Etaamb.openjustice.be
Wet van 29 april 2001
gepubliceerd op 31 mei 2001

Wet tot wijziging van verscheidene wetsbepalingen inzake de voogdij over minderjarigen

bron
ministerie van justitie
numac
2001009447
pub.
31/05/2001
prom.
29/04/2001
ELI
eli/wet/2001/04/29/2001009447/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 APRIL 2001. - Wet tot wijziging van verscheidene wetsbepalingen inzake de voogdij over minderjarigen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in de bepalingen van Boek I, Titel II, van het Burgerlijk Wetboek : "Akten van de burgerlijke stand"

Art. 2.Artikel 50 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 31 maart 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 50.§ 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand die de aangifte van geboorte van een kind ontvangt wiens afstamming ten aanzien van zijn ouders niet vaststaat of die in zijn registers het beschikkende gedeelte van een rechterlijke beslissing overschrijft waarbij een vordering betreffende de betwisting van de afstamming wordt toegewezen ten aanzien van de ouders of ten aanzien van de enige ouder met betrekking tot wie de afstamming vaststaat, is gehouden daarvan binnen drie dagen kennis te geven aan de vrederechter bedoeld in artikel 390. § 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand die een akte van overlijden opmaakt, is gehouden daarvan binnen drie dagen kennis te geven aan de vrederechter bedoeld in artikel 390. Hetzelfde geldt wanneer de overledene voogd of adoptieve ouder was van een minderjarige, van een persoon in staat van verlengde minderjarigheid of van een onbekwaamverklaarde.

De ambtenaar van de burgerlijke stand die in zijn registers het beschikkende gedeelte van een rechterlijke beslissing overschrijft waarbij een onbekwaamverklaarde meerderjarige onder voogdij wordt geadopteerd of het beschikkende gedeelte van een rechterlijke beslissing waarbij de adoptie van een minderjarig kind wordt herroepen zonder dat beslist wordt dat het weer onder het ouderlijk gezag van zijn ouders wordt geplaatst, is gehouden daarvan binnen drie dagen kennis te geven aan de vrederechter, bedoeld in artikel 390. § 3. De vervaldag is in de termijn begrepen.

Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen in de bepalingen van Boek I, Titel IV, van het Burgerlijk Wetboek : "Afwezigen"

Art. 3.Artikel 142 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 31 maart 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 142.Indien een van de ouders overleden is, wordt zes maanden na de verdwijning van de andere ouder het gezag over de persoon van het kind en het beheer van zijn goederen voorlopig geregeld overeenkomstig de artikelen 389 en volgende.

Hetzelfde geldt wanneer de afstamming slechts vaststaat ten aanzien van een ouder en die verdwenen is.

Op verzoek van het openbaar ministerie wordt een eensluidend verklaard afschrift van elk vonnis gewezen op grond van de artikelen 112, 113 of 117 toegezonden aan de vrederechter bevoegd voor de organisatie van de voogdij over de minderjarige kinderen. " HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen in de bepalingen van Boek I, Titel V, van het Burgerlijk Wetboek : "Het huwelijk"

Art. 4.In artikel 145 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 19 januari 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de tweede zin vervangen door de volgende bepaling : « De vordering wordt bij verzoekschrift ingediend, ofwel door beide ouders, ofwel door een van hen, ofwel door de voogd, ofwel door de minderjarige indien de ouders of de voogd niet in het huwelijk toestemmen.» ; 2° in het tweede lid worden tussen de woorden "de ouders" en ", de minderjarige" de woorden "of de voogd" ingevoegd.

Art. 5.Artikel 175 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 19 januari 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 175.In het geval bedoeld in het vorige artikel kan de voogd zich tegen het huwelijk verzetten. » HOOFDSTUK V. - Wijzigingen in de bepalingen van Boek I, Titel VIII, van het Burgerlijk Wetboek : "Adoptie en volle adoptie"

Art. 6.In artikel 348 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 21 maart 1969, 1 maart 1971, 27 april 1987 en 27 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, derde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer beide ouders van het minderjarige kind of van de onbekwaamverklaarde overleden zijn, afwezig zijn verklaard, zich in de onmogelijkheid bevinden hun wil te kennen te geven of geen bekend verblijf hebben, wordt de toestemming gegeven door de voogd.Hetzelfde geldt wanneer de afstamming van het minderjarige kind of van de onbekwaamverklaarde ten aanzien van geen van beide ouders vaststaat.

In geval van adoptie door de voogd wordt de toestemming gegeven door de toeziende voogd. Indien de belangen van de toeziende voogd tegengesteld zijn aan die van de minderjarige, wordt de toestemming gegeven door een voogd ad hoc die de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg aanwijst op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings. » 2° § 2, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Indien bij een vroegere adoptie artikel 353 is toegepast, is de toestemming van de vader of de moeder die geweigerd heeft in deze adoptie toe te stemmen niet meer vereist voor een nieuwe adoptie. Indien overeenkomstig deze bepaling noch de vader noch de moeder van het kind moeten toestemmen, moet de toestemming worden gegeven door een voogd ad hoc die de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg aanwijst op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings. »

Art. 7.In artikel 349, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1969, vervallen de woorden "of, indien de toestemming door de familieraad is gegeven, door de personen die de familieraad daartoe heeft aangewezen".

Art. 8.In artikel 350 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 21 maart 1969, 7 mei 1973, 27 april 1987 en 1 9 januari 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 2, eerste lid, worden de woorden "of beslissingen" geschrapt.2° In § 2, derde lid, worden de woorden "de familieraad" vervangen door de woorden "de vrederechter".3° In § 3, eerste lid, 1°, worden de woorden "van zijn toeziende voogd en van de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen" ingevoegd na de woorden "van zijn voogd,".

Art. 9.In artikel 353, § 2, derde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1969, vervallen de woorden "; gaat de weigering uit van de familieraad dan wordt de vordering gericht tegen de leden van de raad die het eens waren met de beslissing, de vrederechter uitgezonderd".

Art. 10.In artikel 361 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 21 maart 1969, 27 april 1987 en 19 januari 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt opgeheven;2° § 1, derde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer de adoptant overlijdt of zich in de onmogelijkheid bevindt om het ouderlijk gezag uit te oefenen gedurende de minderjarigheid van de geadopteerde, wordt de voogdij geregeld overeenkomstig hoofdstuk II van titel X van dit boek.»; 3° in § 2, eerste lid, worden de woorden "de ouderlijke macht" vervangen door de woorden "het ouderlijk gezag";4° § 2, tweede lid, wordt opgeheven;5° § 2, derde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer de beide echtgenoten overleden zijn of zich in de onmogelijkheid bevinden om het ouderlijk gezag uit te oefenen gedurende de minderjarigheid van de geadopteerde, wordt de voogdij geregeld overeenkomstig hoofdstuk II van titel X van dit boek.»; 6° in § 3, tweede lid, vervallen de woorden "en wordt, in voorkomend geval, een nieuwe voogdij ingesteld overeenkomstig de gewone regels van titel X van dit boek";7° § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4.In geval van adoptie van een onbekwaamverklaarde meerderjarige wijst de rechtbank de adoptant aan als voogd van de geadopteerde. In geval van adoptie door twee echtgenoten wijst de rechtbank hen respectievelijk aan als voogd en toeziend voogd. De taak van de voogd, en in voorkomend geval van de toeziende voogd, die voordien waren aangewezen, neemt van rechtswege een einde op de datum van overschrijving van het beschikkende gedeelte van het vonnis of arrest. »

Art. 11.In artikel 367 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij wet van 21 maart 1969, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, vijfde lid, worden de woorden "onder hun ouderlijke macht zal worden teruggeplaatst, onverminderd de gewone regels van titel X van dit boek betreffende de voogdij" vervangen door de woorden "weer onder hun ouderlijk gezag zal worden geplaatst";2° § 7 wordt vervangen door de volgende bepaling : § 7.Indien bij herroeping van de adoptie van een minderjarig kind ten aanzien van de adoptant of van beide adopterende echtgenoten § 3, laatste lid, niet is toegepast, wordt de voogdij geregeld overeenkomstig de artikelen 389 en volgende.

Niettemin kunnen de ouders van het kind het verzoek bedoeld in artikel 361, § 3, later nog bij de jeugdrechtbank indienen. » HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen in de bepalingen van Boek I, Titel IX, van het Burgerlijk Wetboek : "Ouderlijk gezag"

Art. 12.Artikel 378 van hetzelfde Wetboek, in een nieuwe lezing hersteld bij de wet van 31 maart 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 378.Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 935, derde lid, is de machtiging van de vrederechter vereist om de in artikel 410 bepaalde handelingen te verrichten waarvoor de voogd bijzondere machtiging van de vrederechter moet verkrijgen.

