Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 februari 2007

Uittreksel uit arrest nr. 182/2006 van 29 november 2006 Rolnummer 3892 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 57 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het van kracht was vóór de wijziging ervan bij de program Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henn(...)

bron
arbitragehof
numac
2007200404
pub.
13/02/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 182/2006 van 29 november 2006 Rolnummer 3892 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 57 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het van kracht was vóór de wijziging ervan bij de programmawet (I) van 24 december 2002, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 20 januari 2006 in zake P. Speeckaert en I. de Broux tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 februari 2006, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 57 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing voor de wijziging door de wet van 24 december 2002, de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet doordat het de aftrek als beroepskosten weigert van kosten waarvoor geen fiches en samenvattende opgave werden opgemaakt, ongeacht het feit of deze kosten door de genieter spontaan werden aangegeven in een regelmatige en tijdige aangifte ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 57 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992), zoals het van kracht was vóór de wijziging ervan bij de programmawet (I) van 24 december 2002.

De in het geding zijnde bepaling luidt : « De volgende kosten worden slechts als beroepskosten aangenomen wanneer ze worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave die worden overgelegd in de vorm en binnen de termijn die de Koning bepaalt : 1° commissies, makelaarslonen, handels- of andere restorno's, toevallige of niet-toevallige vacatiegelden of erelonen, gratificaties, vergoedingen of voordelen van alle aard die voor de verkrijgers beroepsinkomsten zijn;2° bezoldigingen, pensioenen, renten of als zodanig geldende toelagen, betaald aan personeelsleden, aan gewezen personeelsleden of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van de sociale voordelen die ten name van de verkrijgers zijn vrijgesteld;3° vaste vergoedingen toegekend aan de leden van het personeel als terugbetaling van werkelijke eigen kosten van de werkgever ». De voormelde sommen kunnen slechts als beroepskosten worden aangenomen indien diegene die ze betaalt daaromtrent het bewijs levert door middel van « individuele fiches » en een « samenvattende opgave » (Parl. St., Kamer, 1979-1980, nr. 323/47, p. 40).

B.2.1. De verwijzende rechter beoogt van het Hof te vernemen of de in het geding zijnde bepaling een discriminatie instelt doordat zij geen onderscheid maakt tussen, enerzijds, de belastingplichtige die de bedoelde kosten niet op de voorgeschreven wijze heeft verantwoord zodat de aftrek als beroepskosten wordt geweigerd, maar waarbij de verkrijger die sommen spontaan in zijn aangifte heeft opgenomen en, anderzijds, de belastingplichtige die de bedoelde kosten evenmin op de voorgeschreven wijze heeft verantwoord, maar waarbij de verkrijger die sommen niet spontaan in zijn aangifte heeft opgenomen.

B.2.2. Door het opleggen van een strikte verantwoordingsplicht heeft de wetgever zich willen verzekeren van de effectieve medewerking van de belastingplichtigen. De belastingplichtige loopt een sanctie op - de weigering van de aftrek als beroepskosten - indien hij de bijzondere identificatieplicht niet naleeft en aldus de fiscus verhindert na te gaan of die betalingen bij de verkrijger wel hun geëigend fiscaal stelsel hebben ondergaan.

De bedoelde verantwoordingsstukken beogen de werkelijkheid en de aftrekbaarheid van de door de belastingplichtige aangevoerde betalingen na te gaan en de overeenkomstige bedragen tijdig te belasten bij de verkrijgers.

B.2.3. Het niet opmaken van individuele fiches en samenvattende opgaven is in beginsel een voldoende aanleiding om de aftrek als beroepskosten te verwerpen. De wet legt geen verband tussen de aftrek van beroepskosten en het al dan niet belasten ervan voor de verkrijgers. Bovendien is een frauduleuze intentie niet vereist.

B.2.4. Het Hof moet onderzoeken of de maatregel redelijk verantwoord is doordat hij geldt op een dermate algemene en absolute wijze. De eisende partijen voor de verwijzende rechter, op wier verzoek de prejudiciële vraag is gesteld, beweren in dat verband dat de aftrek als beroepskosten, in het geval dat de voorgeschreven verantwoordingsstukken niet worden overgelegd, zou moeten worden toegestaan wanneer die nalatigheid de aanslag van de verkrijger niet heeft belet en aan de goede trouw van de betrokkenen niet kan worden getwijfeld.

B.3.1. Het is gewettigd dat de wetgever ernaar streeft de fiscale fraude te voorkomen en de belangen van de Schatkist te vrijwaren, vanuit de zorg voor gerechtigheid en om de taken van algemeen belang waarmee hij is belast zo goed mogelijk te vervullen.

Het voorschrift om de verantwoordingsstukken over te leggen strekt ertoe de belastingplichtigen te dwingen hun verplichting na te komen om in de wettelijke vorm en binnen de wettelijke termijn de fiscale administratie de inlichtingen te bezorgen die het haar mogelijk maken tot de aanslag van de verkrijgers van de inkomsten over te gaan. De maatregel is pertinent ten opzichte van de doelstellingen van de wetgever aangezien hij het mogelijk maakt de fiscale fraude te bestrijden.

B.3.2. Aannemen dat de aangegeven beroepskosten niet zouden mogen worden verworpen wanneer de belastingplichtige de bijzondere verantwoordingsplicht niet heeft nageleefd maar waarbij toch die sommen door de verkrijger ervan spontaan werden aangegeven zodat de verkrijger op die bedragen werd of kon worden belast, zou de sanctie van de verwerping van de aftrek als beroepskosten haar slagkracht ontnemen en zou het ontradende effect wegnemen dat de wetgever heeft beoogd. De belastingplichtige zal immers, in die omstandigheden, niet ertoe worden aangezet zijn medewerking aan de fiscus te verlenen.

Bovendien is het bijzonder moeilijk, zo niet nagenoeg onmogelijk, na te gaan of de nalatige belastingplichtige te goeder trouw heeft gehandeld.

B.4. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 57 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het van kracht was vóór de wijziging ervan bij de programmawet (I) van 24 december 2002, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 29 november 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^