Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 24 juli 2002

Uittreksel uit arrest nr. 74/2002 van 23 april 2002 Rolnummer 2205 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 3 en 4 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, gelezen Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021286
pub.
24/07/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 74/2002 van 23 april 2002 Rolnummer 2205 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 3 en 4 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, gelezen in samenhang met artikel 4, 1°, b , van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 22 juni 2001 in zake het openbaar ministerie en C. Deckmyn tegen H. Fraeyman en in zake H. Fraeyman tegen de n.v. De Volksverzekering en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 27 juni 2001, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 3 en 4 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte verzekering voor de aansprakelijkheid van de motorvoertuigen, in samenlezing met het artikel 4, 1°, b , van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voorzover een niet te verantwoorden onderscheid wordt gemaakt en ongelijkheid wordt gecreëerd tussen : - die categorie van personen, inzittende van een voertuig, die achter het stuur hebben plaatsgenomen en het voertuig doen bewegen of manipuleren waardoor schade wordt veroorzaakt en een andere categorie van personen die diezelfde handelingen stellen doch die niet achter het stuur hebben plaatsgenomen, doch wel op de passagierszetel plaatsgenomen hebben, doch evenwel op een gelijke wijze de zelfstandigheid en de verantwoordelijkheid over het voertuig bezitten, waarbij zowel dit voertuig als de controle door deze persoon over het voertuig oorzaak is van de schade, waarbij de verplichte verzekering bij de eerste categorie van personen dekking verschuldigd is, doch bij de tweede categorie geen dekking verschuldigd is door het enkele feit dat de eerste categorie van personen geen wettelijk verplichte verzekering heeft afgesloten; - die categorie van personen, inzittende van een voertuig, die een welbepaalde schadeveroorzakende handeling stelt, bestaande uit het manipuleren van het voertuig, of althans een onderdeel ervan, waardoor de schade wordt gegenereerd, waarbij deze persoon de zelfstandigheid en verantwoordelijkheid over het voertuig bezit, dat oorzaak is van een schadeverwekkend feit, terwijl geen enkele andere persoon een handeling van sturen, bewegen of manipuleren ten aanzien van dit voertuig uitvoert, waarbij dit voertuig geldig en wettelijk verzekerd is in burgerrechtelijke aansprakelijkheid, en waarbij het slachtoffer van voormeld schadeverwekkend feit vergoeding kan ontvangen van voormelde verzekeraar, en die categorie van personen, inzittende van een voertuig, die een gelijke welbepaalde schadeveroorzakende handeling stelt, bestaande uit het manipuleren van het voertuig, of althans een onderdeel ervan, waardoor de schade wordt gegenereerd, waarbij deze persoon de zelfstandigheid en verantwoordelijkheid over het voertuig bezit, dat oorzaak is van een schadeverwekkend feit, terwijl geen enkele andere persoon een handeling van sturen, bewegen of manipuleren ten aanzien van dit voertuig uitvoert, waarbij dit voertuig niet geldig en wettelijk verzekerd is in burgerrechtelijke aansprakelijkheid, en waarbij het slachtoffer van voormeld schadeverwekkend feit geen vergoeding kan ontvangen van de wettelijke verzekeraar burgerrechtelijke aansprakelijkheid, waardoor dus een niet te verantwoorden onderscheid wordt gecreëerd tussen twee verschillende situaties, waarbij het slachtoffer in het ene geval wel en in het andere geval geen vergoeding kan bekomen, vanwege een wettelijk voorziene verzekeraar burgerrechtelijke aansprakelijkheid, door het enkele geval dat de eigenaar van het voertuig, waarmee het schadeverwekkend feit werd veroorzaakt, doch bestuurd, dan wel gemanipuleerd door een persoon, die wel over een wettelijk voorziene verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid auto beschikt, geen wettelijk voorziene verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid auto had, terwijl de schadeverwekkende situatie, de schadeverwekkende persoon en het motorvoertuig waarmee de schade werd veroorzaakt identiek zijn ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. De beide onderdelen van de prejudiciële vraag hebben betrekking op de artikelen 3 en 4 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en op artikel 4, 1°, b , van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.

