Etaamb.openjustice.be
Décision Du Conseil De La Concurrence
publié le 26 juillet 2004

Conseil de la Concurrence Décisions prises durant le premier trimestre de 2004 Beslissing nr. 2004 - C/C-17 van 30 januari 2004 Beslissing nr. 2004 - C/C-18 van 30 januari 2004 Beslissing nr. 2004 - C/C-19 van 19 februari 2004 Bes Beslissing nr. 2004 - C/C-21 van 27 februari 2004 Beslissing nr. 2004 - C/C-22 van 3 maart 2004(...)

source
service public federal economie, p.m.e., classes moyennes et energie
numac
2004011299
pub.
26/07/2004
prom.
--
moniteur
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

SERVICE PUBLIC FEDERAL ECONOMIE, P.M.E., CLASSES MOYENNES ET ENERGIE


Conseil de la Concurrence Décisions prises durant le premier trimestre de 2004 Beslissing nr. 2004 - C/C-17 van 30 januari 2004 Beslissing nr. 2004 - C/C-18 van 30 januari 2004 Beslissing nr. 2004 - C/C-19 van 19 februari 2004 Beslissing nr. 2004 - C/C-20 van 19 februari 2004 Beslissing nr. 2004 - C/C-21 van 27 februari 2004 Beslissing nr. 2004 - C/C-22 van 3 maart 2004 Beslissing nr. 2004 - C/C-23 van 3 maart 2004 Décision n° 2004 - C/C-24 du 4 mars 2004 Décision n° 2004 - E/A-25 du 4 mars 2004 Décision n° 2004 - C/C-26 du 8 mars 2004 Décision n° 2004 - C/C-27 du 9 mars 2004 Beslissing nr. 2004 - C/C-28 van 11 maart 2004 Décision n° 2004 - C/C-29 du 24 mars 2004 Beslissing nr. 2004 - V/M-30 van 25 maart 2004 .

Beslissing nr. 2004 - C/C - 17 van 30 januari 2004 Inzake : NV DE WEIDE BLIK, met zetel te 2860 Sint-Katelijne-Waver, Drevendaal 1, als koper (hierna : "DWB");

NV CARESTEL, met zetel te 9420 Erpe-Mere, Joseph Cardijnstraat 66, als verkoper (hierna : "Carestel");

NV HOT CUISINE, met zetel te 9000 Gent, Akkerhage 3 (hierna : "Hot Cuisine"), en - NV INTERNATIONAL FOOD DEVELOPMENT, met zetel te 9051 Gent, Maaltekouter 3 hierna : "IFD") als doelondernemingen;

Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (WBEM);

Gezien de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (B.S. 11 december 2002, p. 55777);

Gezien de vereenvoudigde aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie, neergelegd op 23 december 2003;

Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever zoals dit op 19 januari 2004 werd opgesteld en betekend aan de Raad;

Gelet op de fax van 19 januari 2004 waarbij de aanmeldende partijen verklaren afstand te doen van hun recht op een formele hoorzitting;

De aanmeldende en betrokken vennootschappen zijn alle ondernemingen in de zin van art. 1 WBEM. DWB en Carestel hebben op 2 december 2003 een overeenkomst ondertekend tot overdracht door Carestel aan DWB van 100 % van de aandelen in Hot Cuisine en IFD. Hierdoor verkrijgt DWB de uitsluitende zeggenschap over de twee doelondernemingen.

Deze operatie is een concentratie in de zin van art. 9§ 1b WBEM, die tijdig werd aangemeld op 23 december 2003 volgens art. 12§ 1 WBEM. Uit de voorgelegde (vertrouwelijke) omzetcijfers van de betrokken ondernemingen blijkt dat de drempels zoals opgelegd conform art. 11§ 1 WBEM worden behaald, zodat de concentratie diende te worden aangemeld.

De aangemelde concentratie valt overeenkomstig art. 33§ 1.1 WBEM binnen het toepassingsgebied van de wet.

De relevante productenmarkten zijn : -de markt van voorbereide maaltijden en van voorbereide maaltijdcomponenten. Naar het type van de voorbereide maaltijd kan een segmentering in koelverse en verse maaltijden gebeuren. Ook kan opgesplitst worden in verkoop aan retail en verkoop aan de food-service sector; - de markt voor afzet van groenten en fruit.

De relevante geografische markt is voor deze markten minstens nationaal, volgens de aanmeldende partijen zelfs Europees.

Uit de vertrouwelijke cijfers en het onderzoek van de Dienst blijkt dat het gezamenlijk marktaandeel van partijen op voormelde markten (zelfs in hun meest restrictieve geografische- en productdefinitie) minder dan 25 % beloopt.

Deze concentratie voldoet aan de criteria voor aanmelding volgens een vereenvoudigde procedure (B.S. 11 december 2002, p. 55777).

Uit het onderzoek van de Dienst kan worden besloten dat huidige concentratie géén machtspositie in het leven roept of versterkt, die tot gevolg heeft dat de daadwerkelijke mededinging op de nationale markt of een wezenlijk deel ervan op een significante wijze wordt belemmerd (art. 10§ 3 WBEM).

