen niet worden tegengeworpen aan derden, zelfs niet indien zij worden bekendgemaakt.

Het instellen van andere operationele organen mag de uitoefening van een passend toezicht van de CBFA op het organisme voor de financiering van pensioenen niet belemmeren.

Art. 32.Ieder ander operationeel orgaan bestaat uit ten minste twee natuurlijke of rechtspersonen die een college vormen, met uitzondering van het orgaan dat belast is met het dagelijks bestuur van het organisme voor de financiering van pensioenen.

Art. 33.De leden van de andere operationele organen kunnen eveneens lid zijn van de raad van bestuur op voorwaarde dat zij samen in deze raad in de minderheid zijn of, in geval van pariteit, dat de voorzitter van de raad van bestuur van geen enkel ander operationeel orgaan lid is en dat hij in de raad van bestuur over een beslissende stem beschikt. Afdeling IV. - Sociale comités

Art. 34.Voor de uitvoering van de toepasselijke bepalingen van de sociale en arbeidswetgeving die gelden voor de uitvoering van de pensioenregelingen die het organisme voor de financiering van pensioenen beheert kunnen één of meer sociale comités worden ingesteld bij het organisme voor de financiering van pensioenen. Deze comités zijn geen organen van het organisme voor de financiering van pensioenen.

De samenstelling, de bevoegdheden en de werking van die comités worden geregeld in de statuten, in een overeenkomst tussen het organisme voor de financiering van pensioenen en de bijdragende onderneming of in een ander document.

Voor het geval een sociaal comité een beslissingsbevoegdheid heeft in één of meerdere materies of situaties aangaande de werking van het organisme voor de financiering van pensioenen, bepalen de statuten hoe die beslissingsbevoegdheid wordt georganiseerd en welke geschillenregeling moet worden gevolgd.

De oprichting en werking van die sociale comités mogen geen belemmering vormen voor de uitoefening van een passend toezicht door de CBFA op het organisme voor de financiering van pensioenen. Afdeling V. - Nietigheid, ontbinding en vereffening

Art. 35.§ 1. De nietigheid van een organisme voor de financiering van pensioenen kan alleen in de hiernavolgende gevallen worden uitgesproken : 1° wanneer de statuten de vermeldingen bedoeld in artikel 46, eerste lid, 1° en 2°, niet bevatten;2° wanneer één van de doeleinden waarvoor het is opgericht, strijdig is met de wet of met de openbare orde. Onverminderd artikelen 50 en 51, heeft de nietigheid gevolgen te rekenen van de dag waarop zij is uitgesproken.

De beslissing waarbij de nietigheid van een organisme voor de financiering van pensioenen wordt uitgesproken, brengt de vereffening van het organisme voor de financiering van pensioenen mee overeenkomstig artikel 38. Onverminderd de gevolgen van het feit dat het zich in vereffening bevindt, doet de nietigheid van het organisme voor de financiering van pensioenen geen afbreuk aan de rechtsgeldigheid van zijn verbintenissen of van diegene welke ten aanzien van hem zijn aangegaan. § 2. Niettegenstaande elk hiermee strijdig beding, zijn de leden jegens de belanghebbenden hoofdelijk gehouden tot vergoeding van de schade die het onmiddellijke en rechtstreekse gevolg is van de nietigheid van het organisme voor de financiering van pensioenen uitgesproken op grond van de vorige paragraaf.

Art. 36.De rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar het organisme voor de financiering van pensioenen zijn statutaire zetel heeft kan op verzoek van een lid, een belanghebbende derde of van het openbaar ministerie de ontbinding uitspreken van het organisme voor de financiering van pensioenen dat : 1° geen enkele verbintenis meer heeft tegenover een aangeslotene of een begunstigde;2° niet in staat is zijn verbintenissen na te komen;3° zijn vermogen of de inkomsten uit dat vermogen voor een ander doel aanwendt dan dat waarvoor het is opgericht;4° in ernstige mate in strijd handelt met de statuten, of in strijd handelt met de wet of de openbare orde;5° minder dan één gewoon lid telt na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 14, § 1, tweede lid. De rechtbank kan de vernietiging van de betwiste handeling uitspreken ook indien zij de eis tot ontbinding afwijst.

Art. 37.Alvorens uitspraak te doen over een vordering tot nietigheid of gerechtelijke ontbinding van een organisme voor de financiering van pensioenen, richt de voorzitter van de rechtbank een verzoek om advies aan de CBFA. De griffier geeft dit verzoek onverwijld door. Hij stelt de procureur des Konings ervan in kennis.

Het verzoek wordt schriftelijk aan de CBFA gericht. Bij dit verzoek worden de nodige documenten ter informatie gevoegd.

De CBFA brengt haar advies uit binnen de vijftien dagen na de ontvangst van het verzoek om advies.

Ingeval een procedure betrekking heeft op een organisme voor de financiering van pensioenen waarvoor een voorafgaande coördinatie met buitenlandse autoriteiten vereist is, beschikt de CBFA over een ruimere termijn om haar advies uit te brengen, met dien verstande dat de totale termijn niet meer dan dertig dagen mag bedragen. Indien de CBFA van oordeel is gebruik te moeten maken van deze uitzonderlijke termijn, brengt ze dit ter kennis van de rechterlijke instantie die een uitspraak moet doen. De termijn waarover de CBFA beschikt om een advies uit te brengen, schorst de termijn waarbinnen de rechterlijke instantie uitspraak moet doen. Indien de CBFA geen advies verstrekt binnen de vastgestelde termijn, kan de rechtbank uitspraak doen.

De CBFA verstrekt haar advies schriftelijk. Het wordt door ongeacht welk middel bezorgd aan de griffier, die het doorgeeft aan de voorzitter van de rechtbank en aan de procureur des Konings. Het advies wordt toegevoegd aan het dossier.

Art. 38.Eén of meer vereffenaars worden aangewezen overeenkomstig de statuten en mits goedkeuring van de CBFA of, in geval van een gerechtelijke ontbinding, door de rechtbank van eerste aanleg.

Onverminderd andere wettelijke bepalingen, kan de Koning de bevoegdheden en verplichtingen van de vereffenaar bepalen, in het bijzonder voor wat de vereffening betreft van de verbintenissen die voortvloeien uit de pensioenregelingen die door het organisme voor de financiering van pensioenen worden beheerd.

Art. 39.Tegen een vonnis waarbij de nietigheid of de ontbinding van een organisme voor de financiering van pensioenen of de nietigverklaring van één van zijn handelingen wordt uitgesproken, kan hoger beroep worden ingesteld.

Hetzelfde geldt voor een vonnis dat uitspraak doet over het besluit van de vereffenaar of de vereffenaars.

Art. 40.De vereffening geschiedt door één of meer vereffenaars die hun opdracht vervullen hetzij overeenkomstig de statuten, hetzij krachtens een besluit van de algemene vergadering, hetzij, bij ontstentenis daarvan, krachtens een rechterlijke beslissing die door enige belanghebbende of door het openbaar ministerie kan worden gevorderd.

Art. 41.Elk afzonderlijk vermogen van een organisme voor de financiering van pensioenen wordt afzonderlijk vereffend zonder dat dit de vereffening van een ander afzonderlijk vermogen met zich meebrengt. Enkel de vereffening van het laatste afzonderlijk vermogen, brengt de vereffening van het organisme voor de financiering van pensioenen met zich mee.

In geval van ontbinding, vereffening of herstructurering van afzonderlijke vermogens, zijn de bepalingen van deze Afdeling van toepassing op dat of deze afzonderlijke vermogens.

Art. 42.§ 1. Niettegenstaande ieder andere wettelijke of statutaire bepaling, worden in geval van vrijwillige of gedwongen vereffening van een afzonderlijk vermogen, de rechten van de schuldeisers op de dekkingswaarden gevestigd in de volgende volgorde, met gelijkheid van schuldeisers van eenzelfde rang : 1° in afwijking van artikel 94, eerste lid, de vereffenaar of, in voorkomend geval, de curator tot beloop van zijn bezoldiging, van dat van zijn personeel en van de vereffeningskosten in zoverre ze het afzonderlijk vermogen waaraan de dekkingswaarden zijn toegewezen, ten goede komen;2° in afwijking van artikel 94, eerste lid, de schuldeisers houders van rechten of voorrechten op de dekkingswaarden, die te goeder trouw verworven zijn en krachtens een formaliteit vervuld vóór de toewijzing van de betreffende activa als dekkingswaarde, tot beloop van deze rechten en voorrechten;3° de aangeslotenen en de begunstigden van de pensioenregeling die valt onder het afzonderlijk vermogen waaraan de dekkingswaarden zijn toegewezen, tot beloop van de vorderingen die zij kunnen laten gelden op grond van deze pensioenregeling;4° de aangeslotenen en de begunstigden van pensioenregelingen die vallen onder elk ander afzonderlijk vermogen dat gelijktijdig vereffend wordt, tot beloop van het saldo na vereffening van het afzonderlijk vermogen bedoeld in deze paragraaf a rato van de tekorten van de overige afzonderlijke vermogens;5° de overige schuldeisers, tot beloop van hun vordering op het afzonderlijk vermogen dat in vereffening is gesteld. § 2. Ingeval de dekkingswaarden ontoereikend zijn om de aangeslotenen en de begunstigden van de pensioenregelingen van een afzonderlijk vermogen schadeloos te stellen overeenkomstig de vorige paragraaf, behouden deze aangeslotenen en begunstigden voor het overige een algemeen voorrecht op alle roerende en onroerende goederen van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening. Dit voorrecht kan enkel worden uitgeoefend bij de volledige vereffening van het organisme voor de financiering van pensioenen. Het wordt voorafgegaan door alle andere algemene en bijzondere voorrechten.

Art. 43.Na aanzuivering van het passief, zullen de vereffenaars de bestemming van het actief vaststellen.

Onverminderd andere wettelijke bepalingen, kan deze bestemming geen andere zijn dan die bepaald in de statuten of, bij ontstentenis van enige statutaire bepaling daaromtrent, besloten door de algemene vergadering die de vereffenaars bijeenroepen. Bij ontstentenis van een bepaling in de statuten of van een besluit van de algemene vergadering geven de vereffenaars aan het actief een bestemming die zoveel mogelijk overeenkomt met het doel waarvoor het organisme voor de financiering van pensioenen is opgericht.

De leden, de schuldeisers en het openbaar ministerie kunnen bij de rechtbank beroep instellen tegen het besluit van de vereffenaars.

Art. 44.De vordering van de schuldeisers verjaart na verloop van vijf jaar te rekenen van de bekendmaking van de beslissing betreffende de bestemming van het actief.

Art. 45.Elke beslissing van de rechter, van de algemene vergadering of van de vereffenaars betreffende de ontbinding of de nietigheid van het organisme voor de financiering van pensioenen, de vereffeningsvoorwaarden, de benoeming en de ambtsbeëindiging van de vereffenaars, de afsluiting van de vereffening en de bestemming van het actief, wordt binnen een maand na de dagtekening ervan neergelegd overeenkomstig artikel 49.

De akten betreffende de benoeming en de ambtsbeëindiging van de vereffenaars vermelden hun naam, voornamen en woonplaats, of, ingeval het rechtspersonen betreft, hun naam, rechtsvorm en zetel.

Op alle akten, facturen, aankondigingen, bekendmakingen en andere stukken die uitgaan van een organisme voor de financiering van pensioenen in verband waarmee een beslissing tot ontbinding is genomen, worden de in artikel 12 bedoelde vermeldingen met de woorden « in vereffening » aangevuld.

Eenieder die in naam van een dergelijk organisme voor de financiering van pensioenen meewerkt aan een in het vorige lid vermeld stuk waarop deze bedoelde vermelding niet is aangebracht, kan persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor alle of voor een gedeelte van de verbintenissen die het organisme voor de financiering van pensioenen krachtens dit stuk heeft aangegaan. Afdeling VI. - Openbaarmakingsformaliteiten

Art. 46.Onverminderd de andere bepalingen van dit hoofdstuk vermelden de statuten van het organisme voor de financiering van pensioenen ten minste : 1° de naam en het adres van de zetel van het organisme voor de financiering van pensioenen;2° de precieze omschrijving van het maatschappelijk doel;3° in voorkomend geval, de beschrijving van de afzonderlijke vermogens;4° de voorwaarden en de formaliteiten betreffende toetreding en uittreding van de leden;5° de bevoegdheden van de algemene vergadering en de wijze van bijeenroeping ervan, alsook de wijze waarop haar beslissingen aan de leden en aan derden ter kennis worden gebracht;6° de wijze van benoeming, ambtsbeëindiging en afzetting van de bestuurders, de omvang van hun bevoegdheden en de wijze waarop zij die uitoefenen;7° in voorkomend geval, de wijze van aanwijzing van de personen die gemachtigd zijn om het organisme voor de financiering van pensioenen te vertegenwoordigen met toepassing van artikel 28, derde lid, de omvang van hun bevoegdheden en de wijze waarop zij die uitoefenen, ofwel alleen, ofwel gezamenlijk, ofwel als college. Deze statuten worden bij authentieke of bij onderhandse akte vastgesteld. In dat laatste geval moeten zij in afwijking van artikel 1325 van het Burgerlijk Wetboek, slechts in twee originelen worden opgesteld.

Art. 47.De akten betreffende de benoeming of de ambtsbeëindiging van de leden van de operationele organen, de commissarissen en van de personen gemachtigd om het organisme voor de financiering van pensioenen te vertegenwoordigen, vermelden hun naam, hun voornamen, hun woonplaats, of, ingeval het rechtspersonen betreft, hun naam, hun rechtsvorm, hun BTW-identificatienummer en hun zetel alsook de omvang van hun bevoegdheden en de wijze waarop zij die uitoefenen, ofwel alleen, ofwel gezamenlijk, ofwel als college.

Art. 48.De bestuurders leggen jaarlijks bij de Nationale Bank van België de volgende documenten neer : 1° de jaarrekening;2° een stuk met de naam en voornaam van de bestuurders en van de commissaris(sen) die in functie zijn;3° het verslag van de commissaris(sen). De Koning bepaalt het tijdstip waarop en de nadere regels volgens welke en de voorwaarden waaronder de in het eerste lid bedoelde stukken moeten worden neergelegd, alsmede het bedrag en de wijze van betaling van de kosten van de openbaarmaking. De neerlegging wordt alleen aanvaard indien de op grond van dit lid vastgestelde bepalingen worden nageleefd.

Binnen vijftien werkdagen na de aanvaarding van de neerlegging wordt daarvan melding gemaakt in een door de Nationale Bank van België aangelegd bestand op een drager en volgens de nadere regels die de Koning vaststelt. De tekst van de vermelding wordt door de Nationale Bank van België neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel die het dossier van het organisme voor de financiering van pensioenen als bedoeld in artikel 49 aanlegt en wordt bij dat dossier gevoegd.

De Nationale Bank van België reikt aan degenen die er, zelfs schriftelijk, om vragen, een afschrift in de door de Koning vastgestelde vorm uit, hetzij van alle stukken die haar op grond van het eerste lid worden overgezonden, hetzij van de stukken als bedoeld in het eerste lid die haar worden overgezonden en betrekking hebben op de met name genoemde organismen voor de financiering van pensioenen en op bepaalde jaren. De Koning stelt het bedrag vast dat aan de Nationale Bank van België moet worden betaald voor de verkrijging van de in dit lid bedoelde afschriften.

De griffies van de rechtbanken ontvangen van de Nationale Bank van België kosteloos en onverwijld een afschrift van alle stukken bedoeld in het eerste lid in de vorm die door de Koning is vastgesteld.

De Nationale Bank van België is bevoegd om, volgens de nadere regels die door de Koning zijn vastgesteld, algemene en anonieme statistieken op te maken en bekend te maken over het geheel of een gedeelte van de gegevens vervat in de stukken die haar met toepassing van het eerste lid worden overgezonden.

Art. 49.Op de griffie van de rechtbank van koophandel wordt een dossier gehouden voor ieder organisme voor de financiering van pensioenen die zijn zetel heeft in het arrondissement.

Dit dossier bevat : 1° de statuten van het organisme voor de financiering van pensioenen;2° de akten betreffende de benoeming of de ambtsbeëindiging van de leden van de operationele organen en van de personen gemachtigd om het organisme voor de financiering van pensioenen te vertegenwoordigen en van de commissarissen;3° een kopie van het register van de leden;4° de beslissingen betreffende de nietigheid of de ontbinding van het organisme voor de financiering van pensioenen, de vereffening ervan en de benoeming en de ambtsbeëindiging van de vereffenaars, bedoeld in artikel 45, eerste lid;de rechterlijke beslissingen moeten slechts bij het dossier worden gevoegd als zij in kracht van gewijsde zijn gegaan of uitvoerbaar zijn bij voorraad; 5° de jaarrekening van het organisme voor de financiering van pensioenen, opgemaakt overeenkomstig artikel 81;6° de wijzigingen in de in 1°, 2°, 4° en 5°, bedoelde akten, stukken en beslissingen;7° de gecoördineerde tekst van de statuten na de wijzigingen ervan. Wanneer wijzigingen optreden in de samenstelling van het organisme voor de financiering van pensioenen wordt een bijgewerkte ledenlijst neergelegd binnen één maand te rekenen van de verjaardag van de neerlegging van de statuten.

De Koning bepaalt de wijze waarop het dossier moet worden aangelegd en de vergoeding die daarvoor wordt aangerekend aan het organisme voor de financiering van pensioenen en die niet hoger mag zijn dan de reële kostprijs. Hij kan erin voorzien dat de stukken bedoeld in het tweede lid kunnen worden neergelegd en gereproduceerd in de door Hem bepaalde vorm. Onder de voorwaarden bepaald door de Koning, hebben kopieën dezelfde bewijskracht als originele stukken en kunnen deze in de plaats ervan worden gesteld. De Koning kan eveneens toestaan dat de gegevens van het dossier die Hij bepaalt, op geautomatiseerde wijze worden verwerkt. Hij kan toestaan dat de gegevensbestanden met elkaar in verbinding worden gebracht. Hij stelt in voorkomend geval daarvoor de nadere regels vast.

Eenieder kan met betrekking tot een bepaald organisme voor de financiering van pensioenen kosteloos kennis nemen van de neergelegde stukken. Tegen betaling van de griffierechten kan, op mondelinge of schriftelijke aanvraag, een volledig of gedeeltelijk afschrift ervan worden verkregen. Deze afschriften worden eensluidend verklaard met het origineel, tenzij de aanvrager van deze formaliteit afziet.

Art. 50.De akten, stukken en beslissingen bedoeld in artikel 49, tweede lid, 1°, 2° en 4°, en de wijzigingen ervan, worden, op kosten van de betrokkenen, bij uittreksel bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad.