De vrederechter beslist over het door de partijen of door hun advocaat ondertekende verzoekschrift. Indien de zaak slechts door een van de ouders bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, wordt de andere gehoord of ten minste bij gerechtsbrief opgeroepen. Door die oproeping wordt hij partij in het geding.

In geval van belangentegenstelling tussen het kind en zijn ouders wordt door de vrederechter hetzij op verzoek van enig belanghebbende, hetzij ambtshalve een voogd ad hoc aangewezen. » HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen in de bepalingen van Boek I, Titel X, van het Burgerlijk Wetboek : "Minderjarigheid, voogdij en ontvoogding"

Art. 13.Hoofdstuk II van boek I, titel X, van hetzelfde Wetboek, met als opschrift "Voogdij" dat de artikelen 389 tot 475 bevat, wordt vervangen door de volgende bepalingen : "HOOFDSTUK II. - Voogdij Afdeling I. - Ontstaan van de voogdij

Art. 389.De voogdij over minderjarigen ontstaat indien beide ouders overleden zijn, wettelijk onbekend zijn of in de voortdurende onmogelijkheid zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen.

Tenzij de voogdij voortvloeit uit een gerechtelijke onbekwaamverklaring, uit een verlengde minderjarigheid, uit een verklaring of een vermoeden van afwezigheid, wordt deze onmogelijkheid vastgesteld door de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig de procedure omschreven in artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek. Afdeling II. - Organisatie van de voogdij

Art. 390.Behoudens hetgeen is bepaald in artikel 13, § 2, van de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, behoren de organisatie van en het toezicht op de voogdij tot de bevoegdheid van de vrederechter van de woonplaats van de minderjarige als bepaald bij artikel 36 van het Gerechtelijk Wetboek of bij gebreke van woonplaats, tot de bevoegdheid van de vrederechter van de verblijfplaats van de minderjarige.

De vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen is onveranderlijk.

De vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen kan op verzoek van de voogd of ambtshalve evenwel bevelen dat de voogdij in het belang van het kind wordt overgebracht naar de woonplaats of de verblijfplaats van de voogd. De beslissing is bindend voor de rechter aan wie de zaak wordt overgedragen. Met uitzondering van het hoger beroep ingesteld door de procureur des Konings is zij niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.

Art. 391.Wanneer de voogdij ontstaat of openvalt, beveelt de vrederechter op verzoek van iedere belanghebbende of zelfs ambtshalve de dringende maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de persoon van de minderjarige en voor de bewaring van zijn goederen.

De aanwijzing van een voogd maakt geen einde aan deze maatregelen. Zij vervallen slechts indien de rechter ze intrekt of indien de eventueel door hem voorgeschreven termijn verstrijkt.

De vrederechter wordt bij eenvoudige brief aangezocht.

Art. 392.De ouder, die het laatst het ouderlijk gezag uitoefent, kan een voogd aanwijzen, hetzij bij testament, hetzij bij wege van een verklaring voor de vrederechter van zijn woonplaats of voor een notaris.

Op voorwaarde dat de ouders gezamenlijk handelen, kunnen zij zulks ook doen bij een verklaring voor de vrederechter of voor een notaris. Zij kunnen hun keuze op ieder ogenblik wijzigen door het doen van een nieuwe verklaring.

De verklaring blijft geldig na het overlijden van een van de ouders zolang de overlevende ouder deze niet heeft herroepen of geen voogd heeft aangewezen overeenkomstig het eerste lid.

Elk van de ouders kan de verklaring herroepen. De herroeping geschiedt voor de vrederechter of voor de notaris die de verklaring heeft ontvangen. Wanneer de verklaring is afgelegd voor een notaris, geschiedt de herroeping voor dezelfde notaris of voor een andere notaris, die de notaris die de verklaring heeft ontvangen hiervan op de hoogte moet brengen. Van de herroeping wordt melding gemaakt op de verklaring.

Indien de persoon die overeenkomstig het eerste en het tweede lid is aangewezen, de voogdij aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van het kind, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat de keuze van beide ouders of een van hen wordt gevolgd.

Art. 393.Indien de ouders geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die hen in het voorgaande artikel wordt geboden of indien het niet mogelijk was hun keuze te volgen, kiest de vrederechter zodra hij kennis heeft van het ontstaan van de voogdij, een voogd die geschikt is om de minderjarige op te voeden en zijn goederen te beheren, bij voorkeur uit de naaste familieleden. Hij benoemt de voogd nadat hij zich verzekerd heeft van zijn aanvaarding.

Art. 394.Indien de minderjarige twaalf jaar oud is wordt hij door de vrederechter gehoord vooraleer deze een voogd benoemt of de aanwijzing van de voogd homologeert.

Hij hoort eveneens de bloedverwanten in de opgaande lijn in de tweede graad, de meerderjarige broers en zusters van de minderjarige en de broers en zusters van de ouders van de minderjarige of doet hen ten minste oproepen.

De vrederechter moet bovendien eenieder horen van wie de mening voor hem nuttig kan zijn.

De oproepingen geschieden bij gerechtsbrief.

Art. 395.§ 1. Indien het belang van de minderjarige zulks wegens uitzonderlijke omstandigheden vereist, kan de vrederechter de voogdij splitsen door een voogd over de persoon en een voogd over de goederen te benoemen.

Geschillen tussen de voornoemde voogden worden door hem op verzoek beslecht. § 2. Rechtshandelingen en beslissingen die zowel betrekking hebben op de persoon als op de goederen van de minderjarige, mogen alleen met instemming van beide voogden worden genomen.

Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke voogd geacht te handelen met instemming van de andere voogd, wanneer hij alleen een handeling stelt die met de voogdij verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.

Art. 396.Niemand is verplicht een voogdij of een toeziende voogdij op zich te nemen.

Indien de voogd wettige redenen aanvoert, kan de vrederechter hem in de loop van de voogdij ontlasten van zijn opdracht.

Indien niemand aanvaardt de voogdij uit te oefenen, worden de artikelen 63 tot 68 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegepast.

Art. 397.Mogen geen voogd zijn : 1° personen die niet de vrije beschikking over hun goederen hebben;2° personen ten aanzien van wie de jeugdrechtbank een van de maatregelen heeft bevolen die zijn bedoeld in de artikelen 29 tot 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.

Art. 398.Zijn uitgesloten van de voogdij of kunnen, indien zij de voogdij reeds uitoefenen, daaruit worden ontzet : 1° personen van kennelijk wangedrag;2° personen van wie het beheer getuigt van onbekwaamheid of ontrouw;3° personen die zelf of van wie de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de feitelijk samenwonende, een bloedverwant in de opgaande lijn of een bloedverwant in de nederdalende lijn tegen de minderjarige een rechtsgeding voeren waarbij de staat van de minderjarige, zijn vermogen of een aanzienlijk deel van zijn goederen zijn betrokken.

Art. 399.Wanneer grond bestaat om de voogd te ontzetten, spreekt de vrederechter op verzoek van de toeziende voogd, van het openbaar ministerie of zelfs ambtshalve de ontzetting uit.

Art. 400.De voogdij is een persoonlijke opdracht die niet overgaat op de erfgenamen van de voogd.

Art. 401.Indien grond bestaat om de voogd te vervangen, wordt overeenkomstig artikel 393 een nieuwe voogd aangewezen, zulks onverminderd artikel 391.

De nieuwe voogd vat zijn taak aan op het tijdstip dat de beschikking wordt gegeven. Afdeling III. - Toeziende voogd

Art. 402.Bij elke voogdij is er een toeziende voogd die de vrederechter benoemt nadat hij zich verzekerd heeft van zijn aanvaarding.

Indien de voogd een bloed- of aanverwant in een bepaalde lijn van de minderjarige is, wordt de toeziende voogd bij voorkeur uit de andere lijn gekozen.

De artikelen 395, 396, eerste en tweede lid, 397, 398 en 399 zijn van toepassing op de toeziende voogd.

De taken van de toeziende voogd eindigen op hetzelfde tijdstip als de voogdij.

Art. 403.De toeziende voogd houdt toezicht op de voogd. Indien hij vaststelt dat de voogd tekort schiet in de opvoeding van de minderjarige of in het beheer van zijn goederen, moet hij de vrederechter daarvan onverwijld in kennis stellen.

De voogd dient alle medewerking te verlenen teneinde de toeziende voogd in staat te stellen dit toezicht uit te oefenen.

Art. 404.De toeziende voogd vertegenwoordigt de minderjarige wanneer de belangen van deze laatste tegengesteld zijn aan die van de voogd.

Indien de belangen van de toeziende voogd eveneens in strijd zijn met de belangen van de minderjarige, benoemt de vrederechter op verzoek van iedere belanghebbende of zelfs ambtshalve een voogd ad hoc, en een toeziend voogd ad hoc.