De artikelen 3 en 4 van de wet van 21 november 1989 luiden : «

Art. 3.§ 1. De verzekering moet waarborgen dat benadeelden schadeloos worden gesteld in geval van burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar, van iedere houder en van iedere bestuurder van het verzekerde motorrijtuig, alsmede van degenen die daarin worden vervoerd en van de werkgever van bovengenoemde personen, wanneer dezen van alle aansprakelijkheid zijn ontheven krachtens artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zulks met uitzondering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van hen die zich door diefstal, geweldpleging of heling de macht over het motorrijtuig hebben verschaft.

De verzekering moet, onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, de schade omvatten welke aan personen en aan goederen wordt toegebracht door feiten die voorgevallen zijn op het grondgebied van de Staten die de Koning bepaalt. Hierin is begrepen de schade toegebracht aan personen die, onder welke titel ook, worden vervoerd door het verzekerd motorrijtuig.

Van de verzekering kan niettemin worden uitgesloten, de schade aan : 1° het verzekerd voertuig;2° de door dit voertuig vervoerde goederen met uitzondering van de persoonlijke kleding en bagage van de vervoerde personen, de garantie met betrekking tot de persoonlijke kleding en bagage kan beperkt worden tot honderdduizend frank per persoon. De verzekering moet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekken voor de schade die het motorrijtuig heeft veroorzaakt, zoals die aansprakelijkheid voortvloeit uit de toepasselijke wet.

De verzekering met betrekking tot een bij artikel 1 met een motorrijtuig gelijkgestelde aanhangwagen moet alleen de schade dekken die door de niet gekoppelde aanhangwagen wordt veroorzaakt. § 2. De dekking moet onbeperkt zijn.

Voor stoffelijke schade, veroorzaakt door brand of ontploffing kan de dekking tot vijftig miljoen frank per schadegeval beperkt worden.

In de gevallen bedoeld in artikel 8, kan de dekking worden beperkt tot vijfhonderd miljoen frank per schadegeval. § 3. Dit artikel vindt geen toepassing op schade te vergoeden overeenkomstig de wetgeving betreffende de aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie.

Voor de stoffelijke schade die niet door deze wetgeving gedekt is en voortkomt uit of het gevolg is van een kernongeval in de zin van artikel 1, a) , i), van het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960, kan de dekking worden beperkt tot vijftig miljoen frank per schadegeval. § 4. De Koning kan op 1 januari van elk jaar de in de voorgaande paragrafen bedoelde bedragen aanpassen volgens de ontwikkeling van het indexcijfer der consumptieprijzen van het Rijk, met als basis het indexcijfer van 1 januari 1983.

Art. 4.§ 1. Niemand kan van het voordeel van de vergoeding uitgesloten worden om reden van zijn hoedanigheid van verzekerde, met uitzondering van diegene die van alle aansprakelijkheid ontheven is krachtens artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Van het voordeel van de vergoeding kunnen nochtans worden uitgesloten, wanneer ze geen lichamelijke letsels hebben opgelopen : - de bestuurder van het motorrijtuig; - de verzekeringnemer; - de eigenaar en de houder van het verzekerd motorrijtuig; - de echtgenoot van de bestuurder, van de verzekeringnemer, van de eigenaar of van de houder van dat motorrijtuig; - de bloed- of aanverwanten in rechte lijn van een van de voornoemde personen, wanneer deze bij hem inwonen en door hem onderhouden worden. § 2. Van de verzekering kan worden uitgesloten de schade die voortvloeit uit het deelnemen van het motorrijtuig aan snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsritten of -wedstrijden, waartoe van overheidswege verlof is verleend overeenkomstig artikel 8. » Artikel 4, 1°, b , van de bijlage van het koninklijk besluit van 14 december 1992 luidt : « 1° De dekking van deze overeenkomst strekt zich uit, zonder dat hiervoor een mededeling vereist is, tot de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de verzekeringsnemer alsmede van diens echtgenoot en kinderen, indien deze bij hem inwonen en de wettelijke leeftijd om een motorrijtuig te besturen bereikt hebben, in hun hoedanigheid van bestuurder of van burgerrechtelijk aansprakelijke voor de bestuurder : [...] b) van een aan derden toebehorend motorrijtuig, dat zij toevallig zouden besturen, zelfs terwijl het omschreven rijtuig in gebruik is. Wanneer de verzekeringsnemer een rechtspersoon is, is de dekking verworven voor de bestuurder van het omschreven rijtuig waarvan de identiteit in de bijzondere voorwaarden vermeld is, alsook voor zijn echtgenoot en kinderen, indien deze bij hem inwonen en de wettelijke leeftijd om een motorrijtuig te besturen bereikt hebben, in hun hoedanigheid van bestuurder of in hun hoedanigheid van burgerrechtelijk aansprakelijke voor de bestuurder.