Het uittreksel vermeldt : 1° voor de statuten of hun wijziging, de gegevens bedoeld in artikel 46, eerste lid;2° voor de akten betreffende de benoeming en de ambtsbeëindiging van de bestuurders en de personen gemachtigd om het organisme voor de financiering van pensioenen te vertegenwoordigen en de commissarissen, de gegevens bedoeld in artikel 47;3° voor de rechterlijke beslissingen en de beslissingen van de algemene vergadering of de vereffenaars betreffende de nietigheid of de ontbinding van het organisme voor de financiering van pensioenen of de vereffening, de auteur, de datum en het dispositief van de beslissing;4° voor de akten en beslissingen betreffende de benoeming en de ambtsbeëindiging van de vereffenaars, de gegevens bedoeld in artikel 45, tweede lid. De Koning wijst de ambtenaren aan die de akten, de stukken of beslissingen in ontvangst nemen en bepaalt de vorm waarin en de voorwaarden waaronder zij moeten worden neergelegd en bekendgemaakt.

De bekendmaking moet binnen dertig dagen na de neerlegging plaatsvinden op straffe van schadevergoeding ten laste van de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten is.

Art. 51.De akten, de stukken en de beslissingen die krachtens dit hoofdstuk moeten worden neergelegd, kunnen aan derden slechts worden tegengeworpen vanaf de dag van neerlegging ervan of, indien zij naar luid van dit hoofdstuk ook moeten worden bekendgemaakt, vanaf de dag van bekendmaking ervan in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad, behalve indien het organisme voor de financiering van pensioenen aantoont dat die derden reeds kennis ervan hadden. Derden kunnen zich niettemin beroepen op akten, stukken en beslissingen die niet zijn neergelegd of bekendgemaakt. Die akten, stukken en beslissingen kunnen met betrekking tot handelingen verricht voor de eenendertigste dag volgend op de bekendmaking, niet worden tegengeworpen aan derden die aantonen dat zij onmogelijk kennis ervan hadden kunnen hebben.

In geval van tegenstrijdigheid tussen de neergelegde tekst en die bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad, kan deze laatste niet aan derden worden tegengeworpen. Zij kunnen zich evenwel erop beroepen tenzij de instelling aantoont dat zij van de neergelegde tekst kennis hadden. HOOFDSTUK III. - Toelating en uitbreiding van de toelating

Art. 52.Een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening mag geen activiteit als bedoeld in artikel 2, 2°, uitoefenen zonder vooraf door de CBFA te zijn toegelaten.

Art. 53.Bij de toelatingsaanvraag worden de volgende inlichtingen en documenten verstrekt : 1° de statuten en, in voorkomend geval, de oprichtingsakte van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, met in voorkomend geval vermelding van de datum van de bekendmaking ervan in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad ;2° de identificatiegegevens van de leden van de operationele organen en de adviseurs bedoeld in artikel 24, te weten : a) voor natuurlijke personen, de naam, voornamen, woonplaats, geboortedatum en plaats en rijksregisternummer of ander officieel nationaal referentienummer of paspoortnummer;b) voor rechtspersonen, de naam, rechtsvorm, adres van zetel, identificatienummer in handels-, rechtspersonen- of BTW-registers, alsook de identificatiegegevens zoals bedoeld in a), van hun vaste vertegenwoordigers.3° de gegevens betreffende de beroepskwalificaties of -ervaring van de personen bedoeld in 2°, alsook, voor de leden van de operationele organen, de gegevens betreffende de professionele betrouwbaarheid;4° de omvang van de bevoegdheden van de leden van de operationele organen en de wijze waarop zij die uitoefenen;5° de beschrijving van de beleidsstructuur, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle, zoals bedoeld in artikel 77;6° de naam van de bijdragende ondernemingen waarvan de instelling de pensioenregelingen beheert;7° de voornaamste kenmerken van de pensioenregelingen die uitgevoerd worden door de instelling;8° het financieringsplan bedoeld in artikel 86;9° het bewijs dat de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening beschikt over de in de artikelen 87 en 88 bedoelde solvabiliteitsmarge, indien er een dergelijke marge moet worden samengesteld;10° de verklaring inzake beleggingsbeginselen bedoeld in artikel 95;11° de andere inlichtingen en documenten die de CBFA vraagt met het oog op de beoordeling van de toelatingsaanvraag. De CBFA stelt de vorm van de toelatingsaanvraag en de voorwaarden waaraan deze moet beantwoorden, vast.

Art. 54.Indien de aanvragende instelling voorlopig vrijgesteld was van toelating, overeenkomstig de bepalingen van Titel V, en zij vóór de aanvraag pensioenregelingen beheerde, zal zij bij haar aanvraag nog de volgende documenten voegen : 1° een gedetailleerde staat van de technische voorzieningen en de daarmee overeenstemmende beleggingen op het ogenblik van het indienen van de aanvraag;2° een staat van de uitkeringen die opeisbaar zijn maar nog niet vereffend werden;3° haar jaarrekeningen van de laatste drie afgesloten boekjaren of, bij gebrek daaraan, die van de bijdragende onderneming. Indien deze instelling vóór de aanvraag een andere activiteit uitoefende, kan de CBFA met het oog op de beoordeling van de toelatingsaanvraag, alle inlichtingen eisen over haar financiële toestand en haar verrichtingen, van welke aard die ook zijn.

Art. 55.De toelating wordt afzonderlijk verleend voor : 1° de activiteiten bedoeld in artikel 74, § 1, 1°, voor wat de in België toegelaten pensioenuitkeringen betreft en voor de buitenlandse pensioenregelingen andere dan die bedoeld in 2°;2° de activiteiten bedoeld in artikel 74, § 1, 2°, voor wat de in België toegelaten pensioenuitkeringen betreft en voor de hieraan gelijkaardige activiteiten die in het buitenland worden uitgeoefend. De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die toegelaten is voor een van de activiteiten bedoeld in het eerste lid en die haar werkzaamheden wenst uit te breiden tot de ander activiteit, dient bij de CBFA een aanvraag tot uitbreiding van de toelating in. Bij deze aanvraag wordt een dossier verstrekt, dat overeenkomstig de artikelen 53 en 54 is samengesteld.

Art. 56.De CBFA meldt onverwijld de ontvangst van de aanvraag tot toelating of uitbreiding.

De CBFA spreekt zich uit over de aanvraag binnen drie maanden na voorlegging van een volledig dossier en uiterlijk binnen negen maanden na ontvangst van de aanvraag.

Art. 57.De toelating of de uitbreiding kan slechts worden verleend aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die voldoet aan de door of krachtens de wet gestelde voorwaarden en regels.

Art. 58.De beslissing tot verlening of weigering van de toelating of de uitbreiding wordt ter kennis gebracht van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening met een ter post aangetekende brief.

Art. 59.De beslissing tot verlening van toelating of uitbreiding wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De lijst van de toegelaten instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening wordt elk jaar gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Zij vermeldt welke van beide activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, de instelling is toegelaten, evenals, in voorkomend geval, de andere Lidstaten dan België waarin elke instelling een grensoverschrijdende activiteit uitoefent.

De CBFA houdt deze lijst bij op haar website.

Art. 60.De toegelaten instelling voor bedrijfspensioenvoorziening brengt in de documenten die ter kennis worden gebracht van de aangeslotenen en de begunstigden de volgende vermelding aan : « Instelling voor bedrijfspensioenvoorziening toegelaten op... ».

Na die vermelding volgt het identificatienummer dat door de CBFA is toegekend.

Art. 61.Een toegelaten instelling voor bedrijfspensioenvoorziening kan afstand doen van de toelating. De afstand wordt gericht aan de CBFA die de afstand vaststelt en de datum van uitwerking ervan bepaalt. De afstand wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

De afstand van de toelating houdt het verbod in om de activiteiten voort te zetten, met uitzondering van het beheer van pensioenregelingen voor de aangeslotenen of begunstigden van die regelingen op het ogenblik van de afstand.

De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die afstand heeft gedaan van de toelating blijft aan de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsreglementen en aan het toezicht van de CBFA onderworpen totdat al haar verplichtingen zijn afgewikkeld.

De CBFA stelt de bevoegde autoriteiten van de Lidstaten waar de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening een grensoverschrijdende activiteit uitoefent, in kennis van de afstand van haar toelating. HOOFDSTUK IV. - Grensoverschrijdende activiteit en activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte Afdeling I. - Bepalingen die gelden voor zowel de grensoverschrijdende

activiteit als de activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte

Art. 62.Een in België toegelaten instelling voor bedrijfspensioenvoorziening mag een grensoverschrijdende activiteit of een activititeit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, uitoefenen onder de voorwaarden van dit hoofdstuk.

Art. 63.Een instelling mag slechts een grensoverschrijdende activiteit of een activiteit in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, uitoefenen indien haar technische voorzieningen met betrekking tot het geheel van de beheerde pensioenregelingen, volledig gedekt zijn.

Voor de toepassing van het eerste lid mag de instelling de voordelen van de overgangsmaatregelen van de artikelen 157 tot 173, niet in rekening brengen. Afdeling II. - Grensoverschrijdende activiteit

Art. 64.De in België toegelaten instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die voornemens is een grensoverschrijdende activiteit uit te oefenen, stelt de CBFA hiervan in kennis.

Bij deze kennisgeving wordt een dossier bezorgd met de volgende gegevens : 1° de naam van de lidstaat van ontvangst;2° de naam van de bijdragende onderneming;3° de voornaamste kenmerken van de pensioenregeling die voor de bijdragende onderneming zal worden beheerd;4° alle gegevens die de CBFA vraagt met het oog op de beoordeling van de aanvraag. Het dossier bedoeld in het tweede lid wordt opgesteld in de wettelijk opgelegde taal. De CBFA kan evenwel, met instemming van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, opleggen dat het volledig dossier ofwel een deel ervan, vertaald wordt in de taal van die lidstaat of in een taal overeengekomen tussen de CBFA en die bevoegde autoriteiten.

De kennisgeving kan ingediend worden op hetzelfde ogenblik als het toelatingsdossier bedoeld in artikel 53. De CBFA kan evenwel geen enkele beslissing nemen over de kennisgeving vóór de bekendmaking van de verlening van de toelating overeenkomstig artikel 59.

Art. 65.De CBFA kan zich verzetten tegen de uitvoering van het project van de instelling indien zij vaststelt dat de administratieve structuur of de financiële toestand van de instelling, of de beroepskwalificaties of -ervaring van de leden van haar operationele organen onverenigbaar zijn met de in de lidstaat van ontvangst voorgenomen activiteiten.

Dat verzet wordt ter kennis gebracht van de instelling met een ter post aangetekende brief uiterlijk drie maanden na de ontvangst van het volledige dossier met alle in artikel 64, tweede lid, bedoelde gegevens.

Art. 66.Indien de CBFA geen bezwaar heeft tegen het project van de instelling, bezorgt zij het in artikel 64, tweede lid, bedoelde dossier binnen drie maanden na de ontvangst ervan, aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en stelt zij de instelling daarvan in kennis.

Art. 67.Binnen de twee maanden te rekenen vanaf de mededeling bedoeld in artikel 66, verstrekt de CBFA aan de instelling de inlichtingen die de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst haar hebben overgemaakt inzake de bepalingen waaraan de in die lidstaat werkzame instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, onderworpen zijn : 1° de sociale en arbeidswetgeving die geldt voor het beheer van de pensioenregeling voor rekening van de bijdragende onderneming;2° de voorschriften inzake informatie-verstrekking;3° de voorschiften inzake de belegging van de dekkingswaarden.

Art. 68.Zodra de instelling de in artikel 67 bedoelde mededeling ontvangt of, bij het verstrijken van de in dat artikel genoemde termijn wanneer geen mededeling is ontvangen, kan de instelling in de lidstaat van ontvangst met haar activiteit beginnen, met naleving van de bepalingen die opgesomd worden in artikel 67.

Art. 69.Telkens wanneer de instelling de in artikel 64, tweede lid, bedoelde gegevens wijzigt, zijn de bepalingen van deze afdeling van toepassing. Afdeling III. - Activiteit in een Staat die geen lid is van de

Europese Economische Ruimte

Art. 70.De in België toegelaten instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die voornemens is een activiteit uit te oefenen in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, stelt de CBFA hiervan in kennis.

Bij deze kennisgeving wordt een dossier bezorgd met de volgende gegevens : 1° de naam van de Staat waar de activiteit zal worden uitgeoefend;2° de naam van de bijdragende onderneming;3° de voornaamste kenmerken van de pensioenregeling die voor de bijdragende onderneming zal worden beheerd;4° alle gegevens die de CBFA vraagt met het oog op de beoordeling van de aanvraag. Het dossier bedoeld in het tweede lid wordt opgesteld in de wettelijk opgelegde taal. De CBFA kan evenwel, met instemming van de bevoegde autoriteiten van de Staat waar de activiteit wordt uitgeoefend, opleggen dat het volledig dossier ofwel een deel ervan, vertaald wordt in de taal van die Staat of in een taal overeengekomen tussen de CBFA en die bevoegde autoriteiten.

De kennisgeving kan ingediend worden op hetzelfde ogenblik als het toelatingsdossier bedoeld in artikel 53. De CBFA kan evenwel geen enkele beslissing nemen over de kennisgeving vóór de bekendmaking van de verlening van de toelating overeenkomstig artikel 59.

Art. 71.De CBFA kan zich verzetten tegen de uitvoering van het project van de instelling indien zij vaststelt dat de administratieve structuur of de financiële toestand van de instelling, of de beroepskwalificaties of -ervaring van de leden van haar operationele organen, onverenigbaar zijn met de voorgenomen activiteiten in de Staat waarin zij van plan is haar activiteit uit te oefenen.

De CBFA kan zich eveneens verzetten tegen de uitvoering van het project van de instelling indien de wetgeving of de toestand van de Staat waar de voorgenomen activiteit zou worden uitgeoefend, haar niet toelaten om een passend toezicht uit te oefenen op de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

Dat verzet wordt ter kennis gebracht van de instelling met een ter post aangetekende brief uiterlijk drie maanden na de ontvangst van het volledige dossier met alle in artikel 70, tweede lid, bedoelde gegevens.

Art. 72.De instelling mag in de opgegeven Staat met haar activiteit beginnen zodra de CBFA haar op de hoogte heeft gebracht van het feit dat ze geen bezwaren heeft ten aanzien van het voorgenomen project en uiterlijk na afloop van de in artikel 71, derde lid, bedoelde termijn.

Art. 73.Telkens wanneer de instelling de in artikel 70, tweede lid, bedoelde gegevens wijzigt zijn de bepalingen van deze afdeling van toepassing. HOOFDSTUK V. - Uitoefening van de activiteiten Afdeling I. - In België toegelaten pensioenuitkeringen

Art. 74.§ 1. De in België toegelaten pensioenuitkeringen zijn : 1° de bovenwettelijke voordelen inzake pensioen, overlijden, invaliditeit en arbeidsongeschiktheid die ten individuele of ten collectieve titel worden opgebouwd voor het personeel of de leiders van één of van verschillende ondernemingen;2° de bovenwettelijke voordelen : a) inzake pensioen, overlijden, invaliditeit en arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen, zoals bedoeld in Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling 4 van de programmawet (I) van 24 december 2002;b) inzake pensioen, overlijden, invaliditeit en arbeidsongeschiktheid voor niet-zelfstandigen, zoals bedoeld in artikel 54 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;3° de voordelen die voortvloeien uit de solidariteitsstelsels bedoeld in artikel 46 van de programmawet (I) van 24 december 2002;4° de voordelen die voortvloeien uit de solidariteitstoezeggingen bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid; § 2. De bepalingen van Hoofdstuk V, Afdeling III tot VI, van Hoofdstuk VII, Afdelingen II en III, van Hoofdstuk VIII en van Hoofdstuk IX zijn niet van toepassing op de pensioenuitkeringen bedoeld in de punten 3° en 4° van § 1. § 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder bedrijfsleiders, de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Art. 75.In afwijking van artikel 74 worden niet beoogd door deze wet : 1° de individuele pensioentoezeggingen die door een onderneming worden toegekend aan de personen bedoeld in artikel 32, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen zonder dat daarvoor een afzonderlijke rechtspersoon wordt opgericht; 2° de individuele pensioentoezeggingen die bestonden vóór 16 november 2003.

Art. 76.Een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening mag voordelen inzake overlijden, invaliditeit of arbeidsongeschiktheid of solidariteitsstelsels en -toezeggingen bedoeld in artikel 74, § 1, 3° en 4°, slechts op aanvullende wijze beheren ten opzichte van het beheer van de voordelen inzake pensioen. Afdeling II. - Beleidsstructuur en organisatie

Art. 77.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening beschikt over een aan haar werkzaamheden aangepaste beleidsstructuur, administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle.

Die structuur, organisatie en interne controle dienen haar toe te laten de voorgenomen verrichtingen en, in het bijzonder, het financieringsplan bedoeld in artikel 86, uit te voeren. Zij mogen geen belemmeringen vormen voor de uitoefening van een passend toezicht.

De instelling deelt binnen de maand aan de CBFA elke belangrijke wijziging mee aan de uitoefeningsvoorwaarden, onder andere die inzake de in het eerste lid bedoelde gegevens.

Art. 78.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening mag het voor haar eigen rekening uitoefenen van één of meer van haar werkzaamheden op grond van een lastgevings- of een aannemingsovereenkomst aan een derde toevertrouwen.

De instelling is verantwoordelijk voor de keuze van en het toezicht op de werkzaamheden van de externe dienstverleners waarop het een beroep doet. Het ziet er in het bijzonder op toe dat deze externe dienstverleners over de gewenste beroepskwalificaties en ervaring beschikken.

Het beroep op externe dienstverleners vermindert op geen enkele wijze de verantwoordelijkheid van de instelling noch van zijn organen.

Het beroep op externe dienstverleners mag de uitoefening van een passend toezicht op de instelling niet belemmeren.

Art. 79.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bepaalt in haar statuten of in een overeenkomst gesloten met de bijdragende onderneming(en) de beheers- en werkingsregels die een duidelijke omschrijving toelaten van de rechten en verplichtingen van de bijdragende onderneming(en).

De Koning stelt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel vast.