Bij het openvallen van de voogdij vervangt de toeziende voogd de voogd niet van rechtswege. In dat geval moet hij op straffe van vergoeding van de schade die daaruit voor de minderjarige zou kunnen voortvloeien, een nieuwe voogd doen benoemen. Afdeling IV. - Werking van de voogdij

Art. 405.§ 1. De voogd draagt zorg voor de persoon van de minderjarige, die hij opvoedt overeenkomstig de beginselen waarvoor de ouders eventueel hebben gekozen, inzonderheid wat betreft de aangelegenheden bedoeld in artikel 374, tweede lid.

Hij vertegenwoordigt de minderjarige in alle burgerlijke handelingen.

Hij beheert de goederen van de minderjarige zoals een goede huisvader en is gehouden tot vergoeding van de schade die zou kunnen voortvloeien uit een slecht beheer.

Hij kan zich in het beheer van de goederen van de minderjarige laten bijstaan door personen die onder zijn verantwoordelijkheid handelen, na uitdrukkelijke machtiging van de vrederechter.

De voogd besteedt de inkomsten van de minderjarige aan diens onderhoud en verzorging en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de minderjarige. § 2. In geval van een ernstige betwisting tussen de minderjarige en de voogd of in voorkomend geval de toeziende voogd, kan de minderjarige, op eenvoudig mondeling of schriftelijk verzoek, zich tot de procureur des Konings richten indien hij twaalf jaar oud is in zaken betreffende zijn persoon en indien hij vijftien jaar oud is in zaken betreffende zijn goederen.

De procureur des Konings wint alle nuttige inlichtingen in. Indien hij het verzoek gegrond acht, maakt hij de zaak bij verzoekschrift aanhangig bij de vrederechter opdat deze het geschil beslecht.

De vrederechter beslist na de minderjarige, de voogd en de toeziende voogd te hebben gehoord.

Art. 406.§ 1. De voogd doet binnen een maand volgend op de kennisgeving van zijn benoeming een boedelbeschrijving met waardeschatting opstellen van zowel de onroerende als de roerende goederen in voorkomend geval nadat hij, bij verzegeling, eerst de ontzegeling heeft gevorderd.

De boedelbeschrijving wordt opgemaakt met toepassing van de artikelen 1175 tot 1184 van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking beslist een onderhandse inventaris toe te laten. De vrederechter kan in deze beschikking bepalen aan welke vereisten deze onderhandse inventaris dient te voldoen.

De vrederechter kan op verzoek van de voogd de termijn verlengen indien uitzonderlijke omstandigheden, die in de gronden van de beschikking zijn omschreven, zulks rechtvaardigen. Deze aldus verlengde termijn kan evenwel zes maanden niet te boven gaan.

Indien binnen deze termijn geen boedelbeschrijving als bedoeld in het eerste lid werd opgesteld en medegedeeld aan de vrederechter, wijst de vrederechter een notaris aan die de bedoelbeschrijving zal opmaken.

De kosten zijn voor rekening van de voogd. § 2. De vrederechter beslist bij een met redenen omklede beschikking of een boedelbeschrijving moet worden opgesteld waarin een gedetailleerde lijst en een schatting zijn opgenomen dan wel of daarentegen een algemene beschrijving en schatting van de waarde van de roerende goederen voldoende zijn.

De boedelbeschrijving geschiedt in ieder geval in aanwezigheid van de toeziende voogd.

De boedelbeschrijving wordt na de afsluiting neergelegd in het procesdossier. indien de voogd schuldeiser is van de minderjarige, moet hij zulks op straffe van verval aan de vrederechter mededelen in antwoord op de vraag die deze laatste hem moet stellen. De verklaring wordt opgetekend in een proces-verbaal dat bij het procesdossier wordt gevoegd.

Art. 407.§ 1. Binnen een maand nadat de boedelbeschrijving bij het procesdossier is gevoegd, bepaalt de vrederechter, na de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige, als laatstgenoemde vijftien jaar oud is, te hebben gehoord, bij een met redenen omklede beschikking : 1° het bedrag waarover de voogd jaarlijks beschikt voor het onderhoud en de opvoeding van de minderjarige;2° het bedrag waarover de voogd jaarlijks beschikt voor het beheer van de goederen van de minderjarige;3° vanaf welk bedrag voor de voogd de verplichting begint om het saldo van de inkomsten boven de uitgaven te beleggen en de termijn na verloop waarvan de voogd, bij gebrek van belegging, van rechtswege rekening en verantwoording verschuldigd is voor de interest;4° de door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen erkende instelling waar de rekeningen worden geopend waarop de kapitaalstortingen plaatsvinden en de effecten alsmede de waardepapieren van de minderjarige worden gedeponeerd;5° de voorwaarden waaronder de gestorte kapitalen of neergelegde titels en waarden kunnen worden teruggenomen;6° het bedrag waarvoor, rekening houdend met de aard en de omvang van het vermogen van de minderjarige, een hypothecaire inschrijving moet worden genomen op de onroerende goederen van de voogd, het onroerend goed of de onroerende goederen waarop de griffier op kosten van de minderjarige de inschrijving neemt, of de waarborgen welke de voogd die geen onroerend goed bezit of vrijgesteld is van de hypothecaire inschrijving, in voorkomend geval moet bieden;7° de maatregelen die moeten worden genomen met het oog op de voortzetting, de verhuring, de overdracht of de beëindiging van de handelszaken en ondernemingen die de minderjarige heeft verkregen. § 2. De vrederechter kan gedurende de voogdij op verzoek van de voogd, van de toeziende voogd, van de procureur des Konings, van enige andere belanghebbende of zelfs ambtshalve, zijn vroegere beslissingen betreffende de in paragraaf 1 opgesomde aangelegenheden wijzigen na de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is, te hebben gehoord. § 3. De vrederechter kan een in § 1, 4°, bedoelde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de minderjarige toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren.

De vrederechter bepaalt de voorwaarden van dit beheer.

Art. 408.Effecten aan toonder, alsook andere waardepapieren die aan de minderjarige behoren of die hem in de loop van de voogdij toekomen, worden gedeponeerd op de rekening die overeenkomstig artikel 407, § 1, 4°, op zijn naam is geopend.

Onverminderd artikel 409, § 2, vierde lid, vernieuwt de voogd op de vervaldag zonder bijzondere machtiging de plaatsing van het nominaal kapitaal in gelijkaardige waarden.

Art. 409.§ 1. Het saldo van de inkomsten bedoeld in artikel 407, § 1, 3°, wordt belegd overeenkomstig de voorwaarden die de vrederechter vaststelt in de beschikking welke bij het ontstaan van de voogdij of tijdens de voogdij overeenkomstig artikel 407 wordt genomen. § 2. De voogd kan slechts met medeondertekening van de toeziende voogd kwijting geven van de kapitalen die de minderjarige in de loop van de voogdij ontvangt.

Hij plaatst deze kapitalen overeenkomstig artikel 407, § 1, 4°, op de rekening die op naam van de minderjarige is geopend.

Zulks moet geschieden binnen een termijn van 15 dagen te rekenen van de ontvangst van de kapitalen. Na het verstrijken van die termijn is de voogd van rechtswege de interesten verschuldigd.

Na het advies van de voogd, van de toeziende voogd en van de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is, te hebben ingewonnen, bepaalt de vrederechter op verzoek van de voogd de voorwaarden waaronder later een meer rendabele plaatsing kan geschieden.

Art. 410.§ 1. De vrederechter moet de voogd bijzondere machtiging verlenen om : 1° de goederen van de minderjarige, met uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden, tenzij het beheer is opgedragen aan een instelling bedoeld in artikel 407, § 1, 4°;2° een lening aan te gaan;3° de goederen van de minderjarige te hypothekeren of in pand te geven;4° een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar te sluiten alsook een handelshuurovereenkomst te hernieuwen;5° een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden;6° een schenking of een legaat onder bijzondere titel te aanvaarden;7° de minderjarige in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die bedoeld in de artikelen 1150, 1180-1° en 1206 van het Gerechtelijk Wetboek;8° een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten;9° een onroerend goed aan te kopen;10° te berusten in een vordering of in een vonnis;11° een dading aan te gaan of een arbitrage-overeenkomst te sluiten;12° een handelszaak voort te zetten die is verkregen door wettelijke erfopvolging of door erfopvolging krachtens uiterste wil.Het bestuur van de handelszaak mag worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de voogd. De vrederechter kan zijn toestemming te allen tijde intrekken; 13° souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen, zelfs als het om voorwerpen van geringe waarde gaat te vervreemden. § 2. De verkoop van de roerende of onroerende goederen van de minderjarige gebeurt openbaar. Aan de voogd kan evenwel machtiging worden verleend om de roerende of onroerende goederen onderhands te verkopen.

