Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 september 2013

Uittreksel uit arrest nr. 117/2013 van 7 augustus 2013 Rolnummer 5424 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 8 januari 2012 « tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektricit Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2013204745
pub.
27/09/2013
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 117/2013 van 7 augustus 2013 Rolnummer 5424 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 8 januari 2012 « tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen », ingesteld door de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG).

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter R. Henneuse, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter R. Henneuse, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 15 juni 2012 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 18 juni 2012, heeft de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG), met zetel te 1040 Brussel, Nijverheidsstraat 26-38, beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de wet van 8 januari 2012 « tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 januari 2012). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. De Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (hierna : « CREG ») stelt een beroep in tot vernietiging van verschillende bepalingen van de wet van 8 januari 2012 « tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen ».

B.2. De bestreden wet wijzigt de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (hierna : « Elektriciteitswet ») en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen (hierna : « Gaswet ») teneinde verschillende bepalingen van het Europees Unierecht in het Belgische recht om te zetten of toe te passen, namelijk : - de richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (hierna : « richtlijn 2009/72/EG »); - de richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (hierna : « richtlijn 2009/73/EG »); - de richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (hierna : « richtlijn 2009/28/EG »); - de verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (hierna : « verordening (EG) nr. 713/2009 »); - de verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (hierna : « verordening (EG) nr. 714/2009 »); - de verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (hierna : « verordening (EG) nr. 715/2009 »).

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.3. In verband met het tweede subonderdeel van het tweede onderdeel van het eerste middel voert de Ministerraad aan dat het Hof geen kennis zou kunnen nemen van een middel dat geen discriminatie zou aantonen die door de verzoekende partij op grond van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet is opgeworpen; in verband met het derde subonderdeel van datzelfde onderdeel is hij om dezelfde reden van mening dat het middel, wat dat subonderdeel betreft, onontvankelijk zou zijn. Soortgelijke bezwaren worden eveneens geformuleerd met betrekking tot het zevende subonderdeel van het eerste onderdeel van het eerste middel.

B.4.1. Krachtens artikel 142, tweede lid, van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, is het Hof bevoegd om uitspraak te doen op de beroepen tot vernietiging van een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten of wegens schending van de artikelen van titel II (« De Belgen en hun rechten ») en van de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet.

B.4.2. Het Hof is niet bevoegd om wettelijke normen rechtstreeks te toetsen aan algemene beginselen of verdragsbepalingen. Het kan ermee rekening houden bij de grondwettigheidstoets die het binnen de hiervoor gepreciseerde perken uitvoert, doch enkel wanneer tevens bepalingen worden aangevoerd waaraan het Hof wel rechtstreeks vermag te toetsen, hetzij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, hetzij, wanneer een verdragsbepaling wordt aangevoerd, een grondwetsbepaling die analoge rechten of vrijheden waarborgt.

B.5. Alle middelen zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met andere grondwettelijke bepalingen, met bepalingen van het recht van de Europese Unie of met algemene rechtsbeginselen. Ook al wordt in het merendeel ervan de wijze aangeklaagd waarop de in B.2 vermelde bepalingen van het recht van de Europese Unie bij de bestreden wet in Belgisch recht zijn omgezet, toch zijn die middelen afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met een of meer bepalingen van het Europees Unierecht of internationaalrechtelijke bepalingen, in zoverre de verzoekende partij, die volgens haar is onderworpen aan een wet die niet in overeenstemming zou zijn met de Europese richtlijnen die die wet omzet, zou worden gediscrimineerd ten opzichte van de rechtssubjecten die zijn onderworpen aan wetten die wel in overeenstemming zouden zijn met de Europese richtlijnen die zij omzetten.

Het Hof is dus bevoegd om kennis te nemen van het beroep tot vernietiging en de in het geding zijnde middelen zijn ontvankelijk, onder voorbehoud dat ten gronde zal worden onderzocht of daadwerkelijk een verschil in behandeling is ingevoerd.

Ten gronde Wat het onderwerp van de bestreden wet betreft B.6. De CREG is op algemene wijze van mening dat de bepalingen waarvan zij de vernietiging vordert, bepalingen van het recht van de Europese Unie omzetten, of uitvoering eraan geven in Belgisch recht, op een wijze die het haar niet mogelijk maakt zich correct te kwijten van de taak van controle die haar is toegekend, rekening houdend met het Europese kader dat de rol van de nationale regulerende instanties definieert.

B.7. De CREG is de federale instelling voor de regulering van de elektriciteits- en aardgasmarkt in België. Ze is een autonome instelling met rechtspersoonlijkheid.

De CREG is krachtens de Gaswet en de Elektriciteitswet belast met een raadgevende taak ten behoeve van de overheid inzake de organisatie en werking van de elektriciteits- en aardgasmarkt, enerzijds, en met een algemene taak van toezicht en controle op de toepassing van de betreffende wetten en reglementen, anderzijds.

B.8. De bestreden wet heeft onder meer tot doel Europese richtlijnen in Belgisch recht om te zetten die zijn aangenomen na die welke in 2003 met betrekking tot de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkt zijn aangenomen. In de parlementaire voorbereiding wordt in dat verband vermeld : « Gelet op de feedback sinds de vrijmaking van de elektriciteit- en aardgasmarkten in België en om te voldoen aan de nieuwe vereisten opgelegd door richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG dienaangaande, versterkt dit voorontwerp van wet de regelgevende autoriteit van deze markten op federaal niveau, met name de CREG. Deze versterking vindt plaats op drie niveaus : - groei van de onafhankelijkheid van de CREG; - uitbreiding van de bevoegdheden en middelen van de CREG, in het bijzonder inzake tarieven; - samenwerking van de CREG met het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers (hierna ' ACER ') » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 10).

Volgens dezelfde parlementaire voorbereiding hebben de nieuwe bepalingen onder meer tot doel : 1) de onafhankelijkheid van de CREG te versterken : « Dit voorontwerp van wet vergroot de onafhankelijkheid van de CREG ten opzichte van de belangen van zowel de privé-sector als de openbare sector.Er is onder andere voorzien dat het budget van de CREG zal worden goedgekeurd door de Kamer van volksvertegenwoordigers, op voorstel van het Directiecomité van de CREG. Er is ook voorzien dat de CREG erop toeziet dat haar personeel en de personen belast met haar beheer onafhankelijk van ieder commercieel belang handelen, en dat zij bij het uitoefenen van hun taken geen rechtstreekse instructies verzoeken of aanvaarden van een overheid of van een andere openbare of privé-entiteit » (ibid., p. 10). 2) de bevoegdheden van de CREG te versterken : « Dit voorontwerp van wet verduidelijkt eerst en vooral de doelstellingen waartoe de CREG is gehouden in het kader van het uitoefenen van haar opdrachten.Deze doelstellingen hebben onder andere betrekking op de volgende domeinen : - de bijdrage aan de ontwikkeling van concurrentiële, zekere en milieuvriendelijke interne elektriciteit- en aardgasmarkten; - de garantie van de bescherming van de eindafnemers en voor het ristorneren van de winsten tengevolge de vrijmaking van de elektriciteit- en aardgasmarkten aan deze eindafnemers; - de bevordering van de energie-efficiëntie en de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen bevorderen.

Dit voorontwerp van wet versterkt verder de bevoegdheden van de CREG, onder andere op de volgende domeinen : - de vaststelling van de tariefmethodologieën die van toepassing zijn voor de vaststelling van de tarieven die gelden voor de aansluiting, het gebruik en desgevallend de diensten die worden aangeboden door de beheerders van de elektriciteitstransmissienetten en aardgasvervoersnetten en/of van elektriciteits- en aardgasdistributienetten alsook voor de aardgasopslag- en LNG-installaties [installaties voor vloeibaar aardgas]; - het toezicht op de naleving door de vervoersnetbeheerder (hierna ' VNB ') en de beheerders van de opslaginstallaties voor aardgas en de LNG-installaties, van de voorschriften betreffende de toegang van derden, hun verplichtingen met betrekking tot de ontvlechting, evenwichtsmechanismen, methoden van congestiebeheer en het beheer van interconnecties; - het toezicht op de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net en op de evaluatie van de regels die de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net regelen; - het toezicht op de investeringsprogramma's opgemaakt door de VNB's en de evaluatie van de verenigbaarheid van dit programma met het tienjarig netontwikkelingsplan voor heel [...] Europa; - het toezicht op het nakomen van de verplichtingen inzake de transparantie; - het toezicht op de mate van opening van de markten en van mededinging en de bevordering van een effectieve concurrentie, in samenwerking met de Concurrentieraad; - de garantie van de volle werking van de beschermingsmaatregelen van de eindafnemers » (ibid., pp. 11 en 12). 3) de consumentenbescherming te verbeteren : « Het onderhavige voorontwerp van wet versterkt de bescherming van deze consumenten nog meer, binnen de grenzen van de bevoegdheden van de federale instanties ter zake.Deze versterking vertaalt zich meer bepaald in een uitbreiding van de rechtsmachten en bevoegdheden van de CREG, door de aan de leveranciers opgelegde verplichtingen inzake transparantie en informatie te vermeerderen, in het bijzonder met betrekking tot hun leveringsovereenkomsten en hun facturen, en door de verplichtingen ten laste van de TNB van elektriciteit en aardgas inzake slimme netten en meters » (ibid., p. 13).

Wat de weergave van de bestreden bepalingen en het onderzoek van de middelen betreft B.9. De bestreden wet wijzigt de Gaswet en de Elektriciteitswet door daarin vaak identieke bepalingen in te voegen of door de bepalingen ervan op identieke wijze te wijzigen. De richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG bevatten zelf bepalingen die vaak identiek zijn. De grieven die de partijen tegen de nieuwe bepalingen van een van de voormelde wetten aanvoeren, zijn vaak identiek aan die welke zij aanvoeren tegen de andere wet.

Wanneer zulks het geval is, zal het Hof, in het vervolg van het arrest, verwijzen naar al die bepalingen in de uiteenzetting van het middel en vervolgens alleen naar de bepalingen van de Elektriciteitswet of van de richtlijn 2009/72/EG, en zulks teneinde de lectuur van het arrest te vereenvoudigen. In voorkomend geval zal worden aangegeven dat dezelfde redenering geldt met betrekking tot de Gaswet en de richtlijn 2009/73/EG. In het tegenovergestelde geval zal het Hof apart verwijzen naar de ene of de andere van die bepalingen.

Wat het eerste middel betreft B.10. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 35, leden 4 en 5, en 37, leden 1, 11 en 14, van de richtlijn 2009/72/EG, met de artikelen 39, leden 4 en 5, en 41, leden 1, 4, 11 en 14, van de richtlijn 2009/73/EG, en met artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (eerste onderdeel), en met de artikelen 9, 10, 11, 15, lid 2, 35, leden 4 en 5, 36, onder g), en 37, leden 6 en 9, van de richtlijn 2009/72/EG, met de artikelen 9, 10, 11, 36, 39, leden 4 en 5, 40, onder g), en 41, leden 6 en 9, van de richtlijn 2009/73/EG, alsook met de artikelen 15, lid 2, 16, lid 6, tweede alinea, en 17, lid 4, van de verordening (EG) nr. 715/2009, met de « artikelen 1, lid 10, 2, leden 6 en 13, 5, leden 2 en 4, 6, lid 1, en volgende van bijlage I van die verordening », en met artikel 16, lid 2, van de richtlijn 2009/28/EG (tweede onderdeel).

Eerste onderdeel B.11.1. In een eerste subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 38, 1°, van de bestreden wet, dat artikel 24, § 1, van de Elektriciteitswet wijzigt, strijdig te zijn met artikel 35, lid 4, van de richtlijn 2009/72/EG en bijgevolg afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van het directiecomité van de CREG door een algemene raad op te richten die deel uitmaakt van de CREG, gemachtigd is de richtsnoeren te bepalen voor de uitvoering van de wet en samengesteld is uit leden die niet onderworpen zijn aan de vereisten van onafhankelijkheid waarin is voorzien voor de leden van het directiecomité. Artikel 35, lid 4, van de richtlijn 2009/72/EG zou bijgevolg niet correct zijn omgezet.

B.11.2. Artikel 24, §§ 1 en 3, van de Elektriciteitswet, gewijzigd door artikel 38 van de bestreden wet, bepaalt : « § 1. De organen van de commissie zijn het directiecomité en de Geschillenkamer bedoeld in artikel 29. Er wordt eveneens een algemene raad opgericht. Het directiecomité en de algemene raad stellen ieder een huishoudelijk reglement op dat ter informatie aan de Kamer van volksvertegenwoordigers wordt overgezonden. [...] § 3. De algemene raad is samengesteld uit vertegenwoordigers van de federale regering, van werknemers-, werkgevers-, middenstandsorganisaties en milieuverenigingen, en van producenten, van de netbeheerder, distributienetbeheerders, tussenpersonen, leveranciers en verbruikers. De gewestregeringen worden uitgenodigd om vertegenwoordigers af te vaardigen. Bij een in Ministerraad overlegd besluit, na raadpleging van de gewestregeringen, bepaalt de Koning de samenstelling en de werking van de algemene raad.

De Algemene Raad heeft als taak : 1° op eigen initiatief of op verzoek van de minister richtsnoeren te bepalen voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan;2° binnen 40 dagen na ontvangst van het verzoek vanwege het directiecomité een advies te formuleren betreffende elke kwestie die hem door het directiecomité wordt voorgelegd;het directiecomité kan op gemotiveerde wijze de algemene raad verzoeken dit advies binnen een kortere termijn te verstrekken voor kwesties met betrekking tot adviezen gevraagd in het kader van de artikelen 19 en 32, te dien einde kunnen buitengewone vergaderingen van de Algemene Raad worden georganiseerd; bij ontstentenis van een tijdig advies, wordt dit geacht gunstig te zijn wat betreft de door het directiecomité in voorkomend geval ingenomen standpunten; 3° een discussieforum te zijn over de doelstellingen en strategieën van het energiebeleid. De algemene raad kan het directiecomité om studies of adviezen vragen.

De algemene raad kan studies uitvoeren en adviezen uitbrengen op vraag van de minister.

De algemene raad beschikt [over] een passende begroting voor de uitvoering van zijn taken.

Het directiecomité handelt onafhankelijk van de algemene raad en aanvaardt geen enkele instructie vanwege de raad ».

B.11.3. Blijkens artikel 24 van de Elektriciteitswet, dat deel uitmaakt van hoofdstuk VI (« Reguleringsinstantie, geschillenregeling ») van die wet, is de algemene raad een orgaan van de CREG. De algemene raad is samengesteld uit vertegenwoordigers van de federale Regering, van representatieve werknemers-, werkgevers- en middenstandsorganisaties, milieuverenigingen, producenten, netbeheerders, distributienetbeheerders, tussenpersonen, leveranciers en verbruikers en van de Gewestregeringen. Zoals de afdeling wetgeving van de Raad van State heeft opgemerkt, gaat het « met andere woorden om allerhande actoren uit de energiesector en het middenveld die uitdrukkelijk niet over de vereiste onafhankelijkheid beschikken om deel uit maken van de regulerende instantie volgens artikel 35, lid 4, b), i), van richtlijn 2009/72/EG (en de parallelle bepaling van artikel 39, lid 4, b), i), van richtlijn 2009/73/EG) » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, pp. 312-313).

Artikel 35, lid 4, van de richtlijn 2009/72/EG bepaalt : « 4. De lidstaten waarborgen de onafhankelijkheid van de regulerende instantie en zorgen ervoor dat zij haar bevoegdheid op onpartijdige en transparante wijze uitoefent. Te dien einde waken de lidstaten erover dat de regulerende instantie, bij de uitvoering van de reguleringstaken die haar bij deze richtlijn en de aanverwante wetgeving zijn opgelegd : a) juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk is van enige andere publieke of particuliere entiteit;b) ervoor zorgt dat haar personeel en de personen die belast zijn met haar beheer : i) onafhankelijk zijn van marktbelangen, en ii) bij het verrichten van de reguleringstaken geen directe instructies verlangen of ontvangen van regeringen of andere publieke of particuliere entiteiten.Eventuele nauwe samenwerking met andere bevoegde nationale instanties of de toepassing van algemene beleidsrichtsnoeren van de overheid die geen verband houden met de in artikel 37 genoemde reguleringstaken, worden door dit voorschrift onverlet gelaten ».

Een analoge regeling is neergelegd in artikel 39, lid 4, van de richtlijn 2009/73/EG. Hoewel die bepalingen zich niet ertegen verzetten dat binnen de bevoegde nationale regulerende instanties meerdere organen worden opgericht, vereisen zij wel, zoals ook de Europese Commissie aangeeft in haar interpretatieve nota met betrekking tot deze bepalingen (Interpretative Note on Directive 2009/72/EC concerning Common Rules for the Internal Market in Electricity and Directive 2009/73/EC concerning Common Rules for the Internal Market in Natural Gas. The Regulatory Authorities, Brussels, 22 January 2010, http://ec.europa.eu/energy/gas_electricity/interpretative_notes/doc/implementation_notes/2010_01_21_the_regulatory_authorities.pdf p. 4) dat al die organen aan de vermelde onafhankelijkheidseisen beantwoorden.Uit artikel 24, § 3, tweede lid, 1°, van de Elektriciteitswet, dat bepaalt dat de raad « op eigen initiatief of op verzoek van de minister richtsnoeren » kan « bepalen voor de toepassing van [de] wet en de uitvoeringsbesluiten ervan » kan overigens afgeleid worden dat de bevoegdheid van de algemene raad niet beperkt is tot het formuleren van adviezen die in het geheel niet bindend zouden zijn voor de regulator. Het komt de wetgever toe, zoals hij blijkens de memorie van de Ministerraad voornemens is te doen, de algemene raad op te richten los van de CREG, op een wijze die de onafhankelijkheid van de CREG volkomen waarborgt.

B.11.4. Het eerste subonderdeel van het eerste onderdeel van het eerste middel is gegrond. Bijgevolg dienen de zin « Er wordt eveneens een algemene raad opgericht. » en de woorden « en de algemene raad » in artikel 38, 1°, van de bestreden wet te worden vernietigd, alsook artikel 38, 6°, van dezelfde wet.

B.12.1. In een tweede subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij de artikelen 38, 1°, en 43 van de bestreden wet, die de artikelen 24 en 29 van de Elektriciteitswet wijzigen, strijdig te zijn met artikel 37, lid 11, van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre zij van de geschillenkamer een orgaan maken dat geen enkele band met de CREG heeft, dat over bevoegdheden beschikt die onderscheiden zijn van die van de directieraad, en waarvan de leden niet zijn onderworpen aan dezelfde vereisten inzake onafhankelijkheid als het personeel van de regulerende instantie.

B.12.2. Artikel 29 van de Elektriciteitswet, gewijzigd bij de bestreden wet, bepaalt : « § 1. Binnen de commissie wordt een Geschillenkamer opgericht die, op verzoek van één van de partijen, beslist over geschillen tussen de netbeheerder en de netgebruikers betreffende de verplichtingen die aan de netbeheerder, aan de distributienetbeheerders en aan de beheerders van gesloten industriële netten krachtens deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan werden opgelegd, behalve geschillen inzake contractuele rechten en verbintenissen. § 2. De Geschillenkamer bestaat uit een voorzitter, twee andere leden en drie plaatsvervangers, benoemd bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar.

In afwijking van het voorgaande worden bij de oprichting van de Geschillenkamer één lid en één plaatsvervanger benoemd voor een aanvankelijke termijn van twee jaar en één lid en één plaatsvervanger voor een aanvankelijke termijn van vier jaar.

De voorzitter en één plaatsvervanger worden aangewezen onder de magistraten van de rechterlijke orde; de andere leden en plaatsvervangers worden aangewezen omwille van hun deskundigheid inzake mededinging. De leden en de plaatsvervangers mogen niet onder de leden van de organen en de personeelsleden van de commissie worden gekozen. De Koning bepaalt het bedrag van de vergoedingen die hun worden toegekend. § 2bis. De leden van de wetgevende Kamers, van het Europees Parlement en van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten, de ministers, de staatssecretarissen, de leden van een gemeenschaps- of gewestregering, de leden van het kabinet van een lid van de federale regering of van een gemeenschaps- of gewestregering en de leden van de bestendige deputaties van de provincieraden mogen de functies van voorzitter, van lid of plaatsvervanger van de Geschillenkamer niet uitoefenen.

De voorzitter, de leden en plaatsvervangers van de Geschillenkamer mogen geen enkele functie of activiteit, bezoldigd of niet, uitoefenen in dienst van de netbeheerder, van een van de eigenaars van het net, van een producent, van een distributiemaatschappij of van een tussenpersoon zoals omschreven in artikel 2, of van een gasbedrijf zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen.

Het verbod waarin het tweede lid voorziet blijft bestaan gedurende een jaar na het einde van het mandaat van de voorzitter, van de leden en de plaatsvervangers van de Geschillenkamer.

De bijslagen bedoeld in § 2 kunnen in de betaling voorzien, op het einde van het mandaat van de voorzitter, van de leden [of] van de plaatsvervangers van de Geschillendienst, van een compenserende vergoeding rekening houdend met het verbod bedoeld in het tweede en derde lid. Deze vergoeding mag de helft van de brutobijslag van de voorzitter, van de leden of van de plaatsvervangers voor de twaalf maanden voorafgaand aan het einde van hun mandaat niet overtreffen.

De voorzitter, de leden en de plaatsvervangers van de Geschillenkamer mogen geen aandelen, of andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, uitgegeven door elektriciteitsbedrijven (andere dan zelfopwekkers) of gasbedrijven, bezitten, noch financiële instrumenten die de mogelijkheid bieden om dergelijke aandelen of waardepapieren te verwerven of over te dragen, of die aanleiding geven tot een betaling in contanten welke hoofdzakelijk afhankelijk is van de evolutie van de waarde van dergelijke aandelen of waardepapieren.

Indien de voorzitter, een lid of een plaatsvervanger, rechtstreeks of onrechtstreeks, een tegengesteld belang heeft bij een geschil voorgelegd aan de Geschillenkamer, mag hij de betreffende beraadslagingen van de Geschillenkamer niet bijwonen, noch deelnemen aan de stemming. Hij moet de voorzitter, de overige leden van het directiecomité en/of de overige plaatsvervangers van de Geschillenkamer hierover vooraf inlichten, die daarvan melding moet maken in haar beslissing.

De mandaten van de voorzitter, de leden en de plaatsvervangers van de Geschillendienst verstrijken wanneer zij de volle leeftijd van vijfenzestig jaar hebben bereikt. § 3. De Geschillenkamer beslist met een gemotiveerde administratieve beslissing over de aangelegenheden die bij haar aanhangig worden gemaakt, na de betrokken partijen te hebben gehoord. Zij kan overgaan of doen overgaan tot alle nuttige onderzoeken en kan, indien nodig, deskundigen aanwijzen en getuigen horen. Zij kan bewarende maatregelen opleggen in dringende gevallen.

Bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, bepaalt de Koning de procedureregels die van toepassing zijn voor de Geschillenkamer.

De Geschillenkamer doet uitspraak binnen twee maanden na de aanhangigmaking. Deze termijn kan met twee maanden worden verlengd ingeval de Geschillenkamer om bijkomende inlichtingen verzoekt. Een nieuwe verlenging van deze termijn is mogelijk mits akkoord van de aanvrager.

De beslissing van de Geschillenkamer is dwingend, voor zover zij niet werd vernietigd ingevolge een beroep voor de bevoegde rechtbanken ».

B.12.3. Artikel 37, lid 11, van de richtlijn 2009/72/EG bepaalt dat de regulerende instantie fungeert als instantie ter beslechting van geschillen tussen systeembeheerders en gebruikers. Artikel 24, § 1, van de Elektriciteitswet, gewijzigd bij de bestreden wet, bepaalt echter dat de geschillenkamer, zoals het directiecomité, een orgaan van de CREG is, zodat kan worden aangenomen dat die laatste als geschillenbeslechtingsinstantie optreedt. Eveneens kan worden aanvaard dat de wetgever van de geschillenkamer een afzonderlijk orgaan heeft gemaakt, waarvan de leden gehouden zijn tot onderscheiden vereisten inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid, rekening houdend met het feit dat dat orgaan, volgens het voormelde artikel 37, lid 11, moet worden belast met de geschillen betreffende de verplichtingen die zijn opgelegd aan de transmissie- of distributiesysteembeheerders en met het feit dat het directiecomité ertoe kan zijn gebracht zich voordien over dergelijke verplichtingen of over de draagwijdte ervan uit te spreken. In de parlementaire voorbereiding wordt in dat opzicht vermeld : « In navolging van het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State nr. 49.570/3 van 31 mei 2011, past het op te merken dat de bevoegdheden van de CREG in de schoot van de Geschillenkamer, beantwoorden aan de bekommernis om de onpartijdigheid van deze kamer te respecteren. De tussenkomst van de CREG bij de regeling van geschillen zou strijdig zijn met de beginselen van de onpartijdigheid, vermits de CREG aldus rechter en partij zou kunnen zijn.

De regeling van geschillen met betrekking tot de verplichtingen van de beheerders (met name tarifaire waarbij het Directiecomité van de CREG misschien officieus zijn advies zou hebben gegeven of wat de geschillen inzake toegang betreft) kan vooronderstellen dat de CREG reeds een standpunt heeft ingenomen. Hij zou bijgevolg niet als onafhankelijk worden aanzien in de zin van artikel 6 van het EVRM en zou hij zichzelf moeten ontlasten. De onpartijdigheidsvereiste verplicht om, zeker bij de reguleringsinstantie, personen aan te wijzen die onafhankelijk zijn ten opzichte van het Directiecomité van de CREG, zoals magistraten, hoewel het secretariaat van deze instantie wordt behouden in de schoot van de CREG. De aanwezigheid van magistraten in deze instantie is van aard om zijn onafhankelijkheid te versterken. De opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State kan dus niet worden gevolgd » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 79).

De grief van de verzoekende partij dat de wet de geschillen betreffende de contractuele rechten ten onrechte van de bevoegdheid van de geschillenkamer zou uitsluiten is evenmin gegrond, rekening houdend met wat het voormelde artikel 37, lid 11, van de richtlijn bepaalt. Die bepaling beperkt de bevoegdheid van de regulerende instantie immers tot de « klacht [...] tegen een transmissie- of distributiesysteembeheerder met betrekking tot diens verplichtingen » zonder de geschillen inzake contractuele rechten te beogen.

B.12.4. Het tweede subonderdeel van het eerste onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

B.12.5. Hetzelfde geldt voor wat de bepalingen van de Gaswet betreft.

B.13.1. In een derde subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 38, 5°, van de bestreden wet, dat artikel 24, § 2bis, van de Elektriciteitswet wijzigt, strijdig te zijn met artikel 35, lid 5, tweede alinea, van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre het het begrip bijzonder ernstige inbreuk, dat, krachtens die bepaling, ertoe kan leiden een tuchtrechtelijke vervolging in te stellen tegen de leden van het directiecomité van de CREG, ten onrechte zou uitbreiden tot de schending van elke wettelijke of reglementaire bepaling.

B.13.2. Artikel 24, § 2bis, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 2bis. Bij besluit van de Ministerraad, genomen ingevolge een voorstel dat door de minister is gedaan op basis van het advies van de Tuchtraad volgens de procedure bepaald in deze paragraaf, kan een einde worden gemaakt aan het mandaat van de voorzitter of van een of van meerdere leden van het directiecomité van de commissie die aansprakelijk zijn voor een van de volgende inbreuken : - schending van de voorwaarden van onafhankelijkheid waarin deze wet en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, alsmede de uitvoeringsbesluiten genomen in uitvoering van deze wetten, voorzien; - schending, in de uitoefening van hun mandaten, van elke andere wettelijke of reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de voorzitter en/of de leden van het directiecomité krachtens deze wet en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, alsmede de uitvoeringsbesluiten genomen in uitvoering van deze wetten.

Na de vaststelling van een inbreuk, bedoeld in het eerste lid, en binnen de maand nadat hij van deze inbreuk heeft kennis genomen, zoekt de minister de Tuchtraad ingesteld door § 2ter aan bij een aangetekende brief met ontvangstmelding. Deze brief beschrijft inzonderheid de aard van de feiten die geacht worden de inbreuk te vormen. Geen enkele vermelding wordt gedaan in deze brief over de gevolgen die dienen te worden gegeven aan deze inbreuk.

Binnen drie maanden na de verzending van de in het tweede lid bedoelde brief, roept de Tuchtraad de partijen, zijnde de minister en de persoon jegens wie de inbreuk is vastgesteld, op voor een hoorzitting.

De oproeping voor deze hoorzitting wordt bij een aangetekende brief met ontvangstmelding verstuurd uiterlijk de tiende dag voor de hoorzitting. De partijen kunnen zich ter zitting laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman.

Binnen de maand na de hoorzitting brengt de Tuchtraad een bindend advies uit voor de minister. Dit advies kan concluderen : - ofwel dat er reden is om tot een vervroegde beëindiging van het mandaat over te gaan met verval van opzeggingsvergoedingen of andere ontslagvergoedingen die contractueel werden bedongen; - ofwel dat er reden is om tot een vervroegde beëindiging van het mandaat over te gaan, zonder dat het noodzakelijk is het verval uit te spreken van opzeggingsvergoedingen of andere ontslagvergoedingen die contractueel werden bedongen; - ofwel dat er geen reden is om tot een vervroegde beëindiging van het mandaat over te gaan ».

B.13.3. Uit artikel 35, lid 5, tweede alinea, van de voormelde richtlijn blijkt dat die aan de lidstaten de zorg overlaat om het begrip wangedrag « volgens de nationale wetgeving » te omschrijven, zodat de wetgever niet ertoe gehouden was rekening te houden met het concept bijzonder ernstige inbreuk waarnaar de verzoekende partij verwijst.

Zoals de Ministerraad vermeldt, kan, aangezien de CREG niettegenstaande haar bijzonder statuut en de onafhankelijkheid die haar is toegekend, een orgaan van de Staat vormt, worden aangenomen dat zij, alsook de leden van haar directieraad, zijn onderworpen aan de regels die de schuldaansprakelijkheid van de Staat bepalen en dat die leden op dezelfde gronden het voorwerp kunnen uitmaken van een tuchtrechtelijke vervolging.

B.14.1. Het door de verzoekende partij aan dezelfde bepalingen gemaakte verwijt dat zij het voor de tuchtraad mogelijk maken te besluiten tot het verval van de opzeggingsvergoedingen of andere ontslagvergoedingen die contractueel werden bedongen, wanneer het mandaat vervroegd wordt beëindigd wegens de schending van enige wettelijke of reglementaire bepaling, en dat zij bijgevolg afbreuk zouden doen aan het eigendomsrecht, is niet gegrond : de wetgever vermocht te oordelen dat het behoud van dergelijke voordelen niet verantwoord is wanneer vaststaat dat het mandaat van diegenen ten gunste van wie zij zijn bepaald, werd beëindigd ingevolge een fout die zij hebben begaan en die is aangetoond.

B.14.2. Het derde subonderdeel van het eerste onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

B.15.1. In een vierde subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 36, 16°, van de bestreden wet, dat artikel 23, § 2bis, van de Elektriciteitswet invoegt, strijdig te zijn met artikel 35, lid 4, onder b), van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre het de CREG ertoe verplicht haar beslissingen te motiveren en het ontwerp ervan aan de betrokken ondernemingen te bezorgen.

B.15.2. Artikel 23, § 2bis, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 2bis. De commissie geeft een volledige motivering en verantwoording voor haar beslissingen om de jurisdictionele toetsing ervan mogelijk te maken.

De regels die van toepassing zijn op deze motiveringen en rechtvaardigingen worden nader omschreven in het huishoudelijk reglement van het directiecomité, onder meer rekening houdend met de volgende principes : - in de motivering wordt het geheel van de elementen opgenomen waarop de beslissing gesteund is; - de elektriciteitsondernemingen hebben de mogelijkheid om, vooraleer een beslissing die hen betreft wordt genomen, hun opmerkingen te laten gelden; - het gevolg dat aan deze opmerkingen wordt gegeven wordt gerechtvaardigd in de eindbeslissing; - de akten met een individuele of collectieve draagwijdte die worden aangenomen in uitvoering van haar opdrachten alsook iedere voorbereidende akte, expertiseverslag, opmerking van de geconsulteerde partijen die ermee samenhangen, worden gepubliceerd op de website van de commissie, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van de commercieel gevoelige gegevens en/of gegevens van persoonlijke aard ».

B.15.3. De bestreden bepaling vormt de omzetting van artikel 37, lid 16, van de richtlijn, dat bepaalt : « Artikel 37 - Taken en bevoegdheden van de regulerende instantie [...] 16. De door de regulerende instantie genomen besluiten worden volledig gemotiveerd en verantwoord, teneinde door de rechter te kunnen worden getoetst.De besluiten zijn voor het publiek beschikbaar, waarbij de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie behouden blijft ».

In de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet wordt in dat verband vermeld : « Dit artikel voorziet ook in de omzetting van artikel 37.16 van richtlijn 2009/72/EG betreffende de motivatie en rechtvaardiging van de beslissingen van de regulerende instanties, teneinde toe te laten de juridische controle te kunnen uitvoeren, rekening houdende met de opmerkingen geformuleerd door de afdeling wetgeving van de Raad van State in haar advies nr. 49.570/3 van 31 mei 2011. Er worden aldus identieke vereisten voorzien als deze opgelegd aan ACER : de CREG moet de confidentialiteit in acht nemen van de commercieel gevoelige informatie alsook de persoonsgegevens.

Deze bepaling dient overigens te worden begrepen in het licht van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (B.S. 12 september 1991) » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, pp. 67-68).

B.15.4. Uit het voorgaande volgt dat artikel 37, lid 16, van de richtlijn 2009/72/EG aan de regulerende instanties, zoals de CREG, de verplichting oplegt om hun beslissingen te motiveren en te verantwoorden. Die bepaling kan in verband worden gebracht met de verplichtingen waarin is voorzien bij de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen.

De mogelijkheid die de bestreden bepaling aan de elektriciteitsbedrijven geeft om, vooraleer een beslissing die hen betreft wordt genomen, hun opmerkingen te laten gelden, impliceert geenszins dat de CREG ertoe gehouden is haar ontwerpbeslissingen aan hen mede te delen, maar past in het kader van het perspectief dat wordt geschetst in artikel 37, lid 2, tweede alinea, van de richtlijn 2009/72/EG, dat bepaalt : « Bij de uitvoering van haar taken als bedoeld in lid 1, raadpleegt de regulerende instantie de transmissiesysteembeheerders en werkt zij eventueel nauw samen met andere betrokken nationale instanties, zonder daarbij afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, onverminderd hun eigen specifieke bevoegdheden en overeenkomstig de beginselen van betere regelgeving ».

Dergelijke bepalingen komen voort uit de zorg om het mogelijk te maken dat de beslissingen worden genomen na een overleg dat niet ten doel heeft afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van diegene die de beslissingsbevoegdheid uitoefent, maar dat het mogelijk kan maken dat passende beslissingen worden genomen.

B.15.5. Het vierde subonderdeel van het eerste onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

B.15.6. Hetzelfde geldt voor wat de bepalingen van de Gaswet betreft.

B.16.1. In een vijfde subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 40 van de bestreden wet, dat artikel 26, §§ 1 en 1bis, van de Elektriciteitswet wijzigt, strijdig te zijn met de artikelen 35, lid 4, onder b), ii), en 37, leden 1, onder i)en j), en 4, van de richtlijn 2009/72/EG, in zoverre het de CREG ertoe verplicht de verzoeken om informatie die zij aan de ondernemingen richt te motiveren en de informatie die zij verkrijgt alleen aan te wenden voor verslagen, adviezen en aanbevelingen die bedoeld zijn in de artikelen 23bis en 23ter van de Elektriciteitswet.

B.16.2. Artikel 26, §§ 1, 1bis en 2, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 1. In de uitvoering van de haar toegewezen opdrachten kan de commissie de netbeheerder en de distributienetbeheerders, alsook de producenten, leveranciers en tussenpersonen die op de Belgische markt tussenkomen, elke verbonden of geassocieerde onderneming evenals elke onderneming die een multilateraal commercieel platform beheert of uitbaat waarop energieblokken of financiële instrumenten worden verhandeld, die een rechtstreeks verband houden met de Belgische elektriciteitsmarkt of die er een directe impact op uitoefenen, vorderen om haar alle nodige informatie te verstrekken, met inbegrip van de verantwoording van elke weigering tot toegangverlening aan een derde, en alle informatie over de nodige maatregelen om het net te versterken, voor zover zij haar verzoek motiveert. Zij kan hun rekeningen ter plaatse controleren.

