Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 april 2016

Uittreksel uit arrest nr. 28/2016 van 25 februari 2016 Rolnummer : 6108 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 3, §§ 3 tot 6, en 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten op Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2016201301
pub.
28/04/2016
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 28/2016 van 25 februari 2016 Rolnummer : 6108 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 3, §§ 3 tot 6, en 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ingesteld door het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars en Romain Lamolle.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 2 december 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 3 december 2014, is, ingevolge het arrest van het Hof nr. 59/2014 van 3 april 2014 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 2 juni 2014), beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 3, §§ 3 tot 6, en 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, door het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars en Romain Lamolle, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. Y. Paquay, advocaat bij de balie te Luik. (...) II. In rechte (...) B.1. Bij het Hof is een beroep ingediend tot vernietiging van de artikelen 3, §§ 3 tot 6, en 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

B.2. Het beroep is ingediend op grond van artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, dat bepaalt : « Voor de Ministerraad, voor de Regering van een Gemeenschap of van een Gewest, voor de voorzitters van de wetgevende vergaderingen op verzoek van twee derde van hun leden of voor iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die doet blijken van een belang staat een nieuwe termijn van zes maanden open voor het instellen van een beroep tot vernietiging tegen een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, wanneer het Hof, uitspraak doende op een prejudiciële vraag, verklaard heeft dat die wet, dat decreet of die in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel een van de in artikel 1 bedoelde regels of artikelen van de Grondwet schendt. De termijn gaat in op de dag na de datum van de bekendmaking van het arrest in het Belgisch Staatsblad ».

B.3. Bij zijn arrest nr. 59/2014 van 3 april 2014 heeft het Hof voor recht gezegd : « Artikel 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het zonder meer van toepassing is op de activiteit van een privédetective die ertoe is gemachtigd zijn activiteiten uit te oefenen ten behoeve van publiekrechtelijke rechtspersonen overeenkomstig artikel 13 van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective en die optreedt voor een publiekrechtelijke beroepsorganisatie die bij de wet ermee is belast onderzoek te verrichten naar schendingen van de beroepscode van een gereglementeerd beroep ».

B.4.1. Artikel 9 van de wet van 8 december 1992 bepaalt de informatie die door de verantwoordelijke voor een verwerking van persoonsgegevens moet worden meegedeeld aan de persoon wiens gegevens worden verwerkt.

Het luidt : « § 1. Indien persoonsgegevens betreffende de betrokkene bij hemzelf worden verkregen, moet de verantwoordelijke voor de verwerking of diens vertegenwoordiger uiterlijk op het moment dat de gegevens worden verkregen aan de betrokkene ten minste de hierna volgende informatie verstrekken, behalve indien hij daarvan reeds op de hoogte is : a) de naam en het adres van de verantwoordelijke voor de verwerking en, in voorkomend geval, van diens vertegenwoordiger;b) de doeleinden van de verwerking;c) het bestaan van een recht om zich op verzoek en kosteloos tegen de voorgenomen verwerking van hem betreffende persoonsgegevens te verzetten, indien de verwerking verricht wordt met het oog op direct marketing;d) andere bijkomende informatie, met name : - de ontvangers of de categorieën ontvangers van de gegevens, - het al dan niet verplichte karakter van het antwoord en de eventuele gevolgen van niet-beantwoording, - het bestaan van een recht op toegang en op verbetering van de persoonsgegevens die op hem betrekking hebben; behalve indien die verdere informatie, met inachtneming van de specifieke omstandigheden waaronder de persoonsgegevens verkregen worden, niet nodig is om tegenover de betrokkene een eerlijke verwerking te waarborgen; e) andere informatie afhankelijk van de specifieke aard van de verwerking, die wordt opgelegd door de Koning na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. § 2. Indien de persoonsgegevens niet bij de betrokkene zijn verkregen, moet de verantwoordelijke voor de verwerking of zijn vertegenwoordiger, op het moment van de registratie van de gegevens of wanneer mededeling van de gegevens aan een derde wordt overwogen, uiterlijk op het moment van de eerste mededeling van de gegevens, ten minste de volgende informatie verstrekken, tenzij de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is : a) de naam en het adres van de verantwoordelijke voor de verwerking en, in voorkomend geval, van diens vertegenwoordiger;b) de doeleinden van de verwerking;c) het bestaan van een recht om zich op verzoek en kosteloos tegen de voorgenomen verwerking van hem betreffende persoonsgegevens te verzetten, indien de verwerking verricht wordt met het oog op direct marketing;in dit geval dient de betrokkene in kennis te worden gesteld vooraleer de persoonsgegevens voor de eerste keer aan een derde worden verstrekt of voor rekening van derden worden gebruikt voor direct marketing; d) andere bijkomende informatie, met name : - de betrokken gegevenscategorieën; - de ontvangers of de categorieën ontvangers; - het bestaan van een recht op toegang en op verbetering van de persoonsgegevens die op hem betrekking hebben; behalve indien die verdere informatie, met inachtneming van de specifieke omstandigheden waaronder de gegevens verwerkt worden, niet nodig is om tegenover de betrokkene een eerlijke verwerking te waarborgen; e) andere informatie afhankelijk van de specifieke aard van de verwerking, die wordt opgelegd door de Koning na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De verantwoordelijke voor de verwerking wordt van de in deze paragraaf bedoelde kennisgeving vrijgesteld : a) wanneer, met name voor statistische doeleinden of voor historisch of wetenschappelijk onderzoek of voor bevolkingsonderzoek met het oog op de bescherming en de bevordering van de volksgezondheid, de kennisgeving aan de betrokkene onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost;b) wanneer de registratie of de verstrekking van de persoonsgegevens verricht wordt met het oog op de toepassing van een bepaling voorgeschreven door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de voorwaarden voor de toepassing van het vorige lid.

