Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 februari 2008

Uittreksel uit arrest nr. 150/2007 van 5 december 2007 Rolnummer 4122 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 21, § 2, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, zoals van toepassing vóór de wijziging Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, de rechters R(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008200313
pub.
11/02/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 150/2007 van 5 december 2007 Rolnummer 4122 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 21, § 2, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, zoals van toepassing vóór de wijziging ervan bij artikel 217, 3°, van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Nijvel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, de rechters R. Henneuse, E. De Groot, J.-P. Snappe en E. Derycke, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989, emeritus voorzitter A. Arts, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 22 december 2006 in zake Françoise Collet tegen de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 januari 2007, heeft de Arbeidsrechtbank te Nijvel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 21, § 2, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, zoals het van kracht is op de datum van dit vonnis en tot op 31 december 2006 inbegrepen, de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het het genot van een overlevingsrente niet toekent aan de weduwenaar of de weduwe van een vooroverleden verzekerde die tewerkgesteld is geweest overzee, wanneer het huwelijk minder dan één jaar heeft geduurd, ook al werd het overlijden veroorzaakt door een na de datum van het huwelijk voorgekomen ongeval, terwijl krachtens artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers de weduwenaar of de weduwe van een vooroverleden werknemer die in België is tewerkgesteld geweest een overlevingspensioen geniet, ook al heeft het huwelijk minder dan één jaar geduurd, wanneer het overlijden te wijten is aan een na de datum van het huwelijk voorgekomen ongeval ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt gevraagd naar de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 21, § 2, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, in de versie die van toepassing was vóór de wijziging ervan bij artikel 217 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen.

In die versie bepaalde artikel 21, § 2, van de voormelde wet van 17 juli 1963 : « Wanneer de verzekerde ongehuwd, weduwnaar of uit de echt gescheiden is, wordt het met het oog op het vormen van de weduwenrente [verzekerd kapitaal] aan het Solidariteits- en perequatiefonds gestort.

Ingeval de verzekerde huwt na in genot te zijn getreden van de ouderdomsrente, wordt aan de weduwe een rente toegekend, voor zover het overlijden niet heeft plaats gehad binnen het jaar na het huwelijk. Indien de echtgenote even oud is als de verzekerde, is het bedrag van de rente gelijk aan 60 pct. van de bij artikel 20, § 1, bepaalde rente. De weduwenrente komt ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds ».

B.2. Het Hof wordt gevraagd naar een mogelijke discriminatie tussen, enerzijds, de weduwnaars en weduwen van een werknemer die in België tewerkgesteld is geweest, die een overlevingspensioen kunnen genieten wanneer hun huwelijk geen jaar heeft geduurd indien het overlijden wordt veroorzaakt door een ongeval dat dateert van na het huwelijk, en, anderzijds, de weduwnaars en weduwen van een verzekerde die overzee tewerkgesteld is geweest, die geen overlevingsrente kunnen genieten wanneer hun huwelijk geen jaar heeft geduurd, zelfs wanneer het overlijden wordt veroorzaakt door een ongeval dat dateert van na het huwelijk.

B.3. Artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, zoals het is vervangen bij artikel 107 van de wet van 15 mei 1984, bepaalt : « Het overlevingspensioen wordt slechts toegekend indien, op de datum van het overlijden, de langstlevende echtgenoot ten minste één jaar met de overleden werknemer gehuwd was. Het huwelijk dient nochtans niet een jaar te duren indien één van de volgende voorwaarden vervuld is : - er is een kind geboren uit het huwelijk; - op het ogenblik van het overlijden is er een kind ten laste waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontving; - het overlijden is het gevolg van een na de datum van het huwelijk voorgekomen ongeval of werd veroorzaakt door een beroepsziekte opgedaan tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van het beroep, van een door de Belgische Regering toevertrouwde opdracht of van in het kader van de Belgische technische bijstand verrichte prestaties, voor zover de aanvang of de verergering van deze ziekte na de datum van het huwelijk plaatsvond.

In geval van postume geboorte binnen de driehonderd dagen na het overlijden gaat het overlevingspensioen, voor zover de aanvraag binnen de twaalf maanden na de geboorte is ingediend, in op de eerste dag van de maand tijdens welke de echtgenoot overleden is, zo hij bij zijn overlijden nog geen pensioen genoot, en op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke de echtgenoot overleden is, zo hij reeds een pensioen genoot bij zijn overlijden ».

Krachtens artikel 1 van het voormelde koninklijk besluit is die bepaling van toepassing op de werknemers die in België tewerkgesteld zijn geweest, ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst, behalve die waardoor de werknemers in aanmerking komen voor een van de pensioenregelingen als bedoeld in artikel 2.