Vanaf 1 januari 2003, kan de commissie ook van hen en van het controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas, onverminderd de opdrachten die aan deze laatste toegewezen worden, de informatie vorderen die nodig is voor de voorbereiding van haar tarievenbeleid in het kader van de toepassing van de haar in artikel 23, punten 14bis, 15 en 16 toegewezen opdracht. § 1bis. Bij de uitvoering van de opdrachten die haar bij artikelen 23bis en 23ter worden toebedeeld, beschikt de Commissie bovendien over bevoegdheden en rechten die hierna beschreven zijn : 1° vanwege de elektriciteitsbedrijven elke inlichting verkrijgen, onder welke vorm ook, over materies die tot haar bevoegdheid en haar opdracht behoren binnen de dertig dagen na haar vraag;2° van deze bedrijven verslagen verkrijgen over hun werkzaamheden of bepaalde aspecten ervan;3° de informatie bepalen die haar regelmatig dient te worden meegedeeld en de periodiciteit waarmee deze informatie aan haar dient te worden overgezonden;4° bij weigering van het toezenden van de gevraagde informatie binnen de dertig dagen overgaan tot het ter plaatse kennisnemen van alle hoger bedoelde inlichtingen en documenten die nodig zijn voor de uitvoering van de opdrachten die haar zijn toegewezen en deze desgevallend kopiëren. De informatie die door de commissie wordt vergaard in het kader van deze paragraaf kan alleen worden aangewend voor de verslagen, adviezen en aanbevelingen die bedoeld zijn in de artikelen 23bis en 23ter. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, dit artikel uitbreiden tot bindende beslissingen die zouden kunnen bedoeld worden in de artikelen 23bis en 23ter. § 2. De leden van de organen en de personeelsleden van de commissie zijn gebonden door het beroepsgeheim; zij mogen de vertrouwelijke gegevens en/of de gegevens met een persoonlijk karakter die hun ter kennis zijn gekomen op grond van hun functie bij de commissie, aan niemand bekendmaken, behalve wanneer zij worden opgeroepen om in rechte te getuigen en onverminderd § 3 en de uitwisseling van informatie met de reguleringsinstanties voor elektriciteit en voor gas van de gewesten en van andere lidstaten van de Europese Unie.

Elke overtreding van het eerste lid wordt gestraft met de straffen bepaald door artikel 458 van het Strafwetboek. De bepalingen van het eerste boek van hetzelfde Wetboek zijn van toepassing ».

B.16.3. Artikel 37, lid 4, onder c), van de voormelde richtlijn biedt de nationale regulerende instantie weliswaar de mogelijkheid « bij elektriciteitsbedrijven [...] informatie [op te vragen] die relevant is voor de uitvoering van haar taken ». De uitoefening van die bevoegdheid is echter onderworpen aan de bepalingen die met name het recht op een eerlijk proces en de rechten van verdediging van de betrokken ondernemingen beschermen, die impliceren dat deze niet worden onderworpen aan verkennende onderzoeksmaatregelen die ertoe strekken zich bewijs te verschaffen dat niet bestemd is voor gebruik in een reeds aanhangige of in een voorgenomen procedure. De bij het voormelde artikel 37, lid 4, aan de nationale regulerende instantie toegekende bevoegdheid is verwant met haar onderzoeksbevoegdheid en veronderstelt bijgevolg dat de ondernemingen waarborgen kunnen genieten die vergelijkbaar zijn met die welke met name zijn bepaald in artikel 1 van de verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken.

B.16.4. Dezelfde zorg verantwoordt dat de informatie die aldus wordt ingewonnen slechts kan worden gebruikt voor de bij de wet bepaalde doeleinden. Een dergelijke maatregel is niet onevenredig aangezien de wet de Koning ertoe machtigt de mate waarin die informatie kan worden gebruikt, uit te breiden.

B.16.5. Het vijfde subonderdeel van het eerste onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

B.16.6. Hetzelfde geldt voor wat de bepalingen van de Gaswet betreft.

B.17.1. In een zesde subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 40, 3°, van de bestreden wet, dat artikel 26, § 2, van de Elektriciteitswet wijzigt, in strijd te zijn met artikel 37, leden 4 en 14, van de richtlijn 2009/72/EG, in zoverre het de verplichting van vertrouwelijkheid die het aan de CREG oplegt, zou uitbreiden tot de persoonsgegevens doordat het zich niet beperkt tot de commercieel gevoelige gegevens.

B.17.2. Artikel 26, § 2, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 2. De leden van de organen en de personeelsleden van de commissie zijn gebonden door het beroepsgeheim; zij mogen de vertrouwelijke gegevens en/of de gegevens met een persoonlijk karakter die hun ter kennis zijn gekomen op grond van hun functie bij de commissie, aan niemand bekendmaken, behalve wanneer zij worden opgeroepen om in rechte te getuigen en onverminderd § 3 en de uitwisseling van informatie met de reguleringsinstanties voor elektriciteit en voor gas van de gewesten en van andere lidstaten van de Europese Unie.

Elke overtreding van het eerste lid wordt gestraft met de straffen bepaald door artikel 458 van het Strafwetboek. De bepalingen van het eerste boek van hetzelfde Wetboek zijn van toepassing ».

B.17.3. In de parlementaire voorbereiding wordt aangegeven dat het (Europees) Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (hierna : ACER) gehouden is tot dezelfde verplichtingen van vertrouwelijkheid met betrekking tot commercieel gevoelige gegevens en persoonsgegevens (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 76). De verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 beschermt immers de natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen en organen van de Europese Unie.

Op dezelfde wijze wordt bij artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie een recht vastgelegd op bescherming van persoonsgegevens, bescherming die een aspect is van het recht op eerbiediging van het privéleven dat is gewaarborgd bij artikel 22 van de Grondwet en bij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.17.4. De eerbiediging van het privéleven omvat het recht voor het individu om buiten zijn intieme kring relaties aan te knopen en te ontwikkelen, ook op het professionele of commerciële vlak (EHRM, 16 december 1992, Niemietz t. Duitsland, § 29; 23 maart 2006, Vitiello t.

Italie, § 47).

Daaruit volgt dat de zakengeheimen van een natuurlijke persoon integraal deel kunnen uitmaken van zijn privéleven.

Het recht op de eerbiediging van het privéleven komt in zekere mate ook toe aan de rechtspersonen. In dat opzicht kunnen de maatschappelijke zetel, het agentschap of de professionele lokalen van een rechtspersoon in bepaalde omstandigheden worden beschouwd als zijn woning (EHRM, 16 april 2002, Société Colas Est en anderen t.

Frankrijk, § 41).

Derhalve kan worden aangenomen dat het recht op de eerbiediging van het privéleven van de rechtspersonen de bescherming van hun zakengeheimen omvat.

Voor het overige is de bescherming tegen willekeurige of onevenredige ingrepen van het openbaar gezag in de privésfeer van een natuurlijke persoon of rechtspersoon een algemeen beginsel van het recht van de Europese Unie (HvJ, 21 september 1989, Hoechst t. Commissie, C-46/87 en C-227/88, § 19, Jur., 1989, p. 2859; 22 oktober 2002, Roquette Frères S.A., C-94/00, § 27, Jur., 2002, p. I-9011). Ten slotte is het niet uitgesloten dat zakengeheimen persoonsgegevens inhouden of dat zulke gegevens zakengeheimen bevatten.

B.17.5. De in het geding zijnde bepaling kan dus niet in die zin worden beschouwd dat zij de CREG een buitensporige verplichting oplegt.

B.17.6. Het zesde subonderdeel van het eerste onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

B.17.7. De verzoekende partij preciseert niet, wat de bepalingen van de Gaswet betreft, welke bepaling door de bestreden wet zou zijn gewijzigd; zij verwijst evenmin naar die wet, terwijl zij nochtans wel verwijst naar de bepalingen van de richtlijn 2009/73/EG die overeenstemmen met de voormelde bepalingen van de richtlijn 2009/72/EG. Het middel is onontvankelijk wat de bepalingen van de Gaswet betreft.

In haar memorie van antwoord zet de verzoekende partij weliswaar uiteen dat artikel 15/16, § 2, van de Gaswet verwijst naar artikel 26, § 2, van de Elektriciteitswet, en voert zij aan dat de twee bepalingen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Artikel 15/16, § 2, werd evenwel niet bij de bestreden wet gewijzigd en, in de veronderstelling dat de verwijzing naar de tweede bepaling, door de eerste, toelaat te oordelen dat de ene en de andere onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, kan het middel dat niet gegrond is met betrekking tot artikel 26, § 2, onmogelijk wel gegrond zijn met betrekking tot artikel 15/16, § 2.

B.18.1. In een zevende subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 53, 1° en 2°, van de bestreden wet, dat artikel 31 van de Elektriciteitswet wijzigt, in strijd te zijn met artikel 37, lid 4, onder d), van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre het het bedrag van de administratieve boete die de CREG kan opleggen, beperkt tot maximum 3 pct. van de jaarlijkse omzet en in zoverre het die laatste niet in staat stelt om boeten op te leggen voor de niet-naleving van de juridisch bindende besluiten van de CREG of van het ACER. B.18.2. Artikel 53, 1° en 2°, van de bestreden wet bepaalt : « In artikel 31 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 14 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden ' van deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan ' vervangen door de woorden ' van deze wet, van de uitvoeringsbesluiten ervan, van latere wetten betreffende de tarieven of betreffende de bijdrage bedoeld in artikel 21bis of van alle andere bepalingen op de toepassing waarvan ze toeziet krachtens artikel 23, § 2, tweede lid, 8° ';2° in het eerste lid, worden de woorden ' niet lager zijn dan vijftigduizend frank, noch hoger zijn dan vier miljoen frank, noch, in totaal, hoger zijn dan tachtig miljoen frank ' vervangen door de woorden ' niet lager zijn dan duizend tweehonderd veertig euro, noch hoger zijn dan honderd duizend euro, noch, in totaal, hoger zijn dan twee miljoen euro ' ». B.18.3. Artikel 31 van de Elektriciteitswet bepaalt : « Onverminderd de andere door deze wet voorziene maatregelen, kan de commissie elke in België gevestigde natuurlijke of rechtspersoon verplichten tot naleving van specifieke bepalingen van deze wet, van de uitvoeringsbesluiten ervan, van latere wetten betreffende de tarieven of betreffende de bijdrage bedoeld in artikel 21bis of van alle andere bepalingen op de toepassing waarvan ze toeziet krachtens artikel 23, § 2, tweede lid, 8° binnen de termijn bepaald door de commissie. Indien deze persoon bij het verstrijken van de termijn in gebreke blijft, kan de commissie, op voorwaarde dat de persoon werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen, een administratieve geldboete opleggen. De geldboete mag, per kalenderdag, niet lager zijn dan duizend tweehonderd veertig euro, noch hoger zijn dan honderd duizend euro, noch, in totaal, hoger zijn dan twee miljoen euro of 3 procent van de omzet die de betrokken persoon heeft gerealiseerd op de Belgische elektriciteitsmarkt tijdens het laatste afgesloten boekjaar, indien dit laatste bedrag hoger is. De geldboete wordt ten gunste van de Schatkist geïnd door de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, der registratie en domeinen.

De administratieve boetes die door de commissie aan de netbeheerder worden opgelegd worden niet opgenomen in zijn kosten, maar worden afgetrokken van zijn billijke winstmarge.

De administratieve boetes die door de commissie aan de distributienetbeheerders worden opgelegd, worden niet opgenomen in hun kosten, maar worden afgetrokken van hun billijke winstmarge.

De elektriciteitsbedrijven mogen aan hun afnemers het bedrag van de administratieve boetes die de commissie hen oplegt niet doorfactureren ».

B.18.4. Artikel 31, eerste lid, van de Elektriciteitswet bepaalde, vóór de wijziging ervan bij de bestreden wet : « Onverminderd de andere door deze wet voorziene maatregelen, kan de commissie elke in België gevestigde natuurlijke of rechtspersoon verplichten tot naleving van specifieke bepalingen van deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan binnen de termijn bepaald door de commissie. Indien deze persoon bij het verstrijken van de termijn in gebreke blijft, kan de commissie, op voorwaarde dat de persoon werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen, een administratieve geldboete opleggen. De geldboete mag, per kalenderdag, niet lager zijn dan vijftigduizend frank, noch hoger zijn dan vier miljoen frank, noch, in totaal, hoger zijn dan tachtig miljoen frank of 3 procent van de omzet die de betrokken persoon heeft gerealiseerd op de Belgische elektriciteitsmarkt tijdens het laatste afgesloten boekjaar, indien dit laatste bedrag hoger is. De geldboete wordt ten gunste van de Schatkist geïnd door de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, der registratie en domeinen » (Belgisch Staatsblad van 11 mei 1999, p. 16276).

B.18.5. Uit de vergelijking van de twee bepalingen die in B.18.3 en B.18.4 zijn geciteerd blijkt dat, zoals de Ministerraad doet opmerken, de bestreden wet (artikel 53, 2°) artikel 31, eerste lid, niet heeft gewijzigd in zoverre het het maximumbedrag van de erin beoogde boete op 3 pct. vaststelt. Wat dat subonderdeel betreft, is het middel dus niet ontvankelijk met betrekking tot dat bedrag. De omstandigheid dat dit maximumbedrag een van de onderdelen vormt van het alternatief waarin artikel 31 voorziet voor het vaststellen van het bedrag van de boete, en dat de bestreden bepaling het andere onderdeel wijzigt, volstaat niet om aan te tonen dat die twee elementen onlosmakelijk met elkaar zouden zijn verbonden, zoals de verzoekende partij beweert.

B.18.6. De bevoegdheid om geldboeten op te leggen strekt zich voortaan, krachtens het voormelde artikel 31, eerste lid, uit tot alle bepalingen waarvan de CREG de toepassing controleert krachtens artikel 23, § 2, tweede lid, 8°, van de Elektriciteitswet, dat bepaalt : « § 2. De commissie is belast met een raadgevende taak ten behoeve van de overheid inzake de organisatie en werking van de elektriciteitsmarkt, enerzijds, en met een algemene taak van toezicht en controle op de toepassing van de betreffende wetten en reglementen, anderzijds.

Te dien einde zal de commissie : [...] 8° controle uitoefenen op de naleving door de netbeheerder en de elektriciteitsbedrijven van de verplichtingen die op hen rusten krachtens deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan, alsook krachtens de overige voor de elektriciteitsmarkt toepasselijke wetgevende en reglementaire bepalingen, meer bepaald betreffende de grensoverschrijdende problemen en de materies bedoeld in Verordening (EG) nr.714/2009 ».

In de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet wordt, in verband met die bepaling, het volgende aangegeven : « Het breidt overigens de bevoegdheden van de CREG uit om het geheel van de wettelijke en reglementaire bepalingen waarvan zij de controle verzekert te sanctioneren en in het bijzonder de Europese verordeningen, in lijn met het voormelde gemotiveerde advies van de Europese Commissie » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 82).

De CREG beschikt aldus over de bevoegdheid om geldboeten op te leggen voor de niet-naleving van de in B.18.1 vermelde besluiten. De juridische grondslag van die besluiten bevindt zich immers in de bepalingen die bij het voormelde artikel 23, § 2, tweede lid, 8°, worden beoogd. Het zevende subonderdeel van het eerste onderdeel van het eerste middel is bijgevolg niet gegrond.

Tweede onderdeel B.19.1. In een tweede onderdeel, eerste subonderdeel, verwijt de verzoekende partij de bestreden wet dat zij strijdig is met artikel 9 van de richtlijn 2009/72/EG doordat zij afbreuk zou doen aan de bevoegdheden en de opdrachten van de CREG op het vlak van certificering van de transmissienetbeheerders.

B.19.2. Dat subonderdeel van het tweede onderdeel van het eerste middel is niet ontvankelijk omdat de verzoekende partij niet de bepalingen van de bestreden wet preciseert waartegen zij haar grieven richt.

Zij geeft weliswaar aan, in haar memorie van antwoord, dat het beschikkende gedeelte van het verzoekschrift toelaat die bepalingen te identificeren, en dat in de uiteenzetting van het middel wordt verwezen naar andere nummers van het verzoekschrift die specifiek handelen over de bepalingen van de wet die de ontvlechting van de transmissienetten en de transmissienetbeheerders en de certificering van die laatsten betreffen. Het Hof onderzoekt die grieven bijgevolg in B.43.1 en volgende, naar aanleiding van het onderzoek van het middel waarvoor de bekritiseerde wetsbepalingen wel worden gespecificeerd.

B.19.3. Hetzelfde geldt voor wat de bepalingen van de Gaswet betreft.

B.20.1. In een tweede subonderdeel van het tweede onderdeel verwijt de verzoekende partij de artikelen 36, 8°, 65, 4°, en 87, 9°, van de bestreden wet, die respectievelijk artikel 23, § 2, tweede lid, 9°, van de Elektriciteitswet en de artikelen 15/1, § 3, en 15/4, § 2, tweede lid, van de Gaswet wijzigen, strijdig te zijn met artikel 37, leden 6, onder c), en 9, van de richtlijn 2009/72/EG, en met artikel 41, leden 6, onder c), en 9, van de richtlijn 2009/73/EG, in zoverre zij afbreuk zouden doen aan de bevoegdheden van de CREG op het gebied van congestiebeheer.

B.20.2. Een eerste grief wordt door de verzoekende partij afgeleid uit het feit dat artikel 36, 8°, van de bestreden wet, dat artikel 23, § 2, tweede lid, 9°, van de Elektriciteitswet vervangt, haar ermee belast de toepassing van het in die bepaling bedoelde technisch reglement van het net - dat door de Koning wordt vastgesteld - te controleren, terwijl artikel 23, § 2, tweede lid, 35° en 36°, van die wet, gewijzigd bij artikel 36, 15°, van de bestreden wet, haar exclusief bevoegd maakt om de methoden goed te keuren die gebruikt zijn om de toegang tot de grensoverschrijdende infrastructuur mogelijk te maken, met inbegrip van de procedures voor capaciteitstoewijzing en congestiebeheer, alsook om toe te zien op het congestiebeheer en op de invoering van de daarmee samenhangende regels.

Zodoende verwijt de verzoekende partij de bestreden wet haar niet de vaststelling van het technisch reglement te hebben toevertrouwd.

B.20.3. Uit artikel 37, leden 6, onder c), en 9, van de richtlijn 2009/72/EG blijkt niet dat het vaststellen van het technisch reglement tot de bevoegdheid van de nationale regulerende instantie behoort. De bevoegdheid die haar weliswaar wordt toegekend bij artikel 37, lid 6, onder c), om de methoden vast te stellen voor het berekenen of vastleggen van de voorwaarden inzake toegang tot grensoverschrijdende infrastructuur, met inbegrip van de procedures voor de capaciteitstoewijzing en congestiebeheer, past niettemin in het ruimere kader van de verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 « betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 », die voorziet in de uitwerking van « netcodes » die in de Europese Unie uniform van toepassing zijn, « voor de verlening en het beheer van daadwerkelijke en transparante toegang tot de transmissienetwerken over de grenzen heen », om, onder meer, een niet-discriminerende netwerktoegang mogelijk te maken (overwegingen 3, 6 en 7 van de voormelde verordening).

Aangezien die « netcodes », die krachtens artikel 8, lid 6, onder g), van de voormelde verordening, betrekking hebben op de voorschriften voor capaciteitstoewijzing en congestiebeheer, nog niet door de bevoegde Europese autoriteiten waren goedgekeurd, kan worden aanvaard dat de wetgever, om rechtsonzekerheid te vermijden, het door de Koning vastgestelde technisch reglement (koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe) in de rechtsorde heeft gehandhaafd. De door de verzoekende partij in haar memorie van antwoord vermelde omstandigheid volgens welke artikel 8, lid 7, van dezelfde verordening de lidstaten de mogelijkheid zou bieden netcodes te ontwikkelen volstaat niet om de beoordeling van de wetgever te invalideren, die kon oordelen dat het niet opportuun was die bevoegdheid aan te wenden terwijl de grensoverschrijdende netcodes nog niet waren goedgekeurd.

B.20.4. Een tweede grief wordt door de verzoekende partij afgeleid uit het feit dat de artikelen 65, 4°, en 87, 9°, van de bestreden wet, die respectievelijk een 7° in artikel 15/1, § 3, van de Gaswet, en een 29° en een 30° in artikel 15/14, § 2, tweede lid, van dezelfde wet invoegen, haar onafhankelijkheid bedreigen in zoverre zij voorzien in een overleg met de Algemene Directie Energie bij het vervullen van haar opdracht van toezicht op het congestiebeheer van het aardgasvervoersnet.

B.20.5. De artikelen 15/1, § 3, 7°, en 15/14, § 2, 29° en 30°, van de Gaswet bepalen : «

Art. 15/1.[...] § 3. De beheerder van het aardgasvervoersnet is gehouden : [...] 7° een ontwerp van regels voor het beheer van de congestie op te stellen dat hij aan de commissie en de Algemene Directie Energie betekent.De commissie keurt dit ontwerp goed en kan hem op gemotiveerde wijze verzoeken deze regels te wijzigen mits het naleven van de regels voor de congestie die bepaald zijn door de buurlanden waarvan de interconnectie betrokken is en in overleg met het ACER. De commissie publiceert op haar internetsite de regels voor het beheer van de congestie. De implementering van de regels wordt gemonitord door de commissie in overleg met de Algemene Directie Energie; [...]

Art. 15/14.[...] § 2. De Commissie is belast met een raadgevende taak ten behoeve van de overheid inzake de organisatie en werking van de aardgasmarkt, enerzijds, en met een taak van toezicht en controle op de toepassing van de betreffende wetten en reglementen, anderzijds.

Te dien einde zal de Commissie : [...] 29° op voorstel van de netbeheerder, de methoden goedkeuren die gebruikt zijn om de toegang tot de grensoverschrijdende infrastructuren mogelijk te maken, met inbegrip van de procedures voor de toewijzing van capaciteiten en congestiebeheer.Deze methoden zijn transparant en niet-discriminerend. De commissie publiceert de goedgekeurde methoden op haar website; 30° toezien, in samenwerking met de Algemene Directie Energie, op het congestiebeheer van het aardgasvervoersnet, met inbegrip van de interconnecties, en de invoering van de regels voor het congestiebeheer, in overeenstemming met artikel 15/1, § 3, 7° ». Artikel 23, § 2, tweede lid, 36°, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 2. De commissie is belast met een raadgevende taak ten behoeve van de overheid inzake de organisatie en werking van de elektriciteitsmarkt, enerzijds, en met een algemene taak van toezicht en controle op de toepassing van de betreffende wetten en reglementen, anderzijds.

Te dien einde zal de commissie : [...] 36° toezien op het congestiebeheer van het transmissienet, met inbegrip van de interconnecties, en de invoering van de regels voor het congestiebeheer.De commissie brengt de Algemene Directie Energie hiervan op de hoogte. De netbeheerder dient bij de commissie, ten behoeve van dit punt, zijn ontwerp van regels voor congestiebeheer in, met inbegrip van de toewijzing van capaciteit. De commissie kan hem op een met redenen omklede wijze verzoeken om zijn regels te wijzigen, met inachtneming van de congestieregels die werden vastgelegd door de buurlanden waarvan de interconnectie betrokken is en in samenspraak met het ACER ».

Deze bepaling, die analoog is met die welke worden bestreden, legt de CREG enkel een informatieplicht op ten aanzien van de Algemene Directie Energie. Deze redactie werd aangenomen ingevolge een opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State, om uitsluitend aan de CREG de in het geding zijnde toezichtsbevoegdheid te verlenen (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 67).

B.20.6. Ook al is het juist dat een overleg niet impliceert dat de beslissingsbevoegdheid waarvan de uitoefening gepaard gaat met dat overleg wordt gedeeld, toch kan het afbreuk doen aan het vereiste van ondeelbaarheid van de regulator, waarnaar de afdeling wetgeving van de Raad van State heeft verwezen (ibid., p. 307). De Ministerraad kan niet worden gevolgd wanneer hij stelt dat de bestreden bepalingen moeten worden geïnterpreteerd in het licht van het voormelde artikel 23, § 2, tweede lid, 36°, omdat niet kan worden verantwoord dat, in eenzelfde wet, eenzelfde betekenis wordt gegeven aan bepalingen die verschillend zijn geredigeerd.

De grief is gegrond in zoverre die betrekking heeft op de woorden « in overleg met de Algemene Directie Energie » in artikel 15/1, § 3, 7°, van de Gaswet en op de woorden « , in samenwerking met de Algemene Directie Energie » in artikel 15/14, § 2, 30°, van dezelfde wet, respectievelijk ingevoegd bij artikel 65, 4°, en bij artikel 87, 9°, van de bestreden wet. Voor het overige is die niet gegrond, daar artikel 15/14, § 2, 29°, van die wet niet tot doel heeft te voorzien in het door de verzoekende partij bekritiseerde overleg.

B.20.7. Een derde grief wordt door de verzoekende partij afgeleid uit het feit dat artikel 87, 9°, van de bestreden wet, dat een 15° invoegt in artikel 15/14, § 2, tweede lid, van de Gaswet, de CREG ertoe verplicht de toepassing te controleren van de gedragscode die het voorwerp uitmaakt van het koninklijk besluit van 23 december 2010 « betreffende de gedragscode inzake de toegang tot het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas en de LNG-installatie en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 juni 2001 betreffende de algemene voorwaarden voor de levering van aardgas en de toekenningvoorwaarden van de leveringsvergunningen voor aardgas » en die afbreuk doet aan de bevoegdheden van de CREG. B.20.8. De artikelen 15/5undecies, § 1, en 15/14, § 2, tweede lid, 15°, van de Gaswet bepalen : «

Art. 15/5undecies.§ 1. Op voorstel van de Commissie, stelt de Koning een gedragscode vast met betrekking tot de toegang tot het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas en de LNG-installatie.

De gedragscode bepaalt : 1° de procedures en regels inzake de aanvraag van toegang tot het net;2° de gegevens die de gebruikers van het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas en de LNG-installatie aan de beheerder van het aardgasvervoersnet, aan de beheerder van de opslaginstallatie voor aardgas en aan de beheerder van de LNG-installatie moeten verstrekken;3° de voorzorgsmaatregelen die de beheerder van het aardgasvervoersnet, de beheerder van de opslaginstallatie voor aardgas en de beheerder van de LNG-installatie dienen te nemen om de vertrouwelijkheid van de commerciële gegevens met betrekking tot de gebruikers van het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas of de LNG-installatie te beschermen;4° de termijnen waarbinnen de beheerder van het aardgasvervoersnet, de beheerder van de opslaginstallatie voor aardgas en de beheerder van de LNG-installatie moeten antwoorden op de aanvragen om toe te treden tot hun net en hun installatie;5° de maatregelen om elke discriminatie tussen gebruikers of categorieën gebruikers van het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas of de LNG-installatie te vermijden;6° de minimumvereisten met betrekking tot de juridische en operationele scheiding van de vervoers- en leveringsfuncties van aardgas binnen de geïntegreerde beheerders van het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas of de LNG-installatie;7° de basisbeginselen met betrekking tot de rechten en verplichtingen van, enerzijds, de beheerder van het aardgasvervoersnet, de beheerder van de opslaginstallatie voor aardgas en de beheerder van de LNG-installatie, en, anderzijds, de gebruikers voor de toegang tot het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas of de LNG-installatie;8° de basisbeginselen met betrekking tot facturering;9° de basisbeginselen met betrekking tot de rechten en verplichtingen van, enerzijds, de beheerder van het aardgasvervoersnet, de beheerder van de opslaginstallatie voor aardgas en de beheerder van de LNG-installatie en, anderzijds, de gebruikers van het desbetreffende aardgasvervoersnet, van de opslaginstallatie voor aardgas of van de LNG-installatie inzake het gebruik ervan en meer bepaald, inzake onderhandelingen over de toegang tot vervoer, over het congestiebeheer en over de publicatie van informatie;10° maatregelen die in het verbintenissenprogramma moeten worden opgenomen om te waarborgen dat ieder discriminerend gedrag is uitgesloten en om te voorzien in een adequaat toezicht op de naleving ervan.Het programma bevat de specifieke verplichtingen van de werknemers ter verwezenlijking van die doelstelling. De persoon of instantie die verantwoordelijk is voor het toezicht op het verbintenissenprogramma dient bij de Commissie jaarlijks een verslag in waarin de genomen maatregelen worden uiteengezet. Dit verslag wordt gepubliceerd; 11° de vereisten inzake onafhankelijkheid van het personeel van de beheerders ten opzichte van de producenten, distributeurs, leveranciers en tussenpersonen;12° de regels en de organisatie van de secundaire markt waarvan sprake in artikel 15/1, § 1, 9°bis;13° de basisprincipes betreffende de organisatie van de toegang tot de hubs. De toekenning en het behoud van elke vervoers- of leveringsvergunning zijn onderworpen aan het naleven van de gedragscode ». «

Art. 15/14.[...] § 2. De Commissie is belast met een raadgevende taak ten behoeve van de overheid inzake de organisatie en werking van de aardgasmarkt, enerzijds, en met een taak van toezicht en controle op de toepassing van de betreffende wetten en reglementen, anderzijds.

Te dien einde zal de Commissie : [...] 15° de toepassing van de gedragscode controleren en de geleverde prestaties in uitvoering van de regels van deze code evalueren in verband met de veiligheid en de betrouwbaarheid van het aardgasvervoersnet ». B.20.9. De bevoegdheid om de toepassing van de gedragscode te controleren, die de CREG is toegekend bij artikel 15/14, § 2, tweede lid, van de Gaswet, past, net zoals die met betrekking tot het technisch reglement bedoeld in B.20.3, in het ruimere kader van de voormelde verordening (EG) nr. 714/2009 en van de uitwerking van « netcodes » die in de Europese Unie uniform van toepassing zijn. Het is aannemelijk dat dezelfde bekommernis om rechtsonzekerheid te vermijden als die welke in B.20.3 is vermeld de wetgever ertoe kon brengen, in afwachting van de invoering van die netcodes, het voormelde koninklijk besluit in de rechtsorde te handhaven. De door de CREG in haar memorie van antwoord vermelde omstandigheid dat de netcodes enkel betrekking hebben op het vervoer van aardgas volstaat niet om de beoordeling van de wetgever te invalideren, die het inopportuun kon achten om een bevoegdheid met betrekking tot de andere aspecten van de gasmarkt aan te wenden terwijl bepalingen betreffende het gasvervoer nog moesten worden vastgesteld.

Voor het overige verwijt de verzoekende partij diezelfde bepaling ten onrechte dat zij de controle en de evaluatie van de toepassing van de code die tot de bevoegdheid van de CREG behoren, beperkt tot de regels inzake de veiligheid en de betrouwbaarheid van het aardgasvervoersnet, zonder dat de opslaginstallaties voor aardgas en de installaties voor vloeibaar aardgas (LNG) worden beoogd, omdat die bepaling in die zin moet worden gelezen dat zij de CREG, enerzijds, een controlebevoegdheid toekent voor de gedragscode (met inbegrip van hetgeen betrekking heeft op de voormelde installaties) en, anderzijds, een evaluatiebevoegdheid voor de prestaties die verband houden met de veiligheid en de betrouwbaarheid van het aardgasvervoersnet.

B.20.10. Het tweede subonderdeel van het tweede onderdeel van het eerste middel is gegrond in de in B.20.6 aangegeven mate.

B.21.1. In een derde subonderdeel van het tweede onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 8, 1°, van de bestreden wet, dat artikel 8, § 1, derde lid, van de Elektriciteitswet vervangt, in strijd te zijn met de artikelen 15, lid 2, en 37, lid 2, van de richtlijn 2009/72/EG, en met artikel 16, lid 2, onder c), van de richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 « ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG », doordat de bestreden bepaling aan de Koning de bevoegdheid delegeert om de criteria te preciseren die door een productie-installatie die hernieuwbare energiebronnen aanwendt, moeten worden nageleefd om voorrang te kunnen genieten, en om de technische en financiële voorwaarden te bepalen die door de transmissienetbeheerder moeten worden toegepast met betrekking tot de productie-installaties die hernieuwbare energiebronnen aanwenden, terwijl de artikelen 15, lid 2, en 37, lid 6, van de richtlijn 2009/72/EG, aan de CREG de bevoegdheid zouden voorbehouden om de voorwaarden vast te stellen op het vlak van balanceringsdiensten en om de objectieve criteria te bepalen om de inschakeling van de stroomproductie-eenheden te coördineren en het gebruik van interconnectoren te bepalen.

B.21.2. Artikel 8, § 1, derde lid, 5°, b), van de Elektriciteitswet, waarnaar de verzoekende partij verwijst, bepaalt : « § 1. Het beheer van het transmissienet wordt waargenomen door één enkele beheerder, aangewezen overeenkomstig artikel 10.

De netbeheerder staat in voor de exploitatie, het onderhoud en de ontwikkeling van het transmissienet, met inbegrip van de koppellijnen daarvan naar andere elektriciteitsnetten, teneinde de continuïteit van de voorziening te waarborgen.

Hiertoe wordt de netbeheerder onder meer met de volgende taken belast : [...] 5° het verzekeren van de coördinatie van het beroep op de productie-installaties en de bepaling van het aanwenden van interconnecties op basis van objectieve criteria die door de commissie worden goedgekeurd.Deze criteria houden rekening met : a) de economische rangorde van de elektriciteit afkomstig van de beschikbare productie-installaties of overdrachten door middel van interconnecties, evenals met de voor het net geldende technische beperkingen;b) de voorrang die moet worden gegeven aan de productie-installaties die hernieuwbare energiebronnen gebruiken, in de mate dat een veilig beheer van het transmissienet dit toelaat en op basis van transparante en niet-discriminerende criteria, evenals aan de installaties voor gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit.De Koning kan, na advies van de commissie en na overleg met de Gewesten, de criteria preciseren die door een productie-installatie die hernieuwbare energiebronnen aanwendt moeten worden nageleefd om te kunnen genieten van deze voorrang en de technische en financiële voorwaarden bepalen die ter zake moeten worden toegepast door de netbeheerder ».