Indien de eerste mededeling van de gegevens geschiedde vóór de inwerkingtreding van deze bepaling, moet de mededeling van de informatie, in afwijking van het eerste lid, uiterlijk geschieden binnen een termijn van 3 jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze bepaling. De informatie moet evenwel niet worden meegedeeld indien de verantwoordelijke voor de verwerking was vrijgesteld van de verplichting om de betrokkene in kennis te stellen van de registratie van de gegevens krachtens de wettelijke en reglementaire bepalingen van toepassing op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze bepaling ».

B.4.2. Bij artikel 3, §§ 3 tot 6, van dezelfde wet worden bepaalde categorieën van personen of instellingen vrijgesteld van de bij het voormelde artikel 9 opgelegde verplichtingen. Het bepaalt : « § 3. [...] b) Artikel 9, § 1, is niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden wanneer de toepassing ervan de verzameling van gegevens bij de betrokken persoon in het gedrang zou brengen. Artikel 9, § 2, is niet van toepassing op verwerkingen van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden wanneer de toepassing ervan tot één of meer van de volgende gevolgen zou leiden : - door de toepassing wordt de verzameling van gegevens in het gedrang gebracht; - door de toepassing wordt een voorgenomen publicatie in het gedrang gebracht; - de toepassing zou aanwijzingen verschaffen over de bronnen van informatie. [...] § 4. De artikelen 6 tot 10, 12, 14, 15, 17, 17bis, eerste lid, 18, 20 en 31, §§ 1 tot 3, zijn niet van toepassing op de verwerkingen van persoonsgegevens door de Veiligheid van de Staat, door de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht, door de overheden bedoeld in de artikelen 15, 22ter en 22quinquies van de wet van 11 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/1998 pub. 07/05/1999 numac 1999007004 bron ministerie van landsverdediging Wet betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen type wet prom. 11/12/1998 pub. 07/05/1999 numac 1999007003 bron ministerie van landsverdediging Wet tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen sluiten betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen en het beroepsorgaan opgericht bij wet van 11 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/1998 pub. 07/05/1999 numac 1999007004 bron ministerie van landsverdediging Wet betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen type wet prom. 11/12/1998 pub. 07/05/1999 numac 1999007003 bron ministerie van landsverdediging Wet tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen sluiten tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, door de veiligheidsofficieren en door het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten en de Dienst Enquêtes ervan, en door het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse indien die verwerkingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun opdrachten. § 5. De artikelen 9, 10, § 1, en 12 zijn niet van toepassing : 1° op de verwerkingen van persoonsgegevens beheerd door openbare overheden met het oog op de uitoefening van hun opdrachten van gerechtelijke politie;2° op de verwerkingen van persoonsgegevens beheerd door de politiediensten bedoeld in artikel 3 van de wet van 18 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/07/1991 pub. 04/04/2018 numac 2018030682 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, met het oog op de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke politie;3° op de verwerkingen van persoonsgegevens beheerd, met het oog op de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke politie, door andere openbare overheden die aangewezen zijn bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;4° op de