Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 31 juli 2009

Uittreksel uit arrest nr. 103/2009 van 18 juni 2009 Rolnummer 4486 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 21 december 2007 tot wijziging van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen wat Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009202822
pub.
31/07/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 103/2009 van 18 juni 2009 Rolnummer 4486 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 21 december 2007 tot wijziging van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen wat betreft het geslacht in verzekeringsaangelegenheden, ingesteld door de VZW « Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 juni 2008 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 juni 2008, hebben de VZW « Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop », met maatschappelijke zetel te 1060 Brussel, Hollandstraat 13, Yann van Vugt, wonende te 1050 Brussel, Zwanenstraat 50, en Charles Basselier, wonende te 7120 Vellereille-les-Brayeux, route Provinciale 47, beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 21 december 2007 tot wijziging van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen wat betreft het geslacht in verzekeringsaangelegenheden (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2007, derde editie). (...) II. In rechte (...) B.1. Bij het Hof is een beroep aanhangig gemaakt tot vernietiging van de wet van 21 december 2007 « tot wijziging van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen wat betreft het geslacht in verzekeringsaangelegenheden ».

Die wet bepaalt : «

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Deze wet zet richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten om.

Art. 3.Artikel 10 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen wordt vervangen als volgt : '

Art. 10.§ 1. In afwijking van artikel 8 kan een proportioneel direct onderscheid gemaakt worden op grond van het geslacht voor de bepaling van verzekeringspremies en -prestaties, als het geslacht een bepalende factor is bij de beoordeling van het risico op basis van relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens.

Deze afwijking geldt enkel voor de levensverzekeringsovereenkomsten in de zin van artikel 97 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. § 2. Kosten die verband houden met zwangerschap en moederschap mogen vanaf 21 december 2007 in geen geval nog tot verschillen in verzekeringspremies en -prestaties leiden. § 3. De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen verzamelt de in § 1 bedoelde actuariële en statistische gegevens, maakt ze uiterlijk op 20 juni 2008 en de geactualiseerde gegevens daarna om de twee jaar bekend en publiceert ze op haar internetpagina.

Die gegevens worden om de twee jaar geactualiseerd.

De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen is gemachtigd de daartoe benodigde gegevens bij de betrokken instellingen, ondernemingen of personen op te vragen. Zij bepaalt welke gegevens moeten worden overgezonden, alsook de wijze waarop en de vorm waarin dit moet gebeuren. § 4. De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen verstrekt de Europese Commissie uiterlijk op 21 december 2009 de gegevens waarover zij krachtens dit artikel beschikt. Zij bezorgt deze gegevens aan de Europese Commissie, telkens als ze worden geactualiseerd. § 5. De Wetgevende Kamers evalueren vóór 1 maart 2011 de toepassing van dit artikel op basis van de in §§ 3 en 4 bedoelde gegevens, het in artikel 16 van de richtlijn 2004/113/EG bedoelde verslag van de Europese Commissie alsook de toestand in de andere lidstaten van de Europese Unie.

Deze evaluatie vindt plaats op basis van een verslag, dat door een Evaluatiecommissie binnen de 2 jaar aan de Wetgevende Kamers wordt voorgelegd.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels inzake de samenstelling en de aanstelling van de Evaluatiecommissie, de vorm en de inhoud van het verslag.

De Commissie rapporteert onder andere over de gevolgen van dit artikel op de markttoestand en onderzoekt ook andere segmentatiecriteria dan die welke verband houden met het geslacht. § 6. Deze bepaling is niet van toepassing op verzekeringsovereenkomsten die worden gesloten in het kader van een aanvullende regeling voor sociale zekerheid. Voor die overeenkomsten geldt uitsluitend artikel 12.'

Art. 4.In afwachting van de bekendmaking door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van de relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens, bedoeld in artikel 10, § 3, van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, vervangen door artikel 2 van deze wet, is direct onderscheid op grond van geslacht toegelaten voor de bepaling van verzekeringspremies en -prestaties, als het objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en als de middelen om dit doel te bereiken gepast en noodzakelijk zijn. De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen maakt de bedoelde gegevens uiterlijk op 20 juni 2008 bekend.

Art. 5.Deze wet treedt in werking op 20 december 2007 ».

B.2. De wet van 10 mei 2007, gewijzigd bij de bestreden wet van 21 december 2007, zet de richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 « houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten » (hierna : de richtlijn van 13 december 2004) om in het interne recht. Artikel 5 van die richtlijn luidt : « Actuariële factoren 1. De lidstaten zorgen ervoor dat, in alle nieuwe contracten die na 21 december 2007 worden gesloten, het gebruik van sekse als een factor bij de berekening van premies en uitkeringen in het kader van verzekeringsdiensten en aanverwante financiële diensten niet resulteert in verschillen in de premies en uitkeringen van individuele personen.2. Niettegenstaande lid 1, kunnen de lidstaten vóór 21 december 2007 besluiten proportionele verschillen in premies en uitkeringen voor individuele personen toe te staan in de gevallen waarin sekse een bepalende factor is bij de beoordeling van het risico op basis van relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens.De betrokken lidstaten stellen de Commissie van hun besluit in kennis, en zorgen ervoor dat nauwkeurige gegevens die relevant zijn voor het gebruik van sekse als een bepalende actuariële factor worden verzameld en bekendgemaakt, en regelmatig worden geactualiseerd. Deze lidstaten toetsen hun besluit vijf jaar na 21 december 2007 en houden daarbij rekening met het in artikel 15 genoemde verslag van de Commissie. Zij doen het resultaat van de toetsing aan de Commissie toekomen. 3. Kosten die verband houden met zwangerschap en moederschap, mogen in geen geval tot verschillen in premies en uitkeringen voor individuele personen leiden. De lidstaten kunnen de uitvoering van de maatregelen die noodzakelijk zijn om aan dit lid te voldoen uitstellen tot uiterlijk twee jaar na 21 december 2007. De betrokken lidstaten moeten de Commissie in dat geval onmiddellijk daarvan in kennis stellen ».