B.21.3. Artikel 16 van de richtlijn 2009/28/EG bepaalt : « Artikel 16 - Toegang tot en beheer van de netwerken 1. De lidstaten nemen passende maatregelen om de transmissie- en distributienetwerkinfrastructuur, intelligente netwerken, opslaginstallaties en het elektriciteitssysteem te ontwikkelen teneinde het elektriciteitsnet veilig te laten functioneren en daardoor de verdere ontwikkeling van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen, inclusief interconnectie tussen lidstaten en tussen lidstaten en derde landen te vergemakkelijken.De lidstaten nemen tevens passende maatregelen om de vergunningsprocedures voor de netwerkinfrastructuur te versnellen en de goedkeuring van de netwerkinfrastructuur te coördineren met administratieve en planningsprocedures. 2. Met inachtneming van de voorschriften inzake de instandhouding van de betrouwbaarheid en veiligheid van het net, die gebaseerd zijn op transparante, niet-discriminerende door de bevoegde nationale autoriteiten vastgestelde criteria : a) zien de lidstaten erop toe dat beheerders van transmissie- en distributiesystemen op hun grondgebied de transmissie en distributie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen garanderen;b) zorgen de lidstaten er tevens voor dat elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen voorrang heeft op dan wel gewaarborgde toegang krijgt tot het net;c) zorgen de lidstaten ervoor dat transmissiesysteembeheerders bij de dispatching van elektriciteitsopwekkingsinstallaties voorrang geven aan opwekkingsinstallaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, voor zover het veilige beheer van het nationale elektriciteitssysteem dit toelaat en dit gebeurt op basis van transparante en niet-discriminerende criteria.De lidstaten zorgen ervoor dat passende netwerk- en marktgerelateerde beheersmaatregelen worden getroffen om de belemmeringen voor uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit tot een minimum te beperken. Indien er ten aanzien van hernieuwbare energiebronnen substantiële beperkende maatregelen worden genomen om de veiligheid van het nationale elektriciteitssysteem en de energievoorzieningszekerheid te garanderen, zorgen de lidstaten ervoor dat de verantwoordelijke systeembeheerders deze maatregelen rapporteren aan de bevoegde regelgevende autoriteit en dat zij aangeven welke corrigerende voorzieningen zij denken te treffen om ongewenste beperkingen te voorkomen. 3. De lidstaten verplichten de beheerders van transmissie- en distributiesystemen om standaardregels op te stellen en bekend te maken voor het dragen en verdelen van de kosten van de technische aanpassingen, zoals netaansluitingen en -verzwaringen, beter netbeheer en regels voor de niet-discriminerende toepassing van de netwerkcodes, die nodig zijn om nieuwe producenten die elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen aan het net leveren, op het koppelnet aan te sluiten. Deze regels zijn gebaseerd op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria, waarbij met name rekening wordt gehouden met alle kosten en baten van de aansluiting van deze producenten op het net en met de bijzondere omstandigheden van producenten in perifere gebieden en gebieden met een lage bevolkingsdichtheid. Die regels mogen voorzien in verschillende aansluitingstypen. 4. Indien nodig mogen lidstaten beheerders van transmissie- en distributiesystemen verplichten om de in lid 3 vermelde kosten volledig of gedeeltelijk te dragen.Uiterlijk op 30 juni 2011 en daarna om de twee jaar herzien de lidstaten het kader en de regels voor het delen van de in lid 3 vermelde kosten en nemen zij passende maatregelen om dit kader en deze regels te verbeteren, teneinde de integratie van nieuwe producenten, zoals vermeld in dat lid, te garanderen. 5. De lidstaten verplichten de beheerders van transmissie- en distributiesystemen om elke nieuwe producent van energie uit hernieuwbare bronnen die op het net wenst te worden aangesloten de daartoe vereiste uitvoerige en noodzakelijke gegevens te verschaffen, met inbegrip van : a) een uitgebreide en gedetailleerde raming van de kosten van die aansluiting;b) een redelijk en precies tijdschema voor de ontvangst en de verwerking van het verzoek om aansluiting op het net;c) een redelijk indicatief tijdschema voor eventueel geplande aansluitingen op het net. De lidstaten mogen producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die op het net wensen te worden aangesloten toestaan een aanbesteding uit te schrijven voor de aansluitingswerkzaamheden. 6. De in lid 3 vermelde verdeling van de kosten wordt opgelegd via een mechanisme dat gebaseerd is op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria, waarbij rekening wordt gehouden met de baten van de aansluitingen voor oorspronkelijk en later aangesloten producenten en voor beheerders van transmissie- en distributiesystemen.7. De lidstaten zien erop toe dat de tarieven voor transmissie en distributie geen discriminatie inhouden van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, met name van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die wordt geproduceerd in perifere gebieden, zoals eilanden, en in gebieden met een lage bevolkingsdichtheid.De lidstaten zorgen ervoor dat de transmissie- en distributietarieven geen discriminatie inhouden van gas uit hernieuwbare energiebronnen. 8. De lidstaten zien erop toe dat de tarieven die door beheerders van transmissie- en distributiesystemen in aanmerking worden genomen voor de transmissie en distributie van elektriciteit uit installaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, een realistische weergave zijn van de kostenvoordelen die kunnen voortvloeien uit de aansluiting van die installaties op het net.Dergelijke kostenvoordelen kunnen voortvloeien uit het directe gebruik van het laagspanningsnet. 9. In voorkomend geval gaan de lidstaten na of de bestaande gasnetinfrastructuur moet worden uitgebreid om de integratie van gas uit hernieuwbare energiebronnen te vergemakkelijken.10. In voorkomend geval verplichten de lidstaten de transmissie- en distributiesysteembeheerders op hun grondgebied om technische voorschriften bekend te maken overeenkomstig artikel 6 van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas, met name met betrekking tot netwerkconnectieregels die voorschriften voor gaskwaliteit, geurtoevoeging en gasdruk bevatten. De lidstaten verplichten de transmissie- en distributiesysteembeheerders tevens om de connectietarieven voor het aansluiten van hernieuwbare gasbronnen bekend te maken; deze tarieven moeten gebaseerd zijn op transparante en niet-discriminerende criteria. 11. De lidstaten beoordelen in hun nationale actieplannen in hoeverre er met het oog op het bereiken van het in artikel 3, lid 1, bedoelde nationale streefcijfer voor 2020 behoefte is aan de bouw van nieuwe infrastructuur voor stadsverwarming en -koeling op basis van hernieuwbare energiebronnen.Op basis van deze evaluatie nemen de lidstaten waar nodig stappen om een infrastructuur voor stadsverwarming op te zetten teneinde de ontwikkeling van de productie van verwarming en koeling uit grote biomassa-installaties, zonne-energie-installaties en geothermische faciliteiten mogelijk te maken ».

B.21.4. Uit die bepaling blijkt dat de richtlijn de bevoegdheden verdeelt tussen, enerzijds, de lidstaten die voorrang moeten geven aan de productie-installaties voor elektriciteit die hernieuwbare energiebronnen aanwenden (ook bij de dispatching van die installaties door de netbeheerders (voormeld artikel 16, lid 2, onder c)) en, anderzijds, de nationale regulerende instanties die belast zijn met het vaststellen van criteria inzake betrouwbaarheid en veiligheid van het net (artikel 16, lid 2, eerste zin). De wetgever kon dus, rekening houdend met die bepaling en met artikel 15, lid 2, van de richtlijn 2009/72/EG, de Koning de bevoegdheid toekennen om de in het geding zijnde voorrangscriteria te bepalen. Een dergelijke maatregel is niet onevenredig omdat hij bepaalt dat het advies van de CREG moet worden gevraagd wanneer die bevoegdheid wordt uitgeoefend.

B.21.5. Het derde subonderdeel van het tweede onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

B.22.1. In een vierde subonderdeel van het tweede onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 24, 3°, van de bestreden wet, dat artikel 18, § 1, eerste lid, van de Elektriciteitswet wijzigt, strijdig te zijn met artikel 37, lid 6, onder b), van de richtlijn 2009/72/EG, doordat het de bevoegdheden van de CREG inzake transactie en balancering zou schenden.

B.22.2. Artikel 18, § 1, eerste lid, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 1. Onverminderd de toepassing van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de financiële tussenpersonen en beleggingsadviseurs, kan de Koning, na advies van de commissie : 1° de leveringen van elektriciteit in België langs het transmissienet of directe lijnen door tussenpersonen en leveranciers aan een procedure van vergunning of voorafgaande melding onderwerpen;2° gedragsregels vaststellen die van toepassing zijn op de tussenpersonen en leveranciers, meer bepaald inzake transactie en balancering;3° op gezamenlijk voorstel van de minister en de minister van Financiën, na advies van de commissie en de Commissie voor het bank-, financie- en assurantiewezen, na overleg in de Ministerraad, de regels vaststellen betreffende de oprichting van, de toegang tot en de werking van markten voor de uitwisseling van energieblokken ». B.22.3. De artikelen 3, lid 4, en 37, lid 6, onder b), van de richtlijn 2009/72/EG bepalen : « Artikel 3 - Openbaredienstverplichtingen en bescherming van de afnemer [...] 4. De lidstaten zorgen ervoor dat alle afnemers aanspraak hebben op elektriciteitsvoorziening door een leverancier, behoudens de toestemming van de leverancier, ongeacht de lidstaat waar de leverancier is geregistreerd, zolang als de leverancier de geldende handels- en balanceringsregels toepast.In dit verband nemen de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat administratieve procedures geen discriminatie inhouden ten aanzien van leveranciers die reeds in een andere lidstaat zijn geregistreerd ». « Artikel 37 - Taken en bevoegdheden van de regulerende instantie [...] 6. De regulerende instanties zijn bevoegd voor de vaststelling of de voldoende ruim aan de inwerkingtreding voorafgaande goedkeuring van ten minste de methoden voor het berekenen of vastleggen van de voorwaarden inzake [...] b) de verstrekking van balanceringsdiensten, die zo economisch mogelijk worden uitgevoerd en passende stimuleringsmaatregelen bieden voor netwerkgebruikers om hun input en output op elkaar af te stemmen. De balanceringsdiensten worden op billijke en niet-discriminerende wijze verstrekt en zijn gebaseerd op objectieve criteria ».

B.22.4. Uit de in B.22.3 weergegeven bepalingen blijkt dat de nationale regulerende instanties onder meer bevoegd zijn voor de vaststelling van de methoden voor het berekenen of vastleggen van de voorwaarden inzake de verstrekking van balanceringsdiensten (artikel 37, lid 6, onder b)) en dat de lidstaten gemachtigd zijn, om ervoor te zorgen dat de afnemer zich kan richten tot de leverancier van zijn keuze, om zich ervan te vergewissen dat die laatste de geldende handels- en balanceringsregels (artikel 3, lid 4) toepast.

B.22.5. Die bepalingen voorzien niet erin dat de lidstaten gedragsregels mogen vaststellen die van toepassing zijn op de tussenpersonen en leveranciers inzake transactie en balancering.

B.22.6. Het vierde subonderdeel van het tweede onderdeel van het eerste middel is gegrond. Bijgevolg dient artikel 24, 3°, van de bestreden wet te worden vernietigd.

B.23.1. In een vijfde subonderdeel van het tweede onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 29 van de bestreden wet, dat artikel 20bis in de Elektriciteitswet invoegt, strijdig te zijn met de artikelen 34, lid 4, en 35, lid 5, van de richtlijn 2009/72/EG, doordat het voorziet in de tussenkomst van de Nationale Bank van België en van een lid van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren.

B.23.2. Artikel 20bis, §§ 4 tot 7, van de Elektriciteitswet, dat werd gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012 die het voorwerp uitmaakt van het beroep, bepaalde : « § 4. De commissie stelt vast, na advies van de Nationale Bank van België, of de indexeringsformule zoals bedoeld in § 1 van de energiecomponent voor levering van elektriciteit met variabele energieprijs aan huishoudelijke eindafnemers en kmo's correct werd toegepast.

De commissie doet op eigen initiatief een vaststelling in geval een leverancier geen aangifte doet van de in § 2 bedoelde gegevens. Binnen de bovenvermelde termijnen, na ingebrekestelling van de leverancier om zijn aangifteplicht krachtens § 3 na te komen.

De commissie zendt per aangetekende brief met ontvangstmelding haar vaststelling over aan de leverancier binnen vijf werkdagen volgend op diens verklaring bedoeld in § 3 of volgend op de datum waarop zij op eigen initiatief is tussengekomen overeenkomstig het tweede lid. De leverancier heeft het recht de vaststelling door de commissie te betwisten binnen de vijf werkdagen na ontvangst van de vaststelling.

Betwistingen worden voorgelegd aan een neutraal en door beide partijen aanvaard lid van het Belgisch Instituut voor Bedrijfsrevisoren, dat binnen dertig dagen en op kosten van de in het ongelijk gestelde partij een bindende vaststelling doet die vaststelt of de indexeringsformule van de energiecomponent voor levering van elektriciteit met variabele energieprijs aan huishoudelijke afnemers en K.M.O.'s correct werd toegepast.

Nadat de in het eerste lid vermelde vaststelling definitief is geworden, kan de commissie de leverancier aanmanen om de betrokken klanten te crediteren voor het teveel aangerekende deel van de energiecomponent. Indien de leverancier nalaat dit te doen binnen een periode van drie maanden na deze aanmaning kan de commissie deze een administratieve geldboete opleggen, in afwijking van artikel 31. Deze geldboete mag niet hoger zijn dan 150.000 euro. § 5. De leverancier geeft elke stijging van de variabele energieprijs voor huishoudelijke eindafnemers en K.M.O.'s die niet het gevolg is van een beslissing van de bevoegde overheid, regulator, netbeheerder, distributienetbeheerder of die niet voortvloeit uit de toepassing van de §§ 2 tot 4, per aangetekende brief met ontvangstmelding aan bij de commissie.

De melding aan de commissie gaat vergezeld van een motivering van de stijging van de variabele prijs zoals bedoeld in het eerste lid.

De inwerkingtreding van de stijging zoals bedoeld in het eerste lid wordt geschorst gedurende de duur van de in deze paragraaf bepaalde procedure.

De commissie oordeelt, na advies van de Nationale Bank van België, of de motivering van de stijging gerechtvaardigd is aan de hand van objectieve parameters, onder andere op basis van een permanente vergelijking van de energiecomponent voor de levering van elektriciteit en aardgas aan huishoudelijke eindafnemers en K.M.O.'s met het gemiddelde van de energiecomponent in de zone Noordwest-Europa.

Op initiatief van de commissie, na advies van de Nationale Bank van België, wordt een beslissing genomen door de commissie in geval van afwezigheid van aangifte door een leverancier, na ingebrekestelling per aangetekende brief met ontvangstmelding van de leverancier om zijn aangifteplicht krachtens het eerste lid na te komen.

De commissie zendt, na advies van de Nationale Bank van België, haar beslissing over aan de leverancier binnen vijf werkdagen volgend op diens verklaring bedoeld in het eerste lid of volgend op de datum waarop zij op eigen initiatief is tussengekomen overeenkomstig het vijfde lid.

Indien de opwaartse aanpassing van de energiecomponent niet gerechtvaardigd is, knoopt de leverancier onderhandelingen aan met de commissie en de Nationale Bank van België met het oog op het afsluiten van een akkoord over de variabele prijs voor de energiecomponent voor de levering aan huishoudelijke eindafnemers en K.M.O.'s. De commissie overlegt met de Nationale Bank van België.

In geval van mislukking van de onderhandelingen binnen een termijn van twintig dagen vanaf de ontvangst door de commissie van voormelde aangifte, kan de commissie, na advies van de Nationale Bank van België, het geheel of een deel van de geplande stijging verwerpen. De commissie motiveert en deelt haar beslissing per aangetekende brief met ontvangstmelding mee aan de leverancier, onverminderd de rechtsmiddelen van de leveranciers overeenkomstig artikel 29bis.

De leveranciers publiceren de goedgekeurde stijging van hun energiecomponent voor levering van elektriciteit aan huishoudelijke eindafnemers en K.M.O.'s op hun website na afloop van deze procedure, binnen vijf werkdagen na de kennisname van de beslissing van de commissie.

Ingeval de commissie vaststelt dat de leveranciers hun verplichtingen krachtens deze paragraaf niet naleven binnen een termijn van twee maanden na de mededeling van haar beslissing aan de betrokken leverancier, kan ze de genoemde leverancier in gebreke stellen om zich te schikken naar zijn verplichtingen. Indien de leverancier nalaat dit te doen binnen een termijn van drie maanden na deze ingebrekestelling, kan de commissie hem een administratieve boete opleggen, bij afwijking van artikel 31. Deze boete mag 150.000 euro niet overschrijden.

Voor de uitvoering van deze paragraaf deelt de commissie aan de Nationale Bank van België alle informatie en documenten die zij ter beschikking heeft mee met toepassing van artikel 26, § 1. De commissie en de Nationale Bank van België nemen de strikte vertrouwelijkheid van de commercieel gevoelige gegevens en/of persoonsgegevens in acht. § 6. Er wordt onder het gezag van de commissie een Fonds opgericht dat beheerd wordt door de commissie en dat bestemd is voor de vermindering van de federale bijdrage.

De administratieve geldboetes worden gestort in het fonds ter vermindering van de federale bijdrage, opgericht door artikel 20bis, § 6. § 7. Het mechanisme ingevoerd door dit artikel maakt het voorwerp uit van een jaarlijkse monitoring en een jaarlijks verslag door de commissie en de Nationale Bank van België teneinde met name de risico's van de marktverstorende effecten te identificeren.

Tot 31 december 2014, kan de Koning bij belangrijke marktverstorende effecten, op elk moment beslissen om een einde te stellen aan het mechanisme van dit artikel op voorstel van de minister bij besluit overlegd in Ministerraad op basis van de monitoring en het jaarverslag bedoeld in het eerste lid.

Ten laatste zes maanden vóór 31 december 2014, stellen de commissie en de Nationale Bank van België een evaluatierapport op over dit mechanisme ingesteld door dit artikel. Op basis van dit rapport kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de minister, het verlengen met een nieuwe periode van drie jaar, indien een hernieuwing nodig is volgens een identieke procedure, indien hij vaststelt dat de transparantie- en mededingingsvoorwaarden nog steeds niet vervuld zijn en dat de bescherming van de consument nog steeds niet gewaarborgd is. Op basis van de monitoring en het jaarverslag van de commissie en de Nationale Bank bedoeld in het eerste lid, kan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de minister, op elk moment besluiten om aan het mechanisme van dit artikel een eind te maken in aanwezigheid van belangrijke marktverstorende effecten ».

B.23.3. De wetten van 29 maart 2012 en 25 augustus 2012 hebben in artikel 20bis een paragraaf 4bis ingevoegd en de paragrafen 4 en 5 gewijzigd, die voortaan bepalen : « § 4. De commissie stelt vast of de indexeringsformule zoals bedoeld in § 1 van de energiecomponent voor levering van elektriciteit met variabele energieprijs aan huishoudelijke eindafnemers en kmo's correct werd toegepast. De commissie stelt tevens vast of de indexeringsformule zoals bedoeld in § 1 conform de exhaustieve lijst van toegelaten criteria is, bedoeld in § 4bis.

De commissie doet op eigen initiatief een vaststelling in geval een leverancier geen aangifte doet van de in § 2 bedoelde gegevens. binnen de bovenvermelde termijnen, na ingebrekestelling van de leverancier om zijn aangifteplicht krachtens § 3 na te komen.

De commissie zendt per aangetekende brief met ontvangstmelding haar vaststelling over aan de leverancier binnen vijf werkdagen volgend op diens verklaring bedoeld in § 3 of volgend op de datum waarop zij op eigen initiatief is tussengekomen overeenkomstig het tweede lid. De leverancier heeft het recht de vaststelling door de commissie te betwisten binnen de vijf werkdagen na ontvangst van de vaststelling.

Betwistingen worden voorgelegd aan een neutraal en door beide partijen aanvaard lid van het Belgisch Instituut voor Bedrijfsrevisoren, dat binnen dertig dagen en op kosten van de in het ongelijk gestelde partij een bindende vaststelling doet die vaststelt of de indexeringsformule van de energiecomponent voor levering van elektriciteit met variabele energieprijs aan huishoudelijke afnemers en K.M.O.'s correct werd toegepast en of deze indexeringsformule conform de exhaustieve lijst van toegelaten criteria is, bedoeld in § 4bis.

Nadat de in het eerste lid vermelde vaststelling definitief is geworden, maant de commissie de leverancier aan om de betrokken klanten te crediteren voor het teveel aangerekende deel van de energiecomponent. De commissie legt aan de leverancier tevens een administratieve geldboete op ter hoogte van het totaal bedrag dat aan de klanten gecrediteerd dient te worden. § 4bis. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad legt de Koning, na voorstel van de commissie, een exhaustieve lijst vast van toegelaten criteria met het oog op de uitwerking door elkeen van de leveranciers van de indexeringsparameters opdat deze beantwoorden aan transparante, objectieve en niet-discriminatoire criteria en de werkelijke bevoorradingskosten vertegenwoordigen.

Met het oog op de monitoring, brengt de commissie jaarlijks verslag uit aan de regering betreffende de evolutie van de indexeringsparameters van de leveranciers. § 5. De leverancier geeft elke stijging van de variabele energieprijs voor huishoudelijke eindafnemers en K.M.O.'s die niet het gevolg is van een beslissing van de bevoegde overheid, regulator, netbeheerder, distributienetbeheerder of die niet voortvloeit uit de toepassing van de §§ 2 tot 4, per aangetekende brief met ontvangstmelding aan bij de commissie.

De melding aan de commissie gaat vergezeld van een motivering van de stijging van de variabele prijs zoals bedoeld in het eerste lid.

De inwerkingtreding van de stijging zoals bedoeld in het eerste lid wordt geschorst gedurende de duur van de in deze paragraaf bepaalde procedure.

De commissie oordeelt of de motivering van de stijging gerechtvaardigd is aan de hand van objectieve parameters, onder andere op basis van een permanente vergelijking van de energiecomponent voor de levering van elektriciteit en aardgas aan huishoudelijke eindafnemers en K.M.O.'s met het gemiddelde van de energiecomponent in de zone Noordwest-Europa.

Op initiatief van de commissie wordt een beslissing genomen door de commissie in geval van afwezigheid van aangifte door een leverancier, na ingebrekestelling per aangetekende brief met ontvangstmelding van de leverancier om zijn aangifteplicht krachtens het eerste lid na te komen.

De commissie zendt haar beslissing over aan de leverancier binnen vijf werkdagen volgend op diens verklaring bedoeld in het eerste lid of volgend op de datum waarop zij op eigen initiatief is tussengekomen overeenkomstig het vijfde lid.

Indien de opwaartse aanpassing van de energiecomponent niet gerechtvaardigd is, knoopt de leverancier onderhandelingen aan met de commissie met het oog op het afsluiten van een akkoord over de variabele prijs voor de energiecomponent voor de levering aan huishoudelijke eindafnemers en K.M.O.'s.

In geval van mislukking van de onderhandelingen binnen een termijn van twintig dagen vanaf de ontvangst door de commissie van voormelde aangifte, kan de commissie het geheel of een deel van de geplande stijging verwerpen. De commissie motiveert en deelt haar beslissing per aangetekende brief met ontvangstmelding mee aan de leverancier, onverminderd de rechtsmiddelen van de leveranciers overeenkomstig artikel 29bis.

De leveranciers publiceren de goedgekeurde stijging van hun energiecomponent voor levering van elektriciteit aan huishoudelijke eindafnemers en K.M.O.'s op hun website na afloop van deze procedure, binnen vijf werkdagen na de kennisname van de beslissing van de commissie.

Ingeval de commissie vaststelt dat de leveranciers hun verplichtingen krachtens deze paragraaf niet naleven binnen een termijn van twee maanden na de mededeling van haar beslissing aan de betrokken leverancier, kan ze de genoemde leverancier in gebreke stellen om zich te schikken naar zijn verplichtingen. Indien de leverancier nalaat dit te doen binnen een termijn van drie maanden na deze ingebrekestelling, kan de commissie hem een administratieve boete opleggen, bij afwijking van artikel 31. Deze boete mag 150.000 euro niet overschrijden.

De commissie neemt de strikte vertrouwelijkheid van de commercieel gevoelige gegevens en/of persoonsgegevens in acht ».

B.23.4. In haar memorie van antwoord geeft de verzoekende partij aan dat de grieven die zij aanvoerde in haar verzoekschrift tot vernietiging, geen bestaansreden meer hebben, rekening houdend met de wijzigingen die in artikel 20bis van de Elektriciteitswet zijn aangebracht bij de wet van 25 augustus 2012, maar zij blijft bij haar kritiek betreffende de tussenkomsten van de Nationale Bank van België en van een lid van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, die werden behouden in de nieuwe redactie van artikel 20bis.

B.23.5. Zoals de verzoekende partij erop wijst, is artikel 20bis geen omzetting van een specifieke bepaling van de richtlijn 2009/72/EG. Het past binnen een mechanisme, het « vangnet », waarmee de wetgever de consumenten, overeenkomstig artikel 3, lid 3, van de richtlijn 2009/72/EG, redelijke, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare, doorzichtige en niet-discriminerende prijzen wil waarborgen door ze te beschermen tegen de volatiliteit van de prijzen. Overweging 51 van de richtlijn geeft in dat verband aan : « De consumentenbelangen zouden in deze richtlijn centraal moeten staan, en de kwaliteit van de dienstverlening zou een kerntaak van elektriciteitsbedrijven moeten zijn. Bestaande rechten van consumenten moeten worden versterkt en gewaarborgd, en dienen meer transparantie te omvatten. Consumentenbescherming zou moeten waarborgen dat alle consumenten in de ruimere context van de Gemeenschap profiteren van een concurrerende markt. Consumentrechten dienen te worden gehandhaafd door de lidstaten, of, indien een lidstaat hierin voorziet, door de regulerende instanties ».

B.23.6. De wetgever kon dus, zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen die de richtlijn hem oplegt, zelf toezien op de eerbiediging van de rechten van de consumenten, maar hij verkoos de CREG die bevoegdheid toe te vertrouwen en kon, gelet op de keuzemogelijkheid waarover hij beschikte, ervoor kiezen eveneens te voorzien in een tussenkomst van de Nationale Bank van België en van een lid van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren. De parlementaire voorbereiding van de bestreden wet toont bovendien aan dat de bepalingen betreffende de tussenkomst van de Nationale Bank van België werden aangenomen ingevolge het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 62).

B.23.7. Het vijfde subonderdeel van het tweede onderdeel van het eerste middel is niet gegrond wat de in B.23.1 aangegeven grief betreft.

B.23.8. Hetzelfde geldt voor wat de bepalingen van de Gaswet betreft.

B.23.9. De verzoekende partij doet niettemin gelden dat artikel 20bis, § 2, tweede lid, van de Elektriciteitswet, de verplichting tot publicatie van de indexeringsformules beperkt tot de formules die betrekking hebben op de huishoudelijke afnemers, terwijl artikel 15/10bis van de Gaswet, ingevoegd bij artikel 82 van de bestreden wet, niet alleen voor de huishoudelijke afnemers, maar ook voor de kmo's in zulk een publicatie voorziet.

B.23.10. Aangezien niets dat verschil in behandeling verantwoordt en de parlementaire voorbereiding daarentegen aangeeft dat de wetgever uitdrukkelijk wenste dat de in het geding zijnde formules ook voor de kmo's zouden worden gepubliceerd, kan worden aangenomen dat de bestreden bepaling een lacune vertoont die mogelijk voortvloeit uit een materiële vergissing. Het voormelde artikel 20bis, § 2, tweede lid, ingevoegd bij artikel 29 van de bestreden wet, dient dus te worden vernietigd, doch alleen in zoverre het niet voorziet in de publicatie van de indexeringsformules voor de levering van elektriciteit aan kmo's.

B.23.11. Aangezien de in B.23.9 gedane vaststelling van de lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen om de toepassing van de bestreden bepaling toe te laten met inachtneming van de referentienormen op grond waarvan het Hof zijn toetsingsbevoegdheid uitoefent, staat het aan de bevoegde rechter en overheid een einde te maken aan de schending van die normen.

B.24.1. In een zesde subonderdeel van het tweede onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 76 van de bestreden wet, dat artikel 15/5duodecies van de Gaswet wijzigt, strijdig te zijn met artikel 36 van de richtlijn 2009/73/EG. B.24.2.1. Een eerste grief wordt door de verzoekende partij afgeleid uit het feit dat artikel 15/5duodecies, § 1, van de Gaswet de Koning, na advies van de CREG, een bevoegdheid toekent tot tijdelijke afwijking van de regeling van ontvlechting van de eigendomsstructuren (die is opgelegd aan de netbeheerders en die door de CREG wordt gecontroleerd), met betrekking tot nieuwe gasinfrastructuur, terwijl artikel 36, lid 7, van de richtlijn, die bevoegdheid aan de nationale regulerende instantie zou voorbehouden.

B.24.2.2. Artikel 36, lid 7, van de richtlijn 2009/73/EG bepaalt : « Artikel 36 - Nieuwe infrastructuur [...] 7. Niettegenstaande lid 3 kunnen de lidstaten bepalen dat de regulerende instantie of het Agentschap, naar gelang van het geval, haar of zijn advies over het verzoek om ontheffing aan het bevoegde orgaan in de lidstaat voorlegt met het oog op een formeel besluit.Dit advies wordt samen met het besluit bekendgemaakt ».

B.24.2.3. Uit de bewoordingen van die bepaling blijkt dat de procedure waarin zij voorziet de regulerende instantie een adviesbevoegdheid toekent en dat de beslissingsbevoegdheid tot het bevoegde orgaan in de lidstaat behoort; de grief berust dus op een onjuiste lezing van die bepaling; zij voorziet overigens erin dat het advies en het besluit gelijktijdig worden bekendgemaakt, wat veronderstelt dat het advies en het besluit mogelijk niet overeenstemmen.

B.24.3.1. Een tweede grief wordt door de verzoekende partij afgeleid uit het feit dat artikel 15/5duodecies, § 1bis, van de Gaswet bepaalt dat de in B.24.2.1 bedoelde aanvragen tot afwijking worden ingediend bij de bevoegde minister, terwijl artikel 36, lid 8, van de richtlijn 2009/73/EG bepaalt dat zij worden ingediend bij de nationale regulerende instantie, die ze moet toezenden aan de Europese Commissie.

B.24.3.2. Artikel 36, lid 8, van de richtlijn 2009/73/EG bepaalt : « Artikel 36 - Nieuwe infrastructuur [...] 8. De regulerende instantie zendt de Commissie onverwijld na ontvangst een afschrift toe van ieder verzoek om ontheffing.Het besluit wordt door de bevoegde instantie onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht, samen met alle relevante informatie over het besluit. De informatie kan in geaggregeerde vorm aan de Commissie worden voorgelegd om haar in staat te stellen een gefundeerd besluit te nemen. Deze informatie omvat in het bijzonder : a) de gedetailleerde redenen op grond waarvan de regelgevende instantie of de lidstaat de ontheffing heeft verleend of geweigerd, samen met een verwijzing naar lid 1 met inbegrip van de/het relevante punt(en) van dat lid waarop dit besluit is gebaseerd, met inbegrip van de financiële informatie ter staving van de noodzaak van een ontheffing;b) de analyse van de gevolgen ten aanzien van de mededinging en de efficiënte functionering van de interne markt voor aardgas die het verlenen van de ontheffing met zich brengt;c) de motivering omtrent de duur en het gedeelte van de totale capaciteit van de betrokken gasinfrastructuur waarvoor de ontheffing is verleend;d) indien de ontheffing betrekking heeft op een interconnector, het resultaat van het overleg met de betrokken regulerende instanties, en e) de bijdrage van de infrastructuur aan de diversifiëring van de gasvoorziening ». B.24.3.3. Ook al blijkt uit die bepaling dat het de nationale regulerende instantie toekomt de Europese Commissie een afschrift toe te zenden van elke aanvraag tot afwijking, toch kan niet eruit worden afgeleid dat de aanvragen aan haar moeten worden gericht; de grief berust dus op een verkeerde lezing van dat artikel 36, lid 8, met dien verstande overigens dat het het orgaan - te dezen de minister - dat de aanvraag ontvangt, toekomt ze toe te zenden aan de CREG, opdat deze zich aan die bepaling kan conformeren en een besluit kan nemen over de aanvraag tot afwijking, zoals zij daartoe gemachtigd is krachtens artikel 36, lid 3. De grief is niet gegrond.

B.24.3.4. De verzoekende partij verwijt artikel 15/5duodecies, § 1bis, van de Gaswet eveneens dat het bepaalt dat de procedure voor behandeling van de aanvragen tot afwijking is vastgelegd bij paragraaf 1ter, die betrekking heeft op de aanvragen betreffende installaties die gevestigd zijn op het grondgebied van verschillende lidstaten, en dat het aldus abstractie maakt van de procedure waarin artikel 15/5duodecies, § 1, voorziet voor de installaties die op het Belgische grondgebied gevestigd zijn.

B.24.3.5. Artikel 15/5duodecies, §§ 1 tot 4, bepaalt : « § 1. De nieuwe grote aardgasinstallaties, namelijk de interconnecties met de buurlanden, de LNG-installaties en de opslaginstallaties evenals de significante capaciteitsverhogingen van de bestaande installaties en de wijzigingen van deze installaties ter bevordering van de ontwikkeling van nieuwe gasbevoorradingsbronnen, kunnen genieten van een afwijking van de bepalingen van dit hoofdstuk en van de bepalingen inzake de tarifaire methodologie, met uitzondering van de artikelen 15/7, 15/8 en 15/9. Deze afwijking wordt verleend door de Koning, op voorstel van de minister en na advies van de Commissie in de mate dat : 1° de investering de concurrentie in de aardgaslevering moet versterken en de bevoorradingszekerheid moet verbeteren;2° het risiconiveau dat verbonden is aan de investering dusdanig is dat deze investering niet gerealiseerd zou zijn als geen afwijking was toegestaan;3° de installatie de eigendom is van een natuurlijke of rechtspersoon die op zijn minst qua rechtsvorm gescheiden is van de netbeheerders in wier netwerk die installatie wordt gebouwd;4° de tarieven worden geïnd bij de gebruikers van de betrokken installatie;5° de afwijking geen afbreuk doet aan de concurrentie of de goede werking van de nationale aardgasmarkt, noch aan de doeltreffendheid van de werking van het net waarmee de installatie is verbonden. § 1bis. De aanvraag tot afwijking § 1 wordt ingediend bij de minister die dit behandelt op basis van de in §§ 1ter tot 4 vastgelegde procedure. § 1ter. Indien de betreffende installatie gevestigd is op het grondgebied van verschillende lidstaten, kan het ACER aan de minister alsook aan de bevoegde overheden van de andere betrokken lidstaten een advies voorleggen, dat zij dan als basis voor hun beslissing kunnen gebruiken, binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag tot afwijking door de laatste van deze instanties.

Indien alle betrokken overheden binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag tot afwijking door de laatste van de overheden, hierover tot een akkoord komen, dan brengen zij het ACER op de hoogte van hun beslissing.

Het ACER oefent de verantwoordelijkheden uit die door dit artikel worden toegekend aan de betrokken overheden : a) indien alle betrokken instanties niet binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum waarop de aanvraag tot afwijking door de laatste van deze instanties werd ontvangen, tot een akkoord zijn gekomen;of b) op gezamenlijk verzoek van de betrokken overheden. Alle betrokken overheden kunnen gezamenlijk vragen dat de in het derde lid, a), bedoelde termijn wordt verlengd met een duur van maximaal drie maanden.

Alvorens een beslissing te nemen, raadpleegt het ACER de betrokken overheden en de aanvragers. § 2. De afwijking kan gelden voor het geheel of gedeelten van, respectievelijk, de nieuwe installatie of de significant verhoogde bestaande installatie.

Bij de beslissing over de afwijking wordt per geval nagegaan of er voorwaarden gesteld moeten worden met betrekking tot de duur van de afwijking en de niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur.

Hierbij wordt rekening gehouden met, in het bijzonder, de aan te leggen extra capaciteit of de wijziging van de bestaande capaciteit, de looptijd van het project en de nationale omstandigheden. § 3. Alvorens een afwijking toe te staan, kan de Koning, op voorstel van de minister en na advies van de commissie, de regels en mechanismen vastleggen voor het beheer en de toewijzing van capaciteit. De regels vereisen dat alle mogelijke gebruikers van de infrastructuur worden uitgenodigd om hun wens duidelijk te maken om capaciteit contractueel vast te leggen vóór tot de toewijzing van de capaciteit van de nieuwe infrastructuur wordt overgegaan, ook voor hun eigen gebruik.

De regels voor het congestiebeheer omvatten de verplichting om niet op de markt gebruikte capaciteit aan te bieden en vereisen dat de gebruikers van de infrastructuur over de capaciteit die zij hebben afgesloten op de secundaire markt kunnen onderhandelen. Bij de beoordeling van de in § 1, 1°, 2° en 5°, bedoelde criteria, wordt rekening gehouden met de resultaten van deze procedure van toewijzing van capaciteit.

De beslissing tot afwijking, met inbegrip van de in § 2 bedoelde voorwaarden, wordt behoorlijk met redenen omkleed en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, samen met het advies van de commissie. § 4. De minister maakt aan de Europese Commissie een afschrift over van elke aanvraag tot afwijking, onmiddellijk na de ontvangst hiervan.

Hij geeft onverwijld kennis aan de Europese Commissie van de beslissing evenals van alle nuttige informatie in verband hiermee.

Deze informatie kan aan de Europese Commissie in samengevoegde vorm worden meegedeeld om haar in staat te stellen om haar beslissing behoorlijk te staven. Deze informatie omvat meer bepaald : a) de gedetailleerde redenen op basis waarvan de afwijking werd toegekend of afgewezen, evenals een verwijzing naar § 1 waarin het specifieke punt of de relevante punten van die paragraaf worden vermeld waarop deze beslissing is gebaseerd, met inbegrip van de financiële gegevens die aantonen dat ze noodzakelijk was;b) de uitgevoerde analyse betreffende de gevolgen van de toekenning van de afwijking voor de concurrentie en de goede werking van de interne markt voor aardgas;c) de redenen ter verantwoording van de duur en het aandeel van de totale capaciteit van de betrokken gasinstallatie waarvoor de afwijking wordt toegekend;d) indien de afwijking een interconnectie betreft, het resultaat van het overleg met de instanties van de andere betrokken lidstaten van de Europese Unie;en e) de bijdrage van de installatie tot de diversifiëring van de gasbevoorrading. Binnen een termijn van twee maanden vanaf de dag volgend op de ontvangst van een kennisgeving, kan de Europese Commissie een beslissing nemen waarbij wordt vereist dat de beslissing om een afwijking toe te kennen wordt gewijzigd of ingetrokken. Deze termijn van twee maanden kan met een bijkomende periode van twee maanden worden verlengd indien de Europese Commissie bijkomende informatie vraagt. Deze bijkomende termijn loopt vanaf de dag volgend op de dag van de ontvangst van de bijkomende informatie. De aanvankelijke termijn van twee maanden kan ook met wederzijds akkoord tussen de Europese Commissie en de minister worden verlengd.

Indien de gevraagde inlichtingen niet binnen de in de aanvraag voorziene termijn worden geleverd, wordt de kennisgeving geacht te zijn ingetrokken, tenzij de termijn werd verlengd vóór hij was vervallen door het wederzijds akkoord tussen de Europese Commissie en de minister, of tenzij de minister de Europese Commissie heeft geïnformeerd, vóór het verlopen van de vastgestelde termijn, en door een met redenen omklede verklaring, dat hij de kennisgeving als volledig beschouwt.

De minister schikt zich binnen een termijn van een maand naar de beslissing van de Europese Commissie die de wijziging of de intrekking van de beslissing tot afwijking vraagt en brengt de Europese Commissie hiervan op de hoogte.