verwerkingen van persoonsgegevens die noodzakelijk zijn geworden ten gevolge van de toepassing van de wet van 11 januari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/01/1993 pub. 27/06/2012 numac 2012000391 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 11/01/1993 pub. 29/07/2013 numac 2013000488 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld;5° op de verwerking van persoonsgegevens beheerd door het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en de Dienst Enquêtes ervan met het oog op de uitoefening van hun wettelijke opdrachten. § 6. De artikelen 6, 8, 9, 10, § 1, en 12 zijn niet van toepassing na een machtiging door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, op de verwerkingen beheerd door het Europees Centrum voor vermiste en seksueel uitgebuite kinderen, hierna genoemd ' het Centrum ', instelling van openbaar nut die is opgericht bij akte van 25 juni 1997 en erkend bij koninklijk besluit van 10 juli 1997Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 10/07/1997 pub. 19/09/1997 numac 1997016201 bron ministerie van middenstand en landbouw Koninklijk besluit tot vaststelling van de samenstelling van de Wetenschappelijke Raad van het Centrum voor landbouwkundig onderzoek-Gent type koninklijk besluit prom. 10/07/1997 pub. 19/09/1997 numac 1997016202 bron ministerie van middenstand en landbouw Koninklijk besluit tot vaststelling van de samenstelling van de Wetenschappelijke Raad van het Centrum voor landbouwkundig onderzoek-Gembloux type koninklijk besluit prom. 10/07/1997 pub. 02/09/1997 numac 1997002068 bron ministerie van ambtenarenzaken Koninklijk besluit houdende diverse bepalingen betreffende de reorganisatie van het Ministerie van Ambtenarenzaken type koninklijk besluit prom. 10/07/1997 pub. 19/09/1997 numac 1997016200 bron ministerie van middenstand en landbouw Koninklijk besluit tot vaststelling van de samenstelling van de Wetenschappelijke Raad van het Centrum voor onderzoek in diergeneeskunde en agrochemie type koninklijk besluit prom. 10/07/1997 pub. 19/09/1997 numac 1997016203 bron ministerie van middenstand en landbouw Koninklijk besluit tot vaststelling van de samenstelling van de Wetenschappelijke Raad van het Centrum voor Landbouweconomie sluiten voor de ontvangst, de overzending aan de gerechtelijke overheid en de opvolging van gegevens betreffende personen die ervan verdacht worden in een bepaald dossier van vermissing of seksuele uitbuiting, een misdaad of wanbedrijf te hebben begaan. Dit besluit bepaalt de duur en de voorwaarden van de machtiging na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Het Centrum kan geen bestand houden betreffende personen die ervan verdacht worden een misdaad of wanbedrijf te hebben begaan of van veroordeelde personen.

De raad van beheer van het Centrum wijst onder de personeelsleden van het Centrum een aangestelde voor de gegevensverwerking aan die kennis heeft van het beheer en de bescherming van persoonsgegevens. De uitoefening van zijn taken mag voor de aangestelde geen nadelen ten gevolge hebben. Hij mag in het bijzonder, niet ontslagen of als aangestelde vervangen worden wegens de uitoefening van de taken die hem zijn toevertrouwd. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de taken van de aangestelde en de wijze waarop deze worden uitgevoerd, alsmede de wijze waarop het Centrum verslag dient uit te brengen aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer over de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de verleende machtiging.

De personeelsleden en degenen die voor het Centrum persoonsgegevens verwerken, zijn tot geheimhouding verplicht.

Elke schending van die geheimhoudingsplicht wordt gestraft overeenkomstig het bepaalde in artikel 458 van het Strafwetboek.

