Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 01 maart 2002

Uittreksel uit arrest nr. 155/2001 van 4 december 2001 Rolnummers 2000 en 2001 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 66 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals gewijzigd bij artikel 13 van de wet van 6 juli 1994, Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, de rechters L. Françoi(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021042
pub.
01/03/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 155/2001 van 4 december 2001 Rolnummers 2000 en 2001 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 66 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals gewijzigd bij artikel 13 van de wet van 6 juli 1994, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe en J.-P. Moerman, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, emeritus voorzitter H. Boel, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arresten van 27 juni 2000 in zake D.C. tegen de Belgische Staat, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 3 juli 2000, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 66 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, zoals het is gewijzigd bij artikel 13 van de wet van 6 juli 1994 houdende fiscale bepalingen, de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet in de interpretatie volgens welke die bepaling de belastingplichtige die met de eigenaar van het voertuig samenwoont, doch niet de belastingplichtige die met laatstgenoemde is gehuwd, uitsluit van het forfait van 6 frank per kilometer voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling ? » (...) IV. In rechte (...) Ten aanzien van de betwiste bepaling en de draagwijdte van de prejudiciële vraag B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 66 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (W.I.B. 1992), zoals gewijzigd bij artikel 13 van de wet van 6 juli 1994 houdende fiscale bepalingen. Het voormelde artikel bepaalt : « § 1. Met uitzondering van de kosten van brandstof zijn beroepskosten met betrekking tot het gebruik van personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, zoals deze zijn omschreven in de reglementering inzake inschrijving van motorvoertuigen, en op die voertuigen geleden minderwaarden, slechts tot 75 pct. aftrekbaar. [...] § 4. In afwijking van § 1 worden de beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met een in die bepaling vermeld voertuig forfaitair op 6 frank per afgelegde kilometer bepaald. Deze afwijking geldt niet voor voertuigen die, overeenkomstig artikel 5, § 1, 3°, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, van de verkeersbelasting zijn vrijgesteld. § 5. Het in § 4 vermelde forfaitair bedrag mag uitsluitend worden toegekend aan de belastingplichtige indien het betrokken voertuig : 1° hetzij zijn eigendom is;2° hetzij op zijn naam is ingeschreven bij de Directie voor de Inschrijving van de Voertuigen;3° hetzij door een huur- of leasingovereenkomst bestendig of gewoonlijk te zijner beschikking is;4° hetzij aan zijn werkgever of vennootschap toebehoort en het eventueel voordeel voortspruitend uit het gebruik van dat voertuig op zijn naam wordt belast. In de gevallen vermeld in het eerste lid, 1° tot 3°, mag dat forfait worden toegekend aan de echtgenoot of aan een kind van de belastingplichtige indien die echtgenoot of dat kind het voertuig gebruikt voor de in § 4 vermelde verplaatsing, met dien verstande evenwel dat het forfait slechts aan één enkele belastingplichtige mag worden toegekend voor het gezamenlijk afgelegde traject. » B.2. De verwijzende rechter vraagt het Hof naar de bestaanbaarheid van voormelde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat die bepaling van het voordeel van de forfaitaire aftrek van zes frank per kilometer de samenwonende belastingplichtige uitsluit die voor zijn verplaatsingen van en naar het werk het voertuig gebruikt waarvan de persoon met wie hij een feitelijk huishouden vormt de eigenaar is, en zulks in tegenstelling tot de gehuwde die in dezelfde omstandigheden het voertuig van zijn echtgenoot gebruikt.

B.3. Uit het onderzoek van de dossiers en van de verwijzingsarresten blijkt dat de geschillen die voor het Hof van Beroep te Bergen zijn gebracht, betrekking hebben op de belastingjaren 1993-1994. Zij betreffen bijgevolg een belastingplichtige die een feitelijk huishouden vormt en die geen verklaring van samenwoning kon hebben afgelegd waarin de wet van 23 november 1998 voorziet, waarbij de artikelen 1475 en volgende met betrekking tot de wettelijke samenwoning in het Burgerlijk Wetboek zijn ingevoegd.

Uit diezelfde elementen blijkt dat de belastingplichtige die de beroepen voor het Hof van Beroep heeft ingesteld, een feitelijk huishouden vormde met de persoon met wie hij samenwoont. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die categorie van samenwonenden.