De goedkeuring van een beslissing tot afwijking door de Europese Commissie vervalt twee jaar na de invoering ervan indien de bouw van de installatie nog niet is aangevat, en vijf jaar na de invoering ervan indien de installatie nog niet operationeel is, behalve wanneer de Europese Commissie beslist dat de vertraging te wijten is aan belangrijke moeilijkheden die buiten de controle liggen van de begunstigde van de afwijking ».

B.24.3.6. Uit de in B.24.3.5 weergegeven bepalingen blijkt dat artikel 15/5duodecies, § 1, enkel de voorwaarden bepaalt waaraan de nieuwe infrastructuur moet beantwoorden en dat de procedure waarin de paragrafen 1ter tot 4 voorzien, betrekking heeft op beide in B.24.3.4 bedoelde installatietypes, zodat de grief niet gegrond is.

B.24.4.1. Drie andere grieven worden afgeleid uit het feit dat artikel 15/5duodecies, §§ 1ter, 3 en 4, van de Gaswet, - weergegeven in B.24.3.5 - de Koning of de bevoegde minister bevoegdheden toekent die aan de CREG zouden moeten toebehoren krachtens artikel 36, leden 4, 6, 8 en 9, van de richtlijn 2009/73/EG. B.24.4.2. Artikel 36, leden 4, 6, 8 en 9, van de voormelde richtlijn bepaalt : « Artikel 36 - Nieuwe infrastructuur [...] 4. Wanneer de infrastructuur in kwestie is gelegen op het grondgebied van meer dan één lidstaat, kan het Agentschap een advies aan de regulerende instanties van de lidstaten in kwestie doen toekomen, op basis waarvan zij een besluit kunnen nemen binnen twee maanden vanaf de datum waarop de laatste van de regulerende instanties een verzoek om een ontheffing heeft ontvangen. Indien alle betrokken regulerende instanties binnen zes maanden vanaf de datum waarop de laatste van de regulerende instantie het verzoek om een ontheffing heeft ontvangen, overeenstemming hebben bereikt over dit verzoek, stellen zij het Agentschap op de hoogte van hun besluit.

Het Agentschap voert de taken waarmee de regulerende instanties van de betrokken lidstaten bij dit artikel worden belast, uit : a) indien alle betrokken regulerende instanties niet in staat zijn gebleken overeenstemming te bereiken binnen zes maanden na de datum waarop de laatste van deze regulerende instanties het verzoek om ontheffing heeft ontvangen, of b) naar aanleiding van een gezamenlijk verzoek van de betrokken regulerende instanties. Alle betrokken regulerende instanties kunnen gezamenlijk verzoeken de in de derde alinea, onder a), bedoelde periode met ten hoogste drie maanden te verlengen. [...] 6. Een ontheffing kan gelden voor het geheel of voor gedeelten van de capaciteit van de nieuwe infrastructuur, of van de bestaande infrastructuur met aanzienlijk verhoogde capaciteit. Bij de besluitvorming over de ontheffing wordt per geval nagegaan of er voorwaarden gesteld moeten worden met betrekking tot de duur van de ontheffing en de niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur.

Bij de vaststelling van deze voorwaarden wordt met name rekening gehouden met de aan te leggen extra capaciteit of de wijziging van de bestaande capaciteit, de looptijd van het project en de nationale omstandigheden.

Voordat een ontheffing wordt verleend, besluit de regulerende instantie, over de voorschriften en de mechanismen voor het beheer en/of de toewijzing van de capaciteit. De voorschriften omvatten de eis dat alle potentiële gebruikers van de infrastructuur wordt verzocht hun belangstelling voor het inkopen van capaciteit aan te geven alvorens de toewijzing van capaciteit in de nieuwe infrastructuur, inclusief voor eigen gebruik, plaatsvindt. De regulerende instantie eist dat de voorschriften voor het congestiebeheer de verplichting omvatten om ongebruikte capaciteit op de markt aan te bieden, en eist dat gebruikers van de infrastructuur het recht krijgen de door hen ingekochte capaciteit te verhandelen op de secundaire markt. Bij haar beoordeling van de in lid 1, onder a), b) en e), van dit artikel bedoelde criteria houdt de regulerende instantie rekening met de resultaten van de capaciteitstoewijzingsprocedure. Het ontheffingsbesluit, met inbegrip van eventuele voorwaarden als bedoeld in de tweede alinea van dit lid, wordt naar behoren met redenen omkleed en wordt gepubliceerd. [...] 8. De regulerende instantie zendt de Commissie onverwijld na ontvangst een afschrift toe van ieder verzoek om ontheffing.Het besluit wordt door de bevoegde instantie onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht, samen met alle relevante informatie over het besluit. De informatie kan in geaggregeerde vorm aan de Commissie worden voorgelegd om haar in staat te stellen een gefundeerd besluit te nemen. Deze informatie omvat in het bijzonder : a) de gedetailleerde redenen op grond waarvan de regelgevende instantie of de lidstaat de ontheffing heeft verleend of geweigerd, samen met een verwijzing naar lid 1 met inbegrip van de/het relevante punt(en) van dat lid waarop dit besluit is gebaseerd, met inbegrip van de financiële informatie ter staving van de noodzaak van een ontheffing;b) de analyse van de gevolgen ten aanzien van de mededinging en de efficiënte functionering van de interne markt voor aardgas die het verlenen van de ontheffing met zich brengt;c) de motivering omtrent de duur en het gedeelte van de totale capaciteit van de betrokken gasinfrastructuur waarvoor de ontheffing is verleend;d) indien de ontheffing betrekking heeft op een interconnector, het resultaat van het overleg met de betrokken regulerende instanties, en e) de bijdrage van de infrastructuur aan de diversifiëring van de gasvoorziening.9. Binnen twee maanden na ontvangst van een kennisgeving kan de Commissie een besluit nemen waarbij zij de kennisgevende instanties verzoekt het besluit tot verlening van een ontheffing te wijzigen of in te trekken.Deze termijn vangt aan op de dag volgende op die van de ontvangst van de kennisgeving. Die termijn van twee maanden kan met twee extra maanden worden verlengd indien de Commissie om aanvullende informatie verzoekt. Deze termijn vangt aan op de dag volgende op die van de ontvangst van de volledige informatie. De termijn van twee maanden kan ook worden verlengd wanneer zowel de Commissie als de betrokken regulerende instantie daarmee instemt.

Wanneer de opgevraagde informatie niet binnen de in het verzoek om informatie vastgestelde termijn wordt verstrekt, wordt de kennisgeving geacht te zijn ingetrokken tenzij, alvorens die termijn afloopt, de termijn is verlengd met de instemming van zowel de Commissie als de regulerende instantie of tenzij de regulerende instantie in een met redenen omklede verklaring de Commissie ervan op de hoogte heeft gebracht dat zij de kennisgeving als volledig beschouwt.

De regulerende instantie voldoet binnen een termijn van een maand aan het besluit van de Commissie om het ontheffingsbesluit te wijzigen of in te trekken en stelt de Commissie daarvan in kennis.

De Commissie eerbiedigt het vertrouwelijke karakter van commercieel gevoelige informatie.

De goedkeuring van een ontheffingsbesluit door de Commissie verliest haar effect twee jaar na de vaststelling daarvan wanneer de bouw van de infrastructuur nog niet van start is gegaan, en na vijf jaar wanneer de infrastructuur nog niet operationeel is geworden, tenzij de Commissie vaststelt dat de vertraging het gevolg is van grote hindernissen die buiten de macht liggen van de persoon aan wie de ontheffing is verleend ».

B.24.4.3. Ook al gaat het om een onachtzaamheid van de wetgever die de Ministerraad als « tikfout » omschrijft, toch zijn de bestreden bepalingen geen correcte omzetting van de overeenkomstige bepaling van de richtlijn, zodat het zesde subonderdeel van het tweede onderdeel van het eerste middel in die mate gegrond is. Bijgevolg dient artikel 76, 3° en 7°, van de bestreden wet te worden vernietigd in zoverre het de paragrafen 1ter, 3 en 4 in artikel 15/5duodecies van de Gaswet invoegt.

B.25.1. In een zevende subonderdeel van het tweede onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 36, 2°, van de bestreden wet, dat artikel 23, § 1, van de Elektriciteitswet aanvult, dat het de aan de CREG toegewezen doelstelling die erin bestaat ervoor te zorgen dat de afnemers baat hebben bij een efficiënte werking van de markt, beperkt tot de eindafnemers, terwijl artikel 36, onder g), van de richtlijn 2009/72/EG, die beperking niet zou bevatten.

B.25.2. De afdeling wetgeving van de Raad van State gaf in haar advies aan : « Om in overeenstemming te zijn met artikel 36, g), van richtlijn 2009/72/EG moet aan het begin van het ontworpen artikel 23, § 1, tweede lid, 7°, het woord ' eindafnemers ' vervangen worden door ' afnemers ', en moet op het einde geschreven worden ' ... en bijdragen tot het waarborgen van consumentenbescherming ' » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 305).

B.25.3. Wellicht wegens onachtzaamheid werd aan die opmerking gevolg gegeven in de Nederlandse tekst van artikel 23, § 1, tweede lid, 7°, maar niet in de Franse tekst. Het gaat dus om een materiële vergissing die, rekening houdend met de bewoordingen van de richtlijn en met de bedoeling van de wetgever, niet verhindert de bestreden bepaling te interpreteren in die zin dat zij zich niet tot de eindafnemers beperkt.

B.25.4. Onder voorbehoud van de in B.25.3 aangegeven interpretatie, is het zevende subonderdeel van het tweede onderdeel van het eerste middel niet gegrond.

B.25.5. Hetzelfde geldt voor wat de bepalingen van de Gaswet betreft.

Ten aanzien van het tweede middel B.26. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 35 en 37 van de richtlijn 2009/72/EG, met de artikelen 39 en 41 van de richtlijn 2009/73/EG, met artikel 14 van de verordening (EG) nr. 714/2009 en met artikel 13 van de verordening (EG) nr. 715/2009.

Eerste onderdeel B.27.1. In een eerste subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij de artikelen 15 en 16 van de bestreden wet, die de artikelen 12, § 2, en 12bis, § 2, invoegen in de Elektriciteitswet, in strijd te zijn met artikel 35, leden 4 en 5, en artikel 37, leden 2, 4, 6 en 10, van de richtlijn 2009/72/EG, en met artikel 14 van de verordening (EG) nr. 714/2009, in zoverre de bestreden bepalingen, inzake de tariefmethodologie, een minimaal overleg en een wetgevend kader zouden opleggen die afbreuk zouden doen aan haar onafhankelijkheid.

B.27.2. Artikel 12, § 2, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 2. Na gestructureerd, gedocumenteerd en transparant overleg met de netbeheerder, werkt de commissie de tariefmethodologie uit die deze netbeheerder moet gebruiken voor het opstellen van diens tariefvoorstel.

De tariefmethodologie preciseert onder andere : (i) de definitie van de kostencategorieën die door de tarieven worden gedekt; (ii) de kostencategorieën waarop, in voorkomend geval, de bevorderende regelgeving van toepassing is; (iii) de regels van de evolutie na verloop van tijd van de kosten bedoeld in (i), met inbegrip van de methode voor de bepaling van de parameters die zijn opgenomen in de evolutieformule; (iv) de regels voor de toewijzing van de kosten aan de categorieën van netgebruikers; (v) de algemene tariefstructuur en de tariefcomponenten. Het overleg met de netbeheerder maakt het voorwerp uit van een akkoord tussen de commissie en deze beheerder. Bij gebrek aan een akkoord wordt het overleg ten minste gehouden als volgt : 1° de commissie stuurt de oproeping voor in § 2, eerste lid, bedoelde overlegvergaderingen naar de netbeheerder samen met de documentatie betreffende de agendapunten van deze vergaderingen, binnen een redelijk termijn voorafgaand aan de vergaderingen in kwestie.De oproeping vermeldt de plaats, de datum en het uur van de vergadering, alsook de punten van de dagorde; 2° na de vergadering stelt de commissie een ontwerp van proces verbaal op van de vergadering waarin de argumenten worden opgenomen die naar voren werden geschoven door de verschillende partijen en de vastgestelde punten waarover overeenstemmening en waarover geen overeenstemming bestond die zij ter goedkeuring verzendt naar de netbeheerder binnen een redelijke termijn na de vergadering;3° binnen een redelijke termijn na de ontvangst van het door de partijen goedgekeurde proces-verbaal van de commissie, verstuurt de netbeheerder naar de commissie zijn formeel advies over de tariefmethodologie dat het resultaat is van dit overleg, waarbij desgevallend de eventuele resterende punten waarover geen overeenstemming werd bereikt worden benadrukt. In afwijking van de voorgaande bepalingen, kan de tariefmethodologie worden opgesteld door de commissie volgens een vastgestelde procedure van gemeenschappelijk akkoord met de netbeheerder op basis van een uitdrukkelijk transparant en niet-discriminerend akkoord ».

Artikel 12bis, § 2, is, mutatis mutandis, identiek.

B.27.3. Artikel 37, lid 2, van de richtlijn 2009/72/EG heeft zelf het kader van het overleg op tariefvlak vastgesteld. Het bepaalt : « Artikel 37 - Taken en bevoegdheden van de regulerende instantie 1. De regulerende instantie heeft de volgende taken : a) vaststellen of goedkeuren, volgens transparante criteria, van transmissie- of distributietarieven of de berekeningsmethodes hiervoor; [...] Bij de uitvoering van haar taken als bedoeld in lid 1, raadpleegt de regulerende instantie de transmissiesysteembeheerders en werkt zij eventueel nauw samen met andere betrokken nationale instanties, zonder daarbij afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, onverminderd hun eigen specifieke bevoegdheden en overeenkomstig de beginselen van betere regelgeving. [...] ».

De wetgever heeft dezelfde beginselen in acht genomen (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 44).

B.27.4. Rekening houdend met hetgeen is gezegd in B.27.3, kunnen noch het voorafgaande overleg met het oog op het sluiten van een akkoord tussen de partijen, noch het minimale overleg bij gebrek aan een dergelijk akkoord worden beschouwd als een aantasting van de onafhankelijkheid van de CREG, maar blijken zij de uiting te zijn van een beginsel van behoorlijk bestuur dat de uitoefening van haar tariefbevoegdheid geenszins beperkt, aangezien, bij gebrek aan een akkoord tussen de partijen, artikel 12, § 2, vierde lid, de CREG toelaat de tariefmethodologie zelf vast te stellen. De verplichting die bij die gelegenheid op haar rust, namelijk het de netbeheerders mogelijk maken te beschikken over een « redelijke termijn » om hun advies mee te delen, blijkt niet overdreven, ermee rekening houdend dat die beheerders een dergelijk advies niet op nuttige wijze zouden kunnen uitbrengen zonder te hebben kunnen beschikken over de nodige tijd om studies uit te voeren teneinde met name hun prestaties en de waarde ervan te kunnen evalueren.

B.27.5. De verzoekende partij bekritiseert ook de bestreden bepalingen in zoverre zij het overleg waarin zij voorzien, voorbehouden aan de netbeheerders, met uitsluiting van de gebruikers ervan.

De Ministerraad voert ten onrechte de niet-ontvankelijkheid van die grief aan, niet-ontvankelijkheid die steunt op de ontstentenis van belang van de verzoekende partij : aangezien die laatste doet blijken van het vereiste belang om de vernietiging van de bestreden bepalingen te vorderen, is de exceptie niet gegrond.

Voor het overige kunnen de bestreden bepalingen niet strijdig worden geacht met de aangevoerde bepalingen ten aanzien van de rol van de netgebruikers, aangezien, enerzijds, uit de overweging 36 van de richtlijn 2009/72/EG blijkt dat het bepalen van die rol wordt overgelaten aan de lidstaten en, anderzijds, in het algemeen, de nationale regulerende instanties zelf worden verzocht te waken over de naleving van de consumentenrechten (overweging 51 van de richtlijn 2009/72/EG). De regels inzake de ontvlechting van de eigendomsstructuren die ter zake zijn opgelegd door het recht van de Europese Unie, kunnen overigens voorkomen dat sommige netgebruikers worden bevoordeeld door de banden die zij met de netbeheerders zouden hebben.

B.27.6. De verzoekende partij verwijt de bestreden bepalingen ten slotte erin te voorzien dat de tariefmethodologie de kostencategorieën moet preciseren waarop de stimulerende regelgeving betrekking heeft (artikel 12, § 2, tweede lid, ii), en artikel 12bis, § 2, tweede lid, ii), van de Elektriciteitswet).

Artikel 37, lid 8, van de richtlijn 2009/72/EG geeft het doel van de stimulerende regelgevingen aan : « Artikel 37 - Taken en bevoegdheden van de regulerende instantie [...] 8. Bij de vaststelling of goedkeuring van de tarieven of methoden en de balanceringsdiensten zorgen de regulerende instanties ervoor dat de transmissie- en distributiesysteembeheerders passende stimulansen krijgen, zowel op korte als op lange termijn, om de efficiëntie te verbeteren, de marktintegratie en de leverings- en voorzieningszekerheid te versterken en verwante onderzoeksactiviteiten te ondersteunen ». Uit die bepaling kan worden afgeleid dat de nationale regulerende instanties ertoe gehouden zijn te voorzien in stimulerende maatregelen, maar zij machtigt de lidstaten niet ertoe te bepalen op welke kosten die maatregelen betrekking hebben.

B.27.7. Het eerste subonderdeel van het eerste onderdeel van het tweede middel is derhalve gegrond in zoverre het betrekking heeft op de artikelen 12, § 2, tweede lid, ii), en 12bis, § 2, tweede lid, ii), van de Elektriciteitswet.

B.27.8. Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de Gaswet.

B.27.9. Bijgevolg dienen de artikelen 15 en 16 van de bestreden wet te worden vernietigd in zoverre ze artikel 12, § 2, tweede lid, ii), en artikel 12bis, § 2, tweede lid, ii), van de Elektriciteitswet wijzigen en dienen de artikelen 71 en 72 van de bestreden wet te worden vernietigd in zoverre ze respectievelijk artikel 15/5bis, § 2, tweede lid, ii), en artikel 15/5ter, § 2, tweede lid, ii), van de Gaswet wijzigen.

B.28.1. In een tweede subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij de artikelen 15 en 16 van de bestreden wet, die de artikelen 12, § 3, eerste lid, en 12bis, § 3, eerste lid, van de Elektriciteitswet wijzigen, in strijd te zijn met de bepalingen van de richtlijn 2009/72/EG die de onafhankelijkheid van de nationale regulerende instantie waarborgen, in zoverre zij de CREG ertoe verplichten aan de Kamer van volksvertegenwoordigers een ontwerp van tariefmethodologie voor te leggen.

B.28.2. Artikel 12, § 3, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 3. De commissie deelt haar ontwerp van tariefmethodologie, het geheel van de stukken met betrekking tot het overleg met de netbeheerder alsook alle documenten die zij noodzakelijk acht voor de motivering van haar beslissing met betrekking tot de tariefmethodologie mee aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van de commercieel gevoelige informatie met betrekking tot de leveranciers of de netgebruikers, de persoonsgegevens en/of de gegevens waarvan de vertrouwelijkheid beschermd wordt krachtens bijzondere wetgeving.

De commissie publiceert op haar website de toepasselijke tariefmethodologie, het geheel van de stukken met betrekking tot het overleg met de netbeheerder en alle documenten die zij nuttig acht voor de motivering van haar beslissing betreffende de tariefmethodologie, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige gegevens betreffende de leveranciers of de netgebruikers, persoonsgegevens en/of gegevens waarvan de vertrouwelijkheid wordt beschermd krachtens bijzondere wetgeving ».

Artikel 12bis, § 3, is, mutatis mutandis, identiek.

B.28.3. De bestreden bepalingen zijn niet van dien aard dat zij afbreuk doen aan de onafhankelijkheid van de CREG, aangezien de verplichting waarin zij voorzien, is beperkt tot een mededelingsplicht die geen enkele beperking van de bevoegdheden van de CREG impliceert en die past in de parlementaire controle die de Kamer van volksvertegenwoordigers uitoefent over de overheden; de memorie van toelichting van het wetsontwerp dat de bestreden wet is geworden stelt te dezen die verplichting in de volgende bewoordingen voor : « Dit artikel voorziet eveneens dat de CREG verplicht is om de Kamer van volksvertegenwoordigers op de hoogte te stellen van zijn methodologieontwerp door hem een kopie van dit ontwerp over te maken.

De Kamer van volksvertegenwoordigers kan deze documenten in een parlementaire commissie onderzoeken en kan een verslag opstellen waarbij zorg wordt gedragen voor de naleving van de vertrouwelijkheid van de commercieel gevoelige en/of persoonsgegevens » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 45).

Overweging 34 van de richtlijn 2009/72/EG heeft de uitoefening van een dergelijke controle zelf aanvaard : « Om de interne markt voor elektriciteit goed te laten functioneren, moeten de energieregulators besluiten kunnen nemen over alle relevante reguleringskwesties en moeten zij volledig onafhankelijk zijn van alle andere publieke of particuliere belangen. Dit sluit rechterlijke toetsing en parlementair toezicht overeenkomstig het constitutionele recht van de lidstaten niet uit ».

B.28.4. Het tweede subonderdeel van het tweede onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.

B.28.5. Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de Gaswet.

B.29.1. In een derde subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij de artikelen 15 en 16 van de bestreden wet, die de artikelen 12, § 4, eerste lid, eerste zin, en 12bis, § 4, eerste lid, eerste zin, van de Elektriciteitswet wijzigen, in strijd te zijn met de artikelen 35, lid 4, en 37, leden 1, 4, 6, onder a), en 10, van de richtlijn 2009/72/EG, door haar ertoe te verplichten haar methodes inzake de totstandkoming van de tariefmethodologie zes maanden op voorhand aan de netbeheerders mee te delen en in zoverre zij aldus een injunctie van de Regering in de uitoefening van de bevoegdheden van de CREG vormen.

B.29.2. Artikel 12, § 4, eerste lid, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 4. De tariefmethodologie die is vastgesteld krachtens § 3 en die van toepassing is op de vaststelling van het tariefvoorstel wordt meegedeeld aan de netbeheerder ten laatste zes maanden vóór de datum waarop het tariefvoorstel moet worden ingediend bij de commissie. De wijzingen moeten gemotiveerd worden ».

Artikel 12bis, § 4, eerste lid, is, mutatis mutandis, identiek.

B.29.3. Dergelijke bepalingen vormen geen injunctie die de wetgever aan de CREG zou richten en de onafhankelijkheid van de CREG zou kunnen bedreigen. Zij passen in het perspectief van artikel 37, lid 2, van de richtlijn 2009/72/EG en van de « beginselen van betere regelgeving » waarnaar reeds is verwezen in B.15.4, in zoverre zij het de netbeheerders mogelijk maken te beschikken over de nodige tijd om evenwichtige tarieven voor te stellen.

B.29.4. Het derde subonderdeel van het eerste onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.

B.29.5. Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de Gaswet.

B.30.1. In een vierde subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij de artikelen 15 en 16 van de bestreden wet, die de artikelen 12, §§ 7 en 8, en 12bis, §§ 7 en 8, van de Elektriciteitswet wijzigen, in strijd te zijn met de artikelen 35, leden 4 en 5, en 37, leden 1, 4, onder a), 6 en 10, van de richtlijn 2009/72/EG, in zoverre de bestreden bepalingen afbreuk zouden doen aan haar onafhankelijkheid door haar een procedure voor de goedkeuring van de tarieven en een regeling van voorlopige tarieven op te leggen. Aan de netbeheerders en de aan hen verbonden gebruikers zouden zij daarnaast een voordeel toekennen dat discriminerend is ten opzichte van de andere gebruikers en de consumenten.

B.30.2. Artikel 12, §§ 7 en 8, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 7. De commissie onderzoekt het tariefvoorstel, beslist over de goedkeuring van deze en deelt haar gemotiveerde beslissing mee aan de netbeheerder met inachtneming van de invoerings- en goedkeuringsprocedure voor de tarieven. § 8. De invoerings- en goedkeuringsprocedure voor de tariefvoorstellen maakt het voorwerp uit van een akkoord tussen de commissie en de netbeheerder. Bij gebrek aan een akkoord, is de procedure de volgende : 1° de netbeheerder dient binnen een redelijke termijn voor het einde van het laatste jaar van elke lopende gereguleerde periode zijn tariefvoorstel in, vergezeld van het budget, voor de volgende gereguleerde periode in de vorm van het rapporteringsmodel dat vastgesteld wordt door de commissie overeenkomstig § 5;2° het tariefvoorstel, vergezeld van het budget, wordt per drager en tegen ontvangstbevestiging in drie exemplaren overgezonden aan de commissie.De netbeheerder zendt eveneens een elektronische versie over op basis waarvan de commissie, indien nodig, het tariefvoorstel, vergezeld van budget, kan bewerken; 3° binnen een redelijke termijn na ontvangst van het tariefvoorstel, vergezeld van het budget, bevestigt de commissie aan de netbeheerder per brief per drager met ontvangstbevestiging, evenals per e-mail, de volledigheid van het dossier of bezorgt zij hem een lijst van bijkomende inlichtingen die het moet verstrekken.Binnen een redelijke termijn, na ontvangst van de hierboven bedoelde brief waarin hem bijkomende inlichtingen werden gevraagd, verstrekt de netbeheerder aan de commissie in drie exemplaren per brief per drager met ontvangstbevestiging deze inlichtingen. De netbeheerder bezorgt eveneens een elektronische versie van de antwoorden en bijkomende gegevens aan de commissie; 4° binnen een redelijke termijn na ontvangst van het tariefvoorstel bedoeld in 2° of, in voorkomend geval, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de antwoorden en de bijkomende inlichtingen van de netbeheerder, bedoeld in 3°, brengt de commissie de netbeheerder per brief per drager en tegen ontvangstbevestiging op de hoogte van haar beslissing tot goedkeuring van zijn voorstel of van haar ontwerp van beslissing tot weigering van het betrokken tariefvoorstel, vergezeld van het betrokken budget. In haar ontwerp van beslissing tot weigering van het tariefvoorstel, vergezeld van het budget, geeft de commissie op gemotiveerde wijze aan welke punten de netbeheerder moet aanpassen om een beslissing tot goedkeuring van de commissie te verkrijgen. De commissie heeft de bevoegdheid om aan de netbeheerder te vragen om zijn tariefvoorstel te wijzigen om ervoor te zorgen dat dit proportioneel is en op niet-discriminerende wijze wordt toegepast; 5° indien de commissie het tariefvoorstel, vergezeld van het budget, van de netbeheerder afwijst in haar ontwerp van beslissing tot weigering van het tariefvoorstel, vergezeld van het budget, kan de netbeheerder, binnen een redelijke termijn na de ontvangst van dit ontwerp van beslissing zijn bezwaren hieromtrent meedelen aan de commissie. Deze bezwaren worden per drager en tegen ontvangstbevestiging overhandigd aan de commissie, alsook in elektronische vorm.

Op zijn verzoek wordt de netbeheerder, binnen een redelijke termijn na ontvangst van het ontwerp van beslissing tot weigering van het tariefvoorstel, vergezeld van het budget, gehoord door de commissie.

Desgevallend, dient de netbeheerder, binnen een redelijke termijn na ontvangst van het ontwerp van beslissing tot weigering van het tariefvoorstel, vergezeld van het budget, per drager en tegen ontvangstbevestiging in drie exemplaren, zijn aangepast tariefvoorstel, vergezeld van het budget, in bij de commissie. De netbeheerder bezorgt eveneens een elektronische kopie aan de commissie.

Binnen een redelijke termijn na verzending door de commissie van het ontwerp van de beslissing tot weigering van het tariefvoorstel, vergezeld van het budget, of, in voorkomend geval, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de bezwaren en het aangepaste tariefvoorstel, vergezeld van het budget, brengt de commissie de netbeheerder per brief per drager en tegen ontvangstbevestiging, evenals elektronisch, op de hoogte van haar beslissing tot goedkeuring of weigering van het in voorkomend geval aangespaste tariefvoorstel, vergezeld van het budget. 6° indien de netbeheerder zijn verplichtingen niet nakomt binnen de termijnen zoals bepaald in de punten 1° tot 5°, of indien de commissie een beslissing heeft genomen tot weigering van het tariefvoorstel, vergezeld van het budget, of van het aangepaste tariefvoorstel, vergezeld van het aangepaste budget, zijn voorlopige tarieven van kracht tot alle bezwaren van de netbeheerder of van de commissie zijn uitgeput of totdat over de twistpunten tussen de commissie en de netbeheerder een akkoord wordt bereikt.De commissie is bevoegd om te besluiten tot passende compenserende maatregelen na overleg met de netbeheerder indien de definitieve tarieven afwijken van de tijdelijke tarieven; 7° in geval van overgang naar nieuwe diensten en/of een aanpassing van bestaande diensten kan de netbeheerder binnen de gereguleerde periode aan de commissie een geactualiseerde tariefvoorstel ter goedkeuring voorleggen.Dit geactualiseerd tariefvoorstel houdt rekening met het door de commissie goedgekeurde tariefvoorstel, zonder de integriteit van de bestaande tariefstructuur te wijzigen.

Het geactualiseerde voorstel wordt ingediend door de netbeheerder en door de commissie behandeld overeenkomstig de geldende procedure, bedoeld in de punten 1° tot 6°, met dien verstande dat de bedoelde termijnen gehalveerd worden; 8° indien er zich tijdens een gereguleerde periode uitzonderlijke omstandigheden voordoen, onafhankelijk van de wil van de netbeheerder, kan deze op elk ogenblik binnen de gereguleerde periode een gemotiveerde vraag tot herziening van zijn tariefvoorstel ter goedkeuring voorleggen aan de commissie voor wat de komende jaren van de gereguleerde periode betreft. De gemotiveerde vraag tot herziening van het tariefvoorstel wordt door de netbeheerder ingediend en door de commissie behandeld overeenkomstig de toepasselijke procedure bedoeld in de voorafgaande punten 1° tot 6°, met dien verstande dat de bedoelde termijnen gehalveerd worden; 9° de commissie past, onverminderd haar mogelijkheid om de kosten te controleren in het licht van de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen, het niveau van de door de netbeheerder toegepaste toeslagen aan alle wijzigingen van openbare dienstverplichtingen aan, met name gewestelijke, die op hem van toepassing zijn binnen de drie maanden na het verzenden door de netbeheerder van dergelijke wijzigingen.De netbeheerder zendt deze wijzigingen zo spoedig mogelijk over aan de commissie zodra ze in werking zijn getreden; 10° de commissie publiceert op haar website, op een transparante wijze, de stand van zaken van de goedkeuringsprocedure van de tariefvoorstellen evenals, in voorkomend geval, de tariefvoorstellen die neergelegd worden door de netbeheerders ». Artikel 12bis, §§ 7 en 8, is, mutatis mutandis, identiek.

B.30.3. De bestreden bepalingen passen in het perspectief van artikel 37, lid 2, van de richtlijn 2009/72/EG en van de « beginselen van betere regelgeving » waarnaar reeds is verwezen. Geen enkele van de voorschriften ervan doet afbreuk aan de beslissingsbevoegdheid van de CREG; de voorwaarden inzake termijn en motivering waarin zij voorzien in de procedure voor de goedkeuring van de tarieven, vormen de uiting van een beginsel van behoorlijk bestuur en kunnen het nemen van adequate beslissingen bevorderen. Die moeten worden genomen met inaanmerkingneming van, met name, de kosten die de netbeheerders dragen, zoals wordt aangegeven in overweging 36 van de richtlijn 2009/72/EG. Een dergelijke vereiste veronderstelt dat de beheerder beschikt over redelijke termijnen teneinde die te kunnen evalueren.

B.30.4. De artikelen 12, § 8, 6°, en 12bis, § 8, 6°, van de Elektriciteitswet bepalen weliswaar de gevallen waarin de voorlopige tarieven zullen worden toegepast en de duur van de toepassing ervan in bewoordingen die nauwkeuriger zijn dan die van artikel 37, lid 10, van de richtlijn 2009/72/EG, dat bepaalt : « Artikel 37 - Taken en bevoegdheden van de regulerende instantie [...] 10. [...] In geval van vertraging bij de vaststelling van transmissie- en distributietarieven hebben de regulerende instanties de bevoegdheid om transmissie- en distributietarieven en de berekeningswijzen hiervan voorlopig vast te stellen of goed te keuren en een besluit te nemen over passende compensatiemaatregelen indien de definitieve transmissie- en distributietarieven of berekeningswijzen afwijken van deze voorlopige tarieven of berekeningswijzen ».

Er kan evenwel worden aanvaard dat de wetgever, na procedures voor de totstandkoming van de tarieven en het minimale overleg in de bestreden bepalingen te hebben ingevoerd, in het licht daarvan de « [gevallen] van vertraging bij de vaststelling van [...] tarieven » bedoeld in artikel 37, lid 10, en de toepassingsduur van de voorlopige tarieven kon preciseren : aangezien die procedures de vaststelling van de tarieven binnen redelijke termijnen kunnen waarborgen, vermocht de wetgever zich ertoe te beperken alleen te voorzien in de toepassing van voorlopige tarieven tot de toepassing van definitieve tarieven.

B.30.5. Het argument van de Ministerraad volgens hetwelk de verzoekende partij niet zou doen blijken van een belang bij het middel wanneer zij de bestreden bepalingen verwijt alleen te voorzien in een overleg tussen de CREG en de netbeheerders, dient om dezelfde motieven als die welke zijn vermeld in B.27.5, te worden verworpen.

Inhoudelijk is het argument van de verzoekende partij evenmin gegrond, aangezien, zoals eveneens in B.27.5 is aangegeven, de rechten van de consumenten en van de netgebruikers worden beschermd door de CREG. B.30.6. Het vierde subonderdeel van het tweede onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.

B.30.7. Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de Gaswet.

B.31.1. In een tweede onderdeel verwijt de verzoekende partij de artikelen 15 en 16 van de bestreden wet, die de artikelen 12, §§ 5 en 14, en 12bis, §§ 5 en 14, van de Elektriciteitswet wijzigen, in strijd te zijn met de artikelen 35, leden 4 en 5, en 37, leden 1, 4 en 6, onder b), van de richtlijn 2009/72/EG, in zoverre de bestreden bepalingen de CREG ertoe zouden verplichten « richtsnoeren » na te leven.

B.31.2. Artikel 12, §§ 5 en 14, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 5. De commissie stelt de tariefmethodologie op met inachtneming van volgende richtsnoeren : 1° de tariefmethodologie moet exhaustief en transparant zijn, teneinde het de netbeheerder mogelijk te maken om zijn tariefvoorstel op deze enkele basis op te stellen.Het bevat de elementen die verplicht moeten voorkomen in het tariefvoorstel. Het definieert rapporteringsmodellen die moeten worden gebruikt door de netbeheerder; 2° de tariefmethodologie moet toelaten om het geheel van de kosten op efficiënte wijze te dekken die noodzakelijk of efficiënte zijn voor de uitvoering van de wettelijke of reglementaire verplichtingen die op de netbeheerder rusten alsook voor de uitoefening van zijn activiteit van beheer van het transmissienet of netten met een transmissiefunctie;3° de tariefmethodologie stelt het aantal jaren van de gereguleerde periode vast dat aanvangt op 1 januari.De jaarlijkse tarieven die hieruit voortvloeien worden bepaald bij toepassing van de voor die periode toepasselijke tariefmethodologie; 4° de tariefmethodologie maakt de evenwichtige ontwikkeling mogelijk van het transmissienet en de netten met een transmissiefunctie, in overeenstemming met het ontwikkelingsplan van de netbeheerder bedoeld in artikel 13 en de investeringsplannen zoals in voorkomend geval goedgekeurd door de bevoegde overheden;5° de eventuele criteria voor de verwerping van bepaalde kosten zijn niet-discriminerend en transparant;6° de tarieven zijn niet-discriminerend en proportioneel.Zij respecteren een transparante toewijzing van de kosten; 7° de structuur van de tarieven bevordert het rationeel gebruik van energie en infrastructuren;8° de verschillende tarieven zijn uniform op het grondgebied dat door het net van de netbeheerder bediend wordt;9° de normale vergoeding van in de gereguleerde activa geïnvesteerde kapitalen moet de netbeheerder in staat stellen om de noodzakelijke investeringen voor de uitoefening van zijn opdrachten te verwezenlijken. In geval van onderscheid in behandeling van de kapitalen of van de duur van de afschrijvingen tussen de netbeheerders, wordt het onderscheid naar behoren gemotiveerd door de commissie; 10° de compensatiediensten van de onevenwichten van de Belgische regelzone worden op de meest kostefficiënte wijze verzekerd en leveren aan de gebruikers van het net geëigende stimuli opdat zij hun injectie en hun afname in evenwicht brengen.De met deze diensten verbonden tarieven zijn billijk, niet discriminerend en gebaseerd op objectieve criteria; 11° de netto kosten voor de openbare dienstverplichtingen die worden opgelegd door deze wet, het decreet of de ordonnantie en hun uitvoeringsbesluiten, worden verrekend in de tarieven op een transparante en niet-discriminerende wijze, conform de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen;12° de belastingen, alsook de taksen en bijdragen van alle aard en de toeslagen die worden opgelegd door deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, het decreet of de ordonnantie en hun uitvoeringsbesluiten, worden toegevoegd aan de tarieven op transparante en niet-discriminerende wijze, rekening houdend met de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen;13° de aankopen van goederen en diensten die verricht worden met inachtneming van de wetgeving inzake overheidsopdrachten worden verondersteld te zijn verricht aan de marktprijs, onder voorbehoud van, desgevallend, de beoordelingsbevoegdheid van de commissie en zonder afbreuk te doen, wat de ondersteunende diensten betreft, aan de bepalingen van artikel 12quinquies;14° de methodologie bepaalt de nadere regels voor de integratie en controle van de gestrande kosten bestaande uit de niet-gekapitaliseerde lasten voor het aanvullend pensioen of het pensioen van de publieke sector, die worden betaald aan personeelsleden die een gereguleerde elektriciteitstransmissieactiviteit of voor elektriciteitstransmissie bedoelde activiteit hebben verricht, die verschuldigd zijn voor de jaren vóór de liberalisering krachtens statuten, collectieve arbeidsovereenkomsten of andere voldoende geformaliseerde overeenkomsten, die werden goedgekeurd vóór 30 april 1999, of die worden betaald aan hun rechthebbenden of vergoed aan hun werkgever door een netbeheerder, die in de tarieven kunnen worden opgenomen;15° de saldi alsook hun verdeling over de volgende gereguleerde periodes worden bepaald op transparante en niet-discriminerende wijze;16° er wordt rekening gehouden met de bestaande objectieve verschillen tussen transmissienetbeheerders die niet kunnen worden weggewerkt op initiatief van de netbeheerder. Iedere beslissing die gebruik maakt van vergelijkende technieken integreert kwalitatieve parameters en is gebaseerd op homogene, transparante, betrouwbare gegevens en gegevens die gepubliceerd zijn of integraal mededeelbaar zijn in de motivering van de beslissing van de commissie.

