Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 29 maart 2017

Uittreksel uit arrest nr. 9/2017 van 25 januari 2017 Rolnummer 6356 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 7, § 14, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoe Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2017201253
pub.
29/03/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 9/2017 van 25 januari 2017 Rolnummer 6356 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 7, § 14, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944Relevante gevonden documenten type besluitwet prom. 28/12/1944 pub. 01/12/2009 numac 2009000782 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Besluit-wet betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij artikel 114 van de programmawet van 2 augustus 2002, gesteld door de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 9 februari 2016 in zake Yasmine Isanja Sewolo tegen de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 februari 2016, heeft de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 7, § 14, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944Relevante gevonden documenten type besluitwet prom. 28/12/1944 pub. 01/12/2009 numac 2009000782 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Besluit-wet betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij artikel 114 van de programmawet van 2 augustus 2012 [lees : 2002], dat een wettelijke grondslag aan artikel 43, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 06/11/2020 numac 2020015855 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel V type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 05/11/2018 numac 2018014576 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel I type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 14/12/2020 numac 2020043849 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel VI type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 04/11/2021 numac 2021033562 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel VIII type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 24/05/2019 numac 2019012364 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel II sluiten houdende de werkloosheidsreglementering heeft gegeven, de artikelen 10, 11, 16, 23 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, in zoverre die bepaling enkel aan de vreemdelingen een aanvullende voorwaarde oplegt, namelijk dat het recht op uitkeringen ingevolge de beëindiging van studies enkel binnen de grenzen van een bilaterale of internationale overeenkomst geldt, terwijl die vreemdelingen daarenboven alle andere voorwaarden voor de toekenning van de inschakelingsuitkeringen vervullen die van dien aard zijn dat zij hun werkelijke banden met België aantonen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 7, § 14, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944Relevante gevonden documenten type besluitwet prom. 28/12/1944 pub. 01/12/2009 numac 2009000782 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Besluit-wet betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals ingevoegd bij artikel 114 van de programmawet van 2 augustus 2002, dat luidt : « Deze paragraaf betreft de wachttijdvoorwaarden voor de toekenning van het recht op uitkeringen bedoeld in § 1, derde lid, i, m, o en p, in hoofde van de vreemde of staatloze werknemer. [...] Het recht op uitkeringen ingevolge de beëindiging van studies geldt in hoofde van de vreemde of staatloze werknemer enkel binnen de grenzen van een bilaterale of een internationale overeenkomst. Dit recht geldt eveneens voor de onderdanen van de landen opgesomd in de wet van 13 december 1976 houdende goedkeuring van de bilaterale akkoorden betreffende de tewerkstelling in België van buitenlandse werknemers ».

Artikel 7, § 1septies, tweede lid, 2°, van de besluitwet, zoals ingevoegd bij artikel 35 van de wet van 25 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/04/2014 pub. 06/06/2014 numac 2014203619 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zekerheid type wet prom. 25/04/2014 pub. 14/05/2014 numac 2014009199 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende Justitie sluiten houdende diverse bepalingen inzake sociale zekerheid (Belgisch Staatsblad, 6 juni 2014, in werking getreden op 16 juni 2014), bepaalt dat de Koning kan vaststellen onder welke voorwaarden en nadere regels een werknemer de verzekering op basis van zijn studie kan genieten, terwijl hij niet voldoet aan de voorwaarde het vereiste aantal arbeids- of gelijkgestelde dagen te hebben gewerkt.

B.1.2. De in het geding zijnde bepaling verleent een wettelijke grondslag aan artikel 43 van het koninklijk besluit van 25 november 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 06/11/2020 numac 2020015855 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel V type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 05/11/2018 numac 2018014576 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel I type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 14/12/2020 numac 2020043849 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel VI type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 04/11/2021 numac 2021033562 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel VIII type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 24/05/2019 numac 2019012364 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel II sluiten houdende de werkloosheidsreglementering, dat bepaalt : « § 1. Onverminderd de voorgaande bepalingen wordt de vreemde of staatloze werknemer slechts toegelaten tot het recht op uitkeringen indien hij voldoet aan de wetgeving die betrekking heeft op de vreemdelingen en op deze die betrekking heeft op de tewerkstelling van vreemde arbeidskrachten.

