Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 26 april 2004

Uittreksel uit arrest nr. 8/2004 van 21 januari 2004 Rolnummer 2599 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, gesteld door het Hof van Beroep te Gent. Het Arbitrageh samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, R. (...)

bron
arbitragehof
numac
2004200941
pub.
26/04/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 8/2004 van 21 januari 2004 Rolnummer 2599 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 2 januari 2003 in zake de c.v. Intercommunale voor slib- en vuilverwijdering van Antwerpse gemeenten (ISVAG) tegen de Vlaamse Milieumaatschappij, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 15 januari 2003, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales de artikelen 10, 11 en 172, eerste lid, van de Grondwet, in zoverre het de intercommunales op algemene wijze vrijstelt van de heffing bedoeld in hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en dit, aan de ene kant, ten aanzien in het algemeen van de heffingsplichtigen bedoeld in artikel 35bis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en, aan de andere kant ook, meer in het bijzonder, van de publiekrechtelijke rechtspersonen die ook allen onderworpen zijn aan de gezegde milieuheffing ? » (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, in zoverre die bepaling de intercommunales op algemene wijze vrijstelt van de heffing bedoeld in hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoerd bij het decreet van het Vlaamse Gewest van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992 (Belgisch Staatsblad van 11 juli 1992). Daartoe dienen de intercommunales te worden vergeleken, in het algemeen, met de heffingsplichtigen bedoeld in artikel 35bis van laatstgenoemde wet en, in het bijzonder, met de publiekrechtelijke rechtspersonen die eveneens alle onderworpen zijn aan de bedoelde milieuheffing.

B.2. Artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales bepaalt : « Onverminderd de bestaande wetsbepalingen zijn de intercommunales vrijgesteld van alle belastingen ten gunste van de Staat, evenals van alle belastingen ingevoerd door de provincies, de gemeenten of enig andere publiekrechtelijke persoon. » Die bepaling vervangt artikel 17 van de wet van 1 maart 1922 « omtrent de vereeniging van gemeenten tot nut van 't algemeen », met dien verstande dat de woorden « of enig andere publiekrechtelijke persoon » zijn toegevoegd.

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt ondubbelzinnig dat die toevoeging ook de gemeenschappen en de gewesten beoogt (Parl. St., Kamer, 1985-1986, nr. 125/11, p. 82).

B.3. De in het geding zijnde bepaling, net als de bepaling die zij heeft vervangen, gaat terug op artikel 13 van de wet van 18 augustus 1907 « betreffende de vereenigingen van gemeenten en van particulieren tot het inrichten van waterleidingen » (Belgisch Staatsblad van 5 september 1907). De fiscale vrijstelling van de intercommunales werd tijdens de parlementaire voorbereiding van die wet, in de memorie van toelichting, als volgt verantwoord : « De maatschappijen waarop dit wetsontwerp betrekking heeft, zijn opgericht met een doel van algemeen belang; zij nemen de taak op zich een gemeentelijke plicht te vervullen : het lijkt rechtmatig hun het vervullen van die taak te vergemakkelijken door hun de fiscale voordelen toe te kennen die de gemeenten, in wier plaats zij optreden, zouden genieten. » (Pasin., 1907, p. 206 - vertaling van het Hof) Uit die motivering kan worden afgeleid dat de in het geding zijnde bepaling gerechtvaardigd is wanneer zij tot gevolg heeft de intercommunales vrij te stellen van belastingen waaraan de gemeenten niet zijn onderworpen.

B.4. Te dezen zijn de gemeenten als publiekrechtelijke rechtspersonen evenwel onderworpen aan de heffing bedoeld in hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoerd bij het voormelde decreet van 25 juni 1992.

Rekening houdend met de in B.3 aangegeven doelstelling van de vrijstelling in artikel 26 van de wet van 22 december 1986, is het verschil in behandeling van de intercommunales en de gemeenten, wat de in het geding zijnde heffing betreft, niet verantwoord.

B.5. Nu het discriminerend karakter van de vrijstelling in artikel 26 van de wet van 22 december 1986 is vastgesteld, in zoverre de intercommunales worden vergeleken met de gemeenten, dient niet meer te worden onderzocht of zij bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, in zoverre de intercommunales worden vergeleken met de in artikel 35bis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging bedoelde heffingsplichtigen in het algemeen.

B.6. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales schendt de artikelen 10, 11 en 172, eerste lid, van de Grondwet, in zoverre het tot gevolg heeft de intercommunales vrij te stellen van de heffing bedoeld in hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoerd bij het decreet van het Vlaamse Gewest van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 januari 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^