Het redelijk karakter van de kosten wordt beoordeeld door vergelijking met de overeenstemmende kosten van bedrijven die een vergelijkbare activiteit hebben onder vergelijkbare omstandigheden en rekening houdend met de reglementaire of gereguleerde specificiteit die bestaan onder andere in de uitgevoerde internationale vergelijkingen; 17° de tarieven voor het gebruik van het transmissienet of voor de netten met een transmissiefunctie, die van toepassing zijn op productie-eenheden, kunnen verschillen naar gelang van de technologie van deze eenheden en van de datum van de ingebruikname ervan.Deze tarieven worden bepaald rekening houdend met ieder criterium dat door de commissie relevant wordt geacht, zoals een benchmarking met de buurlanden, teneinde 's lands bevoorradingszekerheid door een daling van de concurrentiekracht van de betrokken productie-eenheden niet in het gedrang te brengen. In het tariefvoorstel vergezeld van het budget bedoeld in § 8, motiveert de netbeheerder deze verschillen; 18° de productiviteitsinspanningen die eventueel aan de netbeheerder worden opgelegd, mogen op lange of op korte termijn de veiligheid van personen en goederen noch de continuïteit van de levering in het gedrang brengen;19° de kruissubsidiëring tussen gereguleerde en niet-gereguleerde activiteiten is niet toegelaten;20° de tarieven moedigen de netbeheerder aan om de prestaties te verbeteren, de integratie van de markt en de bevoorradingszekerheid te bevorderen alsook aan onderzoek en ontwikkeling te doen die nodig zijn voor zijn activiteiten;21° de tarieven voor noodelektriciteit voor de kwalitatieve warmtekrachtkoppelinginstallaties die op het transmissienet of op netten met een transmissiefunctie aangesloten zijn, worden opgenomen bij de tarieven voor de ondersteunende diensten.Deze tarieven zijn voornamelijk afhankelijk van het elektriciteitsverbruik voor de nood- en onderhoudsbehoeften van de warmtekrachtkoppelinginstallaties; 22° wat de uitbreidingen van installaties of nieuwe installaties voor de transmissie van elektriciteit erkend als zijnde van nationaal of Europees belang betreft, kan de tariefmethodologie bedoeld in § 2 specifieke bepalingen voorzien inzake vergoeding van de kapitalen die noodzakelijk zijn voor de financiering ervan, die gunstiger zijn dan de normale vergoeding van de kapitalen bedoeld in § 5, 9°, alsook specifieke bepalingen inzake de dekking van de kosten teneinde hun realisatie te bevorderen en teneinde hun ontwikkeling op lange termijn mogelijk te maken. Worden erkend als van nationaal of Europees belang, de investeringen gerealiseerd door de netbeheerder die bijdragen tot 's lands bevoorradingszekerheid en/of de optimalisatie van de werking van grensoverschrijdende interconnecties met in voorkomend geval faseverdraaiende transformatoren en die alzo de ontwikkeling vergemakkelijken van de nationale en Europese interne markt of die bijdragen tot de nationale opvang van productie op basis van hernieuwbare energiebronnen die ofwel rechtstreeks zijn aangesloten op het transmissienet ofwel onrechtstreeks via de distributienetten. De investeringen van nationaal of Europees belang betreffen de installaties die : - bestaande verbindingen versterken of nieuwe verbindingen creëren van het net beheerd door de netbeheerder met behulp van de technologie van gelijkstroom (DC); - bestaande verbindingen versterken of nieuwe verbindingen creëren beheerd door de netbeheerder die zijn gelegen in mariene gebieden over dewelke België haar rechtsmacht uitoefent; - bestaande grensoverschrijdende interconnectoren versterken of nieuwe grensoverschrijdende interconnectoren creëren of die voortkomen uit de uitbreiding van de capaciteit van deze interconnectoren; 23° de kosten bedoeld in de punten 11°, 12° en 14°, de financiële lasten, de kosten voor de ondersteunende diensten en de andere kosten dan deze bedoeld in § 2 (ii) worden niet onderworpen aan een bevorderende regelgeving;24° de tarieven strekken ertoe een juist evenwicht te bieden tussen de kwaliteit van de gepresteerde diensten en de prijzen die door de eindafnemers worden gedragen. De commissie kan de kosten van de netbeheerder toetsen aan de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen. [...] § 14. Tegen de door de commissie vastgestelde tariefmethodologie alsook tegen de door haar genomen beslissingen betreffende de tariefvoorstellen in uitvoering van deze tariefmethodologie, kan een beroep worden ingesteld door elke persoon die een belang aantoont bij het hof van beroep te Brussel met toepassing van artikel 29bis.

Zulk beroep kan onder andere worden ingesteld indien : - de beslissing van de commissie de richtsnoeren bedoeld in dit artikel niet in acht neemt; - de beslissing van de commissie niet in overeenstemming is met het algemene energiebeleid, zoals gedefinieerd in de Europese, federale en gewestelijke wet- en regelgeving; - de beslissing van de commissie niet de noodzakelijke middelen waarborgt voor de realisatie van de investeringen van de netbeheerder en de instandhouding van de infrastructuur of de uitvoering van haar wettelijke opdracht ».

Artikel 12bis, §§ 5 en 14, is, mutatis mutandis, identiek.

B.31.3. Artikel 35, lid 4, van de richtlijn 2009/72/EG waarborgt de onafhankelijkheid van de nationale regulerende instanties, maar maakt het de regeringen van de lidstaten mogelijk om, binnen de daarin bepaalde perken, « algemene beleidsrichtsnoeren » te definiëren.

Het bepaalt : « Artikel 35 - Aanwijzing en onafhankelijkheid van regulerende instanties [...] 4. De lidstaten waarborgen de onafhankelijkheid van de regulerende instantie en zorgen ervoor dat zij haar bevoegdheid op onpartijdige en transparante wijze uitoefent.Te dien einde waken de lidstaten erover dat de regulerende instantie, bij de uitvoering van de reguleringstaken die haar bij deze richtlijn en de aanverwante wetgeving zijn opgelegd : a) juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk is van enige andere publieke of particuliere entiteit;b) ervoor zorgt dat haar personeel en de personen die belast zijn met haar beheer : i) onafhankelijk zijn van marktbelangen, en ii) bij het verrichten van de reguleringstaken geen directe instructies verlangen of ontvangen van regeringen of andere publieke of particuliere entiteiten.Eventuele nauwe samenwerking met andere bevoegde nationale instanties of de toepassing van algemene beleidsrichtsnoeren van de overheid die geen verband houden met de in artikel 37 genoemde reguleringstaken, worden door dit voorschrift onverlet gelaten ».

B.31.4. De memorie van toelichting van het wetsontwerp dat de bestreden wet is geworden, geeft het doel aan dat de wetgever nastreefde met de aanneming van de bepalingen betreffende de richtsnoeren : « De door dit artikel voorziene algemene richtsnoeren [...] zijn gebaseerd op deze die voorzien zijn in andere Lidstaten van de Europese Unie, met name in Frankrijk en in Duitsland alsook op de ervaring van België ter zake sedert de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt. Zij houden rekening met de opmerkingen geformuleerd door de afdeling wetgeving van de Raad van State in haar advies nr. 49.570/3 van 31 mei 2011 teneinde de volledige onafhankelijkheid van de CREG te garanderen.

Zij hebben met name tot doel om de dekking van het geheel van de kosten te waarborgen die noodzakelijk zijn voor de TNB voor het efficiënt beheer van zijn net alsook voor de evenwichtige ontwikkeling van dit net. [...] In lijn met het Derde Energiepakket alsook met richtlijn 2009/28/EG, beogen deze richtsnoeren eveneens om het rationeel energiegebruik alsook de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te promoten door de mogelijkheid van verschillende tarieven voor het gebruik van het transmissienet volgens de energiemix van de elektriciteitsproductie-installaties te voorzien. Richtlijn 2009/72/EG stelt aldus als een van de doelstellingen van de reguleringsautoriteit deze vast van ' de toegang van nieuwe productiecapaciteit tot het net vergemakkelijken, met name door de belemmeringen voor de toegang van nieuwkomers op de markt en van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen weg te nemen '. Richtlijn 2009/28/EG verplicht eveneens de Lidstaten tot aanname van maatregelen om de toegang tot en de aansluiting op elektriciteitsnetten van nieuwe productie-eenheden die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen te faciliteren. Voor de toepassing van verschillende tarieven wordt door de CREG rekening gehouden met ieder pertinent criterium, zoals het algemene energiebeleid alsook met alle heffingen of belastingen die in België reeds werden opgelegd aan de verschillende productie-eenheden.

Deze richtsnoeren begunstigen tevens de bescherming van de consumenten. De tarieven moeten aldus gericht zijn op het aanbieden van een juist evenwicht tussen de kwaliteit van de geleverde diensten en de prijzen gedragen door de eindgebruikers » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, pp. 43-44).

B.31.5.1. Er dient te worden nagegaan of de verschillende aspecten van de in de door de CREG bestreden bepalingen opgenomen richtsnoeren afbreuk doen aan haar bevoegdheden of aan haar onafhankelijkheid.

B.31.5.2. In zoverre zij bepalen dat de tariefmethodologie exhaustief en transparant moet zijn, sluiten de bestreden bepalingen aan bij de vereiste van transparantie geformuleerd in het voormelde artikel 35, lid 4, eerste alinea, eerste zin, van de richtlijn 2009/72/EG, dat vereist dat de tarieven worden vastgesteld volgens transparante criteria, en bij een beginsel van behoorlijk bestuur dat veronderstelt dat de netbeheerders hun tariefvoorstellen kunnen uitwerken terwijl zij beschikken over alle daartoe noodzakelijke elementen.

B.31.5.3. In zoverre zij bepalen dat de tariefmethodologie het mogelijk moet maken alle kosten van de beheerder te dekken, impliceren de bestreden bepalingen niet, in tegenstelling tot wat de verzoekende partij aanvoert, dat de tarieven kosten dekken die niet noodzakelijk zouden zijn of geen kosten dekken die dat wel zouden zijn, aangezien die bepalingen de kosten beogen « die noodzakelijk [...] zijn voor de uitvoering van de wettelijke of reglementaire verplichtingen die op de netbeheerder rusten ». Zelfs los van het feit dat de artikelen 12, § 8, 8°, en 12bis, § 8, 8°, van de Elektriciteitswet het de beheerder mogelijk maken om aan de CREG een aanvraag tot herziening van haar tariefvoorstel voor te leggen « indien er zich [...] uitzonderlijke omstandigheden voordoen », waardoor rekening kan worden gehouden met kosten die noodzakelijk zouden blijken, staat het aan de CREG het noodzakelijke karakter van die kosten te beoordelen. Indien dat karakter vaststaat, dienen die kosten door de tarieven te worden gedekt.

B.31.5.4. In zoverre zij erin voorzien dat de tarieven rekening houden met de nettokosten van de bij de wetten en reglementen opgelegde opdrachten van openbare dienst, beletten de bestreden bepalingen de CREG niet om, in het licht van wat die opdrachten veronderstellen, na te gaan hoe de netbeheerders die kosten doorberekenen in hun tarieven; aangezien die opdrachten van openbare dienst door de gewesten kunnen worden gedefinieerd, kan de federale wetgever overigens niet worden verweten dat niet te hebben gedaan.

B.31.5.5. In zoverre zij erin voorzien dat de bij de wet en reglementen opgelegde belastingen, taksen, bijdragen en toeslagen aan de tarieven worden toegevoegd, beletten de bestreden bepalingen de CREG niet erover te waken dat de netbeheerders zich houden aan de bepalingen die die financiële lasten vaststellen; de begrippen belastingen, taksen, bijdragen en toeslagen in die bepalingen kunnen overigens niet als onduidelijk worden aangemerkt, aangezien de wetten en reglementen de financiële lasten bepalen waarmee rekening moet worden gehouden en de CREG overigens, zoals de Ministerraad vaststelt, ervaring heeft met die begrippen.

B.31.5.6. In zoverre zij erin voorzien dat de tariefmethodologie wordt vastgesteld door te veronderstellen dat de aankopen van goederen en diensten die verricht worden met inachtneming van de wetgeving inzake overheidsopdrachten aan de marktprijs zijn verricht, vormen de bestreden bepalingen geen tussenkomst van de wetgever in de tariefbevoegdheid van de CREG : aangezien het zowel aan de CREG als aan de netbeheerders staat rekening te houden met de wetgeving op de overheidsopdrachten en zich daaraan te houden, is het in de bestreden bepalingen opgenomen vermoeden verantwoord.

B.31.5.7. In zoverre zij erin voorzien dat de saldi en de verdeling ervan over de volgende gereguleerde periodes op transparante en niet-discriminerende wijze worden bepaald, zijn de bestreden bepalingen in overeenstemming met het hiervoor aangehaalde transparantievereiste : zij beperken zich ertoe aan te geven hoe de eventuele saldi moeten worden bepaald; zij houden geenszins in dat de saldi noodzakelijkerwijs worden verdeeld over de volgende gereguleerde periodes en beletten de CREG niet haar bevoegdheid ten aanzien van de eventuele verdeling ervan uit te oefenen.

B.31.5.8. In zoverre zij erin voorzien dat de technieken voor de vergelijking van de netbeheerders waarvan de CREG gebruik maakt om haar beslissingen te nemen, « kwalitatieve parameters » omvatten en steunen op homogene, transparante, betrouwbare en in de motivering van die beslissingen vermelde gegevens, sluiten de bestreden bepalingen aan bij artikel 3, lid 3, van de richtlijn 2009/72/EG en bij bijlage I ervan, die vereist dat de consument met name beschikt over kwalitatieve diensten en homogene, transparante, betrouwbare en bekendgemaakte gegevens; de bestreden bepalingen beperken de keuze van de door de CREG gebruikte parameters niet, en de gegevens die zij op grond van artikel 38 van de voormelde richtlijn kan verkrijgen, kunnen voor haar noodzakelijke vergelijkende kwalitatieve gegevens zijn. In zoverre zij vereisen dat de vergelijkingen gebeuren onder bedrijven met een soortgelijke activiteit onder vergelijkbare omstandigheden, steunen de bestreden bepalingen evenzo op het hiervoor vermelde vereiste van homogeniteit, waarbij de vergelijking van situaties die niet met elkaar vergelijkbaar zijn, niet verantwoord is. De grieven in verband met de invorderingen door de distributienetbeheerders van de kosten met betrekking tot de opdrachten van openbare dienst en de belastingen, taksen, bijdragen en toeslagen en de grieven in verband met de stimulerende regelgevingen dienen ten slotte op dezelfde wijze te worden beantwoord als in B.27.6, B.31.5.4 en B.31.5.5.

B.31.5.9. In zoverre zij ten slotte erin voorzien dat de tarieven voor noodelektriciteit worden opgenomen bij de tarieven voor de ondersteunende diensten, doen de bestreden bepalingen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de CREG : de opname van de tarieven voor noodelektriciteit van de installaties op basis van hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling in de tariefmethodologie vormt immers een stimulans voor de bevordering van de hernieuwbare energiebronnen overeenkomstig de richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 « ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG », waarvan de overwegingen 22 en 27 bepalen : « (22) Om de doelstellingen van deze richtlijn te kunnen verwezenlijken, dienen de Gemeenschap en de lidstaten aanzienlijke financiële middelen uit te trekken voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van technologieën voor energie uit hernieuwbare bronnen.

Het Europees Instituut voor innovatie en technologie dient met name hoge prioriteit te geven aan het onderzoek en de ontwikkeling van technologieën op het gebied van energie uit hernieuwbare bronnen. [...] (27) Overheidssteun is nodig om de doelstellingen van de Gemeenschap in verband met de uitbreiding van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te verwezenlijken, vooral zolang de elektriciteitsprijzen op de interne markt niet de volledige milieu- en sociale kosten en voordelen van de gebruikte energiebronnen weerspiegelen ». Hoewel het juist is dat, zoals de verzoekende partij aangeeft, de installaties voor warmtekrachtkoppeling niet uitdrukkelijk worden beoogd door de voormelde richtlijn 2009/28/EG, is die energie, zoals de Ministerraad aangeeft, wanneer zij wordt geproduceerd met behulp van hernieuwbare energiebronnen, hernieuwbare energie in de zin van artikel 2, onder a), van die richtlijn.

B.31.6. Het tweede onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.

B.31.7. Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de Gaswet.

Derde onderdeel B.32.1. In een eerste subonderdeel van het derde onderdeel verwijt de verzoekende partij de artikelen 15 en 16 van de bestreden wet, die de artikelen 12, § 4, tweede lid, en 12bis, § 4, tweede lid, van de Elektriciteitswet wijzigen, in strijd te zijn met de artikelen 35, leden 4 en 5, en 37, leden 2, 4, 6 en 10, van de richtlijn 2009/72/EG, in zoverre de bestreden bepalingen voorzien in de onveranderlijkheid van de tariefmethodologieën tijdens de gereguleerde periode en in zoverre, behoudens de instemming van de netbeheerders, de in de methodologie aangebrachte wijzigingen alleen van toepassing kunnen zijn vanaf de volgende tariefperiode.

B.32.2. Artikel 12, § 4, tweede lid, van de Elektriciteitswet bepaalt : « Deze tariefmethodologie blijft van toepassing gedurende de hele tariefperiode, met inbegrip van de eindbalans die betrekking heeft op deze periode. Wijzigingen aangebracht tijdens de periode aan de tariefmethodologie, conform de bepalingen van § 2, zijn slechts van toepassing vanaf de volgende tariefperiode, behoudens uitdrukkelijk transparant en niet-discriminerend akkoord tussen de commissie en de netbeheerder ».

Artikel 12bis, § 4, tweede lid, is, mutatis mutandis, identiek.

B.32.3. Uit artikel 37, leden 6 en 8, van de richtlijn 2009/72/EG vloeit voort dat de nationale regulerende instanties ertoe gehouden zijn, enerzijds, te voorzien in stimulerende maatregelen op lange termijn om de netbeheerders met name ertoe aan te moedigen de prestaties en de voorzieningszekerheid te verbeteren en, anderzijds, de tariefmethodologieën voldoende op voorhand vóór de inwerkingtreding ervan te bepalen. Die bepalingen impliceren dat de netbeheerders moeten kunnen overgaan tot langetermijninvesteringen en derhalve de zekerheid moeten hebben over een bepaalde stabiliteit of voorzienbaarheid van de prijzen en van de tariefmethodologieën. Die vereiste van voorzienbaarheid, reeds aanwezig in richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 « betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG - Verklaringen met betrekking tot ontmantelings- en afvalbeheeractiviteiten » (artikel 23, lid 2), verantwoordt de onveranderlijkheid van de tarieven tijdens de gereguleerde periode en die onveranderlijkheid kan zelfs de consument beschermen overeenkomstig artikel 3, lid 3, van de richtlijn 2009/72/EG. Zij vormt geen onevenredige maatregel, aangezien het nieuwe artikel 12, § 8, 9°, van de Elektriciteitswet het mogelijk maakt de tariefmethodologie tijdens de gereguleerde periode aan te passen teneinde rekening te houden met nieuwe openbaredienstverplichtingen of op verzoek van de netbeheerders, wanneer zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen of nieuwe diensten worden aangeboden of de bestaande diensten worden gewijzigd.

B.32.4. Het akkoord van de netbeheerders waarvan de toepassing van een wijziging van de tariefmethodologieën tijdens de gereguleerde periode afhankelijk is, kan aan hen geen voorrecht geven dat discriminerend zou zijn ten opzichte van de netgebruikers en de consumenten, daar die laatstgenoemden niet gebonden zijn aan de investeringsvereisten en de voorzieningszekerheid waaraan de netbeheerders gebonden zijn.

B.32.5. Het eerste subonderdeel van het derde onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.

B.32.6. Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de Gaswet.

B.33.1. In een tweede subonderdeel van het derde onderdeel verwijt de verzoekende partij de artikelen 15 en 16 van de bestreden wet, die de artikelen 12, § 9, en 12bis, § 9, van de Elektriciteitswet wijzigen, in strijd te zijn met de artikelen 35, leden 4 en 5, en 37, leden 2, 4, 6 en 10, van de richtlijn 2009/72/EG, in zoverre zij de onveranderlijkheid van de tarieven zouden opleggen, alsook de verplichting om de continuïteit van de tarieven te verzekeren tijdens de volgende gereguleerde periodes.

B.33.2. Artikel 12, § 9, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 9. De commissie stelt een tariefmethodologie op en oefent haar tariefbevoegdheid uit om aldus een stabiele en voorzienbare regulering te bevorderen die bijdraagt tot de goede werking van de vrijgemaakte markt en die de financiële markt in staat stelt om met een redelijke zekerheid de waarde van de netbeheerder te bepalen. Ze waakt over het behoud van de continuïteit van de beslissingen die zij heeft genomen in de loop van de voorgaande gereguleerde periodes, onder andere inzake de waardering van de gereguleerde activa ».

Artikel 12bis, § 9, is, mutatis mutandis, identiek.

B.33.3. De grief is niet gegrond om de in B.32.3 en B.32.4 aangegeven redenen.

B.33.4. Het tweede subonderdeel van het derde onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.

B.33.5. Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de Gaswet.

B.34.1. In een derde subonderdeel van het derde onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 21 van de bestreden wet, dat artikel 13, § 3, van de Elektriciteitswet aanvult, in strijd te zijn met de artikelen 35, leden 4 en 5, en 37, lid 6, van de richtlijn 2009/72/EG, in zoverre het de minister mogelijk maakt een herziening van de tariefmethodologieën aan te vragen.

B.34.2. Artikel 13, § 3, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 3. Indien de commissie, na raadpleging van de netbeheerder, vaststelt dat de investeringen voorzien in het ontwikkelingsplan de netbeheerder niet in de mogelijkheid stellen om op een adequate en doeltreffende wijze aan de capaciteitsbehoeften te voldoen, kan de minister de netbeheerder verplichten om het ontwikkelingsplan aan te passen teneinde aan deze situatie te verhelpen binnen een redelijke termijn. Deze aanpassing gebeurt overeenkomstig de procedure bepaald in § 1, eerste lid.

De minister kan bovendien aan de commissie vragen om zich uit te spreken over de noodzaak om al dan niet de met toepassing van artikel 12 vastgestelde tariefmethodologieën om de financieringsmiddelen van de overwogen investeringen te waarborgen te herzien ».

B.34.3. De bevoegdheid waarover de minister beschikt krachtens de bestreden bepaling, is hem toegekend teneinde de financiering van de aangegane investeringen te verzekeren; in de memorie van toelichting wordt erop gewezen dat de betrokken investeringen de investeringen zijn die de netbeheerder realiseert om de voorzieningszekerheid van het land te waarborgen : « Teneinde toe te laten aan de TNB om zijn ontwikkelingsplan te realiseren en in het bijzonder het geheel van noodzakelijke investeringen om de bevoorradingszekerheid van elektriciteit te kunnen garanderen, voorziet dit artikel, in de lijn van het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State nr. 49.570/3 van 31 mei 2011, in de mogelijkheid van de minister die energie onder zijn bevoegdheid heeft om aan de CREG te vragen zich uit te spreken over de noodzakelijkheid om de methodologie die zij vaststelt op het gebied van tarifering, teneinde de financiering van deze investeringen te verzekeren.

Het past, bij de lezing van het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State nr. 49.570/3 van 31 mei 2011, op te merken dat deze bepaling het gevolg is van een samenkomen van de bevoegdheden van de regering en van de CREG : de eerste treedt op basis van zijn bevoegdheden inzake bevoorradingszekerheid op en de tweede is bevoegd inzake tarieven. Deze bepaling garandeert, verre van het aantasten van de onafhankelijkheid van de CREG, het optreden van de minister tot wiens bevoegdheden energie behoort voor de bevoorradingszekerheid waarbij ten volle de bevoegdheden van de CREG gerespecteerd worden » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 49).

Daar het monitoren van de voorzieningszekerheid ressorteert onder de lidstaten krachtens artikel 3, lid 1, van de richtlijn 2005/89/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 inzake maatregelen om de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen en artikel 4 van de richtlijn 2009/72/EG, en rekening houdend met de overwegingen 5 en 25 van de voormelde richtlijn 2009/72/EG, heeft de wetgever geen onverantwoorde maatregel genomen door de minister toe te staan op zodanige wijze te handelen dat die zekerheid wordt gewaarborgd.

B.34.4. Het derde subonderdeel van het derde onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.

B.34.5. Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de Gaswet.

B.35.1. In een vierde subonderdeel van het derde onderdeel verwijt de verzoekende partij de artikelen 15 en 16 van de bestreden wet, die de artikelen 12, § 8, 7°, 8° en 9°, en 12bis, § 8, 7°, 8° en 9°, van de Elektriciteitswet wijzigen, in strijd te zijn met de artikelen 35, leden 4 en 5, en 37, leden 1, 4, onder a), 6 en 10, van de richtlijn 2009/72/EG, in zoverre die bestreden bepalingen het de netbeheerders mogelijk maken aan de CREG een voorstel te richten tot wijziging van de tarieven gedurende de gereguleerde periode, hetgeen afbreuk zou doen aan de bevoegdheden en aan de beslissingsbevoegdheid van de CREG. B.35.2. Artikel 12, § 8, 7°, 8° en 9°, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 8. De invoerings- en goedkeuringsprocedure voor de tariefvoorstellen maakt het voorwerp uit van een akkoord tussen de commissie en de netbeheerder. Bij gebrek aan een akkoord, is de procedure de volgende : [...] 7° in geval van overgang naar nieuwe diensten en/of een aanpassing van bestaande diensten kan de netbeheerder binnen de gereguleerde periode aan de commissie een geactualiseerde tariefvoorstel ter goedkeuring voorleggen.Dit geactualiseerd tariefvoorstel houdt rekening met het door de commissie goedgekeurde tariefvoorstel, zonder de integriteit van de bestaande tariefstructuur te wijzigen.

Het geactualiseerde voorstel wordt ingediend door de netbeheerder en door de commissie behandeld overeenkomstig de geldende procedure, bedoeld in de punten 1° tot 6°, met dien verstande dat de bedoelde termijnen gehalveerd worden; 8° indien er zich tijdens een gereguleerde periode uitzonderlijke omstandigheden voordoen, onafhankelijk van de wil van de netbeheerder, kan deze op elk ogenblik binnen de gereguleerde periode een gemotiveerde vraag tot herziening van zijn tariefvoorstel ter goedkeuring voorleggen aan de commissie voor wat de komende jaren van de gereguleerde periode betreft. De gemotiveerde vraag tot herziening van het tariefvoorstel wordt door de netbeheerder ingediend en door de commissie behandeld overeenkomstig de toepasselijke procedure bedoeld in de voorafgaande punten 1° tot 6°, met dien verstande dat de bedoelde termijnen gehalveerd worden; 9° de commissie past, onverminderd haar mogelijkheid om de kosten te controleren in het licht van de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen, het niveau van de door de netbeheerder toegepaste toeslagen aan alle wijzigingen van openbare dienstverplichtingen aan, met name gewestelijke, die op hem van toepassing zijn binnen de drie maanden na het verzenden door de netbeheerder van dergelijke wijzigingen.De netbeheerder zendt deze wijzigingen zo spoedig mogelijk over aan de commissie zodra ze in werking zijn getreden ».

Artikel 12bis, § 8, 7°, 8° en 9°, is, mutatis mutandis, identiek.

B.35.3. Uit de voormelde artikelen 12, § 8, 7°, 8° en 9°, en 12bis, § 8, 7°, 8° en 9°, blijkt dat de omstandigheden waarin de netbeheerder een herziening van de tarieven tijdens de tariefperiode kan aanvragen, beperkt zijn tot de hypothese van de invoering van nieuwe diensten of de aanpassing van bestaande diensten en tot de hypothese van uitzonderlijke omstandigheden. Een dergelijke mogelijkheid, verantwoord door de noodzaak om het de beheerder mogelijk te maken de in B.32.3 beoogde investeringen te financieren die hij doet met het oog op de verbetering van de prestaties en de voorzieningszekerheid, doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de CREG, aangezien zij haar bevoegdheid inzake de eindbeslissing behoudt.

B.35.4. De bij de artikelen 12, § 8, 9°, en 12bis, § 8, 9°, aan de CREG opgelegde verplichting om de tarieven aan te passen volgens de opdrachten van openbare dienst vloeit harerzijds voort uit het feit dat zij, krachtens artikel 36, onder h), van de richtlijn 2009/72/EG, ertoe gehouden is maatregelen te nemen teneinde een hoog niveau van universele en openbare dienstverlening te verzekeren.

B.35.5. Ten slotte kan het gegeven dat een herzieningsaanvraag alleen kan worden ingediend door de netbeheerders, met uitsluiting van de consumenten en de gebruikers, het discriminerende karakter van de bestreden maatregel niet aantonen, om de reeds in B.32.4 aangegeven redenen.

B.35.6. Het vierde subonderdeel van het derde onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.

B.35.7. Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de Gaswet.

Vierde onderdeel B.36.1. In een vierde onderdeel verwijt de verzoekende partij de artikelen 15 en 16 van de bestreden wet, die de artikelen 12, § 14, en 12bis, § 14, van de Elektriciteitswet wijzigen, in strijd te zijn met de artikelen 35, leden 1 en 4, en 37, leden 2, eerste alinea, 6 en 17, van de richtlijn 2009/72/EG, in zoverre de bestreden bepalingen het mogelijk maken tegen de beslissingen van de CREG beroepen in te stellen voor jurisdictionele organen die de discretionaire beoordelingen van de onafhankelijke overheid die de CREG is, ter discussie kunnen stellen, hetgeen afbreuk zou doen aan het beginsel van de scheiding der machten.

B.36.2. Artikel 12, § 14, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 14. Tegen de door de commissie vastgestelde tariefmethodologie alsook tegen de door haar genomen beslissingen betreffende de tariefvoorstellen in uitvoering van deze tariefmethodologie, kan een beroep worden ingesteld door elke persoon die een belang aantoont bij het hof van beroep te Brussel met toepassing van artikel 29bis.

Zulk beroep kan onder andere worden ingesteld indien : - de beslissing van de commissie de richtsnoeren bedoeld in dit artikel niet in acht neemt; - de beslissing van de commissie niet in overeenstemming is met het algemene energiebeleid, zoals gedefinieerd in de Europese, federale en gewestelijke wet- en regelgeving; - de beslissing van de commissie niet de noodzakelijke middelen waarborgt voor de realisatie van de investeringen van de netbeheerder en de instandhouding van de infrastructuur of de uitvoering van haar wettelijke opdracht ».

Artikel 12bis, § 14, heeft dezelfde draagwijdte.

B.36.3. Die bepalingen dienen te worden gelezen in samenhang met artikel 29bis van dezelfde wet, dat niet is gewijzigd en dat bepaalt : « § 1. Elke persoon die een belang aantoont kan bij het hof van beroep te Brussel, zetelend zoals in kort geding, een beroep instellen tegen alle beslissingen van de commissie, waaronder die welke hierna worden opgesomd : [...] § 2. De grond van de zaak wordt voorgelegd aan het hof van beroep van Brussel dat uitspraak doet met volle rechtsmacht ».

B.36.4. De bevoegdheid met volle rechtsmacht waarover het Hof van Beroep te Brussel beschikt om uitspraak te doen over de beroepen waarin de bestreden bepalingen voorzien, maakt het dat Hof van Beroep niet mogelijk zich te begeven op het terrein van de opportuniteit, wat onverenigbaar zou zijn met de beginselen die de verhoudingen regelen tussen het bestuur en de rechtscolleges.

Zij maakt het dat Hof daarentegen mogelijk de beslissingen van de CREG te vernietigen en te herzien, uitspraak te doen over de grond van het geschil door de externe en interne wettigheid van die beslissingen na te gaan en door te onderzoeken of die in feite gegrond zijn, uitgaan van correcte juridische kwalificaties en niet kennelijk onevenredig zijn in het licht van de aan de CREG voorgelegde elementen.

De uitoefening van een dergelijke controle tast het beginsel van de scheiding der machten niet aan.

B.36.5. De onafhankelijkheid van de CREG wordt evenmin bedreigd door de bestreden bepalingen, aangezien de richtlijn 2009/72/EG, krachtens welke de onafhankelijkheid van de nationale regulerende instanties wordt gewaarborgd, zelf erin voorziet dat hun beslissingen het voorwerp kunnen uitmaken van een « beroep [...] bij een instantie die onafhankelijk is van de betrokken partijen en van regeringen » door de benadeelde partijen (artikel 37, lid 17). Overweging 34 geeft in dat verband aan : « Om de interne markt voor elektriciteit goed te laten functioneren, moeten de energieregulators besluiten kunnen nemen over alle relevante reguleringskwesties en moeten zij volledig onafhankelijk zijn van alle andere publieke of particuliere belangen. Dit sluit rechterlijke toetsing en parlementair toezicht overeenkomstig het constitutionele recht van de lidstaten niet uit. [...] ».

B.36.6. De CREG voert ten onrechte aan dat de bestreden bepalingen discriminaties onder de rechtzoekenden zouden teweegbrengen naar gelang van de voordelen die zij halen uit haar beslissingen en hun hoedanigheid. De beroepen staan, krachtens die bepalingen, immers open voor « elke persoon die een belang aantoont » en het staat aan de rechter na te gaan of dat belang al dan niet aangetoond is. Er kan evenmin sprake zijn van discriminatie onder rechtzoekenden naargelang zij zijn onderworpen aan een beroepsregeling die al dan niet voldoet aan het beginsel van de scheiding der machten, aangezien in B.36.4 is aangetoond dat de bij de bestreden wet bepaalde regeling daarmee in overeenstemming is.

B.36.7. Het vierde onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.

B.36.8. Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de Gaswet.

Vijfde onderdeel B.37.1. In een vijfde onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 4, 6°, van de bestreden wet, dat artikel 4, § 5, van de Elektriciteitswet wijzigt, in strijd te zijn met de artikelen 35, leden 4 en 5, en 37, leden 2, eerste alinea, en 6, onder a) en b), van de richtlijn 2009/72/EG, in zoverre de bestreden bepalingen voorzien in een steunmechanisme voor de nieuwkomers dat afbreuk zou doen aan haar tariefbevoegdheid en aan het beginsel van niet-retroactiviteit en dat discriminerend zou zijn.