De in België verrichte arbeid komt slechts in aanmerking indien hij verricht werd overeenkomstig de wetgeving die betrekking heeft op de tewerkstelling van vreemde arbeidskrachten.

De artikelen 35, 36, 37, § 2 en 38, § 2, zijn slechts toepasselijk binnen de grenzen van een internationale overeenkomst. Nochtans zijn de artikelen 35 en 36 eveneens van toepassing op de onderdanen van de landen opgesomd in de wet van 13 december 1976 houdende goedkeuring van de bilaterale akkoorden betreffende de tewerkstelling in België van buitenlandse werknemers. [...] ».

B.1.3. In de parlementaire voorbereiding werd de invoering van het vermelde artikel 7, § 14, als volgt verantwoord : « [Het betreft] een bepaling die de bestaande regelgeving inzake het recht op werkloosheidsuitkeringen op grond van arbeidsprestaties [...] in hoofde van werknemers van vreemde nationaliteit, ongewijzigd overneemt. [...] Er wordt voorgesteld de betreffende bepalingen op te nemen in een wet in de formele zin van het woord, aangezien bepaalde rechtspraak oordeelt dat de Koning in casu niet de bevoegdheid bezit om afwijkende bepalingen uit te vaardigen ten aanzien van personen van vreemde nationaliteit. Zo oordeelde recent het Hof van Cassatie in een arrest van 25 maart 2002. [...] Het amendement beoogt dus de huidige regeling bij koninklijk besluit om te zetten in een wet en brengt dus geen wijziging aan in de rechten en plichten van de werknemer zelf » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1823/003, pp. 6-7).

B.2. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 7, § 14, vierde lid, van de voormelde besluitwet met de artikelen 10, 11, 16, 23 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van dat Verdrag.

In de prejudiciële vraag worden de Belgische en buitenlandse gerechtigden op een inschakelingsuitkering vergeleken met de vreemdelingen die onderdanen zijn van landen waarmee België geen internationale overeenkomst van sociale zekerheid heeft gesloten of die niet tot de categorie van de bevoorrechte vreemdelingen behoren, aangezien die laatsten die uitkering niet genieten, ook al vervullen zij alle andere voorwaarden voor de toekenning ervan.

Volgens de verwijzende rechter is het verschil in behandeling uitsluitend gebaseerd op de nationaliteitsvoorwaarde, bij gebrek aan enige overweging die de weigering zou kunnen verantwoorden.

Uit de motivering van het verwijzingsvonnis blijkt dat de eiseres voor de verwijzende rechter, die een inschakelingsuitkering wenst te krijgen, maatschappelijke dienstverlening geniet die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (hierna : OCMW) is toegekend.

Het Hof beperkt het onderzoek van de prejudiciële vraag tot het geschil zoals het aan de verwijzende rechter is voorgelegd.

B.3.1. Artikel 191 van de Grondwet bepaalt : « Iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, geniet de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen ».

B.3.2. Op grond van die bepaling kan een verschil in behandeling dat een vreemdeling benadeelt alleen bij een wetskrachtige norm worden ingevoerd. Die bepaling heeft niet tot doel de wetgever ertoe te machtigen, wanneer hij een dergelijk verschil in het leven roept, zich eraan te onttrekken de in de Grondwet verankerde fundamentele beginselen in acht te nemen. Uit artikel 191 vloeit dus niet voort dat de wetgever, wanneer hij een verschil in behandeling ten nadele van vreemdelingen invoert, niet erover moet waken dat dit verschil niet discriminerend is, ongeacht de aard van de in het geding zijnde beginselen.

B.4. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : [...] 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand; [...] ».

B.5.1. Tot de rechten en vrijheden die door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden gewaarborgd, behoren de rechten en vrijheden die voortvloeien uit internationale verdragsbepalingen die België binden.

Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.

De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».

Artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Het genot van de rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, is verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status ».

B.5.2. Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bevat weliswaar geen recht om sociale prestaties van welke aard ook te ontvangen, maar wanneer een Staat in een sociale prestatie voorziet, dient hij dat te doen op een wijze die verenigbaar is met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EHRM, grote kamer, beslissing, 6 juli 2005, Stec e.a. t. Verenigd Koninkrijk, § 55).

