Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 mei 2005

Uittreksel uit arrest nr. 77/2005 van 27 april 2005 Rolnummers 2893 en 2986 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 25, 26 en 82 van de faillissementwet van 8 augustus 1997, zoals gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2005201395
pub.
27/05/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 77/2005 van 27 april 2005 Rolnummers 2893 en 2986 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 25, 26 en 82 van de faillissementwet van 8 augustus 1997, zoals gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik en het Hof van Beroep te Luik.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij vonnis van 21 januari 2004 in zake de n.v. DaimlerChrysler Financial Services tegen P. Boldo, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 26 januari 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Luik de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schenden de artikelen 25, 26 en 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat de borg of de echtgenoot van een gefailleerde die de tenuitvoerlegging van zijn verbintenis tegenover een schuldeiser van de gefailleerde heeft kunnen vermijden, zich in een gunstigere situatie bevindt dan de borg of de echtgenoot van een gefailleerde die, voordat de beslissing over verschoonbaarheid is gevallen, tot tenuitvoerlegging zijn gedwongen, terwijl de verschoonbaarheid van de gefailleerde hun evenzeer ten goede komt ? »;2. « Schenden de artikelen 25, 26 en 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat de verschoonbaar verklaarde gefailleerde de gevolgen van de verschoonbaarheid ten volle zal genieten voor het passief dat bij de sluiting van het faillissement onbetaald is, terwijl de echtgenoot of borg van de gefailleerde de facto dat voordeel kan worden ontnomen doordat de middelen van tenuitvoerlegging die tegen hen worden aangewend, niet zijn geschorst ? ». b. Bij arrest van 22 april 2004 in zake de n.v. CBC Banque tegen P.-E. Defrance en L. Corman, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 27 april 2004, heeft het Hof van Beroep te Luik twee identieke prejudiciële vragen gesteld.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 2893 en 2986 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1.1. Het Hof wordt gevraagd of de artikelen 25, 26 en 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden doordat zij aanleiding zouden geven tot een verschil in behandeling tussen bepaalde borgen of echtgenoten van een gefailleerde, enerzijds, en tussen die laatsten en de gefailleerde hoofdschuldenaar, anderzijds.

B.1.2. Artikel 25 van de voormelde wet bepaalt : « Het vonnis van faillietverklaring doet elk beslag gelegd ten verzoeke van de gewone en algemeen bevoorrechte schuldeisers ophouden.

Indien de dag van de gedwongen verkoop van de in beslag genomen roerende of onroerende goederen reeds voor dat vonnis was bepaald en door aanplakking bekendgemaakt, geschiedt die verkoop voor rekening van de boedel.

Wanneer evenwel het belang van de boedel het vereist, kan de rechter-commissaris op verzoek van de curators uitstel of afstel van de verkoop toestaan ».

B.1.3. Artikel 26 van dezelfde wet bepaalt : « Alle middelen van tenuitvoerlegging strekkende tot betaling van de schuldvorderingen die bevoorrecht zijn op de roerende goederen die tot de failliete boedel behoren, worden geschorst tot aan de sluiting van het proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen, behoudens alle maatregelen tot bewaring van recht en het door de eigenaar verkregen recht om verhuurde goederen weer in bezit te nemen.

In dit laatste geval houdt de bij dit artikel bepaalde schorsing van de middelen van tenuitvoerlegging van rechtswege op ten voordele van de eigenaar.

Wanneer evenwel het belang van de boedel het vereist en op voorwaarde dat een tegeldemaking van de roerende goederen kan worden verwacht die de bevoorrechte schuldeisers niet benadeelt, kan de rechtbank op verzoekschrift van de curators, na de betrokken bijzonder bevoorrechte schuldeiser bij gerechtsbrief te hebben opgeroepen, de schorsing van de tenuitvoerlegging bevelen en dit voor een maximumtermijn van een jaar te rekenen van de faillietverklaring ».

B.1.4. Artikel 82 van de wet, zoals gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, bepaalt : « De verschoonbaarheid doet de schulden van de gefailleerde teniet en ontslaat de natuurlijke personen die zich kosteloos borg hebben gesteld voor een verbintenis van de gefailleerde van hun verplichtingen.

De echtgenoot van de gefailleerde die zich persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schuld van deze laatste, wordt ingevolge de verschoonbaarheid bevrijd van die verplichting.

De verschoonbaarheid heeft noch gevolgen voor de onderhoudsschulden, noch voor de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde schuld heeft ».

B.1.5. De wet van 2 februari 2005 heeft artikel 82, tweede lid, als volgt vervangen : « De echtgenoot van de gefailleerde die persoonlijk aansprakelijk is voor de schuld van deze laatste, wordt ingevolge de verschoonbaarheid bevrijd van die verplichting ».

Die wijziging heeft geen weerslag op de aan het Hof voorgelegde rechtsvragen.

B.2.1. Bij het arrest nr. 114/2004 van 30 juni 2004 heeft het Hof de artikelen 81, 1°, en 82, eerste lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, vernietigd. Het heeft echter de gevolgen van de vernietigde bepalingen gehandhaafd totdat nieuwe bepalingen in werking treden, en uiterlijk tot 31 juli 2005.