B.37.2. Artikel 4, § 5, van de Elektriciteitswet bepaalt : « Voor de nieuwe productie-installaties waarvan de productievergunninghouder in het voorgaande jaar, alleen of met de installaties van vennootschappen die met hem zijn verbonden, niet meer dan 5 % van de totale productie in de Belgische regelzone heeft geproduceerd, en voor zover zij niet vallen onder het toepassingsgebied van artikel 7 of van gelijkwaardige gewestelijke mechanismes voor de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling, is de prijs voor de compensatie van kwartuuronevenwichten kleiner dan 125 MWh, gebaseerd op de benoemingen, gelijk aan de marktreferentieprijs, waarop een correctiefactor wordt toegepast voor de eerste vijfenzeventig dagen van injectie op het net zoals geprogrammeerd door de houder van de productievergunning en genomineerd aan de netbeheerder. Deze correctiefactor wordt vastgesteld door de commissie bij toepassing van artikel 12 teneinde de nieuwe installaties bedoeld in dit lid te bevorderen. Bij wijze van overgangsmaatregel, totdat de commissie voornoemde correctiefactor vaststelt, stemt deze laatste factor overeen met de minimale tarifaire boete zoals vastgesteld door de commissie bij toepassing van artikel 12. Voor 2011 zal deze maatregel uitwerking hebben ongeacht de datum van de eerste injectie van de nieuwe productie-installatie op het net gedurende dit jaar ».

B.37.3. De doelstellingen van die bepaling zijn in de parlementaire voorbereiding als volgt voorgesteld : « De bedoeling van deze maatregel is dus tweeledig : - tegemoet komen aan de bedreigingen die wegen op de bevoorradingszekerheid; - versterking van de concurrentie op de Belgische elektriciteitsmarkt door meer flexibiliteit te bieden aan nieuwkomers gedurende de proefperiode van hun nieuwe productie-eenheden » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/003, p. 7); « Wat de bevoorradingszekerheid betreft, wordt het risico van de ontoereikende productiecapaciteit in België algemeen erkend. Dit werd reeds in 2007 aan de kaak gesteld in een studie van de CREG (F)070927-CDC-715 over de ontoereikende productiecapaciteit van elektriciteit in België (studie van de CREG (F)070927-CDC-715 van 27 september 2007 over ' de ontoereikende productiecapaciteit van elektriciteit in België ', hierna ' studie van de CREG over de ontoereikende productiecapaciteit van elektriciteit ').

Deze studie wijst op het risico van de ontoereikende productiecapaciteit van België die de goede werking van de interne markt kan schaden en op de noodzaak om de nodige middelen te bepalen om de afstemming tussen elektriciteitsaanbod en -vraag in België voor de komende jaren te verzekeren.

Ook het eindverslag van de Groep GEMIX (eindverslag van 30 september 2009 genaamd ' Welke is de ideale energiemix voor België tegen 2020 en 2030 ? ', www.economie.fgov.be) benadrukt de belangrijke risico's van de ontoereikende productiecapaciteit van België en de afhankelijkheid ten opzichte van invoer van elektriciteit uit buurlanden (pp. 12, 41 en 43).

Teneinde de risico's voor de bevoorradingszekerheid inzake elektriciteit in België te voorkomen, bleken nieuwe productieinstallaties onontbeerlijk. Er moet echter worden vastgesteld dat onze markt niet erg aantrekkelijk is voor de vestiging van nieuwe productieeenheden : de aansluiting van dergelijke installaties op het elektriciteitsnet is bijzonder kostelijk. De risico's op onevenwicht met betrekking tot de nominaties zijn eveneens ontmoedigend : dergelijke onevenwichten worden bestraft met balancingtarieven die erg hoog zijn. De nieuwe productieeenheden zijn echter verplicht om bij wijze van proef te injecteren op het net vóór de volledige industriële indienstname. Tijdens deze proefperiode, zijn de nieuwe productieeenheden over het algemeen in onevenwicht ten opzichte van hun nominaties en worden er bijgevolg tariefboetes op hen toegepast.

De maatregelen ter bevordering van de installatie, de ontwikkeling en de implementatie van nieuwe productie-eenheden voor elektriciteit dienen bijgevolg te worden aangepast.

Wat de bevordering van de concurrentie betreft, wordt de Belgische elektriciteitsmarkt gekenmerkt door de marktmacht van de historische speler die over ruim 70 % van de geïnstalleerde capaciteit beschikt en over een afschrijving van zijn activa. Deze marktmacht werd recent nog vastgesteld door de CREG in de studie (F)110908-CDC-1079 over ' de wetsvoorstellen betreffende de nucleaire heffing ' van 8 september 2011 (p. 50, www.creg.be).

Om de concurrentie te bevorderen, is het noodzakelijk om nieuwe spelers te ondersteunen, zoals uitdrukkelijk geuit in de CREG-studie (F)090126-CDC-811 van 26 januari 2009 over ' de falende prijsvorming in de vrijgemaakte Belgische elektriciteitsmarkt en de elementen die aan de oorsprong ervan liggen ', www.creg.be.

De laatste jaren werden reeds diverse bepalingen aangenomen die de nieuwe elektriciteitsproducenten op de Belgische markt moeten begunstigen. [...] De bepalingen die tot op heden golden ter bevordering van de nieuwe elektriciteitsproducenten zijn aldus beperkt tot nieuwe elektriciteitsproductie-installaties op basis van wind in de zeegebieden (' off shore '). Het is echter nodig om dergelijke steunmaatregelen uit te breiden tot elektriciteitsproductieinstallaties gelegen op het Belgische vasteland (' on shore ') teneinde tegemoet te komen aan de bedreigingen die wegen op de bevoorradingszekerheid.

Deze bepalingen moeten snel worden aangepast rekening houdend met deze projecten die momenteel geen enkele bijzondere voorwaarde genieten voor de productieafwijkingen » (ibid., pp. 6 en 7).

B.37.4. Het voormelde artikel 4, § 5, vormt een steunmaatregel voor de « nieuwkomers » en strekt ertoe de voorzieningszekerheid van het land te waarborgen, die, zoals in B.34.3 is opgemerkt, ressorteert onder de lidstaten, overeenkomstig de artikelen 4 en 8 van de richtlijn 2009/72/EG. Er kan bijgevolg niet worden aangenomen dat de bestreden bepaling afbreuk doet aan de bevoegdheden van de CREG, die overigens, krachtens diezelfde bepaling, de daarin beoogde correctiefactor moet vaststellen.

B.37.5. De laatste zin van de bestreden bepaling voorziet erin dat zij in werking treedt « voor 2011 »; zij is weliswaar bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 januari 2012 maar dat volstaat niet om aan te nemen dat het zou gaan om een retroactieve maatregel die niet kan worden verantwoord : zij voorziet immers, ten behoeve van de daarin beoogde producenten, in een gunstmaatregel die op geldige wijze steunt op de in B.37.3 en B.37.4 aangegeven motieven en die het jaar 2011 alleen in aanmerking neemt voor de berekening van het daarin bepaalde voordeel, waarbij het voordeel alleen verworven is voor die producenten die zullen voldoen aan de toekenningsvoorwaarden op de datum van inwerkingtreding van de bestreden wet.

B.37.6. Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet blijkt overigens dat, in tegenstelling tot wat de verzoekende partij aanvoert, de drempel van 5 pct. en de beperking van de geproduceerde energie tot 125 MWh door de wetgever zijn verantwoord (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/003, pp. 8 en 9). De verzoekende partij leidt uit die grief geen enkel argument af.

B.37.7. Het vijfde onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.

B.37.8. Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de Gaswet.

Wat het derde middel betreft B.38. Het derde middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 9, 10 en 11 van de richtlijn 2009/72/EG en met de artikelen 9, 10 en 11 van de richtlijn 2009/73/EG. Eerste onderdeel B.39.1. In een eerste subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij de artikelen 8, 3°, en 9, 2°, 4° en 5°, van de bestreden wet, die de artikelen 8, § 2, eerste en tweede lid, en 9, § 1, van de Elektriciteitswet wijzigen, strijdig te zijn met artikel 9, lid 1, onder b), van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre de bestreden bepalingen de vereisten van de richtlijn inzake de ontstentenis van betrekkingen van zeggenschap tussen producenten en leveranciers van elektriciteit, enerzijds, en transmissiesysteembeheerder, anderzijds, niet correct omzetten, terwijl die omzetting in de bepalingen met betrekking tot de gasmarkt correct is gebeurd.

B.39.2. Tweemaal betwist de Ministerraad in zijn uiteenzettingen die aan dat subonderdeel zijn gewijd, het belang dat de verzoekende partij erbij zou hebben om dat middel aan te voeren. Om de in B.27.5 vermelde redenen is die exceptie niet gegrond.

B.39.3. De artikelen 8, § 2, eerste en tweede lid, en 9, § 1, van de Elektriciteitswet bepalen : «

Art. 8.[...] § 2. Overeenkomstig zijn maatschappelijk doel, kan de netbeheerder elke andere activiteit uitoefenen op of buiten het Belgisch grondgebied, onverminderd de bepalingen van artikel 9, § 1. Onder voorbehoud van overleg met de Gewesten, kan de netbeheerder een gecombineerd transmissie- en distributienet exploiteren en ook activiteiten uitoefenen die onder meer bestaan uit diensten voor de exploitatie, het onderhoud, de verbetering, de vernieuwing, de uitbreiding en/of het beheer van lokale, regionale transmissie- en/of distributienetten met een spanningsniveau van 30 kV tot 70 kV. Hij kan deze activiteiten, met inbegrip van handelsactiviteiten, rechtstreeks uitoefenen of via deelnemingen in publieke of private instellingen, vennootschappen of verenigingen die reeds bestaan of nog opgericht zullen worden.

Deze werkzaamheden mogen slechts worden uitgeoefend, hetzij rechtstreeks hetzij door participatiedeelnames, indien zij geen negatieve invloed hebben op de onafhankelijkheid van de netbeheerder of op het vervullen van de taken die hem bij de wet zijn toevertrouwd. [...]

Art. 9.§ 1. De netbeheerder moet zijn opgericht in de vorm van een naamloze vennootschap, met maatschappelijke zetel en centrale administratie in een Staat van de Europese Economische Ruimte. Het voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 524 van het Wetboek van Vennootschappen. Hij mag geen andere activiteiten ondernemen inzake productie of verkoop van elektriciteit dan de productie in de Belgische regelzone binnen de grenzen van zijn vermogensbehoeften inzake ondersteunende diensten en de verkopen die nodig zijn voor zijn coördinatieactiviteit als netbeheerder. Hij mag ook geen activiteiten ondernemen inzake het beheer van distributienetten met een spanningsniveau dat lager is dan 30 kV. Indien hij zich inlaat met productieactiviteiten in de Belgische regelzone binnen de grenzen van zijn vermogensbehoeften inzake ondersteunende diensten, wordt de netbeheerder onderworpen aan de met toepassing van artikel 12 goedgekeurde tarieven alsook aan de bepalingen van artikel 12quinquies. In dit kader kent hij een waarde toe aan de prestaties van ondersteunende diensten die hij verricht overeenkomstig de artikelen 12 en 12quinquies. De in dit kader door de netbeheerder geproduceerde elektriciteit mag niet worden gecommercialiseerd. De netbeheerder doet, in laatste instantie, onder de vorm van onderhandelde trekkingsrechten, beroep op productieactiviteiten binnen de Belgische regelzone binnen de vermogenslimieten van zijn behoeften inzake ondersteunende diensten, nadat hij eerst alle van toepassing zijnde voorafgaande procedures om een beroep te doen op de markt geïmplementeerd heeft en na akkoord van de commissie.

De netbeheerder mag, rechtstreeks of onrechtstreeks, geen lidmaatschapsrechten bezitten onder welke vorm dan ook, in producenten, distributeurs, leveranciers en tussenpersonen en evenmin in aardgasbedrijven zoals bepaald bij de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen. Wat de distributienetbeheerders betreft, geldt dit lid zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 8, § 2.

De elektriciteits- en/of aardgasbedrijven, zoals omschreven in de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, mogen, alleen of gezamenlijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, geen deel van het kapitaal van de netbeheerder en geen aandelen van de netbeheerder aanhouden. Aan de aandelen van deze ondernemingen kan geen stemrecht worden verbonden.

De statuten van de netbeheerder en de aandeelhoudersovereenkomsten mogen geen bijzondere rechten verlenen aan ondernemingen die rechtstreeks of onrechtstreeks werkzaam zijn in de productie en/of de levering van elektriciteit en/of van aardgas.

De ondernemingen die rechtstreeks of onrechtstreeks werkzaam zijn in de productie en/of de levering van elektriciteit en/of van aardgas mogen de leden van de raad van bestuur, het directiecomité, het corporate governance comité, het auditcomité, het bezoldigingscomité alsook elk ander orgaan dat de netbeheerder rechtsgeldig vertegenwoordigt niet benoemen.

Het is eenzelfde natuurlijke persoon niet toegelaten lid te zijn van de raad van toezicht, de raad van bestuur of de organen die wettelijk de onderneming vertegenwoordigen en, tegelijkertijd van een onderneming die een van volgende functies vervult : productie of levering van elektriciteit en elektriciteitstransmissienetbeheerder ».

B.39.4. In tegenstelling met wat de CREG betoogt, laten de in artikel 9, § 1, gebruikte bewoordingen toe alle in de richtlijn beoogde gevallen te omvatten waarin door eenzelfde persoon zeggenschap zou worden uitgeoefend op een transmissiesysteembeheerder en een producent of een leverancier, zoals in het geval van een vennootschap van het type « holding » : artikel 9, § 1, tweede lid, van de Elektriciteitswet verbiedt de netbeheerder immers « rechtstreeks of onrechtstreeks [...] lidmaatschapsrechten [te] bezitten onder welke vorm dan ook », in de ondernemingen die elektriciteit produceren of leveren. De in het tweede lid gebruikte uitdrukking « onder welke vorm dan ook » en de bewoordingen van het derde lid laten eveneens toe de in de richtlijn gebruikte begrippen « zeggenschap » en « rechten » te omvatten. Bovendien wijst niets erop dat de wetgever tijdens de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet de draagwijdte van die begrippen zou hebben willen inperken (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 35).

B.39.5. De door de CREG bekritiseerde en door artikel 8, § 2, van de Elektriciteitswet geopende mogelijkheid voor de netbeheerders om « elke andere activiteit » uit te oefenen, wordt beperkt door de in die bepaling zelf vastgelegde voorwaarden (overeenstemming met het maatschappelijk doel en met de bepalingen van het voormelde artikel 9, § 1, en ontstentenis van negatieve gevolgen voor de onafhankelijkheid van de netbeheerder en voor het vervullen van de taken die hem bij de wet zijn toevertrouwd) zodat niet blijkt dat die mogelijkheid de grenzen te buiten gaat van de mogelijkheid die wordt geopend door artikel 29 van de richtlijn 2009/72/EG, dat bepaalt : « Artikel 29 - Gecombineerde beheerder Artikel 26, lid 1, vormt geen beletsel voor een gecombineerd beheer van transmissie- en distributiesystemen door een distributiesysteembeheerder, mits deze beheerder voldoet aan de voorwaarden van artikel 9, lid 1, of de artikelen 13 en 14, of van Hoofdstuk V, of onder artikel 44, lid 2, valt ».

De wetgever heeft tijdens de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepaling naar die bepaling verwezen (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 32).

B.39.6. De eveneens door de CREG bekritiseerde mogelijkheid, geopend door artikel 9, § 1, van de Elektriciteitswet, voor de netbeheerders om andere activiteiten te ontwikkelen dan die inzake netbeheer, is als volgt in de parlementaire voorbereiding besproken : « Dit artikel geeft gevolg aan de aanbeveling van de CREG in haar voormelde elektriciteitsstudie van 5 november 2010. Zoals aangehaald door deze laatste, is het wenselijk dat de TNB zich ook zou kunnen bezighouden met productieactiviteiten teneinde zelf zijn reserves te kunnen produceren en de verliezen te regelen evenals de primaire en secondaire regeling. Dit artikel voorziet vervolgens in de mogelijkheid van de TNB om tussen te komen in de productieactiviteiten in de Belgische regelingszone binnen de grenzen van de kracht van haar noden in termen van ondersteunende diensten. De aldus door de TNB geproduceerde elektriciteit wordt logischerwijze onderworpen aan de toepassing van de door de CREG goedgekeurde tarieven overeenkomstig met de in de artikelen 12 en 12quinquies van de elektriciteitswet voorziene procedure. In dit kader en ter wille van de transparantie, is de TNB gehouden om de prestaties te waarderen van de ondersteunende diensten die hij levert via dergelijke productie-eenheden. Deze waardering zou onder meer de positieve weerslag moeten aantonen zowel op tarifair vlak als wat betreft de volumes bij dergelijke levering van ondersteunende diensten.

Deze mogelijkheid voor de TNB om zich bezig te houden met productieactiviteiten teneinde zijn ondersteunende diensten te dekken is bestemd om slechts in laatste instantie te worden toegepast door de TNB en om elk profijt uit de operatie door te rekenen aan de consument via positieve uitwerkingen op de tarieven van de TNB. Rekening houdend met deze doorberekening, maken de kosten van de productieactiviteiten van de TNB integraal deel uit van zijn tarieven zoals besloten door de CREG bij toepassing van artikel 12 van de elektriciteitswet, zoals gewijzigd door dit voorontwerp van wet.

Zulke activiteiten zullen de vorm van onderhandelde trekkingsrechten, na akkoord van de CREG, aannemen. In antwoord op het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State nr. 49.570/3 van 31 mei 2011, worden onder deze ' onderhandelde trekkingsrechten ' wederkerige overeenkomsten begrepen die zijn gesloten door de TNB met elke andere partij voor de verstrekking van ondersteunende diensten. In de praktijk betreft het elektriciteitsproducenten. De mogelijkheid voor de TNB om productie-activiteiten uit te oefenen beoogt effectief om aan de TNB het recht te verlenen om contracten met producenten te sluiten voor de verstrekking van ondersteunende diensten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn activiteiten. De productieactiviteiten van de TNB om de ondersteunende diensten te verzekeren, worden slechts in laatste instantie geïmplementeerd door de netbeheerder, omdat de andere procedures om beroep te doen op de markt, zoals procedures van openbare aanbestedingen voor ondersteunende diensten, voorafgaand dienen geïmplementeerd te worden.

Deze activiteiten zijn gereguleerd en derhalve gecontroleerd door de CREG, in het bijzonder in het kader van zijn tarifaire bevoegdheden » (ibid., pp. 33 en 34).

Die mogelijkheid, die door de bestreden bepaling (artikel 9, § 1, eerste lid) wordt beperkt tot productie « binnen de grenzen van [de] vermogensbehoeften [van de beheerder] inzake ondersteunende diensten », kan worden verantwoord door de noodzaak de risico's te beperken inzake de bevoorradingszekerheid van het land, die, zoals in B.34.3 en B.37.4 is uiteengezet, onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt.

B.39.7. Het eerste subonderdeel van het eerste onderdeel van het derde middel is niet gegrond.

B.40.1. In een tweede subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 9, 5°, van de bestreden wet, dat artikel 9, § 1, van de Elektriciteitswet aanvult, strijdig te zijn met artikel 9, lid 1, onder c), van de richtlijn 2009/72/EG. B.40.2. Het voormelde artikel 9, § 1, dat in B.39.3 is weergegeven, wordt verweten alleen de ondernemingen die rechtstreeks of onrechtstreeks werkzaam zijn in de productie of de levering van elektriciteit of aardgas te verbieden de leden van de organen die de netbeheerder vertegenwoordigen te benoemen, terwijl artikel 9, lid 1, onder c), van de richtlijn 2009/72/EG ook de personen beoogt - en niet alleen de bedrijven - die zeggenschap of enig recht uitoefenen over een bedrijf dat elektriciteit produceert of levert, zoals een holding.

B.40.3. In zoverre het de in de richtlijn gebruikte begrippen « zeggenschap » en « recht » aanvoert, is het middel, in dat subonderdeel, om dezelfde redenen als die welke zijn vermeld in B.39.4, niet gegrond. Het is evenmin gegrond in zoverre het het in de richtlijn gebruikte begrip « personen » aanvoert : uit artikel 2, lid 35, van dezelfde richtlijn blijkt immers dat het bedrijf wordt gedefinieerd als « elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ten minste een van de volgende functies vervult : productie, transmissie, distributie, levering of aankoop van elektriciteit, en die verantwoordelijk is voor de met deze functies verband houdende commerciële, technische of onderhoudswerkzaamheden, maar die geen eindafnemer is ». Niets wijst erop dat de wetgever zou hebben willen afwijken van die definitie, die zelf even uitgebreid is als die welke door het Hof van Justitie van de Europese Unie in aanmerking is genomen (HvJ, 23 april 1991, C-41/90, Klaus Höfner en Fritz Elser t.

Macrotron).

B.40.4. Het tweede subonderdeel van het eerste onderdeel van het derde middel is niet gegrond.

B.40.5. Hetzelfde geldt voor wat de bepalingen van de Gaswet betreft.

Die conclusie wordt niet op losse schroeven gezet door de verwijzing van de verzoekende partij naar artikel 8/3, § 1/2, van die wet, ingevoegd bij artikel 62, 4°, van de bestreden wet, aangezien het geval dat door die bepaling wordt beoogd overeenstemt met het geval dat wordt beoogd in artikel 9, lid 1, onder b), van de richtlijn en niet met het geval dat wordt beoogd in artikel 9, lid 1, onder c), dat door de verzoekende partij wordt aangevoerd.

B.41.1. In een derde subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 9, 5°, van de bestreden wet, dat artikel 9, § 1, van de Elektriciteitswet met een zesde lid aanvult, strijdig te zijn met artikel 9, lid 1, onder d), van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre het het verbod om tegelijkertijd lid te zijn, enerzijds, van een orgaan dat de onderneming wettelijk vertegenwoordigt en, anderzijds, van een onderneming die elektriciteit produceert of levert of die het elektriciteitstransmissienet beheert, enkel tot de natuurlijke personen beperkt, terwijl artikel 9, lid 1, onder d), van de richtlijn 2009/72/EG elke « persoon » beoogt.

B.41.2. Artikel 9, § 1, zesde lid, dat is weergegeven in B.39.3, verwijst naar de natuurlijke personen, terwijl het ertoe strekt artikel 9, lid 1, onder d), van de richtlijn 2009/72/EG om te zetten, dat de personen die het beoogt niet kwalificeert.

B.41.3. Zelfs indien het om een onoplettendheid van de wetgever gaat, die de Ministerraad als « tikfout » bestempelt, zetten de bestreden bepalingen de overeenkomstige bepaling van de richtlijn niet correct om, zodat de grief gegrond is.

B.41.4. Het derde subonderdeel van het eerste onderdeel van het derde middel is gegrond.

B.41.5. Hetzelfde geldt voor wat de bepalingen van de Gaswet betreft.

B.41.6. Bijgevolg dient het woord « natuurlijke » in artikel 9, § 1, zesde lid, van de Elektriciteitswet en in artikel 8/3, § 1/1, derde lid, van de Gaswet, respectievelijk ingevoegd bij de artikelen 62, 3°, en 9, 5°, van de bestreden wet te worden vernietigd.

B.42.1. In een vierde subonderdeel van het eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 12, in samenhang gelezen met artikel 13, 5°, van de bestreden wet, die respectievelijk een artikel 9quater en een paragraaf 2ter in artikel 10 van de Elektriciteitswet invoegen, strijdig te zijn met artikel 9, lid 7, van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre de vereisten met betrekking tot de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie waarin is voorzien in artikel 9quater, eerste tot vierde lid, niet in overweging dienen te worden genomen bij de certificering van de transmissienetbeheerder, terwijl dat zou vereist zijn bij artikel 9, lid 7, van de richtlijn.

B.42.2. De artikelen 9quater en 10, § 2ter, van de Elektriciteitswet bepalen : «

Art. 9quater.§ 1. De netbeheerder behandelt commercieel gevoelige informatie waarvan hij kennis krijgt bij de uitoefening van zijn activiteiten vertrouwelijk en verhindert dat informatie over zijn activiteiten, die commercieel gunstig kan zijn, op discriminerende wijze wordt verspreid.

De netbeheerder maakt bovenbedoelde informatie niet over aan bedrijven die rechtstreeks of onrechtstreeks werkzaam zijn in de productie en/of de levering van elektriciteit.

Hij onthoudt er zich ook van zijn eigen personeel aan zulke bedrijven over te dragen.

Wanneer de netbeheerder elektriciteit verkoopt aan of aankoopt van een elektriciteitsbedrijf, maakt hij geen misbruik van de commercieel gevoelige informatie die hij van derden heeft verkregen ter gelegenheid van hun toegang tot het net of tijdens de onderhandelingen over hun toegang tot het net.

De informatie die noodzakelijk is voor een efficiënte mededinging en voor een goede marktwerking wordt openbaar gemaakt. Deze verplichting doet geen afbreuk aan de bescherming van de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie.

Art. 10.[...] § 2ter. De commissie ziet erop toe dat de vereisten voorzien in de artikelen 9 tot 9ter steeds door de netbeheerder worden nageleefd.

Hiertoe opent zij een certificeringprocedure : a) wanneer een kandidaat-netbeheerder de commissie hierom verzoekt;b) in geval van kennisgeving vanwege de netbeheerder met toepassing van § 2bis;c) op eigen initiatief, wanneer zij kennis heeft van het feit dat een voorziene wijziging in de bevoegdheden of invloed uitgeoefend op de netbeheerder een overtreding kan uitmaken van de bepalingen van de artikelen 9 tot 9ter, of wanneer zij redenen heeft om te geloven dat een dergelijke overtreding kan gepleegd zijn;of d) op met redenen omkleed verzoek van de Europese Commissie. De commissie brengt de minister op de hoogte van de opening van een certificeringsprocedure evenals de netbeheerder wanneer zij op eigen initiatief handelt of op met redenen omkleed verzoek van de Europese Commissie.

Het verzoek tot certificering van een kandidaat-netbeheerder evenals de kennisgeving van een netbeheerder bedoeld in lid 1, b), geschiedt via aangetekende brief met ontvangstbewijs en vermeldt alle nuttige en noodzakelijke informatie. Desgevallend vraagt de commissie aan de kandidaat-netbeheerder of aan de netbeheerder aanvullende informatie over te zenden binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de aanvraag.

Wanneer zij op eigen initiatief of op met redenen omkleed verzoek van de Europese Commissie handelt, vermeldt de commissie in haar schrijven de vermoede tekortkomingen ten opzichte van de bepalingen voorzien bij de artikelen 9 tot 9ter of zendt zij de motivering van de Europese Commissie over.

Na desgevallend de netbeheerder ertoe te hebben uitgenodigd binnen een termijn van dertig werkdagen tegemoet te komen aan de tekortkomingen die zij vermoedt of aan de motivering van de Europese Commissie, stelt de commissie een ontwerpbeslissing vast over de certificering van de netbeheerder binnen vier maanden volgend op de datum van de aanvraag van de kandidaat-netbeheerder, de datum van de kennisgeving van de netbeheerder, de datum waarop zij de minister op de hoogte heeft gebracht, indien zij handelt op eigen initiatief, of de datum van het verzoek van de Europese Commissie. De certificering wordt geacht te zijn toegekend bij het verstrijken van deze periode. De uitdrukkelijke of stilzwijgende ontwerpbeslissing van de commissie wordt pas definitief na het afsluiten van de procedure die bepaald wordt in het zesde tot het negende lid.

De commissie geeft onverwijld kennis aan de Europese Commissie van haar uitdrukkelijke of stilzwijgende ontwerpbeslissing betreffende de certificering van de netbeheerder, vergezeld van alle nuttige informatie betreffende deze ontwerpbeslissing. De Europese Commissie geeft een advies overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 714/2009.

Nadat ze het uitdrukkelijk of stilzwijgend advies van de Europese Commissie heeft ontvangen, neemt de commissie haar definitieve beslissing van certificering en deelt deze aan de minister mee, onverwijld en ten laatste binnen de maand na het advies van de Europese Commissie, met motivering met betrekking tot het naleven van de vereisten van [de] artikelen 9 tot 9ter. De commissie houdt bij haar beslissing zo veel mogelijk rekening met het advies van de Europese Commissie. De beslissing van de commissie en het advies van de Europese Commissie worden samen in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

Bovenvermelde certificeringprocedure vervalt wanneer : a) er afstand werd gedaan van de transactie die ter kennis werd gebracht van de commissie met toepassing van § 2bis;of b) de netbeheerder tegemoetkomt aan de tekortkomingen die de commissie en/of de Europese Commissie ertoe hadden aangezet om de certificeringprocedure op te starten. De commissie en de Europese Commissie kunnen bij de netbeheerder en/of bij de ondernemingen die werkzaam zijn in de productie en/of de levering van elektriciteit, alle nuttige informatie opvragen voor de vervulling van hun taken met toepassing van deze paragraaf. Zij zorgen voor de vertrouwelijke behandeling van de commercieel gevoelige informatie ».

B.42.3. Weliswaar belast het voormelde artikel 10, § 2ter, de CREG ermee erop toe te zien dat de vereisten voorzien in de artikelen 9 tot 9ter steeds door de netbeheerder worden nageleefd en beoogt het dus niet artikel 9quater van de Elektriciteitswet; toch is de verplichting tot vertrouwelijkheid die bij artikel 9quater aan de netbeheerder is opgelegd, een verplichting die overeenkomstig de artikelen 9, lid 7, en 16 van de richtlijn 2009/72/EG in het algemeen en steeds op hem rust en waarvan de inachtneming door de CREG op dezelfde wijze kan worden gecontroleerd, inclusief bij de certificering.

B.42.4. Het vierde subonderdeel van het eerste onderdeel van het derde middel is niet gegrond.

Tweede onderdeel B.43.1. In een eerste subonderdeel van het tweede onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 13, 1°, van de bestreden wet, dat artikel 10, § 1, laatste lid, van de Elektriciteitswet wijzigt, strijdig te zijn met artikel 10, lid 1, van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre het bepaalt dat de netbeheerder die definitief is aangewezen vóór de bekendmaking van de bestreden wet geacht wordt te zijn gecertificeerd, terwijl artikel 10, lid 1, vóór elke goedkeuring en aanwijzing als transmissiesysteembeheerder een certificering door de nationale regulerende instantie vereist.

B.43.2. De exceptie die door de Ministerraad wordt afgeleid uit het feit dat de verzoekende partij niet zou doen blijken van het vereiste belang bij het middel, dient om de in B.27.5 aangegeven redenen te worden verworpen.

B.43.3. Artikel 10, § 1, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 1. Na advies van de commissie en beraadslaging in Ministerraad wijst de minister de netbeheerder aan na voorstel van één of meerdere neteigenaars (met inbegrip, in voorkomend geval, van de scheidende netbeheerder) die, afzonderlijk of gezamenlijk, een deel van het transmissienet bezitten dat ten minste 75 procent van het nationaal grondgebied en ten minste twee derden van het grondgebied van elk gewest bestrijkt.

Bij gebrek aan een dergelijk voorstel binnen drie maanden na de datum van bekendmaking van een bericht van de minister in het Belgisch Staatsblad, wijst de minister de netbeheerder aan op voorstel van de commissie en na beraadslaging in Ministerraad.

Vooraleer een bedrijf tot netbeheerder wordt aangewezen, wordt zij gecertificeerd overeenkomstig de procedure bedoeld in § 2ter.

De identiteit van de aangestelde netbeheerder wordt aan de Europese Commissie meegedeeld.

De netbeheerder die definitief is aangewezen vóór de bekendmaking van de wet van 8 januari 2012 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, wordt geacht te zijn gecertificeerd.

De commissie kan op ieder ogenblik een certificeringsprocedure openen ».

B.43.4. Die bepaling is in de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet als volgt voorgesteld : « Dit artikel voorziet de omzetting van de verplichting om de TNB te certificeren voordat hij benoemd wordt, zoals voorzien in artikel 10.1 van richtlijn 2009/72/EG. Conform de interpretatieve nota van de Europese Commissie van 22 januari 2010 betreffende het unbundling regime, is deze procedure enkel van toepassing op de toekomstige aanstellingen.

Uit deze interpretatieve nota blijkt inderdaad dat : ' The regulatory authorities are under the obligation to open a certification procedure upon notification by a potential TSO, or upon reasoned request from the Commission. Apart from that, regulatory authorities must monitor compliance of TSOs with the rules on unbundling on a continuous basis, and must open a new certification procedure on their own initiative where according to their knowledge a planned change in rights or influence over transmission system owners or TSOs may lead to an infringement of unbundling rules, or when they have reason to believe that such infringement may have occurred. ' [Vertaling : « De regulerende instanties moeten een certificeringsprocedure opstarten na ontvangst van een kennisgeving van een mogelijke transmissiesysteembeheerder of op gemotiveerd verzoek van de Commissie. Daarnaast moeten de regulerende instanties erop toezien dat de transmissienetbeheerders de ontvlechtingsregels permanent naleven, en moeten zij een nieuwe certificeringsprocedure opstarten op eigen initiatief wanneer zij kennis ervan hebben dat een geplande wijziging van rechten of invloed over transmissiesysteemeigenaars of -beheerders kan leiden tot een inbreuk op de ontvlechtingsregels, of wanneer zij redenen hebben om aan te nemen dat een dergelijke inbreuk kan hebben plaatsgevonden. »] (Interpretatieve nota van de Europese Commissie, 22 januari 2010, Unbundling, p. 22).

De aanwijzing van beheerders die reeds definitief werden aangewezen voor een duur van twintig jaar in vraag stellen, zoals voorgesteld door de afdeling wetgeving van de Raad van State in haar advies nr. 49.570/3 van 31 mei 2011, zou de verworven rechten van deze beheerders in het gedrang brengen, in volledige tegenspraak met het 1e aanvullend protocol van het Europees Verdrag van de rechten van de mens alsook met artikel 16 van de Grondwet.

De TNB die al is aangesteld in toepassing van de elektriciteitswet, meer bepaald Elia System Operator, moet dus niet meer gecertificeerd worden in toepassing van dit artikel of kan een verzoek tot pro forma certificering indienen. De certificering van de TNB zal op basis van dit artikel slechts worden opgestart in de hypothese waarin de CREG, als bewaker van de naleving van de plichten tot onafhankelijkheid van de TNB, op eigen initiatief een certificeringsprocedure zou opstarten tegen een reeds aangestelde TNB of bij de hernieuwing van deze TNB. De CREG kan, op ieder ogenblik, op eigen initiatief een certificeringsprocedure openen, conform de bepalingen van de voornoemde interpretatieve nota van de Europese Commissie van 22 januari 2010. ' regulatory authorities must monitor compliance of TSOs with the rules on unbundling on a continuous basis, and must open a new certification procedure on their own initiative where according to their knowledge a planned change in rights or influence over transmission system owners or TSOs may lead to an infringement of unbundling rules, or when they have reason to believe that such infringement may have occurred. ' [Vertaling : « De regulerende instanties [moeten] erop toezien dat de transmissienetbeheerders de ontvlechtingsregels permanent naleven, en moeten [...] een nieuwe certificeringsprocedure opstarten op eigen initiatief wanneer zij kennis ervan hebben dat een geplande wijziging van rechten of invloed over transmissiesysteemeigenaars of -beheerders kan leiden tot een inbreuk op de ontvlechtingsregels, of wanneer zij redenen hebben om aan te nemen dat een dergelijke inbreuk kan hebben plaatsgevonden. »] (Interpretatieve nota van de Europese Commissie, 22 januari 2010, Unbundling, p. 22) » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, pp. 37-38).

B.43.5. De keuze van de wetgever, die vergelijkbaar is met de keuzes die op andere gebieden in analoge omstandigheden zijn gemaakt, kan niet als klaarblijkelijk onredelijk worden beschouwd : zij berust immers, enerzijds, op de zorg de rechtsonzekerheid te voorkomen die het gevolg zou zijn van het feit dat bij ontstentenis van een bepaling zoals de bestreden bepaling, geen enkele netbeheerder zou zijn aangewezen, en, anderzijds, op de noodzaak om, ten aanzien van netbeheerders die onder de gelding van de vroegere wetgeving het voorwerp hebben uitgemaakt van een aanwijzing voor een duur van twintig jaar, het recht op de eerbiediging van de eigendom die inzonderheid wordt gewaarborgd door artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens niet op de helling te zetten. Dat geldt in het bijzonder voor wat betreft netbeheerders die ertoe kunnen zijn gebracht investeringen te doen die een zekere voorzienbaarheid van het juridische kader vergen waaraan die beheerders zijn onderworpen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie beslist trouwens dat het aan de lidstaten toekomt rekening te houden met de bijzondere situaties van de marktdeelnemers en te voorzien in aanpassingen aan de toepassing van nieuwe regels (HvJ, 7 juni 2005, VEMW, C-17/03).

B.43.6. Het argument dat door de verzoekende partij is afgeleid uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 december 2009 (C-475/08), is niet gegrond aangezien dat arrest betrekking had op een geval waarin de netbeheerder het voorwerp had uitgemaakt niet van een definitieve aanwijzing zoals die beoogd in de bestreden bepaling, maar van een voorlopige aanwijzing, en waarin hij bijgevolg geen verworven rechten kon doen gelden.

B.43.7. De bestreden maatregel kan ten slotte niet als onevenredig worden aangemerkt aangezien de CREG toepassing kan maken van het voormelde artikel 10, § 1, vijfde lid, van de Elektriciteitswet om een certificeringsprocedure te openen.