Onder derden ' in de zin van dit artikel wordt verstaan, elke andere persoon dan : - de verzekeringnemer van deze overeenkomst en, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de bestuurder bedoeld in a) of b) ; - zijn echtgenoot; - zijn bij hem inwonende kinderen; - de eigenaar of de houder van het omschreven rijtuig zelf. [...] » B.2. Het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag noopt tot vergelijking van een categorie van personen, die « achter het stuur hebben plaatsgenomen » en die, terwijl het motorrijtuig stilstaat, een schadeverwekkende handeling stellen, met een categorie van personen die in de hoedanigheid van passagier van het motorrijtuig in dezelfde omstandigheden en op dezelfde wijze schade hebben veroorzaakt. Volgens de bewoordingen van de vraag zou de verplichte verzekering de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de eerste categorie van personen dekken voor de schade die is veroorzaakt, terwijl « bij de tweede categorie geen dekking verschuldigd is door het enkele feit dat de eerste categorie van personen geen wettelijk verplichte verzekering heeft afgesloten ».

B.3.1. Het Hof stelt vast dat, indien het motorrijtuig overeenkomstig de verplichting opgelegd in artikel 2 van de wet van 21 november 1989 verzekerd is, er geen verschil in behandeling bestaat tussen de in het eerste onderdeel van de vraag aangehaalde categorieën van personen, daar zowel de burgerlijke aansprakelijkheid van de bestuurder als van de passagier wordt verzekerd. Een dergelijk onderscheid bestaat evenmin indien het motorrijtuig niet is verzekerd en de eigenaar, op wie de verplichting tot het sluiten van een verzekering overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de wet van 21 november 1989 rust, die verplichting niet is nagekomen : in een dergelijke hypothese wordt noch de burgerlijke aansprakelijkheid van de eigenaar, noch die van de passagier gedekt.

B.3.2. Aangezien het in het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag beschreven verschil in behandeling niet bestaat, dient dat onderdeel van de prejudiciële vraag niet te worden beantwoord.

B.4. Volgens de bewoordingen van het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag wordt een categorie van personen, inzittenden van een verzekerd motorrijtuig en aansprakelijk voor de schade toegebracht aan een slachtoffer, vergeleken met de categorie van personen, inzittenden van een niet-verzekerd motorrijtuig en aansprakelijk voor de schade toegebracht aan een slachtoffer. De ongelijke behandeling zou voortvloeien uit het feit dat het slachtoffer in het ene geval wel en in het andere geval niet zal worden vergoed door de wettelijke verzekeraar burgerlijke aansprakelijkheid.

In werkelijkheid klaagt de vraag het verschil in behandeling aan tussen de slachtoffers van een schadeverwekkende handeling gesteld door een inzittende van een verzekerd motorrijtuig en de slachtoffers van een schadeverwekkende handeling gesteld door een inzittende van een niet-verzekerd motorrijtuig. In het eerste geval zal de verzekeraar van de eigenaar van het motorrijtuig overeenkomstig artikel 3 van de wet van 21 november 1989 het slachtoffer schadeloos stellen, ongeacht of de fout te wijten is aan de bestuurder dan wel aan de passagier van het verzekerde motorrijtuig. In het tweede geval zal die verzekeraar die schade niet dekken. Uit het verwijzingsvonnis blijkt tevens dat de eigen verzekeraar burgerlijke aansprakelijkheid van de inzittende slechts tegemoet komt indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, 1°, b , van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, met andere woorden indien die inzittende de schadeverwekkende handeling stelt in zijn hoedanigheid van toevallige bestuurder van andermans motorrijtuig.