Art. 80.§ 1. De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening stelt een afzonderlijk vermogen in voor : 1° de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 1° 2° de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2° 3° de activiteiten die het voorwerp uitmaken van minstens een van de herstelmaatregelen van Hoofdstuk VIII van deze titel, wanneer de CBFA de instelling een afzonderlijk vermogen oplegt;4° de activiteiten bepaald door de Koning door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. De instelling stelt een afzonderlijk vermogen in voor de activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 1°, en per bijdragende onderneming indien bepaalde van deze activiteiten genieten van een van de overgangsbepalingen van Titel V. § 2. De instelling kan een of meerdere afzonderlijke vermogens instellen voor een of meerdere pensioenregelingen, onder andere : 1° voor de grensoverschrijdende activiteiten, in het bijzonder wanneer de wetgeving van de lidstaat van ontvangst beleggingsregels oplegt die verschillend zijn van deze die van toepassing zijn op de andere activiteiten van de instelling;2° voor de activiteiten uitgeoefend in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte. § 3. Als er verschillende afzonderlijke vermogens zijn ingericht, wordt ten aanzien van de tegenpartij elke verbintenis of verrichting op een niet mis te verstane wijze toegerekend aan één of meer afzonderlijke vermogens. Artikel 26, tweede en derde lid, is van toepassing op de overtreding van deze bepaling.

Art. 81.§ 1. De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening stelt een jaarrekening en een jaarverslag op voor : 1° het geheel van haar activiteiten;2° voor elk van de afzonderlijke vermogens bedoeld in artikel 80. Het boekjaar valt samen met het kalenderjaar. § 2. De Koning bepaalt de regels voor het opstellen van de jaarrekeningen, de raming van de verschillende posten van de balans en de wijze van opmaak van het jaarverslag van de instelling.

Hij kan eveneens de regels bepalen die van toepassing zijn op de voorstelling van de jaarrekening en het jaarverslag wanneer de instelling meerdere pensioenregelingen beheert. Daarnaast kan Hij de voorwaarden bepalen waarin een of meerdere pensioenregelingen het voorwerp moeten uitmaken van een gescheiden jaarrekening en jaarverslag. De activiteiten bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2°, mogen evenwel steeds het voorwerp uitmaken van dezelfde jaarrekening en jaarverslag.

Art. 82.Uiterlijk op 30 juni van elk jaar bezorgt de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening aan de CBFA haar jaarrekening en jaarverslag.

Art. 83.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bewaart de documenten betreffende de pensioenregelingen die zij beheert op haar statutaire zetel of op een andere plaats die vooraf door de CBFA is toegelaten.

Onverminderd andere wettelijke bepalingen kan de CBFA bij reglement de termijn bepalen gedurende dewelke voornoemde documenten bewaard moeten blijven.

Art. 84.Een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening mag geen lening aangaan of zich voor derden borgstellen. Zij mag evenwel tijdelijk en uitsluitend leningen aangaan voor liquiditeitsdoelstellingen.

De CBFA kan aanvullende voorwaarden bepalen waaraan deze leningen moeten voldoen.

Art. 85.Een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening kan onder geen enkele vorm leningen toestaan aan de leden van haar organen en haar personeel, behalve onder de voorwaarden aanvaard door de CBFA. Afdeling III. - Financieringsplan

Art. 86.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening stelt een financieringsplan op, in voorkomend geval met instemming van alle bijdragende ondernemingen, die zich ertoe verbinden het plan na te leven.

Dit plan legt, per pensioenregeling en op een gedetailleerde wijze, de berekeningswijze vast van de bijdragen die elke bijdragende onderneming op vastgestelde tijden stort aan de instelling om, in het bijzonder : 1° de passende financiering te verzekeren van de pensioenregeling met inachtneming van de aard van de beloofde verbintenissen en de gelopen risico's;2° haar deel in de vereiste solvabiliteitsmarge samen te stellen;3° de kosten van allerlei aard te dekken, met inbegrip van, in voorkomend geval, de acquisitiekosten. Het financieringsplan en haar wijzigingen worden ter kennis gebracht van de CBFA binnen de maand van haar opstelling.

De CBFA kan om het even welke wijziging eisen met het oog op het vrijwaren van de belangen van de aangeslotenen en de begunstigden van een pensioenregeling en het verzekeren van een passende en regelmatige financiering. Afdeling IV. - Solvabiliteitsmarge

Art. 87.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die resultaatsverbintenissen aangaat, stelt een voldoende solvabiliteitsmarge samen met betrekking tot het geheel van haar activiteiten.

De Koning bepaalt : 1° de wijze van berekening van de solvabiliteitsmarge;2° het absolute minimum dat die marge moet bereiken;3° het niveau dat die marge moet bereiken in verhouding tot de verbintenissen van de instelling;4° de elementen die in aanmerking worden genomen voor de samenstelling van de solvabiliteitsmarge en het absolute minimum.

Art. 88.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die pensioenregelingen beheert die uitkeringen bieden als bedoeld in artikel 55, eerste lid, 1° en die een middelverbintenis aangaat, stelt een voldoende solvabiliteitsmarge samen met betrekking tot het geheel van haar activiteiten betreffende de risico's overlijden, invaliditeit en arbeidsongeschiktheid.

De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die pensioenregelingen beheert als bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2° en die een middelverbintenis aangaat, stelt een voldoende solvabiliteitsmarge samen met betrekking tot het geheel van haar activiteiten.

De instelling die tezelfdertijd pensioenregelingen beheert die uitkeringen bieden als bedoeld artikel 55, eerste lid, 1° en 2°, past de bepalingen toe van het eerste en het tweede lid respectievelijk op elk van deze activiteiten.

De Koning bepaalt de wijze van berekening van de solvabiliteitsmarge, het niveau dat die marge moet bereiken in verhouding tot de verbintenissen van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening en de elementen die in aanmerking worden genomen voor de samenstelling van de solvabiliteitsmarge. Afdeling V. - Technische voorzieningen

Art. 89.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening berekent en boekt minstens elk jaar onder de benaming technische voorzieningen, de verplichtingen die op haar rusten zowel voor de uitvoering van de door haar beheerde pensioenregelingen als voor de toepassing van de wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende die regelingen.

De technische voorzieningen hebben betrekking op zowel de lopende als de vervallen verbintenissen die nog niet volledig vereffend zijn, in welk land de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening haar activiteit ook uitoefent.

Het bedrag van de technische voorzieningen wordt berekend aan de hand van een voldoende prudente actuariële waardering, rekening houdend met alle verplichtingen inzake uitkeringen en inzake bijdragen, overeenkomstig de door de instelling uitgevoerde pensioenregelingen, onder andere wanneer de pensioenregeling een dekking tegen biometrische risico's biedt of hetzij een beleggingsrendement, hetzij een bepaald uitkeringsniveau voorziet.

Dat bedrag moet voldoende zijn om te waarborgen dat de uitbetaling van reeds verschuldigde pensioenen en uitkeringen aan de pensioengerechtigden kan worden voortgezet, en om de verplichtingen te weerspiegelen die voortvloeien uit de opgebouwde pensioenrechten van de aangeslotenen. De economische en actuariële hypothesen die voor de waardering van de verbintenissen zijn gehanteerd, moeten eveneens op prudente wijze worden bepaald, waarbij, in voorkomend geval, een redelijke marge voor negatieve afwijkingen in acht moet worden genomen.

De Koning bepaalt de wijze van berekening van de minimum technische voorzieningen. Afdeling VI. - Dekkingswaarden

Art. 90.De in artikel 89 bedoelde technische voorzieningen met betrekking tot de beheerde pensioenregelingen en de verplichtingen die voortvloeien uit de wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende de pensioenregelingen, evenals de technische schulden die de Koning omschrijft, worden op elk ogenblik gedekt door voldoende en passende activa die de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening toebehoren en toegewezen zijn als waarborg van de bovengenoemde verplichtingen, per afzonderlijk vermogen.

Die activa worden hierna dekkingswaarden genoemd.

Art. 91.§ 1. De dekkingswaarden worden belegd overeenkomstig het prudentiebeginsel en met name overeenkomstig de volgende voorschriften : 1° de activa worden belegd in het belang van de aangeslotenen en de begunstigden.In geval van mogelijke tegenstrijdige belangen zorgt de instelling of het lichaam dat haar portefeuille beheert, ervoor dat de belegging uitsluitend in het belang van de aangeslotenen en de begunstigden geschiedt; 2° de activa worden op zodanige wijze belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel worden gewaarborgd. Activa die ter dekking van de technische voorzieningen worden aangehouden, worden voorts belegd op een wijze die strookt met de aard en de duur van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen; 3° de activa worden hoofdzakelijk op gereglementeerde markten belegd. Beleggingen in activa die niet tot de handel op een gereglementeerde financiële markt toegelaten zijn, moeten in elk geval tot een prudent niveau worden beperkt; 4° beleggingen in derivaten zijn toegestaan voorzover deze bijdragen tot een vermindering van het beleggingsrisico of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken.Dergelijke beleggingen moeten op een prudente basis worden gewaardeerd, met inachtneming van de onderliggende activa, en moeten mede in aanmerking genomen worden bij de waardering van de activa van de instelling. De instelling vermijdt voorts een bovenmatig risico met betrekking tot één en dezelfde tegenpartij en tot andere derivaten-verrichtingen; 5° de activa moeten naar behoren gediversifieerd zijn zodat een bovenmatige afhankelijkheid van bepaalde activa, of een bepaalde emittent, of een groep van ondernemingen alsook risico-concentratie in de portefeuille als geheel, wordt vermeden. Beleggingen in activa uitgegeven door dezelfde emittent of door emittenten die tot dezelfde groep behoren, mogen de instelling niet blootstellen aan bovenmatige risico-concentratie; 6° beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5 % van de portefeuille als geheel, en ingeval de bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen in de ondernemingen die tot dezelfde groep van de bijdragende onderneming behoren, beperkt tot ten hoogste 10 % van de portefeuille. Wanneer een groep van ondernemingen aan de instelling bijdragen betaalt, geschieden beleggingen in deze bijdragende ondernemingen op prudente wijze, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een behoorlijke diversificatie. § 2. Overeenkomstig § 1, kan de Koning de aard van de dekkingswaarden vaststellen, de regels voor de lokalisatie en de raming ervan alsook, in voorkomend geval, de grenzen en de voorwaarden waarbinnen zij worden toegewezen.

Voor wat de beleggingen in Staatsobligaties betreft, kan hij de instellingen vrijstellen van de toepassing van § 1, 5° en 6°.

Art. 92.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening geeft haar voor bewaargeving vatbare dekkingswaarden in bewaring, hetzij bij de Nationale Bank van België, hetzij bij een kredietinstelling of een beleggingsonderneming die ressorteert onder het recht van een lidstaat en wiens vergunning een activiteit van bewaargeving toelaat.

Art. 93.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening houdt een permanente inventaris bij van de dekkingswaarden van elk afzonderlijk vermogen.

Het totale bedrag van de in de permanente inventaris opgenomen dekkingswaarden is te allen tijde ten minste gelijk aan het bedrag van de technische voorzieningen.

Wanneer de in de permanente inventaris opgenomen dekkingswaarden niet beschikbaar zijn voor de dekking van de verbintenissen omdat ze bezwaard zijn met een zakelijk recht, wordt daarvan melding gemaakt in de permanente inventaris en wordt het niet-beschikbare bedrag niet meegeteld bij de berekening van het in het tweede lid bedoelde totale bedrag.

Onverminderd de toepassing van artikel 97, deelt de instelling de toestand van de permanente inventaris van elk afzonderlijk vermogen aan de CBFA mee volgens de vorm, de inhoud, de drager, de frequentie en binnen de termijn die de CBFA bepaalt.

Art. 94.In afwijking van de artikelen 7 en 8 van de hypotheekwet van 16 december 1851, worden de gezamenlijke dekkingswaarden van de in artikel 90 bedoelde technische voorzieningen en die in de permanente inventaris voorgeschreven door artikel 93 zijn opgenomen, per afzonderlijk vermogen, bij voorrang voorbehouden ter nakoming van de verbintenissen tegenover de aangeslotenen of de begunstigden van de pensioenregelingen die onder dat vermogen vallen.

Voor de in artikel 119 bedoelde instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, stemmen de in het eerste lid bedoelde dekkingswaarden overeen met de dekkingswaarden die zijn opgenomen in de permanente inventaris die door de CBFA wordt bijgehouden op basis van de documenten die haar door die instellingen worden bezorgd en met dat doel behoorlijk worden geboekt. HOOFDSTUK VI. - Verklaring inzake de belegginsbeginselen en aan de aangeslotenen en begunstigden te verstrekken informatie

Art. 95.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening stelt een schriftelijke verklaring op met de beginselen van haar beleggingsbeleid. Zij herziet deze verklaring ten minste om de drie jaar en onverwijld na elke belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid.

Deze verklaring bevat ten minste de toegepaste wegingmethoden voor beleggingsrisico's, de risicobeheerprocedures en de strategische spreiding van de activa in het licht van de aard en de duur van de pensioenverplichtingen.

De instelling stelt de CBFA binnen de maand in kennis van elke wijziging van de verklaring inzake de beleggingsbeginselen.

De CBFA kan bij reglement nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud en de vorm van deze verklaring.

Art. 96.De aangeslotenen en de begunstigden, en/of, indien van toepassing, hun vertegenwoordigers, ontvangen : 1° op verzoek de jaarrekeningen en de jaarverslagen als bedoeld in artikel 81;en indien een instelling verantwoordelijk is voor meer dan één regeling, ontvangen zij de jaarverslagen en de jaarrekeningen voor hun specifieke pensioenregeling; 2° binnen een redelijke termijn alle relevante informatie over wijzigingen in de voorschriften inzake de pensioenregeling. De in artikel 95 bedoelde verklaring inzake de beleggingsbeginselen wordt op verzoek aan de deelnemers en begunstigden, en/of, indien van toepassing, hun vertegenwoordigers, ter beschikking gesteld.

Iedere aangeslotene ontvangt tevens op verzoek duidelijke en wezenlijke gegevens over : 1° indien van toepassing, het richtniveau van de pensioenuitkeringen;2° het niveau van de uitkeringen in geval van beëindiging van de dienstbetrekking;3° wanneer de aangeslotene het beleggingsrisico draagt, alle beschikbare beleggingsmogelijkheden, indien van toepassing, en de feitelijke beleggingsportefeuille, evenals gegevens over de risicopositie en de kosten in verband met de beleggingen;4° de modaliteiten voor de overdracht van aanspraken op een andere instelling voor bedrijfspensioenvoorziening ingeval van beëindiging van de dienstbetrekking. De aangeslotenen ontvangen jaarlijks beknopte informatie over de situatie van de instelling en over het actuele financieringsniveau van hun totale individuele aanspraken.

Iedere begunstigde ontvangt bij zijn pensionering of wanneer er andere uitkeringen verschuldigd worden, de nodige informatie over de uitkeringen waarop hij of zij aanspraak kan maken en over de wijze van uitbetaling. HOOFDSTUK VII. - Uitoefening van het toezicht Afdeling I. - Uitoefening van het toezicht door de Commissie voor het

Bank-, Financie- en Assurantiewezen

Art. 97.De CBFA bepaalt bij reglement de aard, de inhoud, de frequentie, de termijn en de drager van de documenten die de instelling haar regelmatig moet bezorgen om haar in staat te stellen haar toezichtstaak uit te oefenen.

Op eenvoudig verzoek van de CBFA zijn de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, de leden van haar operationele organen en de personen belast met haar interne controle, alsook de externe adviseurs op wie zij een beroep doen, ertoe gehouden haar alle inlichtingen te verstrekken over alle aangelegenheden met betrekking tot de instelling en haar alle desbetreffende documenten over te maken.

Art. 98.Ten minste drie weken vóór de algemene vergadering stelt deze laatste de CBFA in kennis van de ontwerpen van jaarrekening en van de statutenwijzigingen alsook van de beslissingen die tijdens die vergadering zullen worden voorgesteld en die een weerslag zouden kunnen hebben op de rechten van de aangeslotenen of de begunstigden.

De CBFA kan eisen dat de opmerkingen die zij over die ontwerpen formuleert, ter kennis worden gebracht van de algemene vergadering.

Die opmerkingen en de antwoorden daarop moeten voorkomen in de notulen van de algemene vergadering.

Binnen de maand die volgt op hun goedkeuring door de algemene vergadering of, bij gebrek daaraan, door het beslissingsorgaan, stelt de instelling de CBFA in kennis van de wijzigingen in de statuten en van de beslissingen die een weerslag kunnen hebben op de rechten van de aangeslotenen of de begunstigden.

Art. 99.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening deelt aan de CBFA elke wijziging mee aan de gegevens bedoeld in artikel 53, eerste lid, 2° tot 4°.

Art. 100.De CBFA kan de betrekkingen tussen een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening en andere instellingen of ondernemingen, met inbegrip van de bijdragende onderneming, controleren, wanneer de volgende omstandigheden zich voordoen : 1° de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening heeft taken overgedragen naar deze ondernemingen en instellingen;2° deze betrekkingen beïnvloeden de financiële situatie van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of zijn in belangrijke mate relevant voor de uitoefening van een efficiënt toezicht. Dit toezicht mag slechts tot doel hebben de financiële toestand, de beheersstructuur en de administratieve en boekhoudkundige organisatie van de onder toezicht staande instelling voor bedrijfspensioenvoorziening te controleren en na te gaan of de instelling voldoet aan de verplichtingen die ze jegens de aangeslotenen of begunstigden van de pensioenregelingen heeft aangegaan.

Art. 101.De CBFA kan verificaties uitvoeren in de bedrijfsruimten van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening en, waar nodig, in de ondernemingen en instellingen bedoeld in artikel 100, om na te gaan of de activiteiten worden uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen waarin door of krachtens deze wet is voorzien, en overeenkomstig de bepalingen van de sociale en de arbeidswetgeving en op het vlak van de informatieverstrekking aan de aangeslotenen en de begunstigden, waarvan het toezicht tot haar bevoegdheid behoort. Daartoe kan zij ter plaatse kennis nemen en kopie maken van alle gegevens die in het bezit zijn van de voormelde ondernemingen en instellingen.

De CBFA kan leden van haar personeel of hiertoe gemachtigde en door haar bezoldigde deskundigen afvaardigen, die haar verslag uitbrengen.

Art. 102.Tegen de personen die te goeder trouw aan de CBFA feiten of documenten in verband met diens controleopdracht verstrekt hebben, kunnen geen burgerrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vorderingen worden ingesteld, noch professionele sancties worden uitgesproken. Afdeling II. - De erkende commissarissen en de erkende

revisoraatvennootschappen

Art. 103.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening belast één of meer commissarissen met de controle van de financiële toestand, van de jaarrekening en van de regelmatigheid in het licht van de wet en van de statuten, van de verrichtingen die in de jaarrekening moeten worden vastgesteld.