B.43.8. Het eerste subonderdeel van het tweede onderdeel van het derde middel is niet gegrond.

B.43.9. Hetzelfde geldt voor wat de bepalingen van de Gaswet betreft.

B.44.1. In een tweede subonderdeel van het tweede onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 13, 5°, van de bestreden wet, dat artikel 10, § 2bis, eerste lid, in de Elektriciteitswet invoegt, strijdig te zijn met artikel 10, lid 3, van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre de bestreden bepaling de transacties die worden verricht door andere personen dan de transmissienetbeheerders niet zouden omvatten.

B.44.2. Artikel 10, § 2bis, van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 2bis. Vóór elke transactie die een nieuwe evaluatie van de manier waarop hij zich schikt naar de vereisten voorzien bij [de] artikelen 9 tot 9ter verantwoordt, geeft de netbeheerder aan de commissie kennis van zijn voornemen om deze transactie te ondernemen. Dergelijke transacties kunnen slechts worden voortgezet mits voorafgaande certificering volgens de procedure die bepaald is bij § 2ter. In geval van sluiting van een transactie die een nieuwe evaluatie zou kunnen verantwoorden van de manier waarop de netbeheerder zich schikt naar de vereisten voorzien bij [de] artikelen 9 tot 9ter zonder voorafgaande certificering, stelt de commissie de netbeheerder in gebreke zich te schikken naar de vereisten krachtens § 2ter. De aanwijzing van de netbeheerder wordt herroepen bij gebrek aan regularisatie volgens deze procedure.

De kennisgeving op ieder ogenblik aan de commissie van de afstand van de betrokken transactie doet de certificeringsprocedure bedoeld in § 2ter vervallen ».

B.44.3. Die bepaling is tijdens de parlementaire voorbereiding als volgt voorgesteld : « De in artikel 10.3 van richtlijn 2009/72/EG voorziene verplichting voor de TNB om de regulerende instanties op de hoogte te brengen van alle handelingen die een invloed zouden kunnen hebben op hun onafhankelijkheid [wordt in dit artikel omgezet].

Om een nuttig gevolg te kunnen geven aan deze kennisgeving, wordt voorzien dat de TNB verplicht is om [de] CREG vooraf in kennis te stellen van ieder transactieproject dat een invloed zou kunnen hebben op zijn onafhankelijkheid. De geplande transactie mag niet voortgezet worden zonder de voorafgaande certificering. Indien nodig kan de TNB in gebreke gesteld worden door de CREG om zich te schikken naar de vereisten inzake onafhankelijkheid die toepasselijk zijn op hem en op de certificeringsprocedure » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, pp. 38-39).

B.44.4. Uit de bewoordingen van de bestreden bepaling net als uit de bespreking ervan blijkt dat niets het mogelijk maakt ervan uit te gaan dat de transacties die zij beoogt beperkt zouden zijn tot de door de netbeheerder geplande transacties alleen. Het gaat daarentegen om elke transactie die een nieuwe evaluatie verantwoordt van de manier waarop die beheerder zich schikt naar de door de richtlijn ingestelde vereisten inzake ontvlechting van de eigendomsstructuren. Onder dat voorbehoud van interpretatie is de grief niet gegrond.

B.44.5. De verzoekende partij doet echter opmerken dat de bestreden bepaling erin voorziet dat krachtens artikel 10, §§ 2bis, tweede lid, voormeld, en 2ter, achtste lid, b), de certificeringsprocedure vervalt wanneer de netbeheerder tegemoetkomt aan de tekortkomingen die aanleiding hebben gegeven tot het opstarten van die procedure; door aldus een automatisme in de uitdoving van de procedure in het leven te roepen, komt de bestreden bepaling overeen met de, analoge, bepaling waarin is voorzien bij artikel 8, § 4bis, vijfde lid, van de Gaswet, gewijzigd bij artikel 61, 2°, van de bestreden wet, maar verschilt zij van de, nochtans analoge, bepaling waarin is voorzien bij artikel 8, § 4ter, van dezelfde wet, gewijzigd bij hetzelfde artikel 61, 2°.

Artikel 8, § 4ter, achtste lid, bepaalt immers : « Bovenvermelde certificeringprocedure vervalt wanneer : a) er afstand werd gedaan van de transactie die ter kennis werd gebracht aan de commissie met toepassing van § 4bis;of b) de commissie beslist, op basis van de door de aardgasvervoernetbeheerder aangebrachte verbeteringen, de certificeringsprocedure op te heffen ». B.44.6. De Gaswet behoudt aldus in een van haar bepalingen aan de CREG een beslissingsbevoegdheid voor die haar in hetzelfde geval door de Elektriciteitswet en door een andere bepaling van de Gaswet wordt ontzegd.

Die afwijking, die door de Ministerraad als schrijffout wordt bestempeld, brengt geen enkele onverantwoorde beperking van de bevoegdheden van de CREG met zich mee voor wat de certificering van de elektriciteitstransmissienetbeheerders betreft : de wetgever kon immers ervan uitgaan dat de afstand van de transactie of het verdwijnen van de situatie die aanleiding gaf tot de inwerkingstelling van een certificeringsprocedure, zonder andere formaliteit kon verantwoorden dat aan die procedure automatisch een einde wordt gemaakt.

B.44.7. Het tweede subonderdeel van het tweede onderdeel van het derde middel is, onder het in B.44.4 aangegeven interpretatievoorbehoud, niet gegrond.

B.44.8. Hetzelfde geldt voor wat de bepalingen van de Gaswet betreft.

B.45.1. In een derde subonderdeel van het tweede onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 13, 5°, van de bestreden wet, dat artikel 10, § 2quater, derde lid, in de Elektriciteitswet invoegt, strijdig te zijn met artikel 11, lid 2, van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre de bestreden bepaling de verplichting tot kennisgeving aan de CREG waarin zij voorziet, zou beperken tot de transacties die tot gevolg hebben dat personen van derde landen de controle over het transmissienet of de netbeheerder verwerven, terwijl de richtlijn vereist dat de kennisgeving betrekking heeft op alle omstandigheden die dat gevolg hebben. Artikel 10, § 2quater, vierde lid, zou bovendien een automatisme met zich meebrengen dat afbreuk zou doen aan de bevoegdheden van de CREG. B.45.2. Artikel 10, § 2quater, van de Elektriciteitswet bepaalt : « Wanneer de certificering wordt aangevraagd door een eigenaar of een beheerder van een transmissienet waarop een of meer personen van een of meer derde landen zeggenschap uitoefenen, brengt de commissie de Europese Commissie hiervan op de hoogte.

De commissie brengt de Europese Commissie ook onmiddellijk op de hoogte van elke situatie die tot gevolg zou hebben dat een of meer personen van een of meer derde landen de controle verwerven van een transmissienet of van een transmissienetbeheerder.

Vóór de sluiting ervan, brengt de netbeheerder de commissie op de hoogte van elke transactie die tot gevolg zou hebben dat een of meer personen van een of meer derde landen de controle over het transmissienet of de netbeheerder verwerven. Een dergelijke transactie kan slechts worden voortgezet middels de certificering volgens deze paragraaf. In geval van sluiting van de transactie zonder certificering, stelt de commissie de netbeheerder in gebreke zich te schikken naar de vereisten van [de] artikelen 9 tot 9ter krachtens deze paragraaf. De aanwijzing van de netbeheerder wordt herroepen bij gebrek aan regularisatie volgens deze procedure.

De kennisgeving op elk ogenblik aan de commissie van de afstand van het ontwerp van transactie doet de certificeringsprocedure van deze paragraaf vervallen.

De commissie neemt een ontwerp van beslissing aan betreffende de certificering van de netbeheerder binnen vier maanden volgend op de datum van de kennisgeving waartoe deze laatste is overgegaan. Zij weigert om de certificering toe te kennen indien niet is aangetoond : a) dat de betrokken entiteit zich schikt naar de vereisten voorzien in de artikelen 9 tot 9ter;en b) dat de toekenning van de certificering de bevoorradingszekerheid inzake energie van België of van de Europese Unie niet in gevaar brengt.Wanneer zij deze kwestie onderzoekt, houdt de commissie rekening met : 1° de rechten en plichten van de Europese Unie die voortvloeien uit het internationaal recht ten aanzien van dit derde land, met inbegrip van alle akkoorden afgesloten met een of meer derde landen waarbij de Europese Unie partij is en die het probleem van de bevoorradingszekerheid inzake energie behandelt;2° de rechten en plichten van België ten aanzien van dit derde land die voortvloeien uit de met dit land afgesloten akkoorden, voor zover zij in overeenstemming zijn met het Unierecht;en 3° andere bijzondere feiten en omstandigheden van dit geval alsook van het betrokken derde land. De commissie geeft de Europese [Commissie] onverwijld kennis van haar ontwerp van beslissing, evenals van alle nuttige informatie in verband hiermee.

Alvorens haar beslissing te nemen, vraagt de commissie het advies van de Europese Commissie om te vernemen of : a) de betreffende entiteit zich schikt naar de vereisten voorzien in de artikelen 9 tot 9ter;en b) de toekenning van de certificering de bevoorradingszekerheid inzake energie van de Europese Unie niet in gevaar brengt. De Europese Commissie onderzoekt de vraag zodra zij deze ontvangt. Ze brengt haar advies aan de commissie uit binnen twee maanden na ontvangst van de vraag.

Voor de opstelling van haar advies, kan de Europese Commissie de mening vragen van het ACER, van de Belgische Staat en van de belanghebbende partijen. Indien de Europese Commissie een dergelijke vraag stelt, wordt de termijn van twee maanden met twee bijkomende maanden verlengd.

Indien de Europese Commissie geen advies verleent binnen de in het achtste en het negende lid bepaalde periode, wordt zij geacht geen bezwaren te hebben opgeworpen tegen het ontwerp van beslissing van de commissie.

De commissie beschikt over een termijn van twee maanden na verloop van de in het achtste en negende lid bedoelde termijn om haar definitieve beslissing aangaande de certificering te nemen. Hiertoe houdt de commissie zo veel mogelijk rekening met het advies van de Europese Commissie. In elk geval heeft de commissie het recht om de certificering te weigeren indien dit de bevoorradingszekerheid inzake energie van België of de bevoorradingszekerheid inzake energie van een andere lidstaat in gevaar brengt.

De definitieve beslissing van de commissie en het advies van de Europese Commissie worden samen gepubliceerd. Wanneer de definitieve beslissing van het advies van de Europese Commissie verschilt, geeft en publiceert de commissie, samen met de beslissing, de motivering van deze beslissing ».

B.45.3. Rekening houdend met het feit dat het tweede lid van artikel 10, § 2quater, van de Elektriciteitswet de CREG de verplichting oplegt om de Europese Commissie onmiddellijk op de hoogte te brengen van elke situatie die tot gevolg zou hebben dat een of meer personen van een of meer derde landen de controle verwerven over een transmissienet of over een transmissienetbeheerder, kan, zoals de Ministerraad aangeeft, worden aangenomen dat de CREG zelf van dergelijke situaties op de hoogte moet worden gebracht door de netbeheerder. Onder dat voorbehoud van interpretatie is de grief niet gegrond.

Voor het overige is de grief niet gegrond om dezelfde redenen als die welke zijn vermeld in B.44.6 voor wat betreft het mechanisme van automatische uitdoving van de certificeringsprocedure.

B.45.4. Het derde subonderdeel van het tweede onderdeel van het derde middel is, onder het in B.45.3 aangegeven interpretatievoorbehoud, niet gegrond.

B.45.5. Hetzelfde geldt voor wat de bepalingen van de Gaswet betreft.

Wat het vierde middel betreft B.46. Het vierde middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 40 van de richtlijn 2009/72/EG en met de artikelen 32, 35, lid 1, 36, 41, leden 6, onder c), en 9, 42 en 48 van de richtlijn 2009/73/EG. Eerste onderdeel B.47.1. In een eerste onderdeel klaagt de verzoekende partij aan dat artikel 27, 12°, van de bestreden wet, dat artikel 18, § 4, van de Elektriciteitswet wijzigt, in strijd is met artikel 40 van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre de aan de leveranciers en tussenpersonen opgelegde verplichting om de ter zake dienende gegevens met betrekking tot de transacties die zij verrichten, bij te houden, betrekking heeft op de transacties met de tussenpersonen die op het transmissienet zijn aangesloten en de transmissienetbeheerder, terwijl artikel 40 van de richtlijn betrekking heeft op de transacties met grootafnemers en transmissiesysteembeheerders.

B.47.2. Artikel 27 van de bestreden wet heft artikel 19, § 1, van de Elektriciteitswet op. Artikel 18, § 4, van diezelfde wet, waarnaar de verzoekende partij en de Ministerraad verwijzen, wordt bij artikel 24, 12°, van de bestreden wet gewijzigd. De materiële vergissing van de verzoekende partij verantwoordt niet dat het middel onontvankelijk wordt geacht zoals de Ministerraad in hoofdorde aanvoert, aangezien die in zijn in ondergeschikte orde voorgestelde argumentatie aantoont dat hij het middel in die zin heeft kunnen begrijpen dat het betrekking heeft op artikel 24, 12°, van de bestreden wet.

B.47.3. Artikel 18, § 4, van de Elektriciteitswet bepaalt : « De leveranciers en tussenpersonen houden de ter zake dienende gegevens met betrekking tot al hun transacties in elektriciteitsleveringscontracten met afnemers die aangesloten zijn op het transmissienet of elektriciteitsderivaten met tussenpersonen die aangesloten zijn op het transmissienet en de transmissienetbeheerder gedurende een periode van vijf jaar ter beschikking van de federale instanties, waaronder de commissie, de Raad voor de Mededinging en de Europese Commissie, voor de uitvoering van hun taken.

De gegevens omvatten bijzonderheden betreffende de kenmerken van de betrokken transacties, zoals looptijd, leverings- en betalingsregels, hoeveelheden, uitvoeringsdata en -tijdstippen, transactieprijzen en middelen om de betrokken tussenpersoon te identificeren, alsmede specifieke nadere gegevens over alle openstaande elektriciteitsleveringscontracten en elektriciteitsderivaten.

De commissie kan bepaalde van deze gegevens ter beschikking stellen van de marktpartijen, voor zover er geen commercieel gevoelige, vertrouwelijke informatie en/of informatie met een persoonlijk karakter over bepaalde marktpartijen of transacties wordt bekendgemaakt. Deze paragraaf is niet van toepassing op informatie betreffende de financiële instrumenten die vallen onder richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad, zoals deze is omgezet in Belgisch recht. Wanneer de in het eerste lid bedoelde instanties inzage nodig hebben in de gegevens die worden bewaard door de entiteiten die onder voorgaande richtlijn vallen, verstrekken deze entiteiten hen de gevraagde gegevens.

De Europese Commissie stelt richtsnoeren vast in toepassing van artikel 40.4 van richtlijn 2009/72/EG. Deze paragraaf is van toepassing op de transacties met betrekking tot elektriciteitsderivaten tussen de leveranciers en tussenpersonen enerzijds, en de tussenpersonen en de netbeheerder anderzijds, op basis van deze richtsnoeren ».

B.47.4. De tussenpersoon wordt in artikel 2, 15°, van de Elektriciteitswet, gewijzigd bij artikel 2, 7°, van de bestreden wet, gedefinieerd als « elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit koopt met het oog op de doorverkoop ervan, behalve een producent of een distributienetbeheerder »; de grootafnemer wordt op zijn beurt gedefinieerd in artikel 2, lid 8, van de richtlijn 2009/72/EG als « een natuurlijke persoon of rechtspersoon die elektriciteit koopt voor wederverkoop binnen of buiten het systeem waarop hij aangesloten is ».

Door in de definitie van de tussenpersoon te preciseren dat de producenten en distributienetbeheerders daaronder niet worden begrepen, is de wetgever niet afgeweken van het in de richtlijn gehanteerde begrip « grootafnemer ». Die personen kunnen zich immers niet in de positie bevinden dat zij elektriciteit kopen om ze door te verkopen, wegens de bij de richtlijnen opgelegde regels van ontvlechting van de eigendomsstructuren (« unbundling ») (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 22). De door de verzoekende partij vermelde mogelijkheid om gebruik te maken van artikel 8, § 2, eerste lid, van de Elektriciteitswet om activiteiten van elektriciteitsproductie of -levering uit te oefenen, is niet van toepassing op de distributienetbeheerders (die bij de bestreden bepaling zijn uitgesloten) maar op de transmissienetbeheerders die de wetgever niet van het begrip « tussenpersoon » heeft uitgesloten.

B.47.5. Het eerste onderdeel van het vierde middel is niet gegrond.

Tweede onderdeel B.48.1. In een tweede onderdeel klaagt de verzoekende partij aan dat artikel 65, 5°, van de bestreden wet in strijd is met de artikelen 32, 36, 41, leden 6, onder c), en 9, en 42 van de richtlijn 2009/73/EG in zoverre het niet de afwijking opheft die de « Interconnector Zeebrugge Terminal » (hierna : « IZT ») krachtens artikel 25 van de Gaswet geniet, terwijl het wel de afwijking opheft die de IZT krachtens artikel 15/1, § 4, van dezelfde wet geniet.

B.48.2. Artikel 15/1, § 4, van de Gaswet bepaalde, vóór de wijziging ervan bij artikel 65, 5°, van de bestreden wet : « De on- en offshore installaties van de Interconnector Zeebrugge Terminal (IZT) en de Zeepipe Terminal (ZPT) die gelegen zijn op het Belgische grondgebied, worden beheerd samen met de upstream-installaties waarvan zij integraal deel uitmaken overeenkomstig de internationale verdragen. Zij worden niet beheerd door de beheerders beoogd in deze wet ».

B.48.3. Uit de opheffing van de woorden « van de Interconnector Zeebrugge Terminal (IZT) en » vloeit voort dat de IZT, die eigendom is van een Britse vennootschap, voortaan door de in de Gaswet bedoelde beheerders wordt beheerd; hij wordt onderworpen aan het gezamenlijke optreden van de Belgische en Britse nationale regulerende instantie, overeenkomstig artikel 34 van de richtlijn 2009/73/EG (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1725/008, pp. 14-15).

B.48.4. Artikel 25 van de Gaswet bepaalt dat de IZT en de Zeepipe niet zijn onderworpen aan de bepalingen van die wet met betrekking tot de toegang tot het aardgasvervoersnet, de opslaginstallaties voor aardgas en de LNG-installatie (hoofdstuk IVter), noch aan de bepalingen van die wet met betrekking tot de tarifering, de openbaredienstverplichtingen en de boekhouding (hoofdstuk IVquater).

De redenen voor het behoud van die afwijking werden tijdens de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet als volgt uiteengezet : « In België bestaan grote gasinfrastructuren, zoals Interconnector (UK), die zijn gerealiseerd voorafgaand aan de liberalisering van de aardgasmarkt en die destijds grote risico's vertegenwoordigden voor de investeerders op vlak van winst. De internationale verdragen die zijn gesloten met betrekking tot dergelijke infrastructuren, zoals de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake het vervoer van aardgas door middel van een pijpleiding tussen het Koninkrijk België en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, van 10 december 1997, beschermen de contractuele afspraken die de efficiënte inwerkingstelling van deze infrastructuren garanderen.

Deze bescherming is geenszins aangetast door de inwerkingtreding en de omzetting van het Derde Energiepakket, in het bijzonder wat betreft de verworven rechten van de betrokken partijen.

Bovendien streeft het Derde Energiepakket een ratio legis na die identiek is aan de bovenvermelde internationale verdragen teneinde de investeringen in nieuwe grote infrastructuren te stimuleren. Zo staat het de efficiënte inwerkingstelling toe van contractuele afspraken in afwijking van de regels op vlak van derdentoegang en gereguleerde tarieven.

Het Derde Energiepakket heeft geen enkele weerslag op afwijkingen die reeds in het verleden zijn toegestaan aan grote infrastructuren. De Europese Commissie heeft zelfs het behoud bevestigd van deze afwijkingen in het kader van de voorbereidende werken van de richtlijn 2009/73/EG. Uit zijn verklaring aan de Raad van 23 juni 2009 (2007/0198 (COD), 10817/09 ADD REV 2) volgt dat : ' Vrijstellingen van het bij richtlijn 2003/55/EG en Verordening (EG) nr. 2003/1228 ingestelde regelgevend kader voor nieuwe grensoverschrijdende infrastructuur blijven ook na de inwerkingtreding van de richtlijn tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG en de verordening tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 van toepassing tot de in het vrijstellingsbesluit vastgestelde vervaldatum. Tenzij anders bepaald in de vrijstellingsbesluiten zelf, worden de vrijstellingen niet gewijzigd door de toepassing van de bepalingen inzake nieuwe infrastructuur van artikel 36 van de gewijzigde gasrichtlijn en artikel 17 van de nieuwe elektriciteitsverordening '.

Het behoud van deze verworven rechten is bevestigd op identieke wijze in Overweging (35) van de richtlijn 2009/73/EG alsook in de interpretatieve nota van de Europese Commissie van 22 januari 2010 over het bovenvermelde unbundling-regime.

Volgens overweging (35) van de richtlijn 2009/73/EG : ' Ontheffingen die uit hoofde van richtlijn 2003/55/EG zijn toegestaan, blijven van toepassing tot de geplande einddatum die in het ontheffingsbesluit is vastgesteld '.

Uit bovenvermelde interpretatieve nota volgt overigens dat (pp. 6 en 7) : ' Exemptions for new infrastructure that have already been granted pursuant to Article 22 of Directive 2003/55/EC and Article 7 of Regulation (EC) 2003/1228 continue to apply until the expiry date stipulated in the exemption decision, also after entry into force of the Gas Directive and the Electricity Regulation (recital 35 Gas Directive and recital 23 Electricity Regulation).Unless provided otherwise in the exemption decisions themselves, such exemptions must not be altered by application of the provisions on new infrastructure set out in Article 36 Gas Directive and Article 17 Electricity Regulation. ' [Vertaling : « Ontheffingen voor nieuwe infrastructuur die reeds zijn toegekend overeenkomstig artikel 22 van de richtlijn 2003/55/EG en artikel 7 van de verordening (EG) nr. 2003/1228 blijven van toepassing tot de in het ontheffingsbesluit vastgestelde vervaldatum, ook na de inwerkingtreding van de Gasrichtlijn en de Elektriciteitsverordening (considerans 35 van de Gasrichtlijn en considerans 23 van de Elektriciteitsverordening). Tenzij anders bepaald in de ontheffingsbesluiten zelf, mogen dergelijke ontheffingen niet worden gewijzigd door de toepassing van de bepalingen inzake nieuwe infrastructuur van artikel 36 van de Gasrichtlijn en artikel 17 van de Elektriciteitsverordening. »] De garanties die zijn toegekend in het kader van de bovenvermelde internationale verdragen en die verworven rechten toekennen zijn sindsdien op geen enkele wijze in vraag gesteld door het Derde Energiepakket » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, pp. 105-106).

B.48.5. Uit het voorafgaande vloeit voort dat het behoud van de in het geding zijnde afwijkingen kan worden toegestaan door, enerzijds, de bekommernis om de bepalingen van het internationale verdrag na te leven dat de verwezenlijking van de IZT mogelijk heeft gemaakt en om aan de nationale regulerende instanties van elk van beide landen de mogelijkheid te bieden tot een akkoord te komen over de regeling van de IZT, alsook de noodzaak om rekening te houden met de bij de verwezenlijking van die infrastructuur verworven rechten, en, anderzijds, het feit dat de richtlijn 2009/73/EG toestaat dat de afwijkingen die eerder in dat domein zijn toegekend, worden behouden, zoals de voormelde overweging 35 ervan aangeeft. De wetgever vermocht dus de door de verzoekende partij aangevoerde bepalingen van de voormelde richtlijn met betrekking tot de toegang van derden tot het gasvervoersnet en met betrekking tot de tarifering ervan (artikel 32) en met betrekking tot de bevoegdheden van de nationale regulerende instantie over de grensoverschrijdende interconnecties (artikelen 36, 41, leden 6, onder c), en 9, en 42) niet op de IZT van toepassing te maken. Hoewel het juist is dat het voormelde internationale verdrag het de Staten mogelijk maakt, zoals de verzoekende partij aangeeft, tot een akkoord te komen over het wijzigen of opzeggen ervan, neemt zulks niet weg dat een dergelijk akkoord thans niet bestaat.

B.48.6. Het tweede onderdeel van het vierde middel is niet gegrond.

Derde onderdeel B.49.1. In een derde onderdeel klaagt de verzoekende partij aan dat artikel 7 van de bestreden wet, dat artikel 7 van de Elektriciteitswet wijzigt, in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het enkel voor de exploitanten van offshore-windmolenparken die op het transmissienet zijn aangesloten, in een regeling van toekenning van groenestroomcertificaten voorziet en ze bijgevolg weigert voor de andere exploitanten van offshore-windmolenparken.

B.49.2. Artikel 7 van de Elektriciteitswet zoals gewijzigd door de bestreden wet, bepaalde : « § 1. Bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de commissie, kan de Koning : 1° maatregelen van marktorganisatie vaststellen, waaronder de instelling van een door de commissie beheerd systeem voor de toekenning van certificaten van oorsprongsgarantie en van groenestroomcertificaten voor elektriciteit geproduceerd overeenkomstig artikel 6, evenals het opleggen van een verplichting aan de netbeheerder om groenestroomcertificaten afgeleverd door de federale en gewestelijke overheden aan te kopen tegen een minimumprijs en te verkopen, teneinde de afzet op de markt te verzekeren, tegen een minimumprijs, van een minimumvolume elektriciteit geproduceerd met aanwending van hernieuwbare energiebronnen.De certificaten die worden toegekend aan installaties voor elektriciteitsproductie vanuit wind in de zeegebieden waarover België zijn jurisdictie kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht en die het voorwerp uitmaken van een domeinconcessie zoals bedoeld bij artikel 6 genieten slechts van bovenvermelde verplichting tot aankoop tegen een minimumprijs op voorwaarde dat de elektriciteit die door deze installaties wordt geproduceerd en die het recht heeft verleend op het toekennen van certificaten rechtstreeks op het transmissienet wordt geïnjecteerd. 2° een mechanisme inrichten ter financiering van alle of een deel van de nettolasten die voortvloeien uit de in 1° bedoelde maatregelen. Het in het eerste lid, 2°, bedoelde mechanisme wordt, in voorkomend geval, beheerd door de commissie en kan geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd door een toeslag op de tarieven bedoeld in artikel 12 of door een heffing op alle of objectief bepaalde categorieën van energieverbruikers of marktoperatoren, volgens de nadere regels bepaald door de Koning in uitvoering van het eerste lid, 2°.

Elk besluit dat een toeslag of heffing zoals bedoeld in het tweede lid invoert, wordt geacht nooit uitwerking te hebben gehad indien het niet bij wet is bekrachtigd binnen de twaalf maanden na de datum van zijn inwerkingtreding.

Onder voorbehoud van het derde lid, kan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de commissie de bepalingen van het koninklijk besluit van 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen, bekrachtigd bij artikel 427 van de programmawet (I) van 24 december 2002, wijzigen, vervangen of opheffen. § 1bis. In functie van onder meer de voorwaarden van beste technische praktijken, van verkoopprijs van elektriciteit en van financieringskost stelt de commissie jaarlijks een verslag op, voor toekomstige projecten, over de doeltreffendheid inzake kosten van de minimumprijs van de bovenvermelde aankoopverplichting door de netbeheerder van de groenestroomcertificaten die door de federale en gewestelijke overheden worden toegekend. Dit verslag wordt aan de minister overgezonden en op de internetsite van de commissie gepubliceerd.

Desgevallend kan de commissie een advies uitbrengen over de wenselijkheid om het bovenvermeld koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, met betrekking tot de hoogte van deze minimumprijs te wijzigen. § 2. Voor nieuwe installaties voor de productie van elektriciteit uit wind in de zeegebieden waarin België zijn rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht, die het voorwerp uitmaken van een in artikel 6 bedoelde domeinconcessie, staat de netbeheerder in voor één derde van de kostprijs van de onderzeese kabel met een maximumbedrag van 25 miljoen euro voor een project van 216 MW of meer.

Deze financiering van 25 miljoen euro wordt naar rato verminderd, wanneer het project minder dan 216 MW bedraagt. In dit bedrag is begrepen de aankoop, de levering en de plaatsing van de onderzeese kabel alsmede de aansluitingsinstallaties, de uitrustingen en de aansluitingsverbindingen van voormelde productie-installaties. Deze financiering wordt over vijf jaar gespreid, a rato van één vijfde per jaar vanaf het begin van de werken. De commissie controleert de voor de financiering in aanmerking te nemen totale kosten op basis van de offerte of offertes die de titularis van de domeinconcessie bedoeld in artikel 6, § 1, in aanmerking neemt bij toepassing van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten. De commissie voert deze controle uit binnen een periode van één maand na voorlegging van voornoemde offerte, of offertes, door de titularis van de domeinconcessie bedoeld in artikel 6, § 1. Deze bijdrage wordt gestort in vijf gelijke schijven vanaf de maand volgend op de aanvang van de eerste werken, en elk volgend jaar op dezelfde datum.

In geval van het niet bereiken van de geplande 216 MW binnen de vijf jaren na het begin van de werken wordt een bedrag pro rata aan 25 miljoen euro teruggevorderd op initiatief van de minister, na advies van de commissie.

De betaling van iedere schijf gebeurt na aanvraag van de titularis van de domeinconcessie bedoeld in artikel 6, § 1. Deze aanvraag omvat : 1° het bewijs van het uitvoeren van het vergund investeringsprogramma dat de commissie kan controleren, hetzij op basis van de door de titularis overgezonden stukken, hetzij ter plaatse;2° de overlegging van het bewijs van het naleven van de fiscale en sociale wetgevingen en reglementeringen tijdens het afgesloten boekjaar voorafgaand aan de aanvraag tot betaling. Zo de voorwaarden bedoeld in het derde lid niet zijn nageleefd, schort de minister, op voorstel van de commissie, de storting van de jaarlijkse schijf op. Zo die voorwaarden wegens overmacht niet worden nageleefd, en indien de economische bedrijvigheid van de onderneming verdergaat, kan het storten van de jaarlijkse schijf door de minister worden gehandhaafd.

In geval van intrekking van de machtiging tot betaling gebeurt de terugvordering van de betwiste stortingen op initiatief van de minister, via alle rechtsmiddelen.

De nadere regels van deze financiering zullen worden bepaald in een overeenkomst tussen de netbeheerder en de titularis van de domeinconcessie. De kostprijs van deze bijdrage die door de netbeheerder wordt gefinancierd is toerekenbaar aan de taken bedoeld in artikel 8. § 3. Voor de installaties bedoeld in § 2 wordt voor elke tijdseenheid de productieafwijking bepaald in kW. De commissie legt, op voorstel van de netbeheerder, de berekeningsmodaliteiten van de productieafwijking vast met inbegrip van de wijze waarop de meerkost in de tarieven van de netbeheerder wordt geïntegreerd, rekening houdend met volgende bepalingen : 1° de hoeveelheid energie die overeenkomt met een positieve procentuele productieafwijking lager dan of gelijk aan 30 % wordt door de netbeheerder aangekocht aan de marktreferentieprijs, verminderd met 10 % wanneer de marktreferentieprijs positief is of is toegenomen met 10 % wanneer de referentieprijs van de markt negatief is;2° de hoeveelheid energie die overeenkomt met een negatieve procentuele productieafwijking waarvan de absolute waarde lager is dan of gelijk is aan 30 % wordt door de netbeheerder bijgeleverd aan de concessionaris aan de marktreferentieprijs, verhoogd met 10 % wanneer de marktreferentieprijs positief is of is verminderd met 10 % wanneer de referentieprijs van de markt negatief is;3° de hoeveelheid energie die overeenkomt met de procentuele productieafwijking waarvan de absolute waarde 30 % overschrijdt wordt verrekend op basis van het tarief van de netbeheerder voor de compensatie van de onevenwichten, of, in voorkomend geval, overeenkomstig de marktvoorwaarden voor onbalansenergie. § 4. Voor de installatieprojecten bedoeld in § 2, ingediend tot 31 december 2007, en in het geval van intrekking van de domeinconcessie bedoeld in artikel 6, § 1, of van enig andere voor de totale realisatie van het project vereiste en door de federale overheid verleende vergunning of toelating, of in geval van stopzetting tijdens de opbouwfase van het project, ingevolge een besluit dat niet gebaseerd is op enige reglementaire basis, al of niet genomen na advies van de bevoegde instantie, zonder dat een voor de titularis van de domeinconcessie aanwijsbare nalatigheid of tekortkoming kan worden aangetoond, wordt voorzien in een maatregel zoals beschreven in het vierde lid, teneinde de investeringszekerheid van het project te garanderen, rekening houdend met het innoverende karakter van het project.

Op het ogenblik van de inwerkingtreding van de intrekking of stopzetting zoals beschreven in het eerste lid, wordt een evaluatie gemaakt door de commissie. Deze evaluatie houdt rekening met : 1° de totale jaarlijkse kost die de investeringen omvat, de exploitatiekosten alsook de financiële lasten;2° de verschillende inkomsten voortvloeiend uit het vigerende reglementair kader en de mogelijkheden tot aankoop van energie. De commissie stelt, op basis van de evaluatie in het tweede lid, de noodzakelijke aanpassingen voor aan de prijs van de met het project verbonden groenestroomcertificaten, teneinde een rentabiliteit te waarborgen die gelijkwaardig is aan een investering op lange termijn met gelijkaardige risico's, overeenkomstig de beste praktijken binnen de internationale financiële markten.

Binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het voorstel van de commissie, bepaalt de Koning op basis van het voorstel van de commissie, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de noodzakelijke aanpassingen aan de prijs van de met het project verbonden groenestroomcertificaten.

De commissie waakt over de verenigbaarheid tussen het voorstel en de vigerende regelgeving ».

B.49.3. Artikel 2 van de wet van 27 december 2012 houdende diverse bepalingen inzake energie (Belgisch Staatsblad van 28 december 2012, vierde editie) heeft de bestreden bepaling gewijzigd. Het bepaalt : « In artikel 7, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012, wordt de zin ' de certificaten die worden toegekend aan installaties voor elektriciteitsproductie vanuit wind in de zeegebieden waarover België zijn jurisdictie kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht en die het voorwerp uitmaken van een domeinconcessie zoals bedoeld bij artikel 6 genieten slechts van bovenvermelde verplichting tot aankoop tegen een minimumprijs op voorwaarde dat de elektriciteit die door deze installaties wordt geproduceerd en die het recht heeft verleend op het toekennen van certificaten rechtstreeks op het transmissienet wordt geïnjecteerd. ' opgeheven ».

Aangezien die wijziging geen terugwerkende kracht heeft, behoudt het derde onderdeel van het vierde middel zijn voorwerp.

B.49.4. De door de Ministerraad aangevoerde maar door de CREG betwiste omstandigheid dat de offshore-windmolenparken in de praktijk op het transmissienet zijn aangesloten, is een feitelijke omstandigheid die het door de verzoekende partij aangeklaagde verschil in behandeling niet kan verantwoorden. Dat verschil in behandeling wordt trouwens opgeheven door de werking van het in B.49.3 vermelde artikel 2 van de wet van 27 december 2012.

B.49.5. De Ministerraad voert bovendien de regels inzake de verdeling van de bevoegdheden tussen de Staat en de gewesten aan : volgens hem zijn die krachtens artikel 6, § 1, VII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen immers bevoegd voor de distributie en het plaatselijk vervoer van elektriciteit door middel van netten waarvan de nominale spanning lager is dan of gelijk is aan 70 000 volt, zodat de federale wetgever niet in de regeling van toekenning van groenestroomcertificaten voor de exploitanten van offshore-windmolenparken die op het distributienet zijn aangesloten, had kunnen voorzien zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de gewesten.

Een dergelijke verantwoording is niet toelaatbaar. In tegenstelling tot wat het geval is voor de andere hernieuwbare energiebronnen, met name de onshore-windmolens, die in principe door de gewesten worden bevorderd, houdt het feit dat de offshore-windmolens in de territoriale wateren zijn gelegen, immers in dat zij, zowel wat de regels inzake energieproductie als de regels inzake de financiering van de installaties betreft, integraal onder de bevoegdheid van de federale Staat vallen. In de parlementaire voorbereiding heeft de minister, in verband met een eventuele discriminatie ten aanzien van de onshore-windmolens, overigens eraan herinnerd : « [De] federale Staat [is] bevoegd [...] voor [alles] wat de Noordzee betreft, terwijl de continentale windmolens tot de bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten behoren. Om de doelstellingen van Kyoto te bereiken, heeft de regering aangegeven dat ze in dat soort van duurdere energie wil investeren. De positieve weerslag op het milieu rechtvaardigt dergelijke hogere kosten » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1845/021, p. 16).