In het raam van zijn ondersteunende taken inzake de opsporing van de als vermist of ontvoerd opgegeven kinderen, kan het Centrum alleen telefoongesprekken opnemen wanneer de oproeper hierover geïnformeerd wordt en voor zover hij zich daartegen niet heeft verzet ».

B.5. De Ministerraad betwist het belang van de verzoekende partijen om in rechte op te treden omdat zij niet aan de hand van concrete elementen zouden aantonen dat hun situatie rechtstreeks wordt geraakt door de bestreden bepalingen.

Hij merkt eveneens op dat de verzoekende partijen, in het enige middel dat zij ter ondersteuning van hun verzoekschrift aanvoeren, alleen een verschil in behandeling aanklagen tussen de publiekrechtelijke beroepsorganisaties, waartoe het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars (in het kort : BIV) behoort, en de categorieën van personen die de in artikel 3 van de wet van 8 december 1992 bepaalde uitzondering genieten. Het onderwerp van het beroep zou derhalve volkomen losstaan van de tweede verzoekende partij.

Ten slotte voert de Ministerraad aan dat het onderwerp van het beroep verschilt van dat van de prejudiciële vraag die het Hof heeft beslecht bij zijn arrest nr. 59/2014, zodat niet zou kunnen worden besloten tot de schending van de in het middel beoogde bepalingen.

B.6.1. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

Het bij artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten vereiste belang verschilt niet van het belang dat bij artikel 2 van dezelfde wet is vereist.

B.6.2. Het BIV, eerste verzoekende partij, verantwoordt zijn belang om in rechte op te treden door het feit dat de bestreden bepalingen de uitvoering in het gedrang kunnen brengen van zijn wettelijke opdracht die erin bestaat toe te zien op de naleving van de regels betreffende de toegang tot en de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar en in rechte op te treden teneinde met name een einde te maken aan misdrijven of van met de reglementering strijdige praktijken, zoals voorgeschreven bij artikel 8, § 1, derde lid, 1°, van de kaderwet betreffende de dienstverlenende intellectuele beroepen, gecodificeerd bij het koninklijk besluit van 3 augustus 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 03/08/2007 pub. 18/09/2007 numac 2007011412 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit tot codificatie van de kaderwetten betreffende de dienstverlenende intellectuele beroepen sluiten.

Het BIV preciseert dat het, in het kader van zijn opdrachten, zowel zelf als via privédetectives ertoe wordt gebracht gegevens te verzamelen en te verwerken betreffende personen die zijn betrokken bij de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar, ofwel rechtstreeks bij de betrokkene, ofwel indirect, met name bij derden.

De tweede verzoekende partij is een privédetective. Hij geeft aan dat hij in opdracht van het BIV persoonsgegevens verzamelt over personen die optreden als vastgoedmakelaar.

B.6.3. Niet het middel dat de verzoekende partijen ter ondersteuning van hun verzoekschrift aanvoeren, zoals de Ministerraad lijkt te veronderstellen, maar de bestreden bepalingen zelf vormen het onderwerp van het beroep tot vernietiging. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, tonen de verzoekende partijen voldoende aan dat hun situatie door de bestreden bepalingen kan worden geraakt.

B.7. Het enig middel wordt afgeleid uit de schending, door de bestreden bepalingen, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 1 van het Twaalfde Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De bestreden bepalingen zouden aldus een discriminerend verschil in behandeling invoeren tussen, enerzijds, de personen die een journalistieke, artistieke of literaire activiteit uitoefenen, zoals bedoeld in paragraaf 3, de overheidsdiensten die bevoegd zijn inzake politie en veiligheid bedoeld in de paragrafen 4 en 5, en het Europees Centrum voor vermiste en seksueel uitgebuite kinderen, beoogd in paragraaf 6, en, anderzijds, de publiekrechtelijke beroepsorganisaties die bij de wet ermee zijn belast onderzoek te verrichten naar schendingen van de beroepscode van een gereglementeerd beroep, zoals het BIV, in zoverre alleen de eerstgenoemde categorie van personen een uitzondering geniet op de in artikel 9 van de wet van 8 december 1992 opgelegde verplichting om de betrokkene te informeren.