B.3. Het eerste middel is, zoals de andere twee middelen, afgeleid uit de schending « van de artikelen 10, 11 en 11bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 13 van het EG-Verdrag, de richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, de artikelen 20, 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen ».

Door gebruik te maken van de mogelijkheid tot afwijking bepaald in artikel 5, lid 2, van de richtlijn van 13 december 2004 zou de bestreden wet de in het middel beoogde bepalingen hebben geschonden, aangezien het voormelde artikel 5, lid 2, zelf in strijd is met het beginsel van de gelijkheid van de geslachten, zoals verankerd in het gemeenschapsrecht.

In ondergeschikte orde, indien het Hof erover zou twijfelen of artikel 5, lid 2, van de voormelde richtlijn niet in overeenstemming is met het beginsel van de gelijkheid van de geslachten, zoals verankerd in het gemeenschapsrecht, vragen de verzoekende partijen om aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een prejudiciële vraag te stellen over de geldigheid van de richtlijn.

B.4. Artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt : « De Unie eerbiedigt de grondrechten, zoals die worden gewaarborgd door het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht ».

Artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Het genot van de rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, is verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status ».

De artikelen 20, 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepalen : «

Artikel 20.Gelijkheid voor de wet Eenieder is gelijk voor de wet.

Artikel 21.Non-discriminatie 1. Elke discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, is verboden.2. Binnen de werkingssfeer van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie en onverminderd de bijzondere bepalingen van die Verdragen, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden. [...]

Artikel 23.Gelijkheid van mannen en vrouwen De gelijkheid van mannen en vrouwen moet worden gewaarborgd op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning.

Het beginsel van gelijkheid belet niet dat maatregelen gehandhaafd of genomen worden waarbij specifieke voordelen worden ingesteld ten voordele van het ondervertegenwoordigde geslacht ».

Artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bepaalt : « Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert eenieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status ».

Ten slotte bepaalt artikel 13 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap : « 1. Onverminderd de andere bepalingen van dit Verdrag, kan de Raad, binnen de grenzen van de door dit Verdrag aan de Gemeenschap verleende bevoegdheden, met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, passende maatregelen nemen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. 2. Wanneer de Raad communautaire stimuleringsmaatregelen, harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten uitgezonderd, vaststelt ter ondersteuning van de maatregelen die de lidstaten nemen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen neemt hij, in afwijking van lid 1, een besluit volgens de procedure van artikel 251 ». B.5.1. Aangezien de bestreden wet gebruik maakt van de mogelijkheid waarin artikel 5, lid 2, van de richtlijn van 13 december 2004 voorziet, en de kritiek die de verzoekende partijen in hun eerste middel ten aanzien van de wet formuleren, in dezelfde mate geldt ten aanzien van dat artikel 5, lid 2, dient, teneinde over het beroep uitspraak te doen, eerst de kwestie van de geldigheid van die bepaling van de voormelde richtlijn te worden beslecht.

B.5.2. Het Hof is niet bevoegd om uitspraak te doen over de vraag of die bepaling van de richtlijn al dan niet verenigbaar is met het verbod van discriminatie op grond van geslacht, dat onder meer vervat is in het voormelde artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Op grond van artikel 234 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is immers « het Hof van Justitie [...] bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen : [...] b) over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen van de Gemeenschap [...] ».

De derde alinea van hetzelfde artikel bepaalt : « Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is deze instantie gehouden zich tot het Hof van Justitie te wenden ».

B.6. Bijgevolg dient, alvorens de middelen worden onderzocht, aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen de eerste in het beschikkend gedeelte geformuleerde vraag te worden gesteld.

B.7. Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepaling blijkt dat eerst werd overwogen die uit te breiden tot verschillende verzekeringstakken, zoals de gezondheidszorgverzekering, de voertuigcascoverzekering, de verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen en de verzekeringen die tot de activiteit « leven » behoren (Parl. St., Kamer, 2007-2008, DOC 52-0404/001, p. 7), maar dat die uiteindelijk is beperkt tot de levensverzekeringen (Parl. St., Kamer, 2007-2008, DOC 52-0404/002).

Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord, moet aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden gevraagd of een afwijking die tot de levensverzekeringsovereenkomsten is beperkt, eveneens onverenigbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

Om die redenen, het Hof, alvorens ten gronde uitspraak te doen, stelt aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen de volgende prejudiciële vragen : 1. Is artikel 5, lid 2, van de richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten verenigbaar met artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en meer bepaald met het bij die bepaling gewaarborgde beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie ? 2.Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is hetzelfde artikel 5, lid 2, van de richtlijn eveneens onverenigbaar met artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie wanneer de toepassing ervan wordt beperkt tot de levensverzekeringsovereenkomsten ? Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 18 juni 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^