B.4. Het verschil in behandeling tussen de overlevende echtgenoten van een in België tewerkgestelde werknemer of van een overzee tewerkgestelde verzekerde, wat het voordeel van het overlevingspensioen betreft, heeft dus betrekking op het al dan niet bestaan van uitzonderingen - te dezen het overlijden te wijten aan een ongeval dat dateert van na het huwelijk - op de voorwaarde dat de minimale duurtijd van het huwelijk één jaar bedraagt.

B.5. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.6.1. Door een voorwaarde op te leggen van een minimumduur van één jaar huwelijk voor het toekennen van een overlevingspensioen aan de langstlevende echtgenoot van een werknemer van wie de beroepsactiviteit het recht op een dergelijk pensioen opende, heeft de wetgever bepaalde misbruiken willen ontmoedigen, zoals het huwelijk in extremis, waarvan de enige bedoeling is het de langstlevende echtgenoot mogelijk te maken het overlevingspensioen te genieten.

B.6.2. De vereiste van een minimumduur van één jaar huwelijk is een objectief criterium dat beantwoordt aan de doelstelling van de wetgever om bepaalde misbruiken ter zake te vermijden.

B.7. In het socialezekerheidsstelsel van de krachtens een arbeidsovereenkomst in België tewerkgestelde werknemers heeft de wetgever uitzonderingen vastgesteld, die strikt zijn omschreven, op het beginsel dat de langstlevende echtgenoot alleen aanspraak kan maken op een overlevingspensioen indien het huwelijk meer dan één jaar vóór het overlijden is gesloten. Die uitzonderingen gaan uit van de idee dat in bepaalde situaties de omstandigheden aantonen dat, hoewel het overlijden minder dan één jaar na het huwelijk heeft plaatsgehad, dit huwelijk niet alleen is aangegaan om het overlevingspensioen te verkrijgen.

Die uitzonderingen op de voorwaarde van minimale duurtijd van het huwelijk bestaan eveneens in het socialezekerheidsstelsel van de zelfstandigen (artikel 4, § 1, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967) en in de socialezekerheidsregeling voor de ambtenaren van de openbare diensten (artikel 2, § 1, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen).

B.8.1. Naar luid van artikel 1 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid is de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid (DOSZ) een openbare instelling die belast is met het uitvoeren van de verzekeringen waarin de wet voorziet.

Artikel 12 bepaalt onder meer dat « aan de [...] facultatieve ouderdoms- en overlevingsverzekering [...] kan [...] worden deelgenomen door » de personen die hun beroepsactiviteit uitoefenen in de door de Koning aangewezen overzeese landen.

Artikel 14 bepaalt dat de verzekerden of hun werkgevers, onder de bij de wet bepaalde voorwaarden, aan de Dienst bijdragen kunnen storten die onder meer zijn bestemd voor de ouderdoms- en overlevingsverzekering, en waarvan de minimum- en maximumbedragen, krachtens artikel 15, door de Koning worden vastgesteld.

Naar luid van artikel 17, a), is de bijdrage bestemd « ten belope van 70 % tot het financieren van de ouderdoms- en overlevingsrenten, ten laste van het Pensioenfonds ».

Artikel 20 bepaalt de levenslange ouderdomsrente die de verzekerden genieten.

Artikel 21 bepaalt het bedrag waarop de overlevende echtgenoot van de verzekerde die een levenslange rente geniet, recht heeft.

B.8.2. De bij de wet van 17 juli 1963 ingevoerde regeling is een facultatief systeem van sociale zekerheid waarbij zich de personen die in de door de Koning aangewezen overzeese landen werken, kunnen aansluiten.

Die regeling betreft « zowel de agenten [...] die hun diensten verrichten in een openbare sector als de werknemers tewerkgesteld door private ondernemingen bij uitvoering van een kontrakt van dienstverhuring of zelfs personen die een zelfstandige beroepsbedrijvigheid uitoefenen » (Parl. St., Kamer, 1961-1962, nr. 431/1, p. 1).

Die regeling werd uitgewerkt teneinde te « beantwoorden aan de bekommernissen van deze die verlangen overzees een loopbaan te ondernemen of te voltooien en wensen in hun land van herkomst gedekt te zijn door wettelijke bepalingen die een stelsel van sociale verzekeringen voorzien » (ibid. ).

B.8.3. In tegenstelling tot het socialezekerheidsstelsel van de loontrekkenden, dat is gebaseerd op een repartitiesysteem, is het bij de voormelde wet van 17 juli 1963 ingevoerde stelsel van ouderdoms- en overlevingsverzekering « gebaseerd [...] op de individuele kapitalisatie » (ibid., p. 5) wat betreft het berekenen van de ouderdoms- en overlevingsrenten, met de in artikel 58 van de voormelde wet van 17 juli 1963 bedoelde waarborg van de Belgische Staat.