Dezelfde waarborg vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.5.3. In navolging van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, wat het voormelde artikel 14 betreft (zie o.a. EHRM, 30 september 2003, Koua Poirrez t. Frankrijk, § 46), heeft het Hof geoordeeld, wat de voormelde artikelen 10 en 11 van de Grondwet betreft, dat enkel zeer sterke overwegingen een verschil in behandeling kunnen verantwoorden dat uitsluitend op de nationaliteit berust (zie o.a. arrest nr. 12/2013 van 21 februari 2013, B.11, en arrest nr. 82/2016 van 2 juni 2016, B.5.3).

De wetgever beschikt bij het bepalen van zijn beleid in sociaaleconomische aangelegenheden over een ruime beoordelingsbevoegdheid (EHRM, grote kamer, 18 februari 2009, Andrejeva t. Letland, § 83), wat met name het geval is wanneer het gaat om het beleid inzake inschakelingsuitkeringen die met overheidsfondsen worden gefinancierd.

B.5.4. Bij haar arrest Carson en anderen t. Verenigd Koninkrijk van 16 maart 2010 heeft de grote kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat de ontstentenis van het recht op verhoging van de pensioenen voor de gepensioneerden die verblijven in landen die geen wederkerigheidsakkoorden met het Verenigd Koninkrijk hebben gesloten, artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in samenhang gelezen met artikel 14 van dat Verdrag, niet schendt. Uit het arrest blijkt dat de lidstaten te dezen over een grote appreciatiemarge beschikken en dat het belang voor de Staten om in deze aangelegenheid wederkerigheidsakkoorden te sluiten, wordt erkend. Het feit dat een Staat een dergelijk akkoord met een land heeft gesloten, kan voor die Staat geen verplichting in het leven roepen om dezelfde voordelen inzake sociale zekerheid toe te kennen aan personen die in andere landen wonen (EHRM, grote kamer, Carson e.a. t. Verenigd Koninkrijk, §§ 88-90).

B.5.5. Het Hof dient evenwel te onderzoeken of de in het geding zijnde bepaling pertinent is in het licht van het nagestreefde doel en of zij geen onevenredige gevolgen heeft voor een bepaalde categorie van personen. Van discriminatie zou derhalve slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van de regels inzake inschakelingsuitkeringen een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.6.1. Krachtens artikel 7, § 14, vierde lid, van de in het geding zijnde besluitwet van 28 december 1944Relevante gevonden documenten type besluitwet prom. 28/12/1944 pub. 01/12/2009 numac 2009000782 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Besluit-wet betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten wordt de inschakelingsuitkering enkel aan een vreemdeling betaald indien hij de nationaliteit heeft van een land waarmee België een wederkerigheidsovereenkomst heeft gesloten, indien hij een erkende vluchteling is of indien hij behoort tot de onderdanen van de landen die zijn opgesomd in de wet van 13 december 1976 houdende goedkeuring van de bilaterale akkoorden betreffende de tewerkstelling in België van buitenlandse werknemers.

B.6.2. De eigen finaliteit van de werkloosheidswetgeving belet niet dat de wetgever vanuit een bezorgdheid om het socialezekerheidssysteem rechtvaardig en betaalbaar te houden, daarin in het bijzonder met betrekking tot de inschakelingsuitkeringen in afwijkingen mag voorzien.

In tegenstelling tot de werkloosheidsuitkeringen, die een vervangingsinkomen vormen, zijn de inschakelingsuitkeringen immers bestemd om een tijdelijk inkomen toe te kennen aan gerechtigden die nooit hebben gewerkt of die onvoldoende hebben gewerkt. Bovendien wijkt de toekenning van inschakelingsuitkeringen af van het verzekeringsbeginsel waarop de werkloosheidsverzekering steunt, aangezien de inschakelingsuitkeringen worden gestort aan rechthebbende jongeren die nooit hebben bijgedragen of onvoldoende hebben bijgedragen aan de sociale zekerheid van de werknemers.