Deze machtiging wordt verleend indien het belang van de minderjarige zulks vereist. Er wordt uitdrukkelijk in vermeld waarom de onderhandse verkoop de belangen van de minderjarige dient. Onroerende goederen worden verkocht overeenkomstig het ontwerp van verkoopakte opgesteld door een notaris en goedgekeurd door de vrederechter.

De vrederechter wint de nodige inlichtingen in. Hij kan inzonderheid het advies inwinnen van eenieder die hij daartoe geschikt acht.

Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen kunnen niet worden vervreemd tenzij zulks volstrekt noodzakelijk is en worden ter beschikking van de minderjarige gehouden tot zijn meerderjarigheid.

In elk geval wordt de minderjarige die over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt uitgenodigd om, indien hij dit wenst, gehoord te worden vooraleer machtiging kan worden verleend.

Art. 411.De voogd en de toeziende voogd kunnen geen goederen van de minderjarige verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve op grond van de wet van 16 mei 1900 tot wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen, van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. Zij kunnen de goederen van de minderjarige slechts in huur nemen wanneer de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur.

Art. 412.De vrederechter kan alle maatregelen nemen om zich te informeren over de familiale, morele en materiële toestand van de minderjarige, alsook over diens leefomstandigheden.

In het bijzonder kan hij de procureur des Konings verzoeken om, door de bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, over al deze punten alle dienstige inlichtingen in te winnen. Afdeling V. - Voogdijrekeningen en voogdijverslag

Art. 413.De voogd legt jaarlijks de rekening inzake zijn beheer neer in het procesdossier. Deze rekening wordt eveneens overhandigd aan de toeziende voogd en aan de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is. De vrederechter kan, ambtshalve of op verzoek van de toeziende voogd, de voogd oproepen teneinde in raadkamer toelichtingen te geven.

De Koning bepaalt de inhoud en de vorm van de rekeningen inzake het beheer.

Art. 414.Indien de voogd moet worden vervangen, worden de voogdijrekeningen afgesloten op de dag van de beschikking waarbij de nieuwe voogd wordt benoemd, zulks onverminderd de toepassing van artikel 391.

Art. 415.Binnen een maand na beëindiging van de taken van de voogd wordt de definitieve voogdijrekening in aanwezigheid van de vrederechter en van de toeziende voogd met het oog op de goedkeuring ervan overhandigd aan de minderjarige die meerderjarig of ontvoogd is geworden, aan de nieuwe voogd of aan de titularis van het ouderlijk gezag, waarbij de kosten in voorkomend geval ten laste van de minderjarige of de voogd komen. De voogdijrekening wordt eveneens overhandigd aan de minderjarige die vijftien jaar oud is.

Er wordt een proces-verbaal opgemaakt waarin bevonden wordt dat de rekening en verantwoording is gedaan, dat de rekening is goedgekeurd en dat de voogd kwijting is verleend.

Elke goedkeuring van de voogdijrekening voorafgaand aan de datum van het proces-verbaal bedoeld in het tweede lid, is nietig.

Bij betwisting wordt overeenkomstig de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek rekening en verantwoording voor de rechtbank gedaan.

Art. 416.Zolang de definitieve voogdijrekening niet is goedgekeurd, kunnen tussen de minderjarige en zijn vroegere voogd geen geldige overeenkomsten worden gesloten.

Op voorlegging van een eensluidend afschrift van het overeenkomstig artikel 415 opgemaakte proces-verbaal verleent de nieuwe voogd of de minderjarige opheffing van de zekerheidstelling die de voogd inzake zijn beheer heeft gegeven.

Art. 417.De goedkeuring van de rekening doet geenszins afbreuk aan de aansprakelijkheidsvorderingen die de minderjarige tegen de voogd en tegen de toeziende voogd kan instellen.

Art. 418.Het bedrag van het door de voogd verschuldigde saldo brengt van rechtswege intrest op zodra de rekening is goedgekeurd en ten laatste drie maanden na beëindiging van de voogdij. De intresten van het bedrag dat de minderjarige aan de voogd verschuldigd is, beginnen slechts te lopen op de dag dat tot betaling is aangemaand na goedkeuring van de rekening.

Art. 419.Vorderingen van de minderjarige tegen zijn voogd of zijn toeziende voogd betreffende feiten en rekeningen van de voogdij verjaren na 5 jaar te rekenen van de meerderjarigheid, zelfs indien de minderjarige ontvoogd is geworden.

Art. 420.De voogd brengt jaarlijks bij de vrederechter en de toeziende voogd verslag uit over de opvoeding en de opvang van de minderjarige, alsook over de maatregelen die hij heeft genomen voor de ontplooiing van de persoon van de minderjarige. Het verslag wordt bij het procesdossier gevoegd. »

Art. 14.In artikel 475ter, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 maart 1969 en gewijzigd bij de wet van 31 maart 1987, vervalt de derde zin.

Art. 15.In artikel 475quater, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 maart 1969 en gewijzigd bij de wetten van 31 maart 1987 en 19 januari 1990, worden de woorden "uit de ouderlijke macht n vervangen door de woorden "uit het ouderlijk gezag".

Art. 16.Artikel 475sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 maart 1969 en gewijzigd bij de wet van 31 maart 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 475sexies.De jeugdrechtbank kan aan de pleegvoogdij een einde maken op verzoek : 1° hetzij van de pleegvoogd;2° hetzij van degenen die overeenkomstig artikel 475bis met de pleegvoogdij hebben ingestemd of van degenen die het kind hebben erkend of gewettigd na de totstandkoming van de pleegvoogdij;3° hetzij van de procureur des Konings. De jeugdrechtbank behandelt het verzoek op de wijze omschreven in artikel 475ter, derde lid.

Indien zij aan de pleegvoogdij een einde maakt, kan zij desgevraagd, na het advies van de personen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, te hebben ingewonnen en na de procureur des Konings te hebben gehoord, de verplichting van de pleegvoogd om het kind te onderhouden en het de mogelijkheid te bieden in zijn levensonderhoud te voorzien, beperken of opheffen. »

Art. 17.Artikel 475septies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 21 maart 1969 en gewijzigd bij de wet van 31 maart 1987, wordt aangevuld met de volgende woorden : « overeenkomstig de artikelen 413 tot 420 ».

Art. 18.Artikel 478 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 8 april 1965 en 31 maart 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 478.De minderjarige die geen ouders heeft en die vijftien jaar oud is, kan worden ontvoogd indien de voogd en de toeziende voogd hem daartoe geschikt oordelen.

De voogd en de toeziende voogd dienen daartoe een verzoek in bij de jeugdrechtbank, die optreedt overeenkomstig artikel 477. Wanneer zij het niet eens zijn, wordt het verzoek door een van hen ingediend. In dat geval moet de jeugdrechtbank degene die geen verzoek heeft ingediend, horen of oproepen.

Op verzoek van het openbaar ministerie wordt een eensluidend verklaard afschrift van het overeenkomstig dit artikel uitgesproken vonnis overgezonden aan de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen. »

Art. 19.Artikel 479 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 8 april 1965, 31 maart 1987 en 19 januari 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 479.Wanneer de voogd niets heeft ondernomen om de minderjarige die voldoet aan de in artikel 478 gestelde voorwaarden te ontvoogden en wanneer een of meer bloedverwanten of aanverwanten tot in de vierde graad van deze minderjarige hem geschikt oordelen om te worden ontvoogd, kunnen zij de procureur des Konings verzoeken zich met het oog op de ontvoogding tot de jeugdrechtbank te wenden.

De minderjarige kan te dien einde eveneens een verzoek indienen bij de procureur des Konings.

Artikel 478, derde lid, is van toepassing. »

Art. 20.Artikel 483 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 december 1949, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 483.De ontvoogde minderjarige mag onder geen enkel voorwendsel leningen aangaan zonder machtiging van de vrederechter gegeven overeenkomstig artikel 410, § 1. »

Art. 21.In artikel 484, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "zonder de vormen in acht te nemen die aan de niet ontvoogde minderjarige zijn voorgeschreven" vervangen door de woorden "zonder de regels betreffende de voogdij in acht te nemen".

Art. 22.In artikel 485, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 8 april 1965, vervallen de woorden "na in voorkomend geval het advies van de vrederechter, voorzitter van de familieraad die over de ontvoogding heeft beraadslaagd, te hebben ingewonnen".

Art. 23.Artikel 487quater, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 29 juni 1973, wordt als volgt aangevuld : « Op vordering van het openbaar ministerie wordt van het vonnis binnen tien dagen na de uitspraak aan de territoriaal bevoegde vrederechter kennisgegeven. » HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingen in de bepalingen van Boek I, Titel XI, van het Burgerlijk Wetboek : "Meerderjarigheid, voorlopig bewind, onbekwaamverklaring en bijstand van een gerechtelijk raadsman"

Art. 24.Artikel 506 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 1909, wordt opgeheven.