B.5. Met de wet van 21 november 1989 heeft de wetgever verder willen bouwen op de doelstellingen van de wet van 1 juli 1956, namelijk de slachtoffers van verkeersongevallen waarin motorrijtuigen betrokken zijn beschermen en hen een zekere en snelle schadeloosstelling verschaffen in de persoon van de aansprakelijkheidsverzekeraar (Parl.

St., Senaat, 1988-1989, nr. 696/2, pp. 6 en 7; Parl. St., Kamer, 1954-1955, nr. 351/4, pp. 2 en 3), en heeft hij tevens die wet willen actualiseren.

B.6. Het betwiste onderscheid in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk het al dan niet verzekerd zijn van het motorrijtuig, en is pertinent ten opzichte van het doel van de wet.

Gelet op de risico's die het in het verkeer brengen van een motorrijtuig met zich meebrengt voor andere weggebruikers, is het adequaat te stellen dat motorrijtuigen alleen tot het verkeer op de openbare weg worden toegelaten indien de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe zij aanleiding geven, gedekt is door een verzekeringsovereenkomst en waarbij de verplichting die verzekering aan te gaan principieel ten laste wordt gelegd van de eigenaar van het motorrijtuig. Doordat aldus in principe alleen verzekerde motorrijtuigen aan het verkeer deelnemen, krijgen de slachtoffers van een verkeersongeval de waarborg dat zij in de meeste gevallen voor hun schade zullen worden vergoed door een verzekeraar, op grond van een verzekeringsovereenkomst die voldoet aan de bepalingen van de wet van 21 november 1989.

B.7. Een dergelijk verzekeringsmechanisme, dat gebaseerd is op de verplichting tot het sluiten van een verzekering, kan niet als onverantwoord worden beschouwd. Gelet op de ruime omschrijving van de verzekerde personen in de artikelen 3 en 4 van de wet, op de regel dat geen motorrijtuig mag worden ingeschreven als het niet gedekt is tegen de burgerrechtelijke aansprakelijkheid (artikelen 6 en volgende) en op de strafbepalingen bepaald in hoofdstuk V van de wet van 21 november 1989, heeft de wetgever voldoende maatregelen genomen teneinde te waarborgen dat, in principe, enkel verzekerde motorrijtuigen in het verkeer worden gebracht en dat verkeersslachtoffers aldus voor hun schade zullen worden vergoed. Daarenboven heeft de wetgever voorzien in de oprichting van een Gemeenschappelijk Waarborgfonds, dat tegemoet komt in de schadeloosstelling van slachtoffers die, niettegenstaande de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen, onvergoed blijven omdat er geen tegemoetkoming is van enige verzekeringsmaatschappij wegens de niet-naleving van de verzekeringsplicht (artikel 80 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen).

B.8. Het in de memorie van de appellant voor de verwijzende rechter aangeklaagde verschil in behandeling ten opzichte van zijn eigen verzekeraar burgerlijke aansprakelijkheid naargelang de verzekerde persoon schade veroorzaakt in de hoedanigheid van bestuurder van een aan een ander toebehorend motorrijtuig dan wel van passagier van een dergelijk motorrijtuig, houdt verband met artikel 4, 1°, b, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.

Noch artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, aangenomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, noch enige andere grondwets- of wetsbepaling verlenen aan het Hof de bevoegdheid om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de vraag of de bepalingen van een bijlage bij een koninklijk besluit al dan niet bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. In zoverre de prejudiciële vraag ook het onderscheid in behandeling dat eruit voortvloeit aan het Hof had willen voorliggen, valt zij kennelijk niet onder de bevoegdheid van het Hof.

B.9. Het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. - Wat betreft het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag : De artikelen 3 en 4 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen schenden niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat zij enkel in het geval dat het motorrijtuig verzekerd is in de schadeloosstelling van de benadeelden voorzien.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 23 april 2002.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux A. Arts

^