B.49.6. Aangezien de in B.49.1 en B.49.4 gedane vaststelling van de lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die toelaten de bestreden bepaling toe te passen met inachtneming van de referentienormen op grond waarvan het Hof zijn toetsingsbevoegdheid uitoefent, staat het aan de bevoegde rechter en overheid een einde te maken aan de schending van die normen.

B.49.7. Het derde onderdeel van het vierde middel is gegrond.

Bijgevolg dient artikel 7 van de bestreden wet te worden vernietigd in zoverre het niet van toepassing is op de exploitanten van offshore-windmolenparken die niet op het transmissienet zijn aangesloten.

Vierde onderdeel B.50.1. In een eerste subonderdeel van het vierde onderdeel klaagt de verzoekende partij aan dat artikel 25 van de bestreden wet, dat artikel 18bis van de Elektriciteitswet invoegt, in strijd is met artikel 28 van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre het voor de bestaande gesloten industriële netten voorziet in het automatisch verkrijgen van de hoedanigheid van beheerder van een gesloten industrieel net, terwijl de toekenning van die hoedanigheid volgens dat artikel 28 dient te geschieden door een instantie die de naleving controleert van de voorwaarden waarvan die hoedanigheid afhankelijk wordt gesteld. Die bepaling zou bovendien discriminerend zijn ten aanzien van de gesloten industriële netten die na de inwerkingtreding van de wet zijn opgericht.

B.50.2. Artikel 18bis van de Elektriciteitswet bepaalt : « § 1. Elke natuurlijke of rechtspersoon die eigenaar is of beschikt over een gebruiksrecht op een net dat beantwoordt aan de criteria van een gesloten industrieel net dat uitsluitend is aangesloten op het transmissienet waarvan de nominale spanning hoger is dan 70 kilovolt en zoals bepaald bij artikel 2, 41°, mag dit net aan de commissie en aan de minister binnen een termijn van zes maanden volgend op de bekendmaking van de wet van 8 januari 2012 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen aanmelden en zich verbinden tot het naleven van de bepalingen die krachtens deze wet op hem van toepassing zijn. Door deze aanmelding verwerft hij de hoedanigheid van beheerder van een gesloten industrieel net. De Algemene Directie Energie controleert, na advies van de commissie en van de netbeheerder, de technische conformiteit van het aangemelde gesloten industrieel net met het transmissienet.

Hiertoe bezorgt de beheerder van het gesloten industrieel net, binnen de zes maanden na zijn melding, aan de Algemene Directie Energie het bewijs van de technische conformiteit van zijn gesloten industrieel net met het transmissienet. Een kopie van dit verslag wordt overgemaakt aan de netbeheerder alsook aan de commissie.

De minister kan, na advies van de commissie en van de netbeheerder, de hoedanigheid van beheerder van een gesloten industrieel net toekennen aan de natuurlijke of rechtspersoon die eigenaar is van of een gebruiksrecht bezit op een net dat beantwoordt aan de criteria van een gesloten industrieel net dat uitsluitend is aangesloten op het transmissienet waarvan de nominale spanning hoger is dan 70 kilovolt en zoals bepaald bij artikel 2, 41°, die hierom verzoekt na de bekendmaking van de wet van 8 januari 2012 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, en die de criteria die door de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt voorzien zijn, naleeft.

De Algemene Directie Energie publiceert en actualiseert op haar internetsite de lijst van beheerders van gesloten industriële netten. § 2. In afwijking van de bepalingen van deze wet en meer bepaald van de artikelen 8 tot 10, 12 tot 12quinquies, 18 en 22 moeten de beheerders van gesloten industriële netten zich slechts aan volgende verplichtingen houden : a) elke beheerder van een gesloten industrieel net onthoudt zich, in het kader van deze functie, van elke discriminatie tussen de gebruikers van zijn gesloten industrieel net;b) de beheerder van een gesloten industrieel net garandeert aan de gebruikers van zijn gesloten industrieel net het recht om hun elektriciteit bij de leverancier van hun keuze aan te kopen en om van leverancier te veranderen, zonder de duur en de modaliteiten van hun contracten in het gedrang te brengen, binnen maximaal drie weken.De gebruiker van een gesloten industrieel net kan de beheerder van dit net gelasten om voor en namens hem zijn in aanmerking komen uit te oefenen. Om rechtsgeldig te zijn, moet dit mandaat uitdrukkelijk worden voorzien en kunnen worden herzien per contractuele periode; c) de beheerder van een gesloten industrieel net bepaalt de modaliteiten voor de aansluiting en de toegang tot dit net in een contract met de gebruikers van het gesloten industrieel net.Deze contracten preciseren met name : 1° de minimumeisen inzake het technisch ontwerp en de werking van de op het gesloten industrieel net aangesloten installaties, het maximale aansluitingsvermogen en de kenmerken van de geleverde stroom;2° de commerciële modaliteiten voor de aansluiting op en de toegang tot het gesloten industrieel net;3° de voorwaarden voor onderbreking van de aansluiting wegens niet-naleving van de contractuele verplichtingen of omwille van de veiligheid van het gesloten industrieel net. Deze contracten moeten transparant en niet-discriminerend zijn. Zij moeten eveneens bepalen dat de commissie bevoegd is in geval van betwisting door een gebruiker van het gesloten industrieel net van de op dit net toegepaste tarieven. Iedere beslissing van de commissie ter zake kan het voorwerp uitmaken van een beroep bij het hof van beroep te Brussel overeenkomstig artikel 29bis.

De afsluiting van deze contracten is afhankelijk van de vestiging van de gebruiker van het gesloten industrieel net op het gesloten industrieel net; d) de beheerder van een gesloten industrieel net bezorgt de gebruikers van het gesloten industrieel net dat hij beheert : 1° een gedetailleerde en duidelijke factuur, gebaseerd op hun verbruik of eigen injecties en op de in dit artikel bedoelde tariefbeginselen en/of tarieven;2° een juiste verdeling, op hun facturen, van de meerkosten toegepast op de transmissiefacturen, met naleving van de beginselen van iedere meerkost;3° de mededeling van de relevante gegevens van hun verbruik en/of injecties, evenals de informatie voor een efficiënte toegang tot het net;e) de beheerder van een gesloten industrieel net garandeert de vertrouwelijke behandeling van de commercieel gevoelige informatie van de gebruikers van zijn net, waarvan hij kennis heeft in het kader van zijn activiteiten, uitgezonderd elke wettelijke verplichting tot het vrijgeven van informatie;f) de beheerder van een gesloten industrieel net bewijst de technische conformiteit van zijn net met de relevante bepalingen uit het technisch reglement ingevoerd met toepassing van artikel 11, waaronder die betreffende de aansluiting;g) de beheerder van een gesloten industrieel net exploiteert en onderhoudt zijn net en houdt hierbij toezicht, gelet op de kenmerken van het gesloten industrieel net, op de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van dit net, en dit in economisch aanvaardbare omstandigheden, met respect voor het milieu en de energie-efficiëntie. § 3. In afwijking van de bepalingen van deze wet en met name van haar artikelen 12 tot 12quinquies past iedere beheerder van een gesloten industrieel net alsook iedere beheerder van een gesloten distributienet, voor zover de toepasselijke regionale bepalingen een regime van gesloten distributienet implementeren, voor de aansluiting, de toegang en de ondersteunende diensten van toepassing op dit net, tariefbeginselen en/of tarieven toe in overeenstemming met volgende richtsnoeren : 1° de tariefbeginselen en/of tarieven zijn niet-discriminerend, gebaseerd op de kosten en een redelijke winstmarge;2° de tariefbeginselen en/of tarieven zijn transparant;zij worden uitgewerkt in functie van hun parameters en worden vooraf door de beheerder van het gesloten industrieel of het gesloten distributienet meegedeeld aan de netgebruikers en de bevoegde regulatoren; 3° het tarief dat door de beheerder van een gesloten industrieel of distributienet op de gebruikers van dit net wordt toegepast, omvat de kosten voor toegang, aansluiting en ondersteunende diensten, alsook desgevallend, de kosten die verband houden met de bijkomende lasten die het gesloten industrieel of distributienet moet dragen om het transmissie- of distributienet waarop hij aangesloten is te gebruiken. De beheerder van het gesloten industrieel net wordt gelijkgesteld met de netgebruikers die geen distributienetbeheerders zijn voor de toepassing van de tarieven die toegepast worden door de netbeheerder op de beheerder van het gesloten industrieel net; 4° de afschrijvingstermijnen en de winstmarges worden door de beheerder van het gesloten industrieel of distributienet gekozen binnen de marges tussen de waarden die hij toepast in zijn belangrijkste bedrijfssector en de marges die worden toegepast in de distributienetten;5° de tariefbeginselen zijn, wat de aansluiting, de versterking ervan en de vernieuwing van de uitrusting van het net betreft, afhankelijk van de mate van socialisering of individualisering van de investeringen eigen aan de locatie, rekening houdend met het aantal gebruikers van het gesloten industrieel of distributienet. § 4. Gevallen van gemengde gesloten netten waarvan het spanningsniveau zowel federale als regionale bevoegdheden impliceert, maken het voorwerp uit van overleg ».

B.50.3. Artikel 18bis van de voormelde Elektriciteitswet is identiek aan artikel 15/9bis van de Gaswet, ingevoegd bij artikel 80 van de bestreden wet. Bij zijn arrest nr. 98/2013 van 9 juli 2013 heeft het Hof dat artikel 80 wegens een schending van de bevoegdheidverdelende regels vernietigd « in zoverre het artikel 15/9bis, §§ 1, 2 en 4, in de voormelde wet van 12 april 1965 invoegt en in zoverre die bepalingen van toepassing zijn op de gesloten industriële netten die binnen het territoriaal bevoegdheidsgebied van de gewesten gelegen zijn ».

B.50.4. Het vierde onderdeel van het vierde middel moet dus enkel worden onderzocht in zoverre het betrekking heeft op artikel 18bis van de Elektriciteitswet, op artikel 15/9bis, § 3, van de Gaswet en op de paragrafen 1, 2 en 4 van die bepaling voor zover zij slaan op de gesloten industriële netten die niet binnen het territoriale bevoegdheidsgebied van de gewesten gelegen zijn.

B.50.5. Uit het voormelde artikel 18bis, § 1, eerste lid, van de Elektriciteitswet blijkt dat de Algemene Directie Energie ermee is belast de technische conformiteit van de bestaande gesloten industriële netten te controleren. Aangezien artikel 28, lid 1, van de richtlijn bepaalt dat de aanwijzing geschiedt door de nationale regulerende instantie of door een andere bevoegde instantie, kon de wetgever de Algemene Directie Energie met de genoemde controle belasten. Het is juist, zoals de verzoekende partij in haar memorie van antwoord doet opmerken, dat de bestreden bepaling ook erin voorziet dat de hoedanigheid van beheerder van een gesloten industrieel net wordt verworven door de aanmelding waarin in die bepaling is voorzien. De controlebevoegdheid waarmee de volgende zin de Algemene Directie Energie bekleedt, houdt evenwel in, tenzij aan die bepaling elk nuttig effect wordt ontnomen, dat men de hoedanigheid van beheerder van een gesloten industrieel net zou kunnen verliezen indien die controle tot een negatief resultaat zou leiden. Onder dat voorbehoud schendt de bestreden bepaling de door de verzoekende partij aangevoerde bepalingen niet.

B.50.6. Bovendien kan de loutere omstandigheid dat de gesloten industriële netten die vóór de inwerkingtreding van de bestreden wet in dienst zijn genomen, aan een andere regeling zouden zijn onderworpen dan die waarin is voorzien voor de gesloten industriële netten die na die inwerkingtreding zijn opgericht, op zich geen discriminatie doen ontstaan.

Om te antwoorden op de argumentatie van de Ministerraad, wijst de verzoekende partij erop dat zij een verschil in behandeling tussen gesloten industriële netten in het geding brengt dat niet berust op de omstandigheid dat zij bij de inwerkingtreding van de wet al dan niet operationeel zouden zijn, maar op de omstandigheid dat de netbeheerder, binnen de termijn van zes maanden waarin in de bestreden bepaling is voorzien, al dan niet zou overgaan tot de in die bepaling bedoelde aanmelding. Die kritiek komt echter neer op een nieuw middel, dat bijgevolg niet ontvankelijk is.

B.50.7. Het eerste subonderdeel van het vierde onderdeel van het vierde middel is niet gegrond, onder het in B.50.6 vermelde voorbehoud.

B.50.8. Hetzelfde geldt met betrekking tot artikel 15/9bis, § 1, van de Gaswet in zoverre het, rekening houdend met B.50.3, van toepassing blijft op de gesloten industriële netten die niet binnen het territoriale bevoegdheidsgebied van de gewesten gelegen zijn.

B.51.1. In een tweede subonderdeel van het vierde onderdeel klaagt de verzoekende partij aan dat artikel 25 van de bestreden wet, dat artikel 18bis, §§ 2 en 3, van de Elektriciteitswet invoegt, in strijd is met artikel 28 van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre de erkenning van de hoedanigheid van beheerder van een gesloten industrieel net inhoudt dat de beheerder wordt onderworpen aan een regeling die afwijkt van die waarin voor de andere beheerders is voorzien, terwijl alleen de regulerende instantie ertoe is gemachtigd afwijkingen toe te kennen en terwijl die regeling discriminaties doet ontstaan tussen actoren uit de sector.

B.51.2. Het in B.50.2 weergegeven artikel 18bis, §§ 2 en 3, van de Elektriciteitswet wijkt met betrekking tot de gesloten industriële netten af van de artikelen 8 tot 10, 12 tot 12quinquies, 18 en 22 van dezelfde wet, die de verplichtingen definiëren waaraan de netbeheerders zijn gehouden.

Die bepaling werd als volgt voorgesteld in de memorie van toelichting bij het ontwerp dat de bestreden wet is geworden : « Rekening houdend met het geheel van deze eigenschappen en teneinde de juridische zekerheid van deze historische situaties te waarborgen, voorziet dit voorontwerp van wet [in] de invoering van een afwijkend stelsel voor de gesloten industriële netten : de beheerders van deze netten zijn slechts onderworpen aan minimale verplichtingen, vermeld in artikelen 25 en 81 en zijn vrijgesteld van andere verplichtingen die aan de elektriciteit- en aardgasbedrijven zijn opgelegd. Het zou immers onlogisch zijn om de beheerders van de gesloten industriële netten die diensten verlenen om het gebruik van de bestaande transmissienetten te optimaliseren, te onderwerpen aan het geheel van verplichtingen die rusten op de netbeheerders » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, pp. 18-19).

De wetgever vermocht te oordelen dat de situatie van de gesloten industriële netten voldoende verschilde van die van de andere netten opdat de eerstgenoemde aan minder zware verplichtingen kunnen worden onderworpen dan die welke aan de laatstgenoemde zijn opgelegd. In dat verband vermocht hij te verwijzen naar overweging 30 van de richtlijn 2009/72/EG, waarin wordt vermeld : « Waar gebruikgemaakt wordt van een gesloten distributiesysteem om optimale efficiëntie van een geïntegreerde energievoorziening te waarborgen waarbij specifieke exploitatienormen nodig zijn, of waar een gesloten distributiesysteem primair ten behoeve van de eigenaar van het systeem wordt gehandhaafd, moet de distributiesysteembeheerder kunnen worden vrijgesteld van verplichtingen die een onnodige administratieve belasting zouden vormen gezien de bijzondere aard van de betrekking tussen de distributiesysteembeheerder en de gebruikers van het systeem. Industrie- of commerciële locaties of locaties met gedeelde diensten, zoals spoorwegstations, luchthavens, ziekenhuizen, grote campings met geïntegreerde faciliteiten of chemische-industrielocaties kunnen een gesloten distributiesysteem hebben wegens de specifieke aard van hun activiteiten ».

Voor het overige vermeldt de verzoekende partij niet de verplichtingen waarvan zou kunnen worden bekritiseerd dat de beheerders van gesloten industriële netten ervan worden vrijgesteld; zij kan in elk geval te hunnen aanzien de controlebevoegdheden uitoefenen waarmee zij bij artikel 23 van de wet is bekleed.

B.51.3. De verzoekende partij bekritiseert het verschil in behandeling dat uit artikel 18bis, §§ 2 en 3, zou voortvloeien tussen de beheerders van gesloten industriële netten en de beheerders van gesloten distributienetten. Dat verschil in behandeling, dat enkel uit artikel 18bis, § 2, voortvloeit - aangezien artikel 18bis, § 3, met betrekking tot de tarieven, op beiden van toepassing is -, wordt verantwoord door de omstandigheid dat de in artikel 6, § 1, VII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bedoelde bevoegdheid om de gesloten distributienetten te regelen, toekomt aan de gewesten en niet aan de federale Staat, met uitzondering van de tariefaangelegenheden. Het verschil in behandeling vloeit dus voort uit het feit dat de bestreden bepalingen zijn aangenomen overeenkomstig de regels inzake de verdeling van de bevoegdheden tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten die verbieden dat daarin bepalingen worden opgenomen die aan de gesloten distributienetten andere verplichtingen opleggen dan die met betrekking tot de tariefaangelegenheden.

B.51.4. De verzoekende partij bekritiseert het verschil in behandeling dat uit het in B.50.2 weergegeven artikel 18bis, § 4, van de Elektriciteitswet zou voortvloeien tussen de beheerders van gesloten industriële netten en de beheerders van gemengde gesloten netten, aangezien die laatsten de op de eerstgenoemden van toepassing zijnde regeling niet kunnen genieten.

Het voormelde artikel 18bis, § 4, voorziet in overleg tussen de federale Staat en de gewesten met betrekking tot de gevallen van gemengde gesloten netten waarvan het spanningsniveau een bevoegdheidsverdeling tussen de Staat en de gewesten inhoudt. Die vloeit voort uit artikel 6, § 1, VII, van de voormelde bijzondere wet van 8 augustus 1980 dat aan de gewesten onder meer de distributie van elektriciteit door middel van netten waarvan de nominale spanning lager is dan of gelijk is aan 70 000 volt, met uitzondering van de tariefaangelegenheden, voorbehoudt, en uit artikel 6, § 3, van dezelfde bijzondere wet dat voorziet in overleg tussen de betrokken Regeringen over iedere maatregel op het gebied van het energiebeleid, buiten de in de voormelde paragraaf 1 opgesomde bevoegdheden.

Aangezien de maatregelen met betrekking tot de gemengde gesloten netten waarvan het spanningsniveau van meer dan 70 000 volt een bevoegdheidsverdeling tussen de Staat en de gewesten inhoudt, tot die categorie van maatregelen behoren, heeft de wetgever, door de bestreden bepaling aan te nemen, een maatregel genomen die in overeenstemming is met de regels inzake de verdeling van de bevoegdheden tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten en die daardoor het door de verzoekende partij bekritiseerde verschil in behandeling kan verantwoorden.

B.51.5. De verzoekende partij bekritiseert het verschil in behandeling dat door het voormelde artikel 18bis, §§ 2 en 3, van de Elektriciteitswet zou worden teweeggebracht tussen de gebruikers van de gesloten industriële netten en de beheerders ervan, aangezien enkel die laatstgenoemden de in de bestreden bepalingen bedoelde afwijkende regeling genieten.

In artikel 2, 43° en 44°, van de Elektriciteitswet worden de gebruiker en de beheerder van een gesloten industrieel net als volgt gedefinieerd : «

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder : [...] 43° ' gesloten industrieel netbeheerder ' : natuurlijke of rechtspersoon, die eigenaar is van een gesloten industrieel net, of die beschikt over een gebruiksrecht op een dergelijk net;44° ' gebruiker van een gesloten industrieel net ' : een eindafnemer aangesloten op een gesloten industrieel net ». Uit die definities blijkt dat zowel de gebruiker als de netbeheerder gebruik maken van het gesloten industriële net, zodat zij, in tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, vergelijkbare categorieën ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vormen.

Die twee categorieën van personen bevinden zich evenwel, rekening houdend met de verplichtingen die enkel aan de netbeheerders zijn opgelegd, in essentieel verschillende situaties. Het bekritiseerde verschil in behandeling is bijgevolg niet onverantwoord en kan bovendien des te minder worden bekritiseerd daar de gebruikers van een gesloten industrieel net, die per definitie niet aan een afwijkende regeling zijn onderworpen, de waarborgen genieten die aan alle netgebruikers worden geboden.

B.51.6. De verzoekende partij bekritiseert ten slotte het verschil in behandeling dat door artikel 18bis, §§ 2 en 3, van de Elektriciteitswet zou worden teweeggebracht tussen de beheerders van gesloten industriële netten en de andere actoren uit de sector, aangezien hun de waarborg wordt ontzegd die de door de nationale regulerende instantie uitgeoefende controle uitmaakt en waaraan de bestreden bepalingen afbreuk doen door in een afwijkend statuut voor de beheerders van een gesloten industrieel net te voorzien.

Uit wat in B.51.2 tot B.51.5 is vermeld, vloeit voort dat de afwijkende regeling waarin voor die beheerders is voorzien, op een verantwoording berust die niet als onredelijk kan worden aangemerkt.

Die regeling is bijgevolg niet discriminerend ten aanzien van de andere actoren uit de sector en doet daarenboven geen afbreuk aan de controlebevoegdheden die artikel 23 van de Elektriciteitswet aan de verzoekende partij verleent.

B.51.7. Het tweede subonderdeel van het vierde onderdeel van het vierde middel is niet gegrond.

B.51.8. Hetzelfde geldt met betrekking tot artikel 15/9bis, § 3, van de Gaswet en met betrekking tot de paragrafen 2 en 4 van die bepaling in zoverre zij, rekening houdend met B.50.3, van toepassing blijven op de gesloten industriële netten die niet binnen het territoriale bevoegdheidsgebied van de gewesten gelegen zijn.

B.52.1. In een derde subonderdeel van het vierde onderdeel klaagt de verzoekende partij aan dat artikel 2, 21°, van de bestreden wet, dat artikel 2, 41°, van de Elektriciteitswet wijzigt, in strijd is met artikel 28, lid 4, van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre de bestreden bepalingen de huishoudelijke afnemers uitsluiten van de personen die kunnen worden bediend door een gesloten industrieel net, bedoeld in artikel 18bis van de Elektriciteitswet, ingevoegd bij artikel 25 van de bestreden wet, terwijl het voormelde artikel 28, lid 4, hen niet uitsluit.

B.52.2. Artikel 2, 41°, van de Elektriciteitswet bepaalt : «

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder : [...] 41° ' gesloten industrieel net ' : een net binnen een geografisch afgebakende industriële of commerciële locatie of een locatie met gedeelde diensten dat in de eerste plaats bestemd is om eindafnemers te bedienen die op deze site zijn gevestigd, dat geen huishoudelijke afnemers van elektriciteit bevoorraadt en waarin : a) om specifieke technische en veiligheidsredenen, de werking of het productieproces van de gebruikers van dit net is geïntegreerd;of b) de elektriciteit in hoofdzaak aan de eigenaar of de beheerder van het gesloten industriële net of aan de daarmee verwante bedrijven wordt geleverd ». B.52.3. Uit artikel 28, lid 4, van de richtlijn 2009/72/EG blijkt dat die niet verbiedt om de in artikel 28, lid 2, bedoelde afwijkende regeling toe te kennen aan de gesloten industriële distributienetten die worden gebruikt door een klein aantal huishoudens die werkzaam zijn bij of vergelijkbare betrekkingen hebben met de eigenaar van dat net.

B.52.4. De door de Ministerraad voorgestelde verzoenende interpretatie volgens welke de bestreden bepaling het de huishoudelijke afnemers mogelijk zou maken een gesloten industrieel net te genieten, druist in tegen de tekst van die bepaling en kan niet in aanmerking worden genomen. Niets wijst erop in welk opzicht het verantwoord zou zijn om aan de huishoudelijke afnemers een mogelijkheid te ontzeggen die hun, zelfs beperkt tot een incidenteel gebruik van het net, bij de richtlijn wordt geboden.

B.52.5. Het derde subonderdeel van het vierde onderdeel van het vierde middel is gegrond.

B.52.6. Hetzelfde geldt met betrekking tot de bepalingen van de Gaswet.

B.52.7. Bijgevolg dienen de woorden « , dat geen huishoudelijke afnemers van elektriciteit bevoorraadt » in artikel 2, 41°, van de Elektriciteitswet, gewijzigd bij artikel 2, 21°, van de wet van 8 januari 2012 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, en de woorden « , dat geen huishoudelijke afnemers bevoorraadt » in artikel 1, 56°, van de Gaswet, gewijzigd bij artikel 55, 17°, van de voormelde wet van 8 januari 2012, te worden vernietigd.

B.53.1. In een vierde subonderdeel van het vierde onderdeel klaagt de verzoekende partij aan dat artikel 2, 21°, van de bestreden wet, dat het voormelde artikel 2, 41°, van de Elektriciteitswet wijzigt, in strijd is met artikel 28, lid 1, van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre het een gesloten industrieel net de mogelijkheid zou bieden eindafnemers te bedienen die niet op de locatie van het gesloten net zijn gevestigd.

B.53.2. Uit de definitie van het gesloten industriële net die in het in B.52.2 weergegeven artikel 2, 41°, van de Elektriciteitswet is gegeven, blijkt dat het gaat om een « net binnen een geografisch afgebakende [...] locatie [...] dat in de eerste plaats bestemd is om eindafnemers te bedienen die op deze site zijn gevestigd, dat geen huishoudelijke afnemers van elektriciteit bevoorraadt ». De precisering « in de eerste plaats » laat uitschijnen, zoals de verzoekende partij aanvoert, dat eindafnemers daarnaast door het net zouden kunnen worden bediend buiten de locatie waarbinnen dat net is gevestigd.

B.53.3. Niets wijst erop in welk opzicht het verantwoord zou zijn om aan afnemers die vreemd zijn aan die locatie, een mogelijkheid te bieden waarin artikel 28, lid 1, van de richtlijn 2009/72/EG niet voorziet. De andersluidende interpretatie die in de memorie van toelichting aan de bestreden bepaling is gegeven, volgens welke die mogelijkheid niet zou kunnen worden geboden aan de afnemers die vreemd zijn aan de locatie (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 16), kan niet in aanmerking worden genomen aangezien zij door de tekst van de bestreden bepaling wordt tegengesproken.

B.53.4. Het vierde subonderdeel van het vierde onderdeel van het vierde middel is gegrond.

B.53.5. Hetzelfde geldt met betrekking tot de bepalingen van de Gaswet.

B.53.6. Bijgevolg dienen de woorden « in de eerste plaats » in artikel 2, 41°, van de Elektriciteitswet, gewijzigd bij artikel 2, 21°, van de wet van 8 januari 2012 « tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen », en de woorden « in de eerste plaats » in artikel 1, 56°, van de Gaswet, gewijzigd bij artikel 55, 17°, van de voormelde wet van 8 januari 2012, te worden vernietigd.

B.54.1. In een vijfde subonderdeel klaagt de verzoekende partij aan dat artikel 55, 17°, van de bestreden wet, dat artikel 1, 57°, van de Gaswet wijzigt, de natuurlijke of rechtspersoon die een eindafnemer via zijn aansluitingspunt aan het aardgasvervoersnet zonder financiële prestatie of compensatie laat afnemen, uitsluit van het begrip « beheerder van een gesloten industrieel net ».

B.54.2. Artikel 1, 57°, van de Gaswet bepaalt : «

Artikel 1.Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder : [...] 57° ' beheerder van gesloten industrieel net ' : natuurlijke of rechtspersoon, eigenaar van een gesloten industrieel net, of die beschikt over een gebruiksrecht op een dergelijk net.De natuurlijke of rechtspersoon die een eindafnemer via zijn aansluitingspunt aan het aardgasvervoersnet zonder financiële prestatie of compensatie laat afnemen, is geen beheerder van een gesloten industrieel net ».

B.54.3. De grief is gebaseerd op de omstandigheid dat de tweede zin van artikel 1, 57°, van de Gaswet niet voorkomt in de overeenstemmende bepaling van de Elektriciteitswet (artikel 2, 43°). Hij kwam voor in het wetsontwerp maar werd eruit verwijderd ingevolge een opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1725/001, p. 272).

B.54.4. Het is juist, zoals de Ministerraad beklemtoont, dat in de memorie van toelichting de beheerder van een gesloten industrieel net in de Gaswet in dezelfde bewoordingen wordt gedefinieerd als die welke in artikel 2, 43°, van de Elektriciteitswet zijn gehanteerd (ibid., pp. 85-86). Indien de wetgever de bedoeling had zich te houden aan de bewoordingen van artikel 2, 43°, om zich te conformeren aan het advies van de Raad van State, is het behoud van de uitsluiting in de tweede zin van artikel 1, 57°, van de Gaswet het resultaat van een onoplettendheid.

De Ministerraad kan evenwel niet worden gevolgd wanneer hij aanvoert dat inzake gas moet worden verwezen naar de in de Elektriciteitswet gegeven definitie van beheerder van een gesloten industrieel net, aangezien het niet is verantwoord om in een zelfde wet dezelfde betekenis te geven aan bepalingen die in verschillende bewoordingen zijn opgesteld.

B.54.5. Het vijfde subonderdeel van het vierde onderdeel van het vierde middel is gegrond.

Vijfde onderdeel B.55.1. De verzoekende partij klaagt aan dat de artikelen 2 en 26 van de bestreden wet, die de artikelen 2, 42°, en 18ter van de Elektriciteitswet wijzigen, in strijd zijn met artikel 28 van de richtlijn 2009/72/EG in zoverre zij de regeling van de gesloten industriële netten van toepassing maken op het tractienet spoor, terwijl het elektrische tractienet spoor, gesteld dat het aan de voormelde richtlijn is onderworpen, geen gesloten net is.

B.55.2. De artikelen 2, 42°, en 18ter van de Elektriciteitswet bepalen : «

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder : [...] 42° ' tractienet spoor ' : elektrische installaties van de spoorweginfrastructuurbeheerder die nodig zijn voor de uitbating van het spoorwegnet, waaronder installaties voor het transformeren en overbrengen van elektrische stroom ten behoeve van de diensten van tractie, veiligheid, seinwezen, telecommunicatie, wissels en verlichting, onderstations en bovenleidingen; [...]

Art. 18ter.De bepalingen met betrekking tot een gesloten net, zoals vermeld in artikel 18bis, zijn van toepassing op het tractienet spoor voor zover de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur in geen andere regeling voorziet ».

B.55.3. De wetgever heeft geoordeeld dat het tractienet spoor werd beoogd in de richtlijn 2009/72/EG en heeft met betrekking tot dat net ernaar gestreefd een tenuitvoerlegging van die richtlijn te waarborgen die verenigbaar is met die van de richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering. In de parlementaire voorbereiding wordt in dat verband vermeld : « Het begrip ' tractienet ' is het deel van de spoorweginfrastructuur die moet worden beschouwd als een ondeelbaar geheel in de zin van de wet van 4 december 2006 op het gebruik van spoorweginfrastructuur (Belgisch Staatsblad, 23 januari 2007). Verre van het creëren van een aparte categorie van gesloten netten zoals naar voor geschoven door de afdeling wetgeving van de Raad van State in advies nr. 49.570/3 van 31 mei 2011, zijn specifieke bepalingen voorzien voor netten die toebehoren aan de beheerder van de spoorweginfrastructuur of waarvoor deze laatste beschikt over een gebruiksrecht, voor zover de voorwaarden van een gesloten industrieel net vervuld zijn. [...] Artikel 28 van richtlijn 2009/72/EG met betrekking tot ' gesloten distributiesystemen ' moet effectief worden gelezen op constructieve wijze en verenigbaar met deze laatste richtlijn 2001/14/EG die eveneens van toepassing is op infrabel in haar hoedanigheid van beheerder van de spoorweginfrastructuur. Aldus moet artikel 28 van richtlijn 2009/72/EG, in zover het een gesloten distributienet beperkt tot een ' geografisch afgebakende [...] locatie ', aangezien het een spoorwegnet beoogt, van toepassing zijn in overeenstemming met voornoemde richtlijn 2001/14/EG. Bij toepassing van die richtlijn zou het begrip spoorwegnet het gehele Belgische grondgebied moeten dekken. [...] De Europese Unie voert zowel voor de spoorwegen als de energiesector een beleid dat is gericht op een vrijmaking van de respectievelijke sector. Daarbij opteert zij voor een sectorgerichte aanpak. Er zijn specifieke richtlijnen voor de spoorwegsector en voor de elektriciteitssector. Beiden hebben ook eigen regulatoren. Omdat de treinen op elektriciteit rijden bestaat er een link tussen beide regelgevingen. Zo dienen ook de treinoperatoren te kunnen beschikken over een vrije leverancierskeuze. In die zin is het tractienet dan ook een gesloten distributienet conform de richtlijn 2009/72/EG. Tegenstrijdigheden tussen beide regelgevingen moeten worden vermeden.

Zo bepaalt de spoorwegwetgeving dat de vergoeding van de elektrische installaties gebeurt via het rijpad dat deel uitmaakt van de Netverklaring. De technische specificaties voor de installatie van de energiemeters aan boord van treinen en locomotieven wordt geregeld via een internationale spoorwegspecificatie. Enkel in geval de spoorwegregelgeving geen eigen bepalingen heeft, dient de energieregelgeving te worden toegepast. Op deze wijze kan ook beter rekening worden gehouden met de eigenheden van de spoorwegsector » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1725/003, pp. 2, 3 en 4).

B.55.4. Aangezien het begrip « spoorwegnet » het gehele Belgische grondgebied moet bestrijken voor de toepassing van de voormelde richtlijn 2001/14/EG, kon de wetgever, teneinde de toepassing van beide richtlijnen met elkaar te verzoenen, overeenkomstig de richtlijn 2009/72/EG aan het tractienet spoor het statuut van gesloten industrieel net verlenen met een gebied dat met hetzelfde grondgebied overeenstemt; rekening houdend met dat doel kan dat gebied worden beschouwd als de « geografisch afgebakende [...] locatie » waarnaar artikel 28 van de richtlijn 2009/72/EG verwijst zonder ze te definiëren.

B.55.5. Het vijfde onderdeel van het vierde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof - vernietigt 1) in de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen : .de woorden « in de eerste plaats » en « , dat geen huishoudelijke afnemers bevoorraadt » in artikel 1, 56°, gewijzigd bij artikel 55, 17°, van de wet van 8 januari 2012 « tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen »; . artikel 1, 57°, tweede zin, gewijzigd bij artikel 55, 17°, van de voormelde wet van 8 januari 2012; . het woord « natuurlijke » in artikel 8/3, § 1/1, derde lid, ingevoegd bij artikel 62, 3°, van de voormelde wet van 8 januari 2012; . de woorden « in overleg met de Algemene Directie Energie » in artikel 15/1, § 3, 7°, en de woorden « , in samenwerking met de Algemene Directie Energie, » in artikel 15/14, § 2, 30°, respectievelijk ingevoegd bij artikel 65, 4°, en bij artikel 87, 9°, van de voormelde wet van 8 januari 2012; 2) in de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt : .de woorden « in de eerste plaats » en « , dat geen huishoudelijke afnemers van elektriciteit bevoorraadt » in artikel 2, 41°, gewijzigd bij artikel 2, 21°, van de voormelde wet van 8 januari 2012; . het woord « natuurlijke » in artikel 9, § 1, zesde lid, ingevoegd bij artikel 9, 5°, van de voormelde wet van 8 januari 2012; . artikel 20bis, § 2, tweede lid, ingevoegd bij artikel 29 van de wet van 8 januari 2012, in zoverre het niet voorziet in de publicatie van de indexeringsformules voor de levering van elektriciteit aan kleine en middelgrote ondernemingen; . de zin « Er wordt eveneens een algemene raad opgericht. » en de woorden « en de algemene raad » in artikel 24, § 1, vervangen bij artikel 38, 1°, van de voormelde wet van 8 januari 2012; 3) in de wet van 8 januari 2012 « tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen » : .artikel 7, in zoverre het niet van toepassing is op de exploitanten van offshore-windmolenparken die niet op het transmissienet zijn aangesloten; . artikel 15, in zoverre het artikel 12, § 2, tweede lid, ii), van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt wijzigt; . artikel 16, in zoverre het artikel 12bis, § 2, tweede lid, ii), van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt wijzigt; . artikel 24, 3°; . artikel 38, 6°; . artikel 71, in zoverre het artikel 15/5bis, § 2, tweede lid, ii), van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen wijzigt; . artikel 72, in zoverre het artikel 15/5ter, § 2, tweede lid, ii), van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen wijzigt; . artikel 76, 3° en 7°, in zoverre het de paragrafen 1ter, 3 en 4 in artikel 15/5duodecies van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen invoegt; - verwerpt het beroep voor het overige, onder voorbehoud van de interpretaties vermeld in B.25.3, B.25.5, B.44.4, B.44.8, B.45.3, B.45.5, B.50.5 en B.50.8.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 7 augustus 2013.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, R. Henneuse

^