De in het eerste lid bedoelde opdrachten van de commissaris, dienen toevertrouwd te worden aan een of meerdere revisoren of aan een of meer revisoraatvennootschappen, die van het Instituut van de bedrijfsrevisoren leden zijn en die daartoe erkend zijn door de CBFA overeenkomstig artikel 105.

Deze revisoren en revisoraatvennootschappen voeren de titel van respectievelijk erkend commissaris en erkende revisoraatvennootschap.

Het mandaat van de erkende commissarissen en de erkende revisoraatvennootschappen geldt voor drie jaar. Het is hernieuwbaar.

De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening mogen plaatsvervangende erkende commissarissen aanstellen, die in geval van langdurige verhindering van de erkend commissaris diens taak waarnemen. De voorschriften van dit artikel en van artikel 104 zijn van toepassing op deze plaatsvervangers.

Art. 104.De erkende revisoraatvennootschappen doen, overeenkomstig artikel 33 van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren, voor de uitoefening van de taak van erkend commissaris als bedoeld in artikel 103, een beroep op een erkend commissaris die zij aanduiden.

De voorschriften van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, die de aanstelling, de taak, de verplichtingen en verbodsbepalingen voor erkende commissarissen alsmede de voor hen geldende, andere dan strafrechtelijke sancties regelen, gelden zowel voor de erkende revisoraatvennootschappen als voor de erkende commissarissen die hen vertegenwoordigen.

Een erkende revisoraatvennootschap mag een plaatsvervangend vertegenwoordiger aanstellen onder haar leden die voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden.

Art. 105.De CBFA legt, na goedkeuring door de Minister van Economie, het reglement vast voor de erkenning van de commissarissen en de revisoraatsvennootschappen bedoeld in deze afdeling.

Het Instituut der Bedrijfsrevisoren brengt de CBFA op de hoogte telkens als een tuchtprocedure wordt ingeleid tegen een erkend commissaris of een erkende revisoraatsvennootschap wegens een tekortkoming in de uitoefening van zijn taak bij een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening alsook telkens als een tuchtmaatregel wordt genomen tegen een erkend commissaris of een erkende revisoraatsvennootschap, met opgave van de motivering.

Art. 106.Voor de aanstelling van erkende commissarissen en plaatsvervangende erkende commissarissen bij instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening is de voorafgaande instemming van de CBFA vereist. Deze instemming moet worden gevraagd door het orgaan van de instelling dat de aanstelling voorstelt. Bij aanstelling van een erkende revisoraatsvennootschap slaat deze instemming zowel op de vennootschap als op haar vertegenwoordiger.

Deze instemming is ook vereist voor de hernieuwing van een opdracht.

Art. 107.De CBFA kan haar instemming overeenkomstig artikel 105 met een erkende commissaris, plaatsvervangend erkende commissaris, een erkende revisoraatsvennootschap of vertegenwoordiger of plaatsvervangende vertegenwoordiger van zo'n vennootschap, steeds herroepen bij beslissing die is gemotiveerd door redenen die verband houden met hun statuut of hun opdracht als erkend commissaris of erkende revisoraatsvennootschap, zoals bepaald door of krachtens deze wet. Met deze herroeping eindigt de opdracht van erkend commissaris.

Vooraleer een erkend commissaris ontslag neemt, worden de CBFA en de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening hiervan vooraf in kennis gesteld, met opgave van de motivering.

Het erkenningsreglement regelt de procedure.

Bij afwezigheid van een plaatsvervangend erkend commissaris of een plaatsvervangende vertegenwoordiger van een erkende revisoraatsvennootschap, zorgt de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of de erkende revisoraatsvennootschap, met naleving van artikel 105, binnen de twee maanden voor zijn vervanging.

Art. 108.De erkende commissaris verleent zijn medewerking aan het toezicht van de CBFA onder zijn eigen en uitsluitende verantwoordelijkheid en overeenkomstig deze afdeling, volgens de regels van het vak en de richtlijnen van de CBFA. Daartoe : 1° vergewist hij zich ervan dat de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de passende maatregelen heeft getroffen voor de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle tot naleving van de wetten, besluiten en reglementen over het wettelijk statuut van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;2° certificeert hij de technische voorzieningen;3° bevestigt hij ten overstaan van de CBFA dat de periodieke staten die haar worden bezorgd door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, volledig, juist en volgens de geldende regels zijn opgemaakt;4° brengt hij bij de CBFA periodiek verslag uit of, op haar verzoek, bijzonder verslag uit over de organisatie, de werkzaamheden en de financiële structuur van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening;5° brengt hij, in het kader van zijn opdracht bij de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of van een revisorale opdracht bij de bijdragende onderneming of bij een onderneming waarop de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening in rechte of in feite controle uitoefent, op eigen initiatief verslag uit bij de CBFA, zodra zij kennis krijgen van : a) beslissingen, feiten of ontwikkelingen die de positie van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening financieel of op het vlak van haar administratieve en boekhoudkundige organisatie of van haar interne controle, op betekenisvolle wijze kunnen beïnvloeden;b) beslissingen of feiten die kunnen wijzen op een overtreding van de wetten, besluiten en reglementen over het wettelijk statuut van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, van de statuten, van deze wet en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen;c) andere beslissingen of feiten die kunnen leiden tot een weigering van de certificering van de jaarrekening of tot het formuleren van voorbehoud. Tegen een erkend commissaris die ter goeder trouw informatie heeft verstrekt als bedoeld in het eerste lid, kunnen geen burgerrechtelijke, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vorderingen worden ingesteld, noch professionele sancties worden uitgesproken.

De erkend commissaris deelt aan de leiders van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de verslagen mee die hij aan de CBFA richt overeenkomstig het eerste lid, 4°. Voor deze mededeling geldt de geheimhoudingsplicht zoals geregeld bij artikel 74 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Hij bezorgt de CBFA een kopie van die mededelingen die hij aan deze leiders richt en die betrekking hebben op zaken die van belang kunnen zijn voor het toezicht dat zij uitoefent. Afdeling III. - De aangewezen actuarissen

Art. 109.De instelling voor bedrijfspensioenvoorziening wijst één of meer deskundigen op het gebied van actuariële wetenschappen aan, die haar advies verstrekken over het financieringsplan, de herverzekering en het bedrag van de technische voorzieningen.

Op voorstel van de CBFA bepaalt de Koning de voorwaarden waaraan die actuarissen moeten voldoen voor wat betreft zowel hun aanwijzing als hun opdracht.

Dit artikel is niet van toepassing op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening waarvan de pensioenregelingen geen dekking bieden tegen biometrische risico's of geen beleggingsrendement noch een bepaald uitkeringsniveau voorzien. HOOFDSTUK VIII. - Herstelmaatregelen Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 110.De CBFA kan te allen tijde alle maatregelen treffen die de belangen van de aangeslotenen en de begunstigden kunnen vrijwaren.

Daartoe kan zij onder andere een of meer van de in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen nemen.

Art. 111.Indien de bepalingen van dit hoofdstuk op de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening worden toegepast, kan de CBFA het verzoek om inlichtingen of documenten bedoeld in artikel 97 en de verificatie ter plaatse bedoeld in artikel 101, uitbreiden : 1° tot de bijdragende onderneming;2° tot elke in België gevestigde persoon, onderneming of instelling waarmee de instelling een beheersovereenkomst, een herverzekeringsovereenkomst of een andere overeenkomst heeft gesloten waardoor het beheer kan worden overgedragen. Die uitbreiding, waarover een met redenen omklede beslissing moet worden genomen, mag slechts tot doel hebben de financiële toestand van de onder toezicht staande instelling voor bedrijfspensioenvoorziening te controleren en na te gaan of de instelling voldoet aan de verbintenissen die ze jegens de aangeslotenen of begunstigden van de pensioenregelingen heeft aangegaan.

Art. 112.Wanneer de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat waar een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening naar Belgisch recht een grensoverschrijdende activiteit uitoefent, de CBFA ervan in kennis stellen dat die instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de relevante vereisten inzake arbeidsrecht en sociaal recht van de betrokken lidstaat van ontvangst op het gebied van bedrijfspensioenen heeft overtreden, neemt de CBFA zo spoedig mogelijk de meest passende maatregelen, met name onder deze bedoeld in dit Hoofdstuk en in Hoofdstuk IX, opdat de betrokken instelling voor bedrijfspensioenvoorziening een einde maakt aan die onregelmatigheden.

Zij brengt dit ter kennis van de voornoemde autoriteiten. Afdeling II. - Preventieve maatregelen

Art. 113.De CBFA kan eisen dat de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening haar binnen de door haar vastgestelde termijn een saneringsplan ter goedkeuring voorlegt en zo nodig legt de CBFA een dergelijk plan op om een eventuele ontoereikendheid van de solvabiliteitsmarge, de technische voorzieningen of de dekkingswaarden te voorkomen of wanneer de rechten van de aangeslotenen of de begunstigden in het gedrang komen door de verslechterende financiële toestand van de instelling.

Art. 114.Het saneringsplan moet gebaseerd zijn op een studie van de evolutie van de staat van activa en passiva van de instelling die aantoont dat het plan haar financiële toestand zal kunnen herstellen.

De in artikel 103 bedoelde commissaris en, in voorkomend geval, de in artikel 109 bedoelde actuaris verklaren aan de CBFA dat de hypothesen waarop de in het vorige lid bedoelde studie gebaseerd is, redelijk gerechtvaardigd zijn wat respectievelijk de financiële analyse en de actuariële techniek betreft.

Art. 115.In het kader van het saneringsplan kan de CBFA een hogere solvabiliteitsmarge eisen dan de solvabiliteitsmarge die berekend wordt met toepassing van de artikelen 87 en 88.

Bij de vaststelling van deze hogere marge wordt uitgegaan van het in het artikel 113 bedoelde saneringsplan.

De CBFA kan de elementen van de beschikbare solvabiliteitsmarge lager waarderen, onder meer wanneer zich sinds het einde van het laatste boekjaar een belangrijke wijziging in de marktwaarde van deze elementen heeft voorgedaan.

De CBFA kan de invloed van de herverzekering op de vereiste solvabiliteitsmarge beperken wanneer de aard of de kwaliteit van de herverzekeringsovereenkomsten sinds het laatste boekjaar sterk is veranderd of wanneer er weinig of geen risico-overdracht plaatsvindt uit hoofde van deze overeenkomsten. Afdeling III. - Herstelplan

Art. 116.De CBFA eist dat de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening haar binnen de door haar vastgestelde termijn een herstelplan ter goedkeuring voorlegt wanneer : 1° de instelling niet meer voldoet aan de vereisten betreffende de samenstelling van de solvabiliteitsmarge, zoals bepaald door of krachtens de artikelen 87 en 88;2° de instelling niet meer voldoet aan de vereisten betreffende de dekking van de technische voorzieningen door dekkingswaarden en aan de beleggingsregels voor deze laatste, overeenkomstig de bepalingen opgelegd door of krachtens de artikelen 90 en 91;3° het geheel van de realiseerbare activa van de instelling niet voldoet om het geheel van haar verbintenissen te dekken, met inbegrip van de samenstelling van de solvabiliteitsmarge. De Koning kan de toepassingsvoorwaarden van dit artikel verduidelijken.

Art. 117.Wanneer de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening geen herstelplan voorlegt binnen de termijn bedoeld in artikel 116, legt de CBFA een dergelijk plan op.

De CBFA kan eveneens opleggen dat de instelling het herstelplan verwezenlijkt binnen een termijn die zij bepaalt onder andere wanneer de toestand van de instelling ernstig verslechterd is of wanneer de solvabiliteitsmarge niet meer het minimumniveau bereikt, bepaald krachtens artikel 87.

Art. 118.Het herstelplan kan in een wijziging van het financieringsplan bedoeld in artikel 86, voorzien.

De CBFA kan eveneens voorschrijven dat er gedurende een bepaalde tijdsspanne geen afkoop mag plaatshebben en geen lening of voorschot mag worden toegestaan zonder haar uitdrukkelijke toestemming voor elk geval afzonderlijk.

De CBFA kan ten slotte eisen dat de instelling haar activiteiten geheel of gedeeltelijk overdraagt naar een andere instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of naar een verzekeringsonderneming. Afdeling IV. - Beperking en verbod van de vrije beschikking van de

activa

Art. 119.In elk geval waarin zij krachtens dit hoofdstuk optreedt, kan de CBFA de vrije beschikking over de activa van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, beperken of verbieden.

Indien de vrije beschikking over de activa beperkt of verboden wordt, kan de CBFA een of meerdere maatregelen opleggen zoals voorzien in artikel 120.

Art. 120.§ 1. De CBFA kan voor de roerende en onroerende dekkingswaarden eisen dat : 1° de toewijzing van de roerende en onroerende dekkingswaarden het voorwerp uitmaakt van een schriftelijke verklaring van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening aan de CBFA;2° voor alle opvragingen of verminderingen, voorafgaandelijk toestemming gevraagd wordt aan de CBFA. § 2. De CBFA kan de onroerende waarden onderwerpen aan een wettelijke hypotheek ten bate van alle aangeslotenen of begunstigden van de pensioenregelingen.

De CBFA vordert de inschrijving onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 82 tot 87 van de hypotheekwet van 16 december 1851.

De inschrijving kan te allen tijde worden genomen en moet worden genomen in geval van toepassing van artikel 116.

De inschrijving wordt doorgehaald of verminderd met instemming van de CBFA onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 92 tot 95 van de voornoemde wet van 16 december 1851.

De kosten en rechten van inschrijving, doorhaling en vermindering die ten laste van de CBFA zijn, worden aan de betrokken instelling aangerekend.

De CBFA kan zich met een ter post aangetekende brief aan de hypotheekbewaarders verzetten tegen de doorhaling of de vermindering van de hypotheek die door een derde is toegestaan ten voordele van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening. § 3. Voor de voor bewaargeving vatbare roerende waarden, kan de CBFA : 1° voor de in België in open bewaargeving gegeven dekkingswaarden, blokkering van de rekening opleggen aan de inbewaringnemende instelling;2° voor de andere voor bewaargeving vatbare waarden, eisen dat de instelling deze waarden onmiddellijk in bewaring geeft op een bijzondere geblokkeerde rekening per afzonderlijk vermogen bij de Nationale Bank van België of bij een kredietinstelling of een beleggingsonderneming die ressorteert onder het recht van een lidstaat en wiens vergunning een activiteit van bewaargeving toelaat. Bovendien zijn de volgende regels van toepassing : 1° de inbewaringnemende instellingen mogen de gedeponeerde waarden slechts teruggeven op vertoon van de toestemming van de CBFA;2° op de depositobewijzen wordt de toewijzing van de in bewaring gegeven waarden vermeld evenals het verbod erover te beschikken zonder de toestemming van de CBFA;3° de inbewaringnemende instellingen en de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening zijn hoofdelijk aansprakelijk voor elke schade die voortvloeit uit de niet-nakoming van de in punt 1° en 2° van dit lid bedoelde verplichtingen;4° de CBFA brengt de inbewaringnemende instellingen op de hoogte van de verplichtingen die hun krachtens deze paragraaf zijn opgelegd. § 4. Voor de dekkingswaarden die op het grondgebied van een andere lidstaat dan België zijn gelokaliseerd kan de CBFA de bevoegde autoriteiten van die lidstaat verzoeken om de nodige maatregelen te nemen om de vrije beschikking ervan te beperken of te verbieden. De CBFA maakt hierbij bekend op welke activa deze maatregelen van toepassing zullen zijn. § 5. De Koning kan de regels vaststellen inzake de bewarende maatregelen waarvan de waarden die niet voor bewaargeving vatbaar zijn, het voorwerp kunnen uitmaken.

Art. 121.De roerende dekkingswaarden die het voorwerp uitmaken van de bepalingen van deze afdeling zijn niet voor beslag vatbaar, behalve in het voordeel van de schuldeisers die houders zijn van rechten of voorrechten die te goeder trouw zijn verkregen krachtens een formaliteit die vervuld werd vóór de toewijzing van de betreffende waarden. Afdeling V. - Faillissement of ontbinding van de bijdragende

onderneming

Art. 122.In geval van faillissement of ontbinding van een bijdragende onderneming wordt, bij gebreke van overname van de pensioenverplichtingen door een derde, de pensioenregeling van die bijdragende onderneming stopgezet.

De verworven reserves van de aangeslotenen, met uitzondering van de rentegenieters, worden ingeschreven op individuele rekeningen die enkel in functie van het rendement van de activa van de instelling mogen schommelen. Die reserves worden in voorkomend geval verhoogd overeenkomstig de toepasselijke sociale of arbeidswetgeving.

Aan de rentegenieters wordt het vestigingskapitaal van de lopende rente uitgekeerd, berekend overeenkomstig de actualisatieregels voorzien in de pensioenregeling.

Indien op het beschouwde ogenblik het totaal van de reserves bedoeld in het tweede lid, en de kapitalen bedoeld in het derde lid, niet volledig gedekt zijn door activa, worden die reserves en kapitalen proportioneel verminderd. Het tweede en het derde lid worden dan toegepast op de aldus verkregen bedragen.

De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de bijdragende ondernemingen betrokken bij de activiteit bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2°. Afdeling VI. - Andere maatregelen

Art. 123.De CBFA bepaalt de termijn binnen dewelke de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de toestand moet verhelpen, wanneer zij vaststelt dat : 1° de instelling niet werkt overeenkomstig de bepalingen van deze wet en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen;2° haar beheer of haar financiële toestand de goede afloop van haar verbintenissen in het gedrang dreigt te brengen of niet voldoende waarborgen biedt voor de solvabiliteit, de liquiditeit of de rentabiliteit;3° haar beleidsstructuur, haar administratieve of boekhoudkundige organisatie of haar interne controle ernstige leemten vertoont;4° het aantal leden van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of van haar operationele organen bereikt niet meer het door de wet vereiste minimum. Indien de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de toestand na de termijn bedoeld in het eerste lid, niet heeft verholpen, kan de CBFA één of meer van de volgende maatregelen nemen : 1° een bijzondere commissaris aanduiden;2° bepaalde verrichtingen beperken of verbieden;3° opleggen dat de instelling haar activiteiten geheel of ten dele aan een externe dienstverlener toevertrouwt;4° het geheel of een deel van de activiteiten van de instelling overdragen aan een andere instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of aan een verzekeringsonderneming die deze overdracht aanvaardt;5° de vervanging opleggen van de leden van de operationele organen en, bij gebrek aan uitvoering binnen de vooropgestelde termijn, in de plaats van de operationele organen een of meer voorlopige zaakvoerders aanstellen;6° opleggen dat bepaalde activiteiten die zij aanduidt, het voorwerp uitmaken van een afzonderlijk vermogen in de zin van artikel 80;7° de toelating intrekken.