De prestaties waarop de verzekerden aanspraak zullen kunnen maken om reden van de stortingen die op hun rekeningen zijn ingeschreven, worden opgevat als « prestaties die deze aanvullen welke de belanghebbenden kunnen bekomen in het land waar hun beroepsbedrijvigheid uitgeoefend wordt » (ibid., p. 1).

B.9.1. Het bij de wet van 17 juli 1963 ingevoerde stelsel verschilt van het verplichte socialezekerheidsstelsel waarin is voorzien voor de in België tewerkgestelde loontrekkenden.

De deelname aan de overzeese sociale zekerheid sluit bovendien in beginsel de toepassing van de wetgeving in verband met de sociale zekerheid van de loontrekkenden uit.

B.9.2. Wanneer de wetgever beslist om in het socialezekerheidsstelsel van de loontrekkenden én in het overzeese stelsel de minimale duur van één jaar huwelijk op te leggen als voorwaarde om de overlevingsrente te kunnen genieten, streeft die voorwaarde in de beide stelsels dezelfde doelstelling na die, zoals in B.6.2 in herinnering is gebracht, erin bestaat bepaalde misbruiken ter zake te vermijden.

Het is bijgevolg niet verantwoord om voor de overlevende echtgenoten van de overzee tewerkgestelde werknemers en van de in België tewerkgestelde werknemers in een voorwaarde te voorzien waarvan de doelstelling in de beide stelsels dezelfde is, zonder enkel voor de overlevende echtgenoten van de overzee tewerkgestelde werknemers in enige uitzondering op die voorwaarde te voorzien, en zulks voor situaties waarin de omstandigheden aantonen dat, hoewel het overlijden minder dan één jaar na het huwelijk plaatsvond, dat huwelijk niet werd gesloten met de enkele bedoeling om de overlevingsrente te krijgen en dat er dus geen enkel risico van misbruik was.

In die situaties is de voorwaarde van minimale duur van één jaar huwelijk kennelijk onevenredig.

B.10.1. Artikel 217, 3°, van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen heeft overigens artikel 21, § 2, van de wet van 17 juli 1963 vervangen als volgt : « Wanneer de verzekerde ongehuwd, weduwnaar, weduwe of uit de echt gescheiden is, wordt het met het oog op het vormen van de overlevingsrente verzekerd kapitaal aan het Solidariteits- en perequatiefonds gestort.

Ingeval de verzekerde huwt na in genot te zijn getreden van de ouderdomsrente, wordt aan de langstlevende echtgenoot een rente toegekend, voor zover het overlijden niet heeft plaats gehad binnen het jaar na het huwelijk. Indien de langstlevende echtgenoot even oud is als de verzekerde, is het bedrag van de rente gelijk aan 60 % van de bij artikel 20 bepaalde rente. De overlevingsrente komt ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds.

Het huwelijk dient nochtans niet een jaar te duren indien één van de volgende voorwaarden vervuld is : - er is een kind geboren uit het huwelijk; - op het ogenblik van het overlijden is er een kind ten laste waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontving; - het overlijden is het gevolg van een na de datum van het huwelijk voorgekomen ongeval.

In geval van postume geboorte binnen de driehonderd dagen na het overlijden gaat het overlevingspensioen in op de dag van het overlijden, voor zover de aanvraag binnen de twaalf maanden na de geboorte is ingediend ».

Krachtens artikel 239 van de voormelde wet van 20 juli 2006 is artikel 217, 3°, van toepassing op de overlevingspensioenen die worden toegekend ten gevolge van een overlijden dat zich voordoet ten vroegste op 1 januari 2007.

B.10.2. In de parlementaire voorbereiding van 20 juli 2006 wordt uiteengezet dat het nieuwe artikel 21, § 2, van de wet van 17 juli 1963 « een uitzondering [invoert] op de regel dat het huwelijk minstens één jaar moet duren in geval van huwelijk na de pensioeningang » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2518/001, p. 142) en dat die uitzondering « is overgenomen uit de huidige regeling van de werknemerspensioenen » (ibid.).

Die wijziging toont aan dat de wetgever het coherent heeft geacht het overzeese socialezekerheidsstelsel aan te passen door zich te inspireren op dat van de werknemers en ten aanzien van de voorwaarde van de minimale duur van één jaar huwelijk in dezelfde uitzonderingen te voorzien als die waarin het socialezekerheidsstelsel van de werknemers voorziet.

B.11. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In zoverre artikel 21, § 2, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan bij artikel 217, 3°, van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, voor het genot van het overlevingspensioen in geen enkele uitzondering voorziet op de voorwaarde van minimale duur van één jaar huwelijk, schendt het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 5 december 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^