Art. 25.Artikel 509 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « Op vordering van het openbaar ministerie wordt van het vonnis binnen tien dagen na de uitspraak aan de territoriaal bevoegde vrederechter kennisgegeven. »

Art. 26.In artikel 510 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 december 1949, vervallen de laatste twee zinnen.

Art. 27.Artikel 511 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 december 1949, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 511.Wanneer een kind van een onbekwaamverklaarde een huwelijk wenst aan te gaan, worden het verlenen van huwelijksgoed of van een voorschot op zijn erfdeel, geregeld door de voogd die daartoe door de vrederechter behoorlijk gemachtigd is. » HOOFDSTUK IX. - Wijzigingen in de bepalingen van Boek III, Titel I, van het Burgerlijk Wetboek : "Erfenissen"

Art. 28.Artikel 745septies, §§ 1 en 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 mei 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De langstlevende echtgenoot kan van zijn erfrecht geheel of gedeeltelijk worden uitgesloten of daarvan vervallen worden verklaard indien hij geheel of gedeeltelijk is ontzet uit het ouderlijk gezag over de kinderen geboren uit zijn huwelijk met de overledene. § 2. De rechtsvordering wordt door de afstammelingen ingesteld binnen een jaar te rekenen hetzij van het openvallen van de nalatenschap, hetzij van de ontzetting uit het ouderlijk gezag.

Het vonnis heeft gevolg met ingang van de datum waarop de vordering is ingesteld. »

Art. 29.Artikel 776 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1976, wordt vervangen als volgt : «

Art. 776.Nalatenschappen aan minderjarigen en aan onbekwaamverklaarden kunnen alleen overeenkomstig de bepalingen van artikel 410, § 1, rechtsgeldig worden aanvaard. »

Art. 30.Artikel 793, derde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1967, wordt vervangen als volgt : « Bij aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving wegens onbekwaamheid van de erfgenaam, worden dezelfde vormen in acht genomen door de zorg van de vader en de moeder of door degene van hen die het ouderlijk gezag uitoefent, door de ontvoogde minderjarige of door de voogd. De vrederechter ziet toe op de inachtneming van deze vormen. In geval van belangentegenstelling tussen de onbekwame en zijn wettelijke vertegenwoordiger, wordt door de vrederechter, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende, hetzij ambtshalve, een voogd ad hoc aangewezen. »

Art. 31.In artikel 817, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "door een familieraad" vervangen door de woorden "door de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen".

Art. 32.In artikel 819, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 mei 1960, worden de woorden "onder voorbehoud van de toepassing van artikel 911bis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering n vervangen door de woorden "onder voorbehoud van de toepassing van artikel 1154 van het Gerechtelijk Wetboek".

Art. 33.In artikel 840 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "met machtiging van een familieraad" vervangen door de woorden "met machtiging van de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen ". HOOFDSTUK X. - Wijzigingen in de bepalingen van Boek III, Titel II, van het Burgerlijk Wetboek : "Schenkingen onder de levenden en testamenten"

Art. 34.In artikel 935, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "overeenkomstig artikel 463 in de titel Minderjarigheid, voogdij en ontvoogding" vervangen door de woorden "overeenkomstig artikel 410, § 1".

Art. 35.Artikel 936 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 936.Een doofstomme die kan schrijven, kan zelf of door een gemachtigde aannemen.

Indien hij niet kan schrijven, moet de aanneming worden gedaan door een curator die te dien einde wordt benoemd, door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg aangezocht bij eenzijdig verzoekschrift dat door elke belanghebbende kan worden ingediend. »

Art. 36.Artikel 1055 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 1055.Hij die beschikkingen maakt welke volgens de vorige artikelen zijn geoorloofd, mag bij dezelfde akte of bij een latere authentieke akte een voogd benoemen die met de uitvoering van die beschikkingen wordt belast. »

Art. 37.Artikel 1056 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 1056.Wanneer geen voogd is benoemd overeenkomstig artikel 1055 of wanneer deze zijn opdracht niet aanvaardt, wordt op verzoek van de bezwaarde of indien deze onbekwaam is, op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, een voogd benoemd binnen een maand te rekenen van de dag van overlijden van de schenker of van de erflater of van de dag waarop, na dit overlijden, de akte die de beschikking inhoudt, bekend is geworden. Deze benoeming geschiedt door de vrederechter van het kanton van de woonplaats van de bezwaarde, overeenkomstig artikel 393 en volgens de procedure vastgesteld in boek IV, hoofdstuk IX, van het Gerechtelijk Wetboek. »

Art. 38.In artikel 1057 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "hetzij van hun voogd of curator" vervangen door de woorden "hetzij van hun curator of wettelijke vertegenwoordiger".

Art. 39.In artikel 1074 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "van zijn voogd" vervangen door de woorden "van zijn wettelijke vertegenwoordiger". HOOFDSTUK XI. - Wijzigingen in de bepalingen van Boek III, Titel III tot XV van het Burgerlijk Wetboek

Art. 40.In artikel 1370, derde lid, van hetzelfde Wetboek, vervallen de woorden "of verbintenissen van voogden en andere bewindvoerders die het hun opgedragen ambt niet mogen weigeren".

Art. 41.Artikel 1428, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976, wordt vervangen als volgt : « Deze beschrijving, waarvan de inhoud geregeld wordt bij de artikelen 1175 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, mag onderhands geschieden, wanneer alle belanghebbende meerderjarige partijen daarmee instemmen en ingeval er minderjarigen of onbekwamen zijn, wanneer de vrederechter aangezocht bij verzoekschrift daarmee instemt. »

Art. 42.Artikel 2045, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De voogd kan voor de minderjarige of voor de onbekwaamverklaarde alleen met inachtneming van de vormen omschreven in artikel 410, § 1, een dading aangaan en hij kan met de meerderjarig geworden minderjarige over de voogdijrekening alleen overeenkomstig artikel 416, eerste lid, een dading aangaan. » HOOFDSTUK XII. - Wijzigingen in de bepalingen van Boek III, Titel XVIII van het Burgerlijk Wetboek : "Voorrechten en hypotheken"

Art. 43.Artikel 49 van de wet van 16 december 1851 houdende herziening van het hypothecair stelsel wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 49.De vrederechter stelt binnen de termijn bepaald in artikel 407, § 1, van het Burgerlijk Wetboek het bedrag vast waarvoor een hypothecaire inschrijving wordt genomen. Hij wijst de onroerende goederen aan waarop deze inschrijving moet worden gevorderd, zulks rekening houdend met het vermogen van de minderjarigen en van de onbekwaamverklaarden, met de aard van de waarden waaruit het vermogen bestaat, alsook met hetgeen zich in verband met de verantwoordelijkheid van de voogd kan voordoen.

De vrederechter kan naar gelang van de omstandigheden verklaren dat op de goederen van de voogd geen inschrijving wordt genomen. Dergelijke verklaring geldt slechts totdat zij wordt herroepen. »

Art. 44.De artikelen 50 en 51 van dezelfde wet worden opgeheven.

Art. 45.Artikel 52 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 52.De inschrijving wordt genomen op verzoek van de griffier, zulks krachtens de beschikking van de vrederechter of het vonnis van de rechtbank.

Indien de voogd zich, vooraleer deze formaliteit is vervuld, meer met het beheer inlaat dan is toegestaan op grond van de beschikking gegeven krachtens artikel 391 van het Burgerlijk Wetboek, kan de vrederechter hem de voogdij overeenkomstig artikel 398 van het Burgerlijk Wetboek onttrekken.