B.2.2. Aangezien de gevolgen van die bepalingen zijn gehandhaafd, moeten de verwijzende rechters die bepalingen toepassen bij het beslechten van de voor hen hangende geschillen. Het Hof moet dus antwoorden op de vragen zoals ze zijn gesteld, en die verschillen van de rechtsvragen die zijn beslecht bij het arrest nr. 114/2004 van 30 juni 2004.

B.3. Het Hof onderzoekt de artikelen 25, 26 en 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 in de interpretatie van de verwijzende rechters volgens welke de schuldeisers de borg of echtgenoot van een gefailleerde hoofdschuldenaar kunnen aanspreken vóór de sluiting van het faillissement.

B.4. De twee vragen hebben betrekking op de situatie waarin de kosteloze borg en de echtgenoot van de gefailleerde zich bevinden gedurende de periode die verloopt tussen de opening van het faillissement en de sluiting ervan : indien de gefailleerde verschoonbaar wordt verklaard, worden beide medeverbondenen van hun verbintenis bevrijd; zij kunnen echter tot op dat ogenblik ieder worden verplicht tot tenuitvoerlegging ervan omdat de faillietverklaring tegenover hen de vervolging niet opschort.

Aangezien de situatie van de kosteloze borg en die van de echtgenoot op dat gebied identiek zijn, kunnen de twee vragen samen worden behandeld.

B.5. Bij zijn arrest nr. 69/2002 heeft het Hof geoordeeld dat het onverantwoord was « dat een rechter [niet] wordt toegestaan te beoordelen of er geen aanleiding is om [de borg eveneens] te bevrijden, in het bijzonder wanneer zijn verbintenis van belangeloze aard is ». Het heeft dezelfde redenering gevolgd voor de echtgenoot van de gefailleerde in zijn arrest nr. 78/2004.

B.6. De wetgever heeft die situatie rechtgezet door de natuurlijke persoon die zich kosteloos borg heeft gesteld, automatisch van zijn verplichtingen te ontslaan en door de echtgenoot automatisch te bevrijden wanneer de gefailleerde verschoonbaar wordt verklaard. Dat automatisme is niet van die aard dat de in de arresten nrs. 69/2002 en 78/2004 vastgestelde discriminatie op adequate wijze wordt weggewerkt, zoals het Hof heeft vastgesteld in zijn arrest nr. 114/2004 waarbij het Hof artikel 82, eerste lid, heeft vernietigd, met handhaving van de gevolgen tot uiterlijk 31 juli 2005.

Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 4 september 2002 werd gesuggereerd dat « de opschorting van de vervolging die voortvloeit uit het vonnis van faillietverklaring, wordt uitgebreid tot de echtgenoot van de gefailleerde » (Parl. St., Senaat, 2001-2002, nr. 2-877/8, p. 86). Die bekommernis werd echter niet weergegeven in de tekst van de wet. Op dezelfde wijze heeft de Minister van Justitie, tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 2 februari 2005 tot wijziging van artikel 82, tweede lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, opgemerkt dat « er tijdens de procedure een ware wedloop vanwege de schuldeisers op de borg [kan] ontstaan, waardoor de doelstelling van het voorstel volledig zou worden uitgehold » en dat er « dan ook [diende] te worden voorzien in een dergelijke opschortingsmogelijkheid ten gunste van de borg ». Zij heeft bijgevolg voorgesteld die kwestie opnieuw te bespreken « naar aanleiding van het onderzoek van het wetsontwerp dat de Regering later zal indienen » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1320/002, p. 9).

B.7. Door niet te voorzien in de mogelijkheid dat de rechter - en dat terwijl de voormelde artikelen 25 en 26 de vervolging tegen de gefailleerde opschorten - kan oordelen of, en onder welke voorwaarden, de vervolging moet worden opgeschort ten aanzien van de kosteloze borg en de echtgenoot van de gefailleerde in afwachting van de sluiting van het faillissement en in voorkomend geval van de beslissing over de verschoonbaarheid van de gefailleerde, heeft de wetgever de werking van de bepalingen van artikel 82 grotendeels tenietgedaan.

Bij artikel 22 van de wet worden de niet-vervallen schulden van de gefailleerde opeisbaar gemaakt en, aangezien die laatste in staking van betaling is, kan de schuldeiser zich onmiddellijk wenden tot de medeverbondenen die deze schulden binnen de perken van hun verbintenis moeten betalen. De verschoonbaarheid die achteraf aan de gefailleerde zou worden toegekend, kan niet tot gevolg hebben dat de medeverbondenen van hun verplichtingen worden ontslagen indien de schuldeiser intussen een in kracht van gewijsde gegane beslissing tegen hen heeft verkregen, zodat die medeverbondenen het slachtoffer zouden zijn van de discriminatie die het Hof in de arresten nrs. 69/2002 en 78/2004 heeft vastgesteld.

B.8. De prejudiciële vragen dienen bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 82, eerste en tweede lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 27 april 2005, door rechter P. Martens, ter vervanging van voorzitter M. Melchior, wettig verhinderd zijnde de uitspraak van dit arrest bij te wonen.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wnd. voorzitter, P. Martens.

^