Nu het beroep is ingediend op grond van artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof en bijgevolg moet worden gelezen in het licht van het arrest nr. 59/2014 waarop het is gesteund, moet het middel worden begrepen dat het niet alleen de uitsluiting van de betrokken beroepsorganisatie viseert maar ook - en in de eerste plaats - de voor die organisatie handelende privédetectives.

B.8.1. Door het aannemen van het voormelde artikel 4, tweede lid, heeft de bijzondere wetgever willen beletten dat bepalingen in de rechtsorde behouden blijven wanneer het Hof op prejudiciële vraag heeft verklaard dat zij strijdig zijn met de regels die het Hof moet doen naleven (zie Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-897/1, p. 6).

B.8.2. Uitspraak doende over een beroep tot vernietiging dat is ingesteld op grond van artikel 4, tweede lid, kan het Hof dus ertoe worden gebracht de bestreden norm te vernietigen in zoverre het vooraf de ongrondwettigheid heeft vastgesteld in het prejudiciële contentieux.

B.9. Bij zijn arrest nr. 59/2014 heeft het Hof besloten tot de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door artikel 9 van de bestreden wet, in zoverre het zonder meer van toepassing is op de activiteit van een privédetective die ertoe is gemachtigd zijn activiteiten uit te oefenen ten behoeve van publiekrechtelijke rechtspersonen en die optreedt voor een publiekrechtelijke beroepsorganisatie die bij de wet ermee is belast onderzoek te verrichten naar schendingen van de beroepscode van een gereglementeerd beroep. Het Hof heeft zijn beslissing doen steunen op de volgende motieven : « B.4.2. Nu het Hof van Justitie in het voormelde arrest oordeelt dat de activiteit van een privédetective die voor een publiekrechtelijke beroepsorganisatie met een wettelijke controleopdracht onderzoek verricht naar schendingen van de beroepscode van een gereglementeerd beroep, in casu het beroep van vastgoedmakelaar, valt onder de uitzondering van artikel 13, lid 1, onder d), van de richtlijn 95/46/EG, en gelet op de feiten van de zaak voor de verwijzende rechter, beperkt het Hof zijn onderzoek tot die hypothese.

B.4.3. Het Hof van Justitie heeft tevens geoordeeld dat artikel 13, lid 1, van de richtlijn 95/46/EG aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten niet verplicht zijn, maar wel de mogelijkheid hebben, om een of meerdere van de in die bepaling opgenomen uitzonderingen op de verplichting om de betrokkenen over de verwerking van hun persoonsgegevens te informeren, in hun nationale recht om te zetten.

B.4.4. Het staat aan het Hof erop toe te zien dat de regels die de wetgever aanneemt wanneer hij facultatieve bepalingen van het recht van de Europese Unie al dan niet omzet, niet ertoe leiden verschillen in behandeling in het leven te roepen die niet redelijk verantwoord zouden zijn.

Bijgevolg moet het Hof nagaan of de wetgever de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in acht heeft genomen door de in artikel 13, lid 1, onder d), van de richtlijn bedoelde uitzondering niet over te nemen in de federale wetgeving wat betreft privédetectives die ertoe zijn gemachtigd hun activiteiten uit te oefenen ten behoeve van publiekrechtelijke rechtspersonen overeenkomstig artikel 13 van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective en die optreden voor een publiekrechtelijke beroepsorganisatie die bij de wet ermee is belast onderzoek te verrichten naar schendingen van de beroepscode van een gereglementeerd beroep.

B.4.5. Luidens artikel 13, lid 1, onder d), van de richtlijn 95/46/EG kunnen de lidstaten wettelijke maatregelen nemen ter beperking van de reikwijdte van de in artikel 6, lid 1, artikel 10, artikel 11, lid 1, artikel 12 en artikel 21 bedoelde rechten en plichten indien dit noodzakelijk is ter vrijwaring van onder meer het voorkomen, het onderzoeken, opsporen en vervolgen van schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen. Die beperking betreft derhalve onder meer de informatieverstrekking in geval van verkrijging van gegevens bij de betrokkene (artikel 10) en de informatieverstrekking aan de betrokkene wanneer de gegevens niet bij de betrokkene zijn verkregen (artikel 11, lid 1).