De toeziende voogd moet op eigen verantwoordelijkheid erover waken dat de inschrijving wettig op de goederen van de voogd wordt genomen. »

Art. 46.Artikel 53 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 47.Artikel 54 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 54.De griffiers mogen op eigen verantwoordelijkheid en op straffe van afzetting, indien daartoe grond bestaat, geen uitgifte van beschikkingen gegeven ter uitvoering van artikel 407 van het Burgerlijk Wetboek afgeven vooraleer tegen de voogd de inschrijving is genomen voor de bedragen en op de onroerende goederen die de vrederechter heeft aangewezen. »

Art. 48.Artikel 55 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 49.Artikel 56 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 56.Indien de voogd onroerende goederen bezit, die echter ontoereikend worden geoordeeld om voor zijn gehele beheer tot waarborg te strekken, kan de vrederechter overeenkomstig artikel 407, § 1, 6°, van het Burgerlijk Wetboek, bijkomende waarborgen bepalen. »

Art. 50.Artikel 57 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 51.Artikel 58 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 58.Ingeval de waarborgen verstrekt aan de minderjarigen of aan de onbekwaamverklaarden ontoereikend zijn geworden, kan de vrederechter krachtens artikel 407, § 2, van het Burgerlijk Wetboek bepalen dat het bedrag dat door de hypotheek gewaarborgd moest zijn, wordt verhoogd of dat die hypotheek tot andere onroerende goederen wordt uitgebreid. Indien de voogd geen andere onroerende goederen bezit of de waarde ervan ontoereikend wordt geoordeeld, kan de vrederechter andere waarborgen of bijkomende waarborgen bepalen zoals omschreven in artikel 56. »

Art. 52.Artikel 60 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 60.Indien de door de voogd verstrekte waarborgen in de loop van de voogdij blijkbaar overmatig worden, kan de vrederechter overeenkomstig artikel 407, § 2, van het Burgerlijk Wetboek, de aanvankelijk gestelde zekerheid verminderen. »

Art. 53.De artikelen 61 tot 63 van dezelfde wet worden opgeheven. HOOFDSTUK XIII. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 54.Artikel 1151, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° indien zich onder de belanghebbenden iemand bevindt die onbekwaam is en geen wettelijk vertegenwoordiger heeft, en de verzegeling niet door een bloedverwant wordt gevorderd. »

Art. 55.Artikel 1181 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 31 maart 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 1181.In alle gevallen waarin met betrekking tot de voogdij een boedelbeschrijving wordt opgemaakt, geschiedt zulks in aanwezigheid van de toeziende voogd.

In de aanhef van de boedelbeschrijving wordt vermeld wat de voogd heeft geantwoord op de vraag van de notaris of de minderjarige hem iets schuldig is. »

Art. 56.Artikel 1186 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 31 maart 1987, 26 juni 1990 en 18 juli 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 1186.Wanneer moet worden overgegaan tot vervreemding van onroerende goederen die geheel of gedeeltelijk aan minderjarigen of aan onbekwaamverklaarden toebehoren, moeten hun wettelijke vertegenwoordigers daartoe aan de vrederechter machtiging vragen.

De mede-eigenaars van de onroerende goederen moeten worden gehoord of behoorlijk worden opgeroepen bij gerechtsbrief ter kennis gebracht ten minste vijf dagen voor de zittingsdag.

Indien de vrederechter de verkoop toestaat, wijst hij tegelijk een notaris aan door wiens ambtelijke tussenkomst de openbare verkoping geschiedt.

De verkoop geschiedt in aanwezigheid van de wettelijke vertegenwoordigers en, in voorkomend geval, van de toeziende voogden, ten overstaan van de vrederechter van het kanton waar de goederen gelegen zijn. »

Art. 57.In artikel 1187 van hetzelfde Wetboek worden het eerste en het tweede lid vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer onroerende goederen in mede-eigendom toebehoren aan minderjarigen, onbekwaamverklaarden, personen aan wie een voorlopig bewindvoerder is toegevoegd krachtens de artikelen 488bis, a) tot k), van het Burgerlijk Wetboek of aan personen die geïnterneerd zijn ingevolge de wet op de bescherming van de maatschappij, en aan andere personen, dan dienen deze laatsten, indien zij willen verkopen, zich bij verzoekschrift te wenden tot de vrederechter om daartoe te worden gemachtigd.

De wettelijke vertegenwoordigers van de betrokken minderjarigen, onbekwaamverklaarden of personen aan wie een voorlopig bewindvoerder is toegevoegd alsook de andere mede-eigenaars, moeten worden gehoord of behoorlijk worden opgeroepen bij gerechtsbrief ter kennis gebracht ten minste vijf dagen voor de zittingsdag.

Indien de vrederechter het verzoekschrift inwilligt, wijst hij een notaris aan die de openbare verkoping zal houden. »

Art. 58.Artikel 1189 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « De machtiging van de rechtbank is niet vereist in geval van toepassing van de artikelen 1186 en 1187. »

Art. 59.Artikel 1191 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 1191.Indien het evenwel met het oog op de beschermde belangen bedoeld in de artikelen 1186 tot 1190 vereist is dat de onroerende goederen geheel of gedeeltelijk worden verkocht in een of meer andere kantons dan dat waar het goed gelegen is, wordt zulks naargelang van het geval vermeld in de beschikking van de vrederechter, in de beslissing tot machtiging van de rechtbank of van de rechter-commissaris van het faillissement. De vrederechter, de rechtbank of de rechter-commissaris wijst tegelijk de vrederechter aan in aanwezigheid van wie de verkoop zal geschieden. »

Art. 60.Artikel 1193bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 februari 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 1193bis.In de gevallen bedoeld in de artikelen 1186 tot 1189 kunnen de personen bevoegd om de openbare verkoping van de onroerende goederen te vorderen, naargelang van het geval, bij de vrederechter of bij de rechtbank van eerste aanleg een aanvraag indienen tot machtiging om uit de hand te verkopen. De machtiging wordt verleend indien het belang van de door die artikelen beschermde personen zulks vereist.

De machtiging van de vrederechter of van de rechtbank moet uitdrukkelijk vermelden waarom de verkoop uit de hand het belang van de beschermde personen dient. Deze vorm van verkoop kan van de vaststelling van een minimum verkoopprijs afhankelijk worden gesteld.

De in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend bij een met redenen omkleed verzoekschrift waarbij een door een notaris opgemaakt ontwerp van verkoopakte wordt gevoegd.

De personen aangewezen in de artikelen 1186, tweede lid, 1187, tweede lid, en 1188, tweede lid, moeten worden gehoord of behoorlijk worden opgeroepen bij gerechtsbrief ter kennis gebracht, ten minste vijf dagen voor de zittingsdag.

De vrederechter of de rechtbank kan de personen die bij de akte partij zullen zijn, bevelen te verschijnen.

De verkoping moet overeenkomstig de door de vrederechter of de rechtbank aangenomen ontwerpakte, in aanwezigheid van de vrederechter van het kanton waar de goederen gelegen zijn en, in voorkomend geval, van de toeziende voogden, geschieden door de ambtelijke tussenkomst van de notaris aangewezen in de beschikking van de vrederechter of in het vonnis waarbij machtiging wordt verleend. »

Art. 61.In artikel 1194, derde lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "alsmede op de verkopingen waarvan sprake is in artikel 452 van het Burgerlijk Wetboek" vervangen door de woorden "alsmede op de verkopingen bedoeld in artikel 410, § 1, van het Burgerlijk Wetboek".

Art. 62.Artikel 1195 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een derde lid, luidend als volgt : "In de gevallen bedoeld in de artikelen 410, § 1, en 488bis, f), §§ 3 en 4, van het Burgerlijk Wetboek, kan de vrederechter dezelfde maatregelen bevelen. »

Art. 63.Artikel 1197 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld als volgt : of door de vrederechter die machtiging gaf tot de verkoop ingevolge artikel 410, § 1, 1°, van het Burgerlijk Wetboek. »

Art. 64.In artikel 1198 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "of de vrederechter" ingevoegd tussen de woorden "door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg" en "op verzoek van een partij".

Art. 65.Artikel 1199 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een derde lid, luidend als volgt : « Indien het een handelszaak betreft die in haar geheel toebehoort aan onbekwamen, geschiedt de verkoop ten overstaan van de vrederechter overeenkomstig de procedure zoals aangegeven in het eerste en het tweede lid. De deskundige wordt op verzoek van een der partijen aangewezen door deze vrederechter. »

Art. 66.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1204bis ingevoegd, luidende : «

Art. 1204bis.Wanneer moet worden overgegaan tot vervreemding van roerende goederen die geheel of gedeeltelijk toebehoren aan minderjarigen onder voogdij, onbekwaamverklaarden, personen die geïnterneerd zijn ingevolge de wet op de bescherming van de maatschappij dan wel wanneer deze goederen behoren tot een onbeheerde nalatenschap of tot een onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschap, kunnen diegenen die bevoegd zijn om deze verkoping te vorderen, bij de vrederechter een aanvraag indienen tot machtiging om onderhands te verkopen. De machtiging wordt verleend als het belang van de beschermde personen het vereist. Deze aanvraag wordt ingediend bij een met redenen omkleed verzoekschrift waarbij een ontwerp van verkoopovereenkomst wordt gevoegd. De personen die de beschermde personen vertegenwoordigen, moeten gehoord of bij gerechtsbrief behoorlijk opgeroepen worden ten minste vijf dagen vóór de zittingsdag. De vrederechter kan de personen die bij de overeenkomst partij zullen zijn, bevelen te verschijnen. Een exemplaar van de ondertekende overeenkomst moet daarna aan de vrederechter worden bezorgd. »

Art. 67.Hoofdstuk IX van deel IV, boek IV, van hetzelfde Wetboek, met als opschrift "Adviezen van de familieraad", dat de artikelen 1232 tot 1237 bevat, wordt vervangen door de volgende bepalingen : "HOOFDSTUK IX. - Voogdij over minderjarigen

Art. 1232.Onverminderd de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek waarbij het aanhangig maken bij de rechter ambtshalve wordt opgelegd of toegestaan en onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 1235 worden de aanvragen gegrond op de artikelen 389 tot 420 van het Burgerlijk Wetboek bij verzoekschrift ingediend.