Art. 124.De schriftelijke, algemene of bijzondere, toestemming van de bijzondere commissaris is vereist voor alle handelingen en beslissingen van alle organen van de instelling en voor die van de met het beheer belaste personen. De CBFA kan evenwel de verrichtingen waarvoor een toestemming is vereist, beperken.

De bijzondere commissaris mag elk voorstel dat hij nuttig acht aan de organen van de instelling voorleggen. De bezoldiging van de bijzondere commissaris wordt vastgesteld door de CBFA en gedragen door de betrokken instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

De leden van de operationele organen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen zonder de vereiste toestemming van de bijzondere commissaris, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de instelling of de aangeslotenen of de begunstigden voortvloeit.

Indien de CBFA de aanstelling van een bijzondere commissaris in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, met opgave van de handelingen en beslissingen waarvoor zijn toestemming is vereist, zijn alle handelingen en beslissingen zonder deze vereiste toestemming nietig, tenzij de bijzondere commissaris die bekrachtigt. Onder dezelfde voorwaarden zijn alle beslissingen van de algemene vergadering zonder de vereiste toestemming van de bijzondere commissaris nietig, tenzij hij die bekrachtigt.

De CBFA kan een plaatsvervangend commissaris aanstellen.

Art. 125.De leden van de operationele organen van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, die handelingen stellen of beslissingen nemen ondanks het verbod of de beperking bedoeld in artikel 123, tweede lid, 2°, en de uitbesteding bedoeld in artikel 123, tweede lid, 3°, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de instelling, de aangeslotenen of de begunstigden, voortvloeit.

Indien de CBFA het verbod of de beperking in het Belgisch Staatsblad heeft bekendgemaakt, zijn de handelingen en beslissingen bedoeld in het eerste lid, nietig.

Art. 126.De artikelen 34, 36, 37, 38 en 39, § 1, 4°, van de voormelde wet van 28 april 2003, zijn niet van toepassing op de overdrachten beoogd door artikel 123, tweede lid, 3°.

Deze overdrachten zijn tegenstelbaar aan de aangeslotenen, begunstigden en andere derden door de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het besluit van de CBFA dat de overdracht oplegt.

Art. 127.De benoeming van de voorlopige zaakvoerders wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De voorlopige zaakvoerders hebben alleen of collegiaal, naar gelang van het geval, de bevoegdheden van de vervangen personen.

De bezoldiging van de voorlopige zaakvoerders wordt vastgesteld door de CBFA en gedragen door de betrokken instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

De CBFA kan de voorlopige zaakvoerders te allen tijde ontslaan en vervangen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, wanneer het beheer van de betrokkene niet meer voldoende waarborgen biedt.

Art. 128.De in de artikelen 123 tot 127 bedoelde beslissingen van de CBFA hebben voor de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening uitwerking vanaf de datum van hun kennisgeving met een aangetekende brief en, voor derden, vanaf de datum van hun bekendmaking overeenkomstig de voorschriften van dezelfde artikelen.

Art. 129.De rechtbank van eerste aanleg spreekt op verzoek van elke belanghebbende de nietigverklaringen uit als bedoeld in de artikelen 124, vierde lid, en 125, tweede lid.

De nietigheidsvordering wordt ingesteld tegen de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening. Indien verantwoord om ernstige redenen kan de eiser in kort geding de voorlopige schorsing vorderen van de gewraakte handelingen of beslissingen. Het schorsingsbevel en het vonnis van nietigverklaring hebben uitwerking ten aanzien van iedereen. Ingeval de geschorste of vernietigde handeling of beslissing zijn bekendgemaakt, worden het schorsingsbevel en het vonnis van nietigverklaring bij uittreksel op dezelfde wijze bekendgemaakt.

Wanneer de nietigheid de rechten kan benadelen die aangeslotenen, begunstigden of derden te goeder trouw ten aanzien van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening hebben verworven, kan de rechtbank verklaren dat die nietigheid geen uitwerking heeft ten aanzien van de betrokken rechten, onder voorbehoud van het eventuele recht van de eiser op schadevergoeding en intresten.

De nietigheidsvordering kan niet meer worden ingesteld na afloop van een termijn van zes maanden vanaf de datum waarop de betrokken handelingen of beslissingen kunnen worden tegengeworpen aan wie hun nietigheid inroept, dan wel hem bekend zijn. HOOFDSTUK IX. - Intrekking van de toelating

Art. 130.De CBFA kan de toelating intrekken wanneer de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening : 1° van de toelating geen gebruik maakt binnen twaalf maanden, of haar activiteiten gedurende meer dan zes maanden gestaakt heeft of niet meer voldoet aan de toelatingsvoorwaarden;2° ernstig te kort komt aan de verplichtingen die haar door deze wet of haar uitvoeringsbesluiten zijn opgelegd, inzonderheid wat de samenstelling van de in de artikelen 89 en 90 bedoelde technische voorzieningen betreft en de dekking van deze technische voorzieningen door voldoende en passende dekkingswaarden;3° binnen de gestelde termijn de maatregelen niet heeft kunnen verwezenlijken waarin het bij artikel 113 bedoelde saneringsplan of het bij artikel 116 bedoelde herstelplan, voorziet. De toelating wordt ambtshalve ingetrokken in geval van ontbinding van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

Elke beslissing tot intrekking van de toelating wordt ter kennis gebracht van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening en bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Ingeval de toelating ambtshalve wordt ingetrokken, kan de CBFA, indien zij oordeelt dat de vrijwaring van de rechten van de aangeslotenen en de begunstigden dat vereist, op kosten van de betrokken instelling voor bedrijfspensioenvoorziening gedurende vijf opeenvolgende dagen een bericht laten plaatsen in de dagbladen die zij aanwijst en in het Belgisch Staatsblad. In dat bericht wordt de datum vermeld waarop de intrekking uitwerking heeft.

Art. 131.De intrekking van de toelating brengt de vereffening mee van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

De CBFA kan alle passende maatregelen opleggen tot vrijwaring van de rechten van de aangeslotenen en de begunstigden. Zij kan met name de overdracht van de rechten en verplichtingen voortspruitend uit de beheerde pensioenregelingen, alsmede van de dekkingswaarden bestemd tot waarborg van die verplichtingen, opleggen.

De instelling waarvan de toelating is ingetrokken blijft onderworpen aan de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsreglementen en aan het toezicht van de CBFA tot al haar verbintenissen zijn vereffend.

Art. 132.De CBFA kan de bevoegde autoriteiten van de Staten waar de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening een activiteit uitoefent, in kennis stellen van de intrekking van de toelating.

De CBFA kan desgevallend in samenwerking met die bevoegde autoriteiten alle passende maatregelen opleggen tot vrijwaring van de rechten van de aangeslotenen en de begunstigden. HOOFDSTUK X. - Overdracht

Art. 133.§ 1. Een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening mag de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de activiteit bedoeld in artikel 74, § 1, 1°, geheel of gedeeltelijk overdragen aan een andere instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of aan een verzekeringsonderneming mits zij de voorschriften naleeft van de artikelen 34 tot 38 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. § 2. Een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening mag de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de activiteit bedoeld in artikel 74, § 1, 2°, geheel of gedeeltelijk overdragen aan een andere instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of aan een verzekeringsonderneming, mits zij daarvoor de voorafgaande toestemming heeft verkregen van de CBFA. Deze overdracht is tegenstelbaar aan de aangeslo-tenen, de begunstigden en andere derden mits de toestemming van de CBFA in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt. § 3. Een instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen mag de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de activiteiten die in het buitenland worden uitgeoefend geheel of gedeeltelijk overdragen aan een andere instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen of aan een erkende levensverzekeringsonderneming, mits ze daarvoor de voorafgaande toestemming heeft verkregen van de CBFA, onder voorbehoud van andersluidende bepalingen van de wetgeving van toepassing op deze pensioenregelingen. HOOFDSTUK XI. - Openbare besturen en overheidsbedrijven Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 134.In dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° openbaar bestuur : een openbare entiteit of een publiekrechtelijke rechtspersoon die niet onderworpen is aan de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen;2° overheidsbedrijf : publiekrechtelijke rechtspersoon die onderworpen is aan de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen.

Art. 135.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder pensioenregeling; 1° de pensioenregelingen die uitkeringen bedoeld in artikel 74 voorzien;2° de pensioenregelingen die uitkeringen inzake wettelijk pensioen voorzien. De in het eerste lid, 2°, genoemde pensioenregelingen mogen niet beheerd worden door een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die niet in België toegelaten is. De activa en de verbintenissen die betrekking hebben op deze activiteit worden afgescheiden en gescheiden van de overige activiteiten van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening beheerd en georganiseerd, zonder dat er enige mogelijkheid tot overdracht bestaat. Afdeling II. - Openbare besturen

Art. 136.§ 1. De bepalingen van deze wet zijn niet van toepassing op de pensioenregelingen die beheerd worden door openbare besturen of rechtspersonen, die zij daartoe hebben opgericht, andere dan instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

De openbare besturen en de door hen opgerichte instellingen mogen geen grensoverschrijdende activiteit uitoefenen.

De instellingen en interne of externe diensten van de besturen bedoeld in deze paragraaf mogen de benamingen « instelling voor bedrijfspensioenvoorziening », « voorzorgsinstelling », « pensioenfonds » of « pensioenkas » niet gebruiken op straffe van de in het artikel 151, tweede lid, bedoelde sancties. § 2. De openbare besturen zijn evenwel gemachtigd om het beheer van hun pensioenregelingen toe te vertrouwen aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die ze daartoe oprichten. Deze instellingen worden onderworpen aan de bepalingen van deze wet. Afdeling III. - Overheidsbedrijven

Art. 137.De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de overheidsbedrijven en op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening waaraan ze het beheer van hun pensioenregelingen toevertrouwen.

De overheidsbedrijven zijn gemachtigd om een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening op te richten om te voldoen aan de bepalingen van deze wet.

Art. 138.In afwijking van artikel 137 zijn de bepalingen van deze wet niet van toepassing op de pensioenregelingen van de overheidsbedrijven voor wat betreft de opbouw van wettelijke pensioenen, voorzover de Staat, een gewest, een gemeenschap, een provincie of een gemeente de last draagt van de toegekende voordelen of zich uitdrukkelijk garant stelt voor de goede afloop van de verbintenissen van die pensioenregelingen.

Het overheidsbedrijf stelt de aangeslotenen en de begunstigden in kennis van de toepassing van het vorige lid.

De instellingen en interne of externe diensten van de overheidsbedrijven bedoeld in dit artikel mogen de benamingen « instelling voor bedrijfspensioenvoorziening », « voorzorgsinstelling », « pensioenfonds » of « pensioenkas » niet gebruiken op straffe van de in het artikel 151, tweede lid, bedoelde sancties.

Deze ondernemingen en instellingen mogen geen grensoverschrijdende activiteit uitoefenen.

Art. 139.Dit artikel is van toepassing op overheidsbedrijven die : - voor het geheel of een gedeelte van hun personeel over een eigen pensioenregeling voor wettelijke pensioenen beschikken; - geen groepsverzekeringsovereenkomst hebben onderschreven bij een verzekeringsonderneming, bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen; - het beheer van hun pensioenregeling niet hebben toevertrouwd aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, toegelaten in toepassing van Titel II; - de vrijstelling bedoeld in artikel 138 niet genieten.

De in het eerste lid bedoelde overheidsbedrijven, die voor hun personeel over een eigen pensioenstelsel voor wettelijke pensioenen beschikken, worden ambtshalve en onherroepelijk aangesloten bij, naargelang de categorie waartoe ze behoren, ofwel het stelsel van de nieuwe aangeslotenen bij de Rijksdienst, bedoeld in artikel 1bis, d), van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen, ofwel het pensioenstelsel ingesteld door de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden.

Dit artikel is niet van toepassing op de overheidsbedrijven die afhangen van een gemeenschap, een gewest of een gemeenschapscommissie, noch op de overheidsbedrijven die voor een gedeelte van hun personeel aangesloten zijn ofwel bij het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale overheden bedoeld in artikel 1bis, c), van de voormelde wet van 6 augustus 1993, ofwel bij het regime voor de nieuwe aangeslotenen bij de Rijksdienst bedoeld in artikel 1bis, d) van die wet.

TITEL III. - Instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening van een andere lidstaat dan België HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 140.Deze titel is van toepassing op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening met statutaire zetel, of, bij gebrek daaraan, met hoofdbestuur in een andere lidstaat en die pensioenregelingen beheren die aan de Belgische wetgeving inzake de voor de bedrijfspensioenregelingen relevante sociale en arbeidswetgeving zijn onderworpen.

Art. 141.De in deze titel bedoelde instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening mogen in België enkel de in artikel 74 bedoelde activiteiten uitoefenen, evenals de activiteiten die er uit voortvloeien.

Die activiteiten moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze titel alsook met de bepalingen van de Belgische sociale en arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de bedrijfspensioenregelingen die zij beheren, met inbegrip van de bepalingen die voortvloeien uit collectieve arbeidsovereenkomsten. HOOFDSTUK II. - Machtiging

Art. 142.Een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening van een andere lidstaat dan België mag in België een grensoverschrijdende activiteit uitoefenen op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst voorafgaandelijk een dossier hebben bezorgd aan de CBFA, dat minstens de volgende gegevens bevat : 1° de naam van de bijdragende onderneming;2° de voornaamste kenmerken van de pensioenregeling die voor de bijdragende onderneming zal worden beheerd.

Art. 143.Binnen twee maanden te rekenen vanaf de ontvangst van de in artikel 142 bedoelde gegevens, deelt de CBFA aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de bepalingen van Belgisch recht mee, die op het beheer van de pensioenregeling voor rekening van de bijdragende onderneming van toepassing zullen zijn op het gebied van : 1° de sociale en arbeidswetgeving;2° de voorschriften inzake informatieverstrekking;3° in voorkomend geval, de voorschriften inzake de belegging van de activa van de instelling die betrekking hebben op de activiteiten uitgeoefend in België. Zodra de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst haar de in het vorige lid bedoelde gegevens hebben bezorgd of, wanneer bij het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn geen mededeling is ontvangen, mag de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening met haar activiteiten in België beginnen.

Art. 144.Wanneer de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de in artikel 142 bedoelde gegevens wijzigt, wordt de procedure die beschreven is in dit hoofdstuk, toegepast.

Art. 145.De CBFA stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst in kennis van elke significante wijziging in de in artikel 143, eerste lid, bedoelde bepalingen. HOOFDSTUK III. - Beperking van de beleggingen van activa

Art. 146.Op voorwaarde dat deze voorschriften gelden voor de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening naar Belgisch recht, kan de Koning opleggen dat de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening de beleggingen van haar activa die betrekking hebben op de in België uitgeoefende activiteit, zodanig beperkt dat : 1° niet meer dan 5 % van die activa, wordt belegd in aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, obligaties, en andere geldmarkt en kapitaalmarktinstrumenten van dezelfde ondernemingen;2° niet meer dan 10 % van die activa wordt belegd in aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, obligaties, en andere geldmarkt en kapitaalmarktinstrumenten van ondernemingen die tot eenzelfde groep behoren. Met het oog op de naleving van deze verplichting vraagt de CBFA de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst een besluit te nemen over de afscheiding van de activa en passiva van de grensoverschrijdende activiteit in België van deze instelling voor bedrijfspensioenvoorziening. HOOFDSTUK IV. - Herstelmaatregelen

Art. 147.Wanneer de CBFA onregelmatigheden vaststelt in de toepassing van de in artikel 143 bedoelde voorschriften, stelt ze de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hiervan onverwijld in kennis, opdat deze laatsten in overleg met de CBFA de nodige maatregelen zouden nemen opdat de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening een einde zou maken aan de vastgestelde onregelmatigheden.

Art. 148.Indien de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, in weerwil van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen of omdat de lidstaat van herkomst geen passende maatregelen heeft getroffen, inbreuk blijft maken op de toepasselijke bepalingen van de Belgische sociale en arbeidswetgeving, maant de CBFA, nadat zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis heeft gesteld, de instelling aan om de vastgestelde toestand te verhelpen binnen de termijn die zij bepaalt.

Indien de toestand na deze termijn niet is verholpen, kan de CBFA om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te sanctioneren, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, de maatregelen nemen die in Titel IV van deze wet zijn voorgeschreven als ook de maatregelen voorzien in de artikelen 58quater en 62 van de voormelde programmawet van 24 december 2002 of in de artikelen 49quater en 54 van de voormelde wet van 28 april 2003.

Voorzover dit volstrekt noodzakelijk is, kan de CBFA de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening verbieden in België activiteiten voor de bijdragende onderneming te verrichten.

De verbodsbeslissing bedoeld in het vorige lid moet ter kennis worden gebracht van de betrokken instelling voor bedrijfspensioenvoorziening met een ter post aangetekende brief.

Onverminderd de artikelen 74 tot 77 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, kan de CBFA de bepalingen van dit artikel ook toepassen op verzoek van iedere Belgische autoriteit die belast is met het toezicht op de wettelijke en reglementaire bepalingen van de Belgische sociale en arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

TITEL IV. - Aanmaningen en sancties HOOFDSTUK I. - Aanmaningen en administratieve sancties

Art. 149.§ 1. Onverminderd de andere bij deze wet voorgeschreven maatregelen, kan de CBFA voor een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening een termijn bepalen : 1° waarbinnen zij moet voldoen aan welbepaalde voorschriften van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten;2° waarbinnen zij de nodige aanpassingen moet aanbrengen in haar beleidsstructuur, haar administratieve en boekhoudkundige organisatie of haar interne controle. De in het eerste lid, 2°, bedoelde aanmaning geldt niet voor de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening bedoeld in Titel III van deze wet. § 2. Indien een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening geen gevolg geeft aan de aanmaningen bedoeld in § 1, kan de CBFA, mits zij de instelling daarvan een maand op voorhand in kennis stelt en afgezien van de andere maatregelen voorgeschreven door de wet en de reglementen, de volgende personen in kennis stellen van die aanmaningen : 1° de bestuurders, leiders, lasthebbers en aandeelhouders van de bijdragende onderneming;2° het toezichtscomité bedoeld in artikel 41, § 2, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;3° de ondernemingsraad of, bij gebrek daaraan, het comité voor preventie en bescherming op het werk of, bij gebrek daaraan, de vakbondsafvaardiging van de bijdragende onderneming;4° de vertegenwoordigers van de aangeslotenen en van de begunstigden van de pensioenregeling;5° de aangeslotenen en de begunstigden van de pensioenregeling. In de omstandigheden en onder de voorwaarden bedoeld in het eerste lid kan de CBFA die aanmaningen bekendmaken in het Belgisch Staatsblad of in de pers.