Vermits de betrokken ondernemingen samen minder dan 25 % marktaandeel hebben, moet de voorgelegde concentratie worden toegelaten conform art. 33§ 2.1.a WBEM. Om deze redenen De Raad voor de Mededinging Gelet op de art. 2 e.v. van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig art. 54bis WBEM;

Stelt vast dat de betrokken concentratie aanmeldingsplichtig is en conform art. 33 § 1.1 WBEM binnen het toepassingsgebied valt van de wet;

Verklaart de concentratie toelaatbaar conform art. 33§ 2.1.a WBEM;

Aldus uitgesproken op 30 januari 2004 door de Kamer van de Raad voor de Mededinging, samengesteld uit : de heer Frank Deschoolmeester, kamervoorzitter; de heren Peter Poma, Robert Vanosselaer en Eric Mewissen, leden.

Beslissing nr. 2004 - C/C - 18 van 30 januari 2004 Inzake : Benglad Holdings Belgium nv en : Blagden Packaging concern Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (W.B.E.M.).

Gezien de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (B.S. van 11 december 2002, p.55777).

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie op 9 januari 2004.

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging aan het Korps Verslaggevers conform artikel 32 bis § 1 W.B.E.M..

Gezien de stukken van het dossier.

Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever zoals dit op 16 januari 2004 werd opgesteld en overgemaakt aan de Raad voor de Mededinging.

Gezien het schrijven van 19 januari 2004 van meester Th.

Chellingsworth en meester E. Thompson van het kantoor NautaDutilh, te Brussel, de gemeenschappelijke vertegenwoordiger van de aanmeldende partijen, waarbij afstand wordt gedaan van het recht om gehoord te worden.

Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig artikel 54 bis W.B.E.M.. 1. De aanmeldende en betrokken partijen : Als kopers treden op Benglad Holdings Belgium nv, gevestigd te 4040 Herstal, Industriepark Hauts-Sarts en Benglad Holdings (France) S.A.S., gevestigd in Frankrijk, 95580 Andilly.

Deze beide ondernemingen zijn de dochterondernemingen van Alchemy Partners (Guersny) Limited.

Als verkopers treden een twaalftal personen en ondernemingen op die elk al hun aandelen in Blagden Packaging Group nv verkopen aan Benglad Holdings Belgium.

Blagden Packaging Group nv valt momenteel onder de gezamenlijke zeggenschap van Bridgepoint Capital (Nominees) Limited, een investeringsfonds gevestigd te Londen en van CVC European Equity Limited (die het beheer waarneemt over CVC European Equity Partners LP en CVC European Equity Partners (Jersey) LP, beiden gevestigd te Jersey.

De doelonderneming is het gehele Blagden Packaging concern met als moedervennootschap de nv Blagden Packaging Group, gevestigd in België, te 8800 Rumbeke, Schaapbruggestraat 48.

Het Blagden Packaging concern produceert nieuwe stalen vaten en vernieuwt gebruikte stalen vaten en kunststof vaten.

De genoemde vennootschappen zijn ondernemingen in de zin van artikel 1 van de W.B.E.M.. 2. De aangemelde operatie : De aanmelding betreft de verwerving door Alchemy Partners (Guernsey) Limited, via de Belgische dochteronderneming Benglad Holdings Belgium nv van de uitsluitende zeggenschap over alle ondernemingen behorende tot het Blagden Packaging concern. De gemelde operatie is een concentratie in de zin van artikel 9, par.1,b van de W.B.E.M.. 3. De aanmeldingstermijn : De overeenkomst die het voorwerp uitmaakt van de aanmelding werd op 19 december 2003 ondertekend en op 9 januari 2004 aangemeld. De aanmelding van de concentratie moet dan ook conform artikel 12 § 1 van de W.B.E.M. als tijdig beoordeeld worden. 4. De omzetdrempels : De omzet in België van de betrokken ondernemingen overschrijdt de drempels voorzien in artikel 11 § 1 van de W.B.E.M.. 5. De beoordeling : De relevante productmarkt is deze van de industriële verpakkingen. Het is niet noodzakelijk om de relevante markt verder te definiëren vermits in elk geval, ongeacht enige verdere opdeling in marktsegmenten, de overnemer niet actief is op een markt die een horizontale of een verticale relatie heeft tot de markt van de industriële verpakkingen, zodat er geen betrokken markt bestaat.

De relevante geografische markt is België, zijnde de ruimst mogelijke relevante geografische markt in het kader van de Belgische concentratiecontrole.

In de praktijk vindt de concurrentie echter plaats op Europees niveau en zelfs in toenemende mate op wereldschaal.

Het exacte marktaandeel van Blagden Packaging, dat geschat wordt op minder dan 25 %, is niet relevant voor de beoordeling van de transactie vermits er geen betrokken markt bestaat.

De concentratie voldoet aan de criteria voor aanmelding volgens een vereenvoudigde procedure.

Om deze redenen, De Raad voor de Mededinging, Stelt vast dat de betrokken concentratie onder het toepassingsgebied valt van de W.B.E.M. conform artikel 33 § 1, lid 1 van de W.B.E.M..

Verklaart de concentratie toelaatbaar conform artikel 10 § 3 en artikel 33 § 2 punt 1a van de W.B.E.M..

Aldus uitgesproken op 30 januari 2004, door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit : de heer Peter Poma, kamervoorzitter, en de heren Frank Deschoolmeester, Erik Mewissen en