Art. 1233.§ 1. De artikelen 1026 tot 1034 zijn van toepassing, zulks onder voorbehoud van de volgende bepalingen : 1° het verzoekschrift wordt ondertekend door de partij of door de advocaat van de partij;2° de rechter roept de minderjarige op om hem te horen, zulks indien hij twaalf jaar oud is in procedures die zijn persoon aanbelangen en indien hij vijftien jaar oud is in procedures die betrekking hebben op zijn goederen.Het bepaalde in artikel 931, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing; 3° indien artikel 394, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt toegepast, vermeldt de beschikking de naam, de voornaam en de woonplaats van de bloedverwanten in de opgaande lijn van de minderjarige, alsook die van zijn meerderjarige broers en zusters en, van de broers en zusters van de ouders van de minderjarige.Zij worden als tussenkomende partijen beschouwd; 4° iedere beslissing wordt na de uitspraak ervan ter kennis gebracht van het openbaar ministerie;5° een uittreksel uit de beslissing houdende benoeming van de voogd wordt binnen acht dagen te rekenen van de uitspraak geeft kennis aan de burgemeester van de gemeente waar de minderjarige zijn woonplaats heeft. § 2. De bepalingen van paragraaf 1, 2° tot 5°, zijn evenwel niet van toepassing bij de benoeming van een voogd ad hoc of van een toeziende voogd ad hoc.

Art. 1234.Indien de akte tot aanwijzing van een testamentaire voogd wordt ontdekt na de benoeming van een andere voogd, roept de vrederechter beide voogden op in raadkamer en doet uitspraak.

Art. 1235.Met het oog op de toepassing van artikel 399 van het Burgerlijk Wetboek zijn bovendien de volgende bepalingen van toepassing : 1° De voogd van wie de ontzetting wordt gevorderd, wordt gedagvaard om te verschijnen op de terechtzitting die door de vrederechter in raadkamer is bepaald.Het exploot van dagvaarding vermeldt de redenen die de procedure tot ontzetting rechtvaardigen. De toeziende voogd wordt gehoord. 2° Onverminderd de toepassing van artikel 391 van het Burgerlijk Wetboek gaat de rechter bij de uitspraak houdende de ontzetting, overeenkomstig artikel 401 van hetzelfde Wetboek onmiddellijk over tot de vervanging van de ontzette voogd. Deze bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op de procedure tot ontzetting van de toeziende voogd. In dat geval moet de voogd worden gehoord.

Art. 1236.Elke beschikking van de vrederechter is vatbaar voor hoger beroep. Een kamer samengesteld uit drie rechters wordt belast met de behandeling van het hoger beroep tegen deze beschikking.

Art. 1236bis.§ 1. Vorderingen tot vaststelling van de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen worden door de procureur des Konings ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg. De procureur des Konings treedt ambtshalve op of op verzoek van iedere belanghebbende persoon.

Bij het verzoekschrift worden alle nuttige inlichtingen gevoegd, inzonderheid het oordeel van de vader en de moeder, dat van de bloedverwanten in de opgaande lijn in de tweede graad van de minderjarige en dat van zijn meerderjarige broers en zusters. § 2. De rechtbank beveelt de verschijning in raadkamer van de personen die zij nodig acht te horen. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.

Indien een van de personen van wie de procureur des Konings het oordeel heeft moeten inwinnen, betreffende de vooropgestelde maatregel een ongunstig advies heeft uitgebracht, wordt deze eveneens opgeroepen en wanneer hij verschijnt, kan hij door middel van een eenvoudige akte verklaren dat hij in het geding wenst tussen te komen. De griffier zendt de oproepingen aan de betrokkenen toe bij gerechtsbrief.

Minderjarigen die twaalf jaar oud zijn, worden ook afzonderlijk gehoord. § 3. Indien de rechtbank de vordering toewijst, beslist zij of de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen voor de vader, voor de moeder of voor beiden het verlies meebrengt van het recht op het genot bedoeld in artikel 384 van het Burgerlijk Wetboek.

De griffier geeft kennis aan de territoriaal bevoegde vrederechter een eensluidend verklaard afschrift van de beslissing. Deze laatste handelt overeenkomstig de regels van de voogdij. § 4. Hoger beroep wordt ingesteld bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het hof van beroep. De zaak wordt in raadkamer behandeld.

De termijn om beroep in te stellen en het beroep tegen het vonnis, alsook de termijn om zich in cassatie te voorzien en het beroep tegen het arrest hebben schorsende kracht. § 5. De vordering tot opheffing wordt bij verzoekschrift ingediend door beide ouders samen of door elke ouder afzonderlijk.

De griffier zendt het verzoekschrift toe aan de procureur des Konings.

Deze laatste wint de nodige inlichtingen in, inzonderheid het oordeel van de personen vermeld in paragraaf 1, tweede lid, alsook dat van de voogd en van de toeziende voogd. De procureur des Konings zendt het verzoekschrift samen met de inlichtingen en zijn advies toe aan de rechtbank.

De rechtbank handelt vervolgens overeenkomstig § 2.

Indien aan de vordering gevolg wordt gegeven, zendt de griffier een eensluidend verklaard afschrift van de beslissing toe aan de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen en neemt de voogdij een einde op de datum van het proces-verbaal bedoeld in artikel 415, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 1237.Voor iedere onder voogdij gestelde minderjarige wordt op de griffie van het vredegerecht een individueel procesdossier aangelegd.

Daarin worden alle verzoekschriften, beschikkingen en andere akten betreffende de voogdij per datum geklasseerd.

Indien nodig maakt de griffier de eensluidend verklaarde afschriften van de stukken die in verschillende dossiers moeten worden neergelegd. »

Art. 68.Artikel 1242 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 1242.Indien de artikelsgewijs opgegeven feiten terzake dienen, hoort de rechtbank op de conclusie van de procureur des Konings in raadkamer iedere persoon die zij nuttig acht te horen, inzonderheid de echtgenoot, de vader, de moeder en de bloedverwanten in de nederdalende lijn van de persoon van wie de onbekwaamverklaring wordt gevorderd. »

Art. 69.Artikel 1243 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 70.Artikel 1244, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : « Binnen acht dagen volgend op het sluiten van het proces-verbaal van verhoor van de in artikel 1242 bedoelde personen, wijst de rechter een of meer geneesheren-neuro-psychiaters aan om de verweerder te onderzoeken en hem over diens toestand verslag uit te brengen. »

Art. 71.Artikel 1251 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 1251.Wanneer tegen het vonnis houdende onbekwaamverklaring geen hoger beroep is ingesteld of wanneer dat vonnis in hoger beroep wordt bevestigd, geeft de griffier bij een eensluidend verklaard afschrift kennis van de beslissing aan de territoriaal bevoegde vrederechter. Deze laatste handelt overeenkomstig de regels betreffende de voogdij.

De voorlopige bewindvoerder, benoemd op grond van artikel 1246, beëindigt zijn werkzaamheden en doet rekening en verantwoording aan de voogd, indien hij niet zelf de voogd is. » HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van het Wetboek van koophandel

Art. 72.Artikel 8 van het Wetboek van koophandel wordt opgeheven. HOOFDSTUK XV. - Wijziging van het Strafwetboek

Art. 73.Artikel 31, 5°, van het Strafwetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : « 5° Geroepen te worden tot het ambt van voogd, toeziend voogd of curator, behalve over hun eigen kinderen, of om het ambt van gerechtelijk raadsman of voorlopig bewindvoerder uit te oefenen. » HOOFDSTUK XVI. - Wijzigingen van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming

Art. 74.Artikel 33, derde lid, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming wordt vervangen door de volgende bepaling : « Volledige ontzetting brengt bovendien algemene onbekwaamheid mede om voogd, pleegvoogd, toeziend voogd of curator te zijn. »

Art. 75.In artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1969, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "de wettiging door adoptie" vervangen door de woorden "de volle adoptie";2° in het tweede lid worden de woorden "het bestuur van de voogd en de voogdijrekeningen" vervangen door de woorden "de werking van de voogdij en de voogdijrekeningen".

Art. 76.Artikel 44, vierde lid, 2°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 februari 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° in het rechtsgebied waarvan de voogdij wordt georganiseerd overeenkomstig de artikelen 361, § 3, 367, § 7, 478 en 479 van het Burgerlijk Wetboek. »

Art. 77.In artikel 45, 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 21 maart 1969 en 2 februari 1994, vervallen de woorden "het lid van de familieraad". HOOFDSTUK XVII. - Wijzigingen van de wet van 16 mei 1900 tot wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen

Art. 78.In artikel 3, eerste lid, van de wet van 16 mei 1900 tot wijziging van het erfstelsel voor de kleine nalatenschappen, gewijzigd bij de wet van 14 mei 1981, vervallen de woorden "doch naar eensluidend advies van de familieraad".