In de omstandigheden en onder de voorwaarden bedoeld in het eerste lid kan de CBFA in voorkomend geval het in artikel 116 bedoelde herstelpan meedelen aan de aangeslotenen en de begunstigden die betrokken zijn bij de pensioenregeling die het voorwerp uitmaakt van het plan, alsook aan hun vertegenwoordigers.

De kosten van de kennisgeving en de bekendmaking zijn voor rekening van de instelling.

Art. 150.Indien de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening in gebreke blijft bij het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 149, kan de CBFA haar een boete opleggen van maximum 1.875.000 euro per overtreding of maximum 2.500 euro per dag vertraging.

Onverminderd andere maatregelen bepaald door deze wet of andere wetten en reglementen, kan de CBFA, indien zij een inbreuk vaststelt op de bepalingen van deze wet of op de maatregelen genomen in uitvoering ervan, een administratieve boete opleggen aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, die niet minder mag bedragen dan 2.500 euro noch meer dan 1.875.000 euro voor hetzelfde feit.

De procedure voor het opleggen van de sancties bedoeld in dit artikel wordt geregeld door de artikelen 70 tot 73 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.

De boetes die met toepassing van het eerste en tweede lid worden opgelegd, worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen. HOOFDSTUK II. - Strafrechtelijke sancties

Art. 151.Onverminderd de bepalingen van Titel V van deze wet, worden de bestuurders, de effectieve leiders en de lasthebbers van een instelling of onderneming, die een pensioenregeling beheren of pogen te beheren buiten een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die toegelaten is krachtens Titel II of die gemachtigd is krachtens Titel III, gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en met een geldboete van 25 tot 2.500 euro, of met één van die straffen alleen.

Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die zonder inachtneming van de in artikel 6 bepaalde voorwaarden gebruik maakt van de benaming instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

Art. 152.Onverminderd de bepalingen van Titel V worden de agenten, makelaars en tussenpersonen die bemiddeld hebben bij de toekenning van het beheer van een pensioenregeling aan een instelling die daartoe niet toegelaten is krachtens Titel II of niet gemachtigd is krachtens Titel III gestraft met gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 25 tot 2.500 euro, of met een van die straffen alleen.

Art. 153.Met gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 25 tot 2.500 euro, of met een van die straffen alleen worden gestraft de bestuurders, effectieve leiders of lasthebbers die wetens en willens onjuiste verklaringen hebben afgelegd aan de CBFA, aan de leden van haar personeel of aan de door haar gevolmachtigde personen, of die geweigerd hebben de ter uitvoering van deze wet en de uitvoeringsbesluiten en -reglementen gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Dezelfde straffen zijn van toepassing op de bestuurders, commissarissen, effectieve leiders of lasthebbers van de ondernemingen en instellingen die niet hebben voldaan aan de verplichtingen opgelegd door deze wet en de uitvoeringsbesluiten en -reglementen.

Art. 154.Alle bepalingen van het eerste boek van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn toepasselijk op de misdrijven omschreven in deze wet.

Art. 155.Ieder opsporingsonderzoek ten gevolge van de overtreding van deze wet of één van de in artikel 25 bedoelde wetgevingen, tegen bestuurders, effectieve leiders, erkende commissarissen of aangewezen actuarissen van instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening en ieder opsporingsonderzoek ten gevolge van een overtreding van deze wet tegen iedere andere natuurlijke of rechtspersoon, moet ter kennis worden gebracht van de CBFA door de gerechtelijke of bestuursrechtelijke autoriteit waar dit aanhangig is gemaakt.

Iedere strafrechtelijke vordering op grond van in het eerste lid bedoelde misdrijven moet ter kennis worden gebracht van de CBFA door het openbaar ministerie.

Art. 156.De CBFA is bevoegd om in elke stand van het geding tussen te komen voor het strafgerecht waarbij een misdrijf als in deze wet omschreven aanhangig is gemaakt, zonder dat zij schade behoeft aan te tonen.

TITEL V. - Overgangsbepalingen HOOFDSTUK I. - Toelating, inschrijving en activiteit

Art. 157.De voorzorgsinstellingen en de pensioenkassen die toegelaten zijn met toepassing van artikel 4 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen zijn van rechtswege toegelaten in de zin van artikel 52, onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art. 158.§ 1. De voorzorgsinstellingen die ingeschreven zijn bij de CBFA met toepassing van artikel 92 van de voornoemde wet van 9 juli 1975, zoals het moet worden gelezen overeenkomstig het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, behouden de inschrijving en blijven voorlopig vrijgesteld van toelating.

Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk wordt de inschrijving geschrapt indien de instelling zich in een van de in artikel 130 bedoelde gevallen bevindt. § 2. De lijst van de ingeschreven instellingen wordt jaarlijks gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, zolang daartoe aanleiding bestaat. De CBFA houdt deze lijst bij op haar website.

Tot op het ogenblik van hun toelating gebruiken de ingeschreven instellingen voor de toepassing van artikel 60 een van de volgende vermeldingen : 1° « voorzorgsinstelling ingeschreven bij de CBFA onder nr.... », 2° « instelling voor bedrijfspensioenvoorziening ingeschreven bij de CBFA onder nr.... ».

Art. 159.Artikel 76 is niet van toepassing op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die op het ogenblik van de inwerkingtreding van die bepaling pensioenregelingen beheren waarbij enkel en in hoofdzaak wordt voorzien in de opbouw van voordelen bij overlijden, invaliditeit of arbeidsongeschiktheid.

Art. 160.In afwijking van artikel 60 mogen de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening gedurende vijf jaar na de inwerkingtreding van dat artikel, in de documenten bedoeld in datzelfde artikel gebruik blijven maken van de benaming « pensioenfonds », « voorzorgsinstelling » of « pensioenkas », naargelang van de aard van hun activiteiten.

Art. 161.De in België toegelaten instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die een grensoverschrijdende activiteit of een activiteit in een lidstaat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte uitoefenen op het ogenblik van de inwerkingtreding van Hoofdstuk IV van Titel II van deze wet, mogen deze activiteit verder blijven uitoefenen. Zij beschikken over een termijn van vier maanden vanaf de inwerkingtreding van het voormelde Hoofdstuk IV om het dossier in te dienen, zoals bedoeld, naargelang het geval, in artikel 64, tweede lid of in artikel 70, tweede lid.

Art. 162.De commissarissen die erkend werden krachtens artikel 38 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, behouden de erkenning op het ogenblik van de inwerkingtreding van de artikelen 103 tot 108.

De actuarissen die aangesteld werden op grond van artikel 40bis van voornoemde wet van 9 juli 1975 zoals zij gelezen dient te worden krachtens artikel 15bis van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, blijven aangesteld op het ogenblik van de inwerkingtreding van artikel 109. HOOFDSTUK II. - Prudentiële vrijstellingen

Art. 163.De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die hetzij in België werkzaam waren op 1 januari 1986, hetzij pensioenregelingen beheren die op diezelfde datum bestonden binnen een onderneming, zijn vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 89 tot 94 voor het deel van hun verbintenissen dat betrekking heeft op de jaren vóór die datum en waarvoor geen voorzieningen werden geboekt.

Voor de dekking van het deel van hun verbintenissen dat betrekking heeft op de jaren vóór 1 januari 1986 en waarvoor een voorziening werd aangelegd, worden de waarden die de instelling of de onderneming op 1 januari 1986 bezat als dekkingswaarden aanvaard op vraag van de instelling en voor de duur die de CBFA bepaalt.

Voor de pensioenregelingen die vóór 1 januari 1986 beheerd werden binnen een onderneming, kan na de oprichting van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening voor de dekking van de voorzieningen met betrekking tot de jaren vóór 1 januari 1986, een schuldvordering op de bijdragende onderneming in aanmerking worden genomen.

Art. 164.In afwijking van artikel 163, zijn de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die pensioenregelingen beheren die op 1 januari 1986 bestonden binnen een onderneming en die niet voorzagen in de betaling van bijdragen door de aangeslotenen, noch in de aanleg van voorzieningen, tot 1 januari 2012 vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen van de artikelen 87 en 88, voor wat betreft de verbintenissen met betrekking tot de aangeslotenen die in dienst zijn getreden vóór 1 januari 1986.

Deze instellingen zijn vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 89 tot 94 voor het deel van hun verbintenissen dat slaat op de jaren vóór 1 januari 2007 en die betrekking hebben op de aangeslotenen die in dienst zijn getreden vóór 1 januari 1986, ook voor wat betreft de aanpassingen en revalorisaties ten gevolge van loonsverhogingen.

Die vrijstellingen slaan niet op de verbintenissen die betrekking hebben op de verhoging van de prestaties die voortvloeit uit een wijziging van de pensioenregeling die dateert van na 1 januari 1986.

Art. 165.De ondernemingen die zelf een pensioenregeling beheren die op 1 januari 1986 bestond en die niet voorzag in de betaling van bijdragen door de aangeslotenen, noch in de aanleg van voorzieningen, richten een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening op vóór 1 januari 2008, tenzij de pensioenregeling enkel betrekking heeft op aangeslotenen die vóór 1 januari 2007 uit dienst zijn getreden of met pensioen zijn gegaan.

De instelling die opgericht is krachtens het eerste lid, geniet de vrijstellingen bepaald in artikel 164.

Art. 166.De instellingen die pensioenregelingen beheren die ingericht zijn door een sectoriële collectieve arbeidsovereenkomst die vóór 29 juli 1975 gesloten is en bindend is voor alle ondernemingen die tot die bedrijfstak behoren en die uitdrukkelijk bepaalt dat de toegekende voordelen zonder bijdrage van de aangeslotenen, lastens de exploitatierekening van de onderneming worden uitbetaald, vallen onder de bepalingen van de artikelen 163 tot 165, met dien verstande dat de woorden « 1 januari 1986 » gelezen moeten worden als « de datum waarop de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen op hen van toepassing is geworden ».

Art. 167.§ 1. De instellingen die toegelaten werden als voorzorgsinstellingen met het oog op het beheer van pensioenregelingen van een of meer openbare besturen kunnen de CBFA in kennis stellen van hun verzoek om vrijgesteld te worden van de toepassing van de bepalingen van deze wet overeenkomstig de bepalingen van artikel 136, § 1.

De kennisgeving dient overgemaakt te worden vóór 1 januari 2007.

De kennisgeving wordt door de CBFA bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 2. De instellingen die toegelaten werden als voorzorgsinstellingen met het oog op het beheer van de pensioenregelingen van een of meer overheidsbedrijven kunnen vragen om vrijgesteld te worden van de toepassing van de bepalingen van deze wet overeenkomstig de bepalingen van artikel 138.

De aanvraag dient ingediend te worden bij de CBFA vóór 1 januari 2007.

De CBFA spreekt zich uit binnen de vier maanden na de aanvraag.

De aanvraag wordt geweigerd indien de instelling geen bewijs aanvoert dat de Staat, een gewest, een gemeenschap, een provincie of een gemeente de last van de toegekende voordelen op zich neemt of de goede afloop van de verbintenissen uitdrukkelijk waarborgt, overeenkomstig artikel 138, eerste lid.

Indien de aanvraag aanvaard wordt, wordt de beslissing van de CBFA bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 168.§ 1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 136 tot 138, passen de publiekrechtelijke rechtspersonen en entiteiten die het beheer van hun pensioenregeling op de datum van inwerkingtreding van de voornoemde artikelen niet hebben toevertrouwd aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, de bepalingen van deze wet toe vanaf 1 januari 2007.

De aanvraag tot toelating van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, opgericht met het oog op het beheer van de pensioenregelingen, bedoeld in deze paragraaf, moet vóór 1 januari 2008 worden ingediend, tenzij de pensioenregeling enkel betrekking heeft op aangeslotenen die vóór 1 januari 2007 uit dienst zijn getreden of met pensioen zijn gegaan. § 2. De instellingen die opgericht zijn met toepassing van § 1 moeten zich aanpassen aan de bepalingen van de artikelen 87 en 88 vóór 1 januari 2012.

De artikelen 87 en 88 zijn evenwel van toepassing op de verbintenissen die betrekking hebben op de verhoging van de prestaties die voortvloeit uit een wijziging van de pensioenregeling die dateert van na 1 januari 2007. § 3. Artikel 163 is van toepassing op de instellingen bedoeld in § 1, met dien verstande dat de woorden « 1 januari 1986 » gelezen moeten worden als « 1 januari 2007 ».

Indien de pensioenregeling noch voorziet in de betaling van bijdragen door de aangeslotenen, noch in de aanleg van voorzieningen, zijn deze instellingen bovendien vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 89 tot 94 voor het deel van hun verbintenissen dat betrekking heeft op de jaren vóór 1 januari 2007, de aanpassingen en revalorisaties ten gevolge van loonsverhogingen inbegrepen.

De in het vorige lid bedoelde vrijstelling slaat niet op de verbintenissen die betrekking hebben op de verhoging van de prestaties die voortvloeit uit een wijziging van de pensioenregeling die dateert van na 1 januari 2007. § 4. De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die door publiekrechtelijke rechtspersonen zijn opgericht vóór de inwerkingtreding van de artikelen 136 tot 138, kunnen met de instemming van de CBFA op een vroegere datum genieten van de in de §§ 2 en 3 bedoelde vrijstellingen dan op de data die in deze paragrafen zijn vermeld, en dit ten vroegste op 1 september 2000.

Art. 169.De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die een activiteit ten voordele van de bedrijfsleiders van een onderneming uitoefenen, vallen voor die activiteit onder de bepalingen van de artikelen 163 tot 165, met dien verstande dat de woorden « 1 januari 1986 » gelezen moeten worden als « 1 september 2000 ».

Art. 170.§ 1. Deze wet is van toepassing op de pensioenregelingen die op 1 januari 2004 bestonden binnen de fondsen voor bestaanszekerheid die onderworpen zijn aan de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, en dit vanaf de eerste van de volgende twee data : 1° 1 januari 2007;2° de datum van inwerkingtreding van de collectieve arbeidsovereenkomst die de pensioenregeling aanpast aan de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. De aanvraag tot toelating van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, opgericht met het oog op het beheer van pensioenregelingen bedoeld in deze paragraaf, moet worden ingediend uiterlijk bij het verstrijken van een termijn van een jaar volgend op de datum bedoeld in het eerste lid. § 2. De fondsen voor bestaanzekerheid bedoeld in § 1 die een pensioenregeling beheren, die bestond op 1 januari 2004, zijn vrijgesteld van de oprichting van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, voorzover die pensioenregeling uitsluitend betrekking heeft op dienstjaren vóór de in § 1, eerste lid, bedoelde datum. § 3. De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die pensioenregelingen beheren als bedoeld in § 1 beschikken over een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de datum bedoeld in § 1, eerste lid, om te voldoen aan de verplichtingen van de artikelen 87 en 88.

Zij zijn ook vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 89 tot 94 voor het deel van hun verbintenissen dat betrekking heeft op de jaren vóór de datum bedoeld in § 1, eerste lid, de aanpassingen en revalorisaties ten gevolge van loonsverhogingen inbegrepen.

Die vrijstellingen slaan niet op de verbintenissen die betrekking hebben op de verhoging van de uitkeringen die voortvloeit uit de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst die het pensioenstelsel aanpast aan de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of uit een wijziging van het pensioenreglement die dateert van na de datum bedoeld in § 1, eerste lid.

Art. 171.§ 1. De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die op 1 januari 2006 in België pensioenregelingen beheren als bedoeld in artikel 55, eerste lid, 2°, zonder te zijn toegelaten overeenkomstig Titel II, Hoofdstuk III, mogen hun activiteit voortzetten niettegenstaande het feit dat zij niet voldoen aan de verplichtingen opgelegd door de artikelen 87 tot 94, op voorwaarde dat zij de volgende bepalingen van dit artikel in acht nemen. § 2. De instellingen bedoeld in § 1 dienen hun aanvraag tot toelating ten laatste op 31 januari 2006 in.

Zij beschikken over een termijn tot 31 december 2010 om te voldoen aan de artikelen 87 en 88.

Hierbij dienen zij : - op 31 december 2006 1/5de te hebben samengesteld van de tegen die datum samen te stellen solvabiliteitsmarge; - op 31 december 2007 2/5de te hebben samengesteld van de tegen die datum samen te stellen solvabiliteitsmarge; - op 31 december 2008 3/5de te hebben samengesteld van de tegen die datum samen te stellen solvabiliteitsmarge; - op 31 december 2009, 4/5de te hebben samengesteld van de tegen die datum samen te stellen solvabiliteitsmarge. § 3. Voor het deel van de verbintenissen dat betrekking heeft op de jaren vóór 1 januari 2006 en waarvoor geen voorzieningen werden aangelegd, beschikken de instellingen bedoeld in § 1 over een termijn tot 31 december 2025 om te voldoen aan de vereisten van de artikelen 89 tot 94, indien ze aan de hand van een door de CBFA aanvaarde risicoanalyse kunnen aantonen dat ze na verloop van die termijn zullen voldoen aan deze vereisten.

De aanzuivering moet zodanig gebeuren dat het afgeloste bedrag nooit kleiner is dan het bedrag dat zou voortvloeien uit de constante aflossing over 20 jaar. De delging van het tekort mag niet trager verlopen dan de verbintenissen waarop het slaat. § 4. Voor de dekking van het deel van de verbintenissen dat betrekking heeft op de jaren vóór 1 januari 2006 en waarvoor een voorziening werd aangelegd, worden de waarden die de instelling op die datum bezat als dekkingswaarden aanvaard op vraag van de instelling en gedurende een door de CBFA te bepalen termijn.

Art. 172.De vrijstellingen bedoeld in de artikelen 163, 164, tweede lid, en 168, § 3, eerste lid, doven gelijktijdig uit als de verbintenissen waarop ze betrekking hebben.

Voor elk van de vrijstellingen bedoeld in het vorig lid, wordt, wanneer de som van de dekkingswaarden en het bedrag van de vrijstelling het bedrag van de verbintenissen van de betrokken pensioenregelingen, berekend zonder aftrek van bovengenoemde vrijstelling, overstijgt, de vrijstelling verminderd met het bedrag van dit overschot.

Art. 173.§ 1. De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die vrijgesteld zijn van de toepassing van de artikelen 89 tot 94 blijven er niettemin toe gehouden aan de CBFA een jaarlijks verslag te zenden over het geheel van hun verbintenissen.

De betalingsverrichtingen met betrekking tot de verbintenissen waarop de vrijstelling slaat, worden opgenomen in een afzonderlijke rubriek van de jaarrekening van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening.