B.6.3. Wat betreft de uitsluiting van het voordeel van de inschakelingsuitkeringen voor de vreemdelingen die zich niet in een van de in B.1.1 vermelde voorwaarden bevinden, is in een dergelijke uitsluiting voorzien bij artikel 68 van het Verdrag nr. 102 van de Internationale Arbeidsorganisatie (hierna : IAO-Verdrag) van 1952 betreffende de sociale zekerheid, dat bepaalt : « 1. De verblijvende personen die geen onderdanen zijn moeten dezelfde rechten hebben als de verblijvende personen die onderdanen zijn. Wat de uitkeringen of de gedeelten van uitkeringen aangaat welke uitsluitend of overwegend door openbare fondsen worden gefinancierd en wat de overgangsstelsels aangaat, mogen er evenwel bijzondere bepalingen ten opzichte van de niet-onderdanen en ten opzichte van de onderdanen die buiten het grondgebied van het Lid geboren zijn, voorgeschreven worden. 2. In de stelsels van sociale zekerheid waarvoor er bijdragen moeten betaald worden en waarvan de bescherming op de loonarbeiders van toepassing is, moeten de beschermde personen die onderdanen zijn van een ander Lid dat de verplichtingen aanvaard heeft welke voortvloeien uit het overeenstemmend Deel van het Verdrag, ten opzichte van dit Deel, dezelfde rechten hebben als de onderdanen van het betrokken Lid. De toepassing van deze paragraaf zal evenwel kunnen afhangen van het bestaan van een bilateraal of multilateraal akkoord waarbij een wederkerigheid voorzien wordt ».

Artikel 69 van hetzelfde Verdrag bepaalt bovendien : « Een verstrekking waarop een beschermde persoon zou recht hebben gehad in toepassing van om het even welke der Delen II tot X van dit Verdrag, kan geschorst worden in een mate welke kan voorgeschreven worden : [...]; b) zolang er in het onderhoud van de betrokkene voorzien wordt met openbare fondsen of ten koste van een instelling of van een dienst voor sociale zekerheid;zo de verstrekking de kosten van dit onderhoud te boven gaat, moet het verschil toegekend worden aan de personen die ten laste van de gerechtigde zijn; [...] ».

B.6.4. Ten aanzien van het door de wetgever nagestreefde doel is het verschil in behandeling redelijk verantwoord en heeft het geen onevenredige gevolgen aangezien de eiseres voor de verwijzende rechter, die de inschakelingsuitkering te dezen niet kan genieten, de door het OCMW toegekende maatschappelijke dienstverlening geniet, een verstrekking die onder het toepassingsgebied van het voormelde artikel 69, b), van het IAO-Verdrag valt.

B.6.5. Ten slotte, rekening houdend met die elementen en met de financiële kosten van de inschakelingsuitkering, is het niet zonder redelijke verantwoording het voordeel daarvan uitsluitend te hebben voorbehouden aan de eigen onderdanen of aan onderdanen van landen waarmee een wederkerigheidsakkoord is gesloten.

B.7. In zoverre daarin de schending wordt aangevoerd van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van hetzelfde Verdrag, dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van artikel 16 van de Grondwet B.8. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt dat niemand van zijn eigendom kan worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen een billijke en voorafgaande schadeloosstelling.

De onteigening biedt de overheid de mogelijkheid om wegens redenen van algemeen nut de beschikking te krijgen over in beginsel onroerende goederen die niet middels de gewone wijzen van eigendomsoverdracht kunnen worden verworven.

De in het geding zijnde maatregel, in zoverre hij bepaalde categorieën van vreemdelingen weert van het voordeel van de inschakelingsuitkering, is geen eigendomsberoving zoals bedoeld in artikel 16 van de Grondwet.

B.9. Bovendien vloeit uit B.7 voort dat de in het geding zijnde bepaling niet onbestaanbaar is met artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, zodat de prejudiciële vraag in dat opzicht ontkennend dient te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 7, § 14, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944Relevante gevonden documenten type besluitwet prom. 28/12/1944 pub. 01/12/2009 numac 2009000782 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Besluit-wet betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij artikel 114 van de programmawet van 2 augustus 2002, schendt niet de artikelen 10, 11, 16, 23 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 25 januari 2017.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^