B.4.6. Artikel 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens zet beide informatieverplichtingen om in de federale wetgeving. Er dient evenwel te worden opgemerkt dat, anders dan artikel 10 van de richtlijn, het ogenblik waarop de informatie aan de betrokkene moet worden verstrekt indien de persoonsgegevens bij hemzelf worden verkregen, gepreciseerd wordt, namelijk ' uiterlijk op het moment dat de gegevens worden verkregen ' (artikel 9, § 1), terwijl wanneer het gaat over gegevens die niet bij de betrokkene zijn verkregen, de informatieverstrekking, net zoals bepaald is in artikel 11, lid 1, van de richtlijn, moet geschieden ' op het moment van de registratie van de gegevens of wanneer mededeling van de gegevens aan een derde wordt overwogen, uiterlijk op het moment van de eerste mededeling van de gegevens ' (artikel 9, § 2).

Artikel 3 van dezelfde wet voorziet, gebruikmakend van de mogelijkheden bepaald in artikel 13, lid 1, van de richtlijn 95/46/EG, in diverse uitzonderingen op de voorschriften van artikel 9, inzonderheid voor wat betreft : de verwerkingen van persoonsgegevens door de Veiligheid van de Staat, door de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht en diverse andere overheden indien die verwerkingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun opdrachten ( § 4); de verwerkingen van persoonsgegevens beheerd door openbare overheden met het oog op de uitoefening van hun opdrachten van gerechtelijke politie; de verwerkingen van persoonsgegevens beheerd door de politiediensten met het oog op de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke politie; de verwerkingen van persoonsgegevens beheerd, met het oog op de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke politie, door andere openbare overheden die aangewezen zijn bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; de verwerkingen van persoonsgegevens die noodzakelijk zijn geworden ten gevolge van de toepassing van de wet van 11 januari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/01/1993 pub. 27/06/2012 numac 2012000391 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 11/01/1993 pub. 29/07/2013 numac 2013000488 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten ' tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ' en de verwerking van persoonsgegevens beheerd door het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en de Dienst Enquêtes ervan met het oog op de uitoefening van hun wettelijke opdrachten ( § 5); en bepaalde verwerkingen beheerd door het Europees Centrum voor vermiste en seksueel uitgebuite kinderen ( § 6).

B.4.7. Uit de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepalingen blijkt niet welke redenen de wetgever ertoe hebben aangezet in voormelde uitzonderingen te voorzien, doch geen vergelijkbare uitzondering toe te kennen aan de in B.4.2 en B.4.4 beoogde privédetectives.

Zoals het BIV opmerkt, brengt de in artikel 9, § 1, opgenomen onmiddellijke informatieplicht, indien de persoonsgegevens bij de betrokkene zelf worden verkregen, met zich mee dat zijn wettelijke controleopdracht ernstig bemoeilijkt, zo niet onmogelijk wordt gemaakt, inzonderheid wanneer privédetectives opdrachten als bedoeld in B.4.2 en B.4.4 uitvoeren.

Die vaststelling wordt niet ontkracht in zoverre de verplichtingen opgelegd bij artikel 9 van de in het geding zijnde wet zouden wegen op de ' verantwoordelijke voor de verwerking ', die in artikel 1, § 4, van die wet wordt gedefinieerd als ' de [...] persoon [...] die [...] het doel en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens bepaalt ', en niet op de ' verwerker ', die in paragraaf 5 van dezelfde bepaling wordt gedefinieerd als ' de [...] persoon [...] die ten behoeve van de voor de verwerking verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, met uitsluiting van de personen die onder rechtstreeks gezag van de verantwoordelijke voor de verwerking gemachtigd zijn om de gegevens te verwerken '. Die definities, zoals zij zijn becommentarieerd in de parlementaire voorbereiding (Parl.

St., Kamer, 1997-1998, nr. 1566/1, p. 15, en nr. 1566/10, p. 10), alsook de bij artikel 8, § 1, van de wet van 19 juli 1991 aan de privédetective opgelegde verplichting om met de opdrachtgever een voorafgaande schriftelijke overeenkomst te sluiten die een nauwkeurige omschrijving bevat van de opdracht waarmee de eerstgenoemde wordt belast, maken het mogelijk ervan uit te gaan dat de bij het voormelde artikel 9 bepaalde informatieverplichting, naar gelang van de nauwkeurigheid van de bewoordingen van die overeenkomst, kan wegen op de opdrachtgever, verantwoordelijke voor de verwerking, veeleer dan op de privédetective, verwerker.