Art. 79.In artikel 4, tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden "met machtiging van de vrederechter en naar eensluidend advies van de familieraad" vervangen door de woorden "met machtiging van de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen". HOOFDSTUK XVIII. - Wijziging van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit

Art. 80.In artikel 2 van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit worden de woorden "met machtiging van de vrederechter en op eensluidend advies van de familieraad" vervangen door de woorden "met machtiging van de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen". HOOFDSTUK XIX. - Wijziging van de wet van 21 augustus 1816

Art. 81.Artikel 10 van de wet van 21 augustus 1816, van kracht gebleven op grond van artikel 25 van de wet van 31 mei 1824 houdende enige nieuwe bepalingen betreffende de heffing van zegel- en registratierechten wordt opgeheven. HOOFDSTUK XX. - Wijzigingen van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 82.Artikel 65 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt vervangen door de volgende bepaling : « In de gevallen bedoeld in de twee voorgaande artikelen wijst de raad voor maatschappelijk welzijn onder haar leden een persoon aan die de taak van voogd zal vervullen alsook een persoon die de taak van toeziend voogd zal vervullen. »

Art. 83.In artikel 68, 2°, van dezelfde wet, vervalt het woord "wettiging". HOOFDSTUK XXI. - Wijziging van de wetsbepalingen inzake de slijterijen van gegiste dranken, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 3 april 1953

Art. 84.In artikel 1, 10°, van de wetsbepalingen inzake de slijterijen van gegiste dranken, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 3 april 1953 en ingevoegd bij de wet van 6 juli 1967, vervallen de woorden "met uitzondering van de ontvoogde minderjarigen die naar behoren gemachtigd zijn om handel te drijven". HOOFDSTUK XXII. - Wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten

Art. 85.Artikel 162, 42°, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, gewijzigd bij de wet van 12 juli 1960, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 42° akten, vonnissen en arresten betreffende procedures inzake de voogdij van minderjarigen, van personen in staat van verlengde minderjarigheid en van onbekwaamverklaarden". HOOFDSTUK XXIII. - Wijziging van het Wetboek der zegelrechten

Art. 86.Artikel 59-1, 56°, van het Wetboek der zegelrechten, vervangen bij de wet van 12 juli 1960, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 56° akten betreffende procedures inzake de voogdij van minderjarigen, van personen in staat van verlengde minderjarigheid en van onbekwaamverklaarden". HOOFDSTUK XXIV. - Wijziging van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten

Art. 87.In artikel 29, § 1, tweede lid, van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormale, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten vervallen de woorden "in dat geval wijst de vrederechter de voorlopige bewindvoerder slechts aan na beslissing van de door hem bijeengeroepen familieraad". HOOFDSTUK XXV. - Wijziging van de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht

Art. 88.Artikel 13 van de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht wordt vervangen als volgt : «

Art. 13.§ 1. Hij maakt, binnen de perken van de gebruiken en diplomatieke overeenkomsten, al de akten van bewaring, in geval van afwezigheid of van overlijden van een Belg in een vreemd land en van schipbreuk van een Belgisch vaartuig. § 2. In geval van het ontstaan van een voogdij over een in een vreemd land verblijvende minderjarige Belg, komt de organisatie van en het toezicht over deze voogdij toe aan de vrederechter van het eerste kanton van Brussel.

Zodra hij weet heeft van het ontstaan van een voogdij binnen zijn consulair ressort, brengt de consul de vrederechter hiervan onmiddellijk op de hoogte, en zendt hij hem alle nuttige inlichtingen over betreffende de toestand van het vermogen en de persoon van de minderjarige.

De consul treedt op als tussenpersoon tussen de vrederechter enerzijds, en de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige anderzijds. leder verzoekschrift, akte van rechtspleging of vraag om inlichtingen verloopt langs hem. » HOOFDSTUK XXVI. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Overgangsbepalingen

Art. 89.§ 1. De voogdij over de minderjarigen, voor de inwerkingtreding van deze wet geregeld ter uitvoering van de artikelen 390 en 395 van het Burgerlijk Wetboek neemt ambtshalve een einde op de dag van de inwerkingtreding van deze wet. De hypothecaire inschrijvingen opgelegd door de familieraad overeenkomstig artikel 49 van de wet van 16 december 1851 tot herziening van het hypothecair stelsel op de goederen van de vader of moeder in hun hoedanigheid van wettelijke voogd van hun minderjarige kinderen vervallen een jaar na de inwerkingtreding van deze wet. § 2. 1° Onder voorbehoud van het bepaalde in 2°, worden de voogdij over minderjarigen, voor de inwerkingtreding van deze wet geregeld ter uitvoering van de artikelen 397, 402 en 405 van het Burgerlijk Wetboek, de voogdij over onbekwaamverklaarde en die over personen in staat van verlengde minderjarigheid na het overlijden van vader en moeder, na het overlijden van de enige ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, of bij vervanging van het ouderlijk gezag door voogdij, gedurende zes maanden verder uitgeoefend overeenkomstig de beslissingen van de familieraad en overeenkomstig de wetsbepalingen zoals zij waren gesteld voor de bij deze wet ingevoerde wijzigingen. 2° In afwijking van het 1° is artikel 410 van het Burgerlijk Wetboek onmiddellijk van toepassing op enige voogdij die thans wordt uitgeoefend.3° Binnen zes maanden te rekenen van de inwerkingtreding van deze wet worden de voogdijrekeningen vastgesteld op de dag die de vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen ambtshalve bij beschikking bepaalt. De voogdijrekeningen worden neergelegd in het individueel procesdossier bedoeld in artikel 1237 van het Gerechtelijk Wetboek. 4° De vrederechter bepaalt de datum waarop de voogd en de fungerende toeziende voogd in raadkamer verschijnen.Na hen te hebben gehoord, geeft hij op grond van artikel 407 van het Burgerlijk Wetboek ambtshalve een beschikking, waarbij hij inzonderheid die beslissingen met redenen omkleedt welke wijzigingen aanbrengen in de beslissingen die de familieraad eerder heeft genomen.

De in het vorige lid bedoelde beschikking van de vrederechter heeft gevolgen zes maanden na de inwerkingtreding van deze wet. 5° Na verloop van de hierboven bepaalde termijn van zes maanden zijn alle vormen van voogdij over minderjarigen, personen in staat van verlengde minderjarigheid en onbekwaamverklaarden onderworpen aan de bepalingen van deze wet, zulks met uitzondering van de machtigingen bedoeld in artikel 410 van het Burgerlijk Wetboek, die na de inwerkingtreding van deze wet overeenkomstig de nieuwe voorschriften ervan moeten worden aangevraagd. Afdeling 2. - Inwerkingtreding

Art. 90.Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 29 april 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 1999-2000. Kamer Documenten,. - Wetsontwerp 50-576, nr. 1. - Amendementen, 50-576, nrs. 2 tot 8. - Verslag, 50-576, nr. 9. - Tekst aangenomen door de commissie (artikel 77 van de Grondwet), 50-576, nr. 10. - Tekst aangenomen door de commissie (artikel 78 van de Grondwet) 50-576, nr. 11. - Amendement 50-576, nr.12. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat 50-576, nr. 13.

Handelingen - 6 juli 2000.

Senaat Documenten. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers 2-509, nr. 1.

Zitting 2000-2001.

Senaat Documenten. - Amendementen 2-509, nrs. 2 tot 5. - Verslag 2-509, nr. 6. - Tekst aangenomen door de commissie 2-509, nr.7. - Amendement 2-509, nr. 8. - Aanvullend verslag 2-509, nr. 9. - Tekst aangenomen door de commissie 2-509, nr. 10. - Tekst geamendeerd door de Senaat en teruggezonden naar de Kamer 2-509, nr. 11.

Handelingen. - 18 januari 2001.

Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 50-576 - 2000/2001 : Nr. 14 : Ontwerp geamendeerd door de Senaat.

Nrs. 15 tot 19 : Amendementen.

Nr. 20 : Verslag.

Nr. 21 : Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 22 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en teruggezonden naar de Senaat.

Integraal verslag : 14 en 15 maart 2001.

Stukken van de Senaat : 2-509 - 2000/2001 : Nr. 12 : Ontwerp opnieuw geamendeerd door de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Nr. 13 : Verslag.

Nr. 14 : Tekst verbeterd door de commissie.

Nr. 15 : Beslissing om in te stemmen met het door de Kamer van volksvertegenwoordigers opnieuw geamendeerde ontwerp.

Handelingen van de Senaat : 29 maart 2001.

^