De CBFA kan de modaliteiten van het jaarverslag bepalen. § 2. De ondernemingen en de fondsen voor bestaanszekerheid die krachtens de artikelen 165 en 170, § 2, vrijgesteld zijn van de oprichting van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, moeten vóór 1 januari 2008 bij de CBFA ingeschreven worden.

Zij zijn ertoe gehouden aan de CBFA een jaarlijks verslag te zenden over de pensioenregelingen die zij beheren.

De CBFA kan de modaliteiten van de inschrijving en het jaarverslag bepalen. HOOFDSTUK III. - Andere overgangsbepalingen

Art. 174.De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening opgericht onder de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk of een onderlinge verzekeringsvereniging, hebben de tijd tot 1 januari 2012 om zich om te vormen in een organisme voor de financiering van pensioenen, beheerst door Hoofdstuk II van Titel II van deze wet.

De omvorming maakt het voorwerp uit van een beslissing van de algemene vergadering van de vereniging zonder winstoogmerk of van de onderlinge verzekeringsvereniging, die wordt genomen bij meerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde leden.

Onmiddellijk na die beslissing tot omvorming worden de statuten van het organisme voor de financiering van pensioenen vastgesteld volgens dezelfde regels.

Deze omzetting laat de rechtspersoonlijkheid van de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die blijft voortbestaan in de nieuwe vorm, onverlet.

Tot op het ogenblik van hun omvorming in een organisme voor de financiering van pensioenen, zijn de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening niet onderworpen aan de artikelen 9, eerste en derde lid, 11, 12, 35, 36, 43, 44,45, 46, eerste lid, 1° tot 2° en 4° tot 7°, en tweede lid, en 47 tot 51.

Art. 175.De instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die op de datum van inwerkingtreding van artikel 122 een pensioenregeling beheren van een onderneming die failliet verklaard of ontbonden werd, beschikken over een termijn van één jaar om zich te conformeren naar de bepalingen van dat artikel.

TITEL VI. - Diverse bepalingen HOOFDSTUK I. - Opheffings- en wijzigingsbepalingen Afdeling I. - Wijzigingen aan de wetgeving betreffende het prudentieel

toezicht

Art. 176.In artikel 2, § 3, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, een laatste maal gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, worden de punten 4° en 6°, opgeheven.

Art. 177.Art. 9, § 2, van dezelfde wet van 9 juli 1975, gewijzigd bij de wetten van 28 april 2003 en 27 december 2004, wordt opgeheven.

Art. 178.In artikel 38, derde lid, van dezelfde wet, worden de woorden « of verenigingen zonder winstoogmerk » geschrapt.

Art. 179.In artikel 48/12, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 december 2004, worden de woorden « en op de verenigingen zonder winstoogmerk » geschrapt.

Art. 180.Artikel 90, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1991 en het koninklijk besluit van 12 april 1984, wordt aangevuld met o) luidende : « o) op de artikelen 151 tot 154 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. »

Art. 181.Art. 96, § 1, van de voornoemde wet van 9 juli 1975, hernummerd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 en de wet van 20 juni 2005, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De Koning neemt, op advies van de CBFA en nadat deze laatste het advies van de Commissie voor Verzekeringen heeft gevraagd, de besluiten die voor de uitvoering van deze wet nodig zijn. Hij bepaalt voornamelijk : 1° de regels voor het opmaken van de balans en de resultatenrekening, alsook voor de raming van de verschillende posten van de activa en passiva en voor de wijze van opmaken van de verslagen over het afzonderlijk beheer;2° de door de ondernemingen na te leven regels inzake deelneming in de winst ten voordele van de verzekerden;3° de verplichtingen van de verzekeraars omtrent het bijhouden en het overleggen van de boeken, polissen, boekingsstukken en andere bescheiden, de vermeldingen die moeten voorkomen op prospectussen, omzendbrieven, aanplakbiljetten en andere voor het publiek bestemde geschriften. De raadpleging van de Commissie voor Verzekeringen is niet vereist voor de door de Koning met toepassing van artikel 36 te bepalen regels.

De Minister van Economie kan termijnen bepalen waarbinnen de CBFA en de Commissie voor Verzekeringen hun advies dienen uit te brengen.

Insgelijks kan de CBFA een termijn bepalen waarbinnen de Commissie voor Verzekeringen haar advies dient uit te brengen. In geval van niet-naleving van een van die termijnen, is het bedoelde advies niet meer vereist. »

Art. 182.Het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen wordt opgeheven.

Art. 183.Het koninklijk besluit van 5 april 1995 tot toepassing van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen op de pensioenkassen bedoeld in artikel 2, § 3, 4°, van de voormelde wet wordt opgeheven. Afdeling II. - Wijzigingen in de wet van 2 augustus 2002 betreffende

het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

Art. 184.Artikel 45, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 en de wet van 20 juli 2004, wordt aangevuld met een 13°, luidend als volgt : « 13° het toezicht op de naleving van de bepalingen van Titels I tot V de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. »

Art. 185.In artikel 72, § 4, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « en in artikel 26 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen », vervangen door de woorden « , in artikel 26 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en in de artikelen 119 tot 121 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening ».

Art. 186.In artikel 122 van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 2 augustus 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 en bij de wetten van 22 juli 2004 en 15 december 2004 en 22 februari 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de punten 12° tot 15° worden de woorden « of de voorzorgsinstelling, » telkens geschrapt;2° het artikel wordt als volgt aangevuld : « 27° door de instelling en de rechtspersoon bedoeld in artikel 58quater van de programmawet (I) van 24 december 2002 tegen de maatregelen die de CBFA heeft genomen krachtens ditzelfde artikel;28° door de instelling, de inrichter en de rechtspersoon bedoeld in artikel 49quater van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, tegen de maatregelen die de CBFA heeft genomen krachtens ditzelfde artikel;29° door de aanvrager van een toelating, tegen de beslissingen tot weigering van toelating die de CBFA heeft genomen krachtens artikel 56 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;30° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de beslissingen tot verzet die de CBFA heeft genomen krachtens artikel 65 van de voornoemde wet van 27 oktober 2006;31° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de herstelmaatregelen die de CBFA heeft genomen krachtens de artikelen 110 en 111 van de voornoemde wet van 27 oktober 2006;32° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de beslissingen tot intrekking van de toelating die de CBFA heeft genomen krachtens artikel 130 van de voornoemde wet van 27 oktober 2006;33° door de instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, tegen de beslissingen die de CBFA heeft genomen krachtens artikel 148 van de voornoemde wet van 27 oktober 2006.» Afdeling III. - Wijzigingen in de programmawet (I) van 24 december

2002

Art. 187.In artikel 42 van de programmawet (I) van 24 december 2002, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 en bij de wetten van 22 december 2003 en 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 2° worden de woorden « bedoeld in artikel 2, § 1 of § 3, 4° en 5°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 2, § 1 of § 3, 5°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, of in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening »;2° punt 11° wordt door de volgende bepaling vervangen : « 11° de wet van 27 oktober 2006 : de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;»; 3° punt 12° wordt door de volgende bepaling vervangen : « 12° « de wetgeving inzake het prudentieel toezicht » : de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, en hun uitvoeringsbesluiten;»; 4° het artikel wordt als volgt aangevuld : « 13° « de CBFA » : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, ingesteld door artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 maart 2003.».

Art. 188.In artikel 44, § 4, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, worden de woorden « over de materies bedoeld in deze afdeling en haar uitvoeringsbesluiten en, onder andere » toegevoegd tussen de woorden « een verslag » en de woorden « over de kostenstructuur ».

Art. 189.In artikel 46 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « in hoofdstuk VI » vervangen door de woorden « in onderafdeling 6 »;2° in § 3, worden de woorden « over de materies bedoeld in deze afdeling en haar uitvoeringsbesluiten en, onder andere » toegevoegd tussen de woorden « een verslag » en de woorden « over de kostenstructuur ».

Art. 190.In artikel 48 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « 4° het actuele financieringsniveau van de verworven reserves en van de waarborg bedoeld in artikel 47, tweede lid;5° het bedrag van de bijdragen die in de loop van het voorbije jaar gestort zijn, uitgesplitst per voordeel;6° in voorkomend geval, de informatie betreffende de winstdeelname die de Koning bepaalt;7° in voorkomend geval, het bedrag van de toeslagen die in het voorbije boekjaar ten laste van de aangeslotene werden gelegd;8° in voorkomend geval, de rentevoet die in de loop van het voorbije boekjaar gewaarborgd werd.»; 2° in § 3, tweede lid, 1°, b) et 2°, worden de woorden « opgerent tegen de maximale referentievoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur die vastgesteld wordt in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975 » vervangen door « gekapitaliseerd tegen een door de Koning bepaalde rentevoet »;3° in § 3, wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Zolang de Koning de besluiten bedoeld in § 3, tweede lid, 1°, b) et 2°, niet heeft genomen is de aldaar bedoelde rentevoet gelijk aan 3,75 %.»; 4° er wordt een § 4 toegevoegd, luidend als volgt : « § 4.Bij de pensionering of wanneer er andere uitkeringen verschuldigd worden, licht de pensioeninstelling de begunstigde of zijn rechthebbenden in over de uitkeringen die verschuldigd zijn en over de wijze van uitbetaling. »

Art. 191.In artikel 49, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « voor zover de pensioenovereenkomst het uitdrukkelijk voorziet » toegevoegd na het woord « bereikt ».

Art. 192.In artikel 51 van dezelfde wet wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende : « De overdracht bedoeld in het tweede lid is beperkt tot het deel van de reserves dat niet het voorwerp uitmaakt van een voorschot of in pandgeving of dat niet werd toegewezen aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet. ».

Art. 193.In Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling 4, Onderafdeling 5, van dezelfde wet wordt een artikel 52bis ingevoegd, luidende : « De pensioeninstelling stelt een schriftelijke verklaring op met de beginselen van haar beleggingsbeleid. Zij herziet deze verklaring ten minste om de drie jaar en onverwijld na elke belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid.

Deze verklaring bevat ten minste de toegepaste wegingsmethoden voor beleggingsrisico's, de risicobeheersprocedures en de strategische spreiding van de activa in het licht van de aard en de duur van de pensioenverplichtingen.

De instelling stelt de CBFA binnen de maand in kennis van elke wijziging van de verklaring inzake de beleggingsbeginselen.

De CBFA kan bij reglement nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud en de vorm van deze verklaring. »

Art. 194.Artikel 53 van dezelfde wet, waarvan de huidige tekst § 1 wordt, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. De pensioeninstelling verstrekt op eenvoudig verzoek aan de aangeslotenen, hun rechthebbenden of hun vertegenwoordigers : 1° de verklaring inzake de beleggingsbeginselen bedoeld in artikel 52bis ;2° de jaarrekening en het jaarverslag van de pensioeninstelling, alsook, in voorkomend geval, de jaarrekening en het jaarverslag van het pensioenstelsel van de aangeslotene;3° wanneer de aangeslotene het beleggingsrisico draagt, alle eventueel beschikbare beleggingsmogelijkheden en de feitelijke beleggingsportefeuille, met een beschrijving van de risico's en de kosten die met de beleggingen zijn verbonden. De CBFA kan bij reglement de inhoud en de vorm bepalen van de inlichtingen bedoeld in deze paragraaf. »

Art. 195.In dezelfde wet wordt een artikel 58bis ingevoegd, luidende : « Art. 58 bis . Met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling en haar uitvoeringsbesluiten, bezorgen de pensioeninstellingen en de rechtspersonen die bij de uitvoering van de solidariteitsstelsels betrokken zijn, aan de CBFA de lijst van de pensioenovereenkomsten en de solidariteitsstelsels die zij beheren, evenals de inlichtingen over de beheerde toezeggingen, die de CBFA bepaalt.

De CBFA bepaalt de periodiciteit, de inhoud en de drager van de in het eerste lid bedoelde mededeling. »

Art. 196.In dezelfde wet wordt een artikel 58ter ingevoegd dat luidt als volgt : «

Art. 58ter.Op verzoek van de CBFA verstrekken de pensioeninstellingen en de rechtspersonen die bij de uitvoering van een solidariteitsstelsel betrokken zijn, alle inlichtingen en documenten met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling en haar uitvoeringsbesluiten. De in dit lid bedoelde inlichtingen en documenten worden in de wettelijke opgelegde taal gesteld.

Met hetzelfde doel kan de CBFA op de zetel inspecties verrichten of een kopie maken van alle gegevens waarover de pensioeninstelling beschikt, in voorkomend geval nadat zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hiervan verwittigd heeft.

Met hetzelfde doel zijn de agenten, makelaars of tussenpersonen ertoe gehouden op eenvoudig verzoek alle nodige inlichtingen te verstrekken aan de CBFA over de pensioenovereenkomsten of de solidariteitsstelsels die aan deze wet zijn onderworpen.

Voor de uitvoering van de drie voorgaande leden kan de CBFA leden van haar personeel of zelfstandige hiertoe gemachtigde deskundigen afvaardigen, die haar verslag uitbrengen. »

Art. 197.In dezelfde wet wordt een artikel 58quater, ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 58quater.§ 1. Indien de CBFA vaststelt dat de instellingen en rechtspersonen bedoeld in artikel 58ter zich niet schikken naar de bepalingen van deze afdeling of haar uitvoeringsbesluiten, bepaalt zij de termijn binnen dewelke die toestand dient te zijn verholpen.

Indien de toestand niet is verholpen na deze termijn kan de CBFA, ongeacht de andere maatregelen waarin door of krachtens de wet is voorzien, de aangeslotenen en de begunstigden van de pensioenovereenkomsten of hun vertegenwoordigers in kennis stellen van haar aanmaningen.

Onder de voorwaarden bepaald in dit artikel kan de CBFA haar aanmaningen bekendmaken in het Belgisch Staatsblad of in de pers.

De kosten van de kennisgeving en de bekendmaking zijn voor rekening van de pensioeninstelling of van de rechtspersoon tot wie de aanmaning gericht wordt. § 2. Indien de instellingen en personen bedoeld in artikel 58ter in gebreke blijven bij het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1, kan de CBFA, nadat de instelling of persoon is gehoord of tenminste is opgeroepen, een boete opleggen van maximum 1.875.000 euro per overtreding of maximum 2.500 euro per dag vertraging. § 3. De procedure voor het opleggen van de sancties bedoeld in dit artikel wordt geregeld door de artikelen 70 tot 73 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.

De boetes die met toepassing van § 2 worden opgelegd, worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen. »

Art. 198.In artikel 59, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « De erkende commissarissen, aangeduid overeenkomstig artikel 38 van de wet van 9 juli 1975, en de actuarissen, aangeduid overeenkomstig artikel 40bis van dezelfde wet » vervangen door de woorden « De erkende commissarissen en de actuarissen aangeduid overeenkomstig de wetgeving inzake het prudentieel toezicht ».

Art. 199.In artikel 62, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « van 1.000 tot 10.000 euro » vervangen door de woorden « van 25 tot 250 euro ».

Art. 200.Artikel 80 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 80.De Koning neemt, op gezamenlijke voordracht van de minister van Pensioenen, de minister belast met Middenstand en de minister van Economie en na advies van de Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen, de Raad voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen en de CBFA de besluiten die voor de uitvoering van deze afdeling nodig zijn.

De Koning kan in het bijzonder het volgende bepalen : 1° de minimale voorwaarden waaraan de pensioen- en solidariteitsverplichtingen, dienen te beantwoorden, daaronder begrepen de voorwaarden met betrekking tot de prestaties inzake invaliditeit en arbeids-ongeschiktheid;2° de verplichtingen van de pensioeninstellingen inzake transparantie en informatie jegens de aangeslotenen en de begunstigden; De bevoegde ministers kunnen termijnen bepalen waarbinnen de Commissie, de Raad en de CBFA hun advies dienen uit te brengen. In geval van niet-naleving van een van die termijnen, is het bedoelde advies niet meer vereist. » Afdeling IV. - Wijzigingen in de wet van 28 april 2003 betreffende de

aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenenen van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid

Art. 201.In artikel 3, § 1, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 11°, b), wordt vervangen als volgt : « b) wanneer de inrichter een werkgever is : - hetzij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst anders dan door overlijden of pensionering, - hetzij de overgang van een werknemer in het kader van een overgang van een onderneming, van een vestiging of van een deel van een onderneming of een vestiging, naar een andere onderneming of naar een andere vestiging, als gevolg van een conventionele overdracht of een fusie, waarbij het pensioenstelsel van de werknemer niet wordt overgedragen.»; 2° punt 16° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 16° pensioeninstelling;een instelling bedoeld in artikel 2, § 1 of § 3, 5°, van de wet van 9 juli 1975 of in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenen, die belast wordt met de uitvoering van de pensioentoezegging; »; 3° punt 19° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 19° de wet van 27 oktober 2006 : de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;»; 4° punt 20° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 20° de wetgeving inzake prudentieel toezicht » : de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle deze verzekeringsondernemingen en de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenen, en hun uitvoeringsbesluiten;»; 5° het artikel wordt als volgt aangevuld : « 21°« de CBFA » : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, ingesteld door artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 maart 2003.»

Art. 202.Artikel 5, § 3, tweede lid van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het eerste lid is niet van toepassing op de pensioentoezeggingen van de publiekrechtelijke entiteiten en rechtspersonen die krachtens de artikelen 134 tot 138 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, het beheer van hun pensioenregeling niet aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening dienen toe te vertrouwen. »

Art. 203.In artikel 11 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2° worden de woorden « zonder ondernemingsraad, zonder comité voor preventie en bescherming op het werk en » toegevoegd tussen de woorden « ondernemingen » en « zonder ».2° in § 2, tweede lid, Franse tekst, wordt het woord « enterprise » vervangen door het woord « employeur ».

Art. 204.In artikel 12, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « zonder ondernemingsraad, zonder comité voor preventie en bescherming op het werk en » toegevoegd tussen de woorden « onderneming » en « zonder ».

Art. 205.In artikel 14, § 3, tweede lid van dezelfde wet worden de woorden « en voor de pensioentoezeggingen bedoeld in artikel 21 » toegevoegd tussen de woorden « vaste bijdragen » en de woorden « , een differentiatie ».

Art. 206.In de eerste zin van artikel 15 van dezelfde wet worden de woorden « of op grond van artikel 12 » toegevoegd tussen de woorden « bij collectieve arbeidsovereenkomst » en de woorden « werd ingevoerd ».

Art. 207.In artikel 16, § 1, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « of op grond van artikel 12 » toegevoegd tussen de woorden « bij collectieve arbeidsovereenkomst » en de woorden « werd ingevoerd. ».