De voormelde vaststelling wordt evenmin ontkracht wanneer artikel 9, § 2, in die zin wordt geïnterpreteerd dat wanneer de gegevens niet zijn verkregen bij de betrokkene, die bepaling de verantwoordelijke voor de verwerking toelaat de betrokkene pas in te lichten op het ogenblik waarop de gegevens door die verantwoordelijke voor de verwerking worden geregistreerd of, in voorkomend geval, aan een derde worden medegedeeld, nu daarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar gelang van het resultaat van het onderzoek.

B.5. Binnen de in B.4.2 en B.4.4 vermelde perken dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord ».

B.10. Weliswaar heeft het Hof zijn onderzoek in het arrest nr. 59/2014 beperkt tot de situatie van de privédetectives, maar de conclusie van dat onderzoek geldt op dezelfde wijze voor de situatie van de beroepsorganisatie waarvoor die privédetectives optreden. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2013 (C-473/12), waarnaar het arrest nr. 59/2014 verwijst en waarmee het Hof van Justitie heeft geantwoord op prejudiciële vragen van het Hof, blijkt dat beide situaties niet van elkaar zijn te onderscheiden : « 41. In de eerste plaats moet de uitzondering van artikel 13, lid 1, sub d, van deze richtlijn worden onderzocht en worden nagegaan of zij van toepassing is op de activiteit van een privédetective die optreedt voor rekening van een organisatie als het BIV. 42. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat in België het beroep van vastgoedmakelaar is gereglementeerd en dat het BIV een beroepsorganisatie is die tot taak heeft, erop toe te zien dat de betrokken regeling wordt geëerbiedigd door schendingen van deze regeling te onderzoeken en aan te geven.43. Vastgesteld moet worden dat de activiteit van een organisatie als het BIV overeenstemt met de situatie bedoeld in de uitzondering van artikel 13, lid 1, sub d, van richtlijn 95/46 en bijgevolg daaronder kan vallen.44. Richtlijn 95/46 preciseert niet op welke wijze het onderzoek en de opsporing van schendingen van de regeling dient te gebeuren, zodat moet worden vastgesteld dat deze richtlijn niet eraan in de weg staat dat een dergelijke beroepsorganisatie, om haar opdracht uit te voeren, een beroep doet op gespecialiseerde onderzoekers, zoals privédetectives die met dit onderzoek en deze opsporing zijn belast.45. Daaruit volgt dat, wanneer een lidstaat ervoor heeft gekozen om de uitzondering van dat artikel 13, lid 1, sub d, in zijn recht om te zetten, de betrokken beroepsorganisatie en de voor die organisatie handelende privédetectives zich dus op die uitzondering kunnen beroepen en niet zijn onderworpen aan de in de artikelen 10 en 11 van richtlijn 95/46 opgenomen verplichting om de betrokkene te informeren ». B.11. Het middel is gegrond in zoverre artikel 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens zonder meer van toepassing is op de publiekrechtelijke beroepsorganisatie die bij de wet ermee is belast onderzoek te verrichten naar schendingen van de beroepscode van een gereglementeerd beroep en op de activiteit van een privédetective die ertoe is gemachtigd voor de betrokken beroepsorganisatie op te treden overeenkomstig artikel 13 van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective. Die situaties vallen bijgevolg buiten het toepassingsgebied van artikel 9 van de wet van 8 december 1992, in afwachting van de uitdrukkelijke uitbreiding, door de wetgever, van de vrijstellingen waarin artikel 3 van dezelfde wet voorziet.

Om die redenen, het Hof vernietigt artikel 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens in zoverre het zonder meer van toepassing is op de publiekrechtelijke beroepsorganisatie die bij de wet ermee is belast onderzoek te verrichten naar schendingen van de beroepscode van een gereglementeerd beroep en op de activiteit van een privédetective die ertoe is gemachtigd voor de betrokken beroepsorganisatie op te treden overeenkomstig artikel 13 van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 25 februari 2016.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels

^