B.4. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5. Volgens de memorie van toelichting is de in het geding zijnde bepaling een « technische aanpassing » die het mogelijk maakt te bepalen welke van de belastingplichtigen in aanmerking komt voor het forfait van zes frank per kilometer, met dien verstande dat het in geval van carpooling slechts kan worden toegepast voor één enkele belastingplichtige (Parl. St., Kamer, 1993-1994, nr. 1421/1, pp. 9-10).

B.6. Het verschil in behandeling tussen echtgenoten en niet-gehuwde paren steunt op het objectieve gegeven dat hun juridische toestand verschilt, zowel wat betreft de persoonlijke verplichtingen jegens elkaar, als wat betreft hun vermogensrechtelijke toestand.

Die objectief verschillende toestand heeft de fiscale wetgever ook ertoe gebracht te bepalen dat de inkomsten van echtgenoten, in tegenstelling tot die van ongehuwd samenwonenden, het voorwerp uitmaken van een gezamenlijke aangifte en een aanslag die op beider naam wordt gevestigd. Ongeacht het huwelijksvermogensstelsel worden de andere inkomsten dan beroepsinkomsten van echtgenoten samengevoegd met de beroepsinkomsten van de echtgenoot die het meest zulke inkomsten heeft (artikel 126 van het W.I.B. 1992). Voor de berekening van de belasting wordt van het belastbare inkomen een deel afgezonderd dat overeenstemt met de beroepsinkomsten van de echtgenoot die het minst zulke inkomsten heeft en wordt op het aldus afgezonderde inkomen en op het resterende gezinsinkomen het met elk inkomensdeel overeenstemmende belastingtarief toegepast (artikel 127 van hetzelfde Wetboek). Wanneer de inkomsten van een echtgenoot onvoldoende zijn om de aftrekbare verliezen erop aan te zuiveren, wordt het saldo aangerekend op de inkomsten van de andere echtgenoot (artikel 129 van hetzelfde Wetboek).

B.7. Krachtens de in het geding zijnde bepalingen kunnen in beginsel enkel de kosten gemaakt met een voertuig dat geacht wordt toe te behoren aan de betrokken belastingplichtige als beroepskosten worden ingebracht. De wetgever, die de aftrekbaarheid van de verplaatsingskosten wilde blijven beperken tot 6 frank per kilometer, beoogde inzonderheid te vermijden dat de forfaitaire kosten van een voertuig dat door meerdere personen tegelijkertijd in het woon-werkverkeer wordt gebruikt meermaals als beroepskosten zouden worden ingebracht. Gelet op die doelstelling en op de voormelde objectieve verschillen tussen gehuwd en ongehuwd samenwonenden, vermocht hij de afwijking van de regel vervat in paragraaf 5 van artikel 66 van het W.I.B. 1992 te beperken tot de echtgenoot van de belastingplichtige, met uitsluiting van de met hem samenwonende ongehuwde persoon.

Die beperking is pertinent ten aanzien van de door de wetgever beoogde doelstelling. Zij is inzonderheid verantwoord door de zorg fraude te vermijden en de controle niet te bemoeilijken. Vanwege de gezamenlijke aangifte die echtgenoten moeten doen, valt immers gemakkelijk te controleren of de betrokken kosten slechts eenmaal worden ingebracht.

De maatregel is niet kennelijk onevenredig met de door de wetgever beoogde doelstelling. Aangezien de ongehuwd samenwonenden, in tegenstelling tot echtgenoten, geen gezamenlijke aangifte moeten indienen en hun inkomsten niet het voorwerp uitmaken van een gehele of gedeeltelijke samenvoeging, was de wetgever redelijkerwijs evenmin ertoe gehouden bij de aftrekbare beroepskosten rekening te houden met uitgaven die niet door de belastingplichtige zelf zijn gedaan, doch die geheel of ten dele gedragen werden door de met hem samenwonende persoon.

B.8. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 66 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het is gewijzigd bij artikel 13 van de wet van 6 juli 1994 houdende fiscale bepalingen, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in de interpretatie volgens welke die bepaling de belastingplichtige die met de eigenaar van het voertuig samenwoont, en niet de belastingplichtige die met laatstgenoemde is gehuwd, uitsluit van het forfait van zes frank per kilometer voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 4 december 2001, door de voormelde zetel, waarin rechter J.-P. Moerman wettig verhinderd is en rechter A. Alen zich moet onthouden.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.

^