Art. 208.Art. 18 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art.18. De Koning bepaalt de minimale verworven reserves in het geval de pensioentoezegging met betrekking tot de rust- en/of overlevingspensioenen bij overlijden na de pensionering van het type « vaste bijdragen » is. »

Art. 209.In artikel 19, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste streepje, worden de woorden « in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975 » vervangen door de woorden « door de Koning »;2° in § 3, eerste streepje, worden de woorden « in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975 » vervangen door de woorden « door de Koning »;3° in § 4, eerste lid, worden de woorden « die in uitvoering van de wet van 9 juli 1975 zijn opgelegd » vervangen door de woorden « die door de Koning zijn opgelegd »;4° in § 5 worden in de Nederlandse tekst de woorden « of met het loon » vervangen door de woorden « en met het loon ».

Art. 210.In artikel 24, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden « gekapitaliseerd tegen de maximale referentierentevoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur, die vastgesteld is in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975 » vervangen door de woorden « gekapitaliseerd tegen een door de Koning bepaalde rentevoet »;2° in § 2, eerste lid, worden de woorden « gekapitaliseerd tegen de maximale referentierentevoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur, die vastgesteld is in de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975, verminderd met 0,5 % » vervangen door de woorden « gekapitaliseerd tegen een door de Koning bepaalde rentevoet »;3° in § 3 wordt vóór de huidige tekst die het tweede lid zal vormen een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Zolang de Koning de besluiten bedoeld in §§ 1 en 2, eerste lid, niet heeft genomen zijn de aldaar bedoelde rentevoeten respectievelijk gelijk aan 3,75 % en 3,25 %.»

Art. 211.In artikel 26 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met een punt 5°, luidende : « 5° het actuele financieringsniveau van de verworven reserves en van de waarborg bedoeld in artikel 24.»; 2° in § 3, tweede lid, 2°, a), worden de woorden « artikel 32, § 2, 3°, a) » vervangen door de woorden « artikel 32, § 1, 3°, a) »;3° er wordt een § 5 toegevoegd, luidende : « § 5.Bij de pensionering of wanneer er andere uitkeringen verschuldigd worden, licht de pensioeninstelling de begunstigde of zijn rechthebbenden in over de uitkeringen die verschuldigd zijn en over de wijze van uitbetaling. »; 4° er wordt een § 6 toegevoegd, luidende : « § 6.De pensioeninstelling waarnaar de aangeslotene bij zijn uittreding zijn reserves overdraagt bij toepassing van artikel 32, § 1, 2°, en de pensioeninstelling die door de werknemer wordt aangeduid overeenkomstig artikel 33, delen ten minste éénmaal per jaar aan de betrokkene een pensioenfiche mee waarop ten minste volgende gegevens worden vermeld : 1° het bedrag van de reserves;2° het bedrag van de prestaties en de datum waarop deze opeisbaar zijn;3° de variabele elementen waarbij bij de berekening van de bedragen onder 1° en 2° wordt rekening gehouden;4° het bedrag van de reserves van het vorige jaar. De pensioeninstellingen delen op eenvoudig verzoek aan de betrokkene een historisch overzicht van de gegevens bedoeld in 1° en 2° van het eerste lid mee. ».

Art. 212.In artikel 27, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « voorzover het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst het uitdrukkelijk voorziet » toegevoegd na het woord « bereikt ».

Art. 213.In artikel 28, § 1, van de Franse tekst van dezelfde wet, wordt het woord « exprimée » vervangen door het woord « versée ».

Art. 214.In artikel 32 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, worden de woorden « bedoeld in artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975 » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenen » 2° er wordt een § 5 ingevoegd, die luidt : « § 5.Artikel 27 van deze wet is van toepassing op de reserves die zijn overgedragen in toepassing van § 1, 2°. ».

Art. 215.Artikel 33 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Artikel 27 van deze wet is van toepassing op de overeenkomst die met toepassing van dit artikel is gesloten met de daartoe aangewezen pensioeninstelling. »

Art. 216.In artikel 39 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met een punt 5°, luidende; « 5° de verklaring inzake de beleggingsbeginselen bedoeld in artikel 41bis. »; 2° in § 3 worden de woorden « of § 2 » ingevoegd tussen de woorden « § 1 » en de woorden « bevoegde ondernemingsraad ».

Art. 217.In artikel 41 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste zin, worden de woorden « bedoeld in artikel 2, § 3, 6° van de wet van 9 juli 1975 » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenen »;2° § 1, tweede lid, wordt aangevuld met de volgende zin : « Daarenboven kunnen de vertegenwoordigers van de werknemers ook worden aangewezen onder de leden van hun representatieve werknemersorganisaties.»; 3° in § 2, tweede lid, worden de woorden « van het verslag bedoeld in artikel 42 » vervangen door de woorden « van de verklaring inzake de beleggingsbeginselen bedoeld in artikel 41bis en van het verslag bedoeld in artikel 42, § 1.»

Art. 218.In hoofdstuk VIII van dezelfde wet wordt een artikel 41bis ingevoegd, luidende : « Art. 41 bis. De pensioeninstelling stelt een schriftelijke verklaring op met de beginselen van haar beleggingsbeleid. Zij herziet deze verklaring ten minste om de drie jaar en onverwijld na elke belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid.

Deze verklaring omvat ten minste de toegepaste wegingsmethoden voor beleggingsrisico's, de risicobeheersprocedures en de strategische spreiding van de activa in het licht van de aard en de duur van de pensioenverplichtingen.

De instelling stelt de CBFA binnen de maand in kennis van elke wijziging van de verklaring inzake de beleggingsbeginselen.

De CBFA kan bij reglement nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud en de vorm van deze verklaring. ».

Art. 219.Artikel 42 van dezelfde wet, waarvan de huidige tekst § 1 wordt, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. De personen bedoeld in § 1 verstrekken aan de aangeslotenen, hun rechthebbenden of hun vertegenwoordigers op eenvoudig verzoek : 1° de verklaring inzake de beleggingsbeginselen bedoeld in artikel 41bis ;2° de jaarrekening en het jaarverslag van de pensioeninstelling, alsook, in voorkomend geval, deze die met het betrokken pensioenstelsel overeenstemt;3° wanneer de aangeslotene het beleggingsrisico draagt, alle eventueel beschikbare beleggingsmogelijkheden en de feitelijke beleggingsportefeuille, met een beschrijving van de risico's en de kosten die met de beleggingen verbonden zijn. De CBFA kan bij reglement de inhoud en de vorm bepalen van de inlichtingen bedoeld in deze paragraaf. »

Art. 220.In dezelfde wet wordt een artikel 49bis ingevoegd, luidende : «

Art. 49bis.Met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten, bezorgen de pensioeninstellingen en de rechtspersonen die bij de uitvoering van de solidariteitstoezeggingen betrokken zijn, aan de CBFA de lijst van de pensioentoezeggingen en de solidariteitstoezeggingen die zij beheren, de identiteitsgegevens van de betrokken inrichters en de inlichtingen over de beheerde toezeggingen, die de CBFA bepaalt.

De in het eerste lid bedoelde inlichtingen worden verstrekt volgens de frequentie, de inhoud en de drager die de CBFA bepaalt. »

Art. 221.In dezelfde wet wordt een artikel 49ter ingevoegd, luidende : «

Art. 49ter.Op verzoek van de CBFA verstrekken de pensioeninstellingen, de inrichters en de rechtspersonen die bij de uitvoering van de solidariteitstoezeggingen betrokken zijn, alle inlichtingen en documenten met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten. De in dit lid bedoelde inlichtingen en documenten worden in de wettelijk opgelegde taal gesteld.

Met hetzelfde doel kan de CBFA op de Belgische zetel van de instellingen, inrichters of rechtspersonen bedoeld in het eerste lid inspecties verrichten of een kopie maken van alle gegevens waarover zij beschikken, in voorkomend geval nadat zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hiervan verwittigd heeft.

Met hetzelfde doel zijn de agenten, makelaars of tussenpersonen ertoe gehouden op eenvoudig verzoek alle nodige inlichtingen te verstrekken aan de CBFA over de pensioenregelingen of de solidariteitstoezeggingen die aan deze wet zijn onderworpen.

Voor de uitvoering van de drie voorgaande leden kan de CBFA leden van haar personeel of zelfstandige hiertoe gemachtigde deskundigen afvaardigen, die haar verslag uitbrengen. »

Art. 222.In dezelfde wet wordt een artikel 49quater ingevoegd, luidende : «

Art. 49quater.§ 1. Indien de CBFA vaststelt dat de instellingen, inrichters en rechtspersonen bedoeld in artikel 49ter zich niet schikken naar de bepalingen van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten, bepaalt zij de termijn binnen dewelke die toestand dient te worden verholpen.

Indien de toestand niet is verholpen na deze termijn kan de CBFA, ongeacht de andere maatregelen waarin door of krachtens de wet is voorzien, de volgende personen in kennis stellen van haar aanmaningen : 1° de inrichter;2° het toezichtscomité bedoeld in artikel 41;3° de ondernemingsraad of, bij gebrek daaraan, het comité voor preventie en bescherming op het werk of, bij gebrek daaraan, de vakbondsafvaardiging;4° de vertegenwoordigers van de aangeslotenen en van de begunstigden van de pensioenregeling;5° de aangeslotenen en de begunstigden van de pensioenregeling. Onder de voorwaarden bepaald in dit artikel kan de CBFA haar aanmaningen bekendmaken in het Belgisch Staatsblad of in de pers.

De kosten van mededeling en bekendmaking zijn ten laste van de bestemmeling van de aanmaningen. § 2. Indien de instellingen en personen bedoeld in artikel 49ter in gebreke blijven bij het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1, kan de CBFA, nadat de instelling of persoon is gehoord of tenminste is opgeroepen, een boete opleggen van maximum 1.875.000 euro per overtreding of maximum 2.500 euro per dag vertraging. § 3. De procedure voor het opleggen van de sancties bedoeld in dit artikel wordt geregeld door de artikelen 70 tot 73 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.

De boetes die met toepassing van § 2 worden opgelegd, worden ingevorderd ten bate van de Schatkist door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen. »

Art. 223.In artikel 50 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « ingevoerd overeenkomstig artikel 10 » geschrapt.

Art. 224.In artikel 51, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, worden de woorden « De erkende commissarissen, aangewezen overeenkomstig artikel 38 van de wet van 9 juli 1975, en de actuarissen, aangeduid overeenkomstig artikel 40bis van diezelfde wet » vervangen door de woorden « De erkende commissarissen en de actuarissen aangeduid overeenkomstig de reglementering inzake het prudentieel toezicht ».

Art. 225.In dezelfde wet wordt een artikel 56bis ingevoegd, luidende : «

Art. 56bis.Wanneer de pensioentoezegging met betrekking tot het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden na de pensionering voorziet in de betaling van een vaste prestatie die geen rekening houdt met de gepresteerde dienstjaren, dan is de prestatie die op ieder ogenblik dient als basis voor de berekening van de verworven reserve, in afwijking van artikel 19, §§ 2, 3 en 5, tot en met 31 december 2006 gelijk aan de prestatie met betrekking tot het rustpensioen, die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de minimumreserve zoals bedoeld in artikel 19, § 2, eerste streepje, tenzij het pensioenreglement uitdrukkelijk voorziet in een afwijkende berekening die resulteert in verworven reserves die hoger zijn dan de minimumreserve.

Tenzij het pensioenreglement voorziet in een afwijkende berekening van de verworven reserves zoals bedoeld in het eerste lid, mogen inrichters eenzijdig tot en met 31 december 2006 de pensioenprestaties die op grond van het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst als basis dienen voor de berekening van de verworven reserves, aanpassen teneinde de reserve die op grond van die prestatie wordt berekend in overeenstemming te brengen met de minimumreserve.

De aanpassingen van de pensioenprestaties bedoeld in het tweede lid zijn noch van toepassing op prestaties die werden uitgekeerd noch op reserves die werden overgedragen vóór de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. »

Art. 226.Artikel 110 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003, wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 110.De Koning neemt, op gezamenlijke voordracht van de ministers bevoegd voor Pensioenen en Economie of, voor wat artikel 24 betreft, op voordracht van de minister bevoegd voor Pensioenen, en na advies van de Commissie voor Aanvullende Pensioenen, de Raad voor Aanvullende Pensioenen en de CBFA de besluiten die voor de uitvoering van deze wet nodig zijn.

De Koning kan in het bijzonder het volgende bepalen : 1° de minimale voorwaarden waaraan de pensioentoezeggingen en solidariteitstoezeggingen, dienen te beantwoorden, daaronder begrepen de voorwaarden met betrekking tot de prestaties inzake invaliditeit en arbeidsongeschiktheid;2° de verplichtingen van de pensioeninstellingen inzake transparantie en informatie jegens de aangeslotenen en de begunstigden;3° de bestemming van de activa van de pensioeninstelling in geval van stopzetting van de pensioentoezegging of wanneer die activa niet langer nodig zijn voor het beheer van de pensioentoezegging. De bevoegde ministers kunnen termijnen bepalen waarbinnen de Commissie, de Raad en de CBFA hun advies dienen uit te brengen. In geval van niet-naleving van een van die termijnen, is het bedoelde advies niet meer vereist. » HOOFDSTUK II. - Uitvoeringsmaatregelen

Art. 227.Op voorstel van de minister bevoegd voor Economie kan de Koning alle of een deel van de bepalingen van deze titel II tot V van deze wet, met uitzondering van artikel 87 en 88, en van de uitvoeringsbesluiten bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministeraad van toepassing maken op de werkzaamheden inzake bedrijfspensioenvoorziening aangeboden door de Belgische verzekeringsondernemingen en door de bijkantoren van verzekeringsondernemingen met maatschappelijke zetel buiten de Europese Economische Ruimte, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen.

De activa en de verbintenissen die met deze activiteiten overeenkomen worden afgescheiden en gescheiden van de overige werkzaamheden van de verzekeringsonderneming beheerd en georganiseerd, zonder dat er enige mogelijkheid tot overdracht bestaat.

Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid bepaalt welke artikelen van de voornoemde wet van 9 juli 1975 niet van toepassing zijn op die activiteiten.

Art. 228.§ 1. Op voorstel van de minister bevoegd voor Economie, neemt de Koning de besluiten die voor de uitvoering van de Titels I tot V, en voor de artikelen 227 en 231, nodig zijn.

De Koning bepaalt voornamelijk : 1° de door de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening na te leven regels inzake deelneming in de winst ten voordele van de aangeslotenen;2° de verplichtingen van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening omtrent het bijhouden en het overleggen van de boeken, boekingsstukken en andere bescheiden, de vermeldingen die moeten voorkomen op prospectussen, omzendbrieven, aanplakbiljetten en andere voor het publiek bestemde geschriften. Hij kan ook procedures voorzien die gelijkwaardig zijn aan de aangetekende brief voor kennisgevingen die gedaan moeten worden overeenkomstig de bepalingen van de Titels I tot V. § 2. Voor het opstellen van de besluiten bedoeld in dit artikel kan de Koning verschillende regels vaststellen naargelang van de aard en het risico van de activiteiten van de betrokken instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. § 3. De besluiten bedoeld door dit artikel worden genomen op voorafgaand advies van de CBFA en nadat deze laatste het advies van de Commissie voor Verzekeringen, ingesteld door artikel 41 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, gevraagd heeft.

De Commissie voor Verzekeringen kan, inzake de aangelegenheden bedoeld door dit artikel, op eigen initiatief advies uitbrengen. Zij geeft eveneens een advies over elke vraag die haar voorgelegd wordt door de minister die bevoegd is voor het prudentieel toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

De minister bevoegd voor Economie kan termijnen bepalen waarbinnen de CBFA en de Commissie voor Verzekeringen hun advies dienen uit te brengen. Insgelijks kan de CBFA een termijn bepalen waarbinnen de Commissie voor Verzekeringen haar advies dient uit te brengen. In geval van niet-naleving van een van die termijnen, is het bedoelde advies niet meer vereist.

Art. 229.De Koning neemt, op voorstel van de minister van Justitie, de uitvoeringsbesluiten van de artikelen 49 en 50.

Art. 230.Op gezamenlijk voorstel van de ministers bevoegd voor Economie, Pensioenen en Middenstand kan de Koning de bepalingen coördineren : 1° van deze wet;2° van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling IV, van de programmawet (I) van 24 december 2002;3° van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid; en de bepalingen die de voornoemde wetten uitdrukkelijk of impliciet zouden hebben gewijzigd op het tijdstip van deze coördinatie.

Daartoe kan Hij inzonderheid : 1° de volgorde, de nummering en, in het algemeen, de vorm van de te coördineren bepalingen wijzigen;2° de verwijzingen in de te coördineren bepalingen wijzigen om ze met de nieuwe nummering te doen overeenstemmen;3° de formulering van de te coördineren bepalingen wijzigen om de onderlinge overeenstemming ervan te waarborgen en ze terminologisch op elkaar af te stemmen zonder dat aan de in die bepalingen opgenomen beginselen kan worden geraakt. De coördinaties zullen het door de Koning bepaalde opschrift dragen.

Art. 231.Op voorstel van de minister bevoegd voor Economie kan de Koning bij een in de Ministerraad overlegd besluit de bepalingen van Titels I tot V, alsook artikel 227 aanpassen aan de verplichtingen die voor België voortvloeien uit internationale overeenkomsten en verdragen.

Art. 232.In de andere wetten en besluiten dan die welke zijn bedoeld in de andere bepalingen van dit hoofdstuk kan de Koning de woorden « artikel 2, § 3, 4°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen » en de woorden « artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen » vervangen door de woorden « artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening ».

Art. 233.De CBFA brengt de Europese Commissie op de hoogte van belangrijke moeilijkheden die het gevolg zijn van de toepassing van de richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding en slotbepaling

Art. 234.De Koning bepaalt de datum waarop elke bepaling van deze wet in werking treedt, met uitzondering van : 1° de artikelen 189, 199, 211, 2°, 213, 216, 2°, en 225, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2004;2° de artikelen 1, 2, 6, 151, tweede lid, 181, 188, 191, 192, 200, 201, 1°, 203 tot 206, 212, 214, 215, 223, 226 en 227 tot 234, die in werking treden op de dag van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 27 oktober 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK De Minister van Economie, M. VERWILGHEN De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2005-2006. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Stukken. - Wetsontwerp, 51-2534 - Nr. 1. - Amendementen, 51-2534. Nrs. 2 tot 4. - Verslag, 51-2534 - Nr. 5. - Tekst aangenomen door de commissie, 51-2534 - Nr. 6. -Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 51-2534 - Nr. 7.

Integraal Verslag. - 13 juli 2006.

Senaat : Stukken. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, 3-1810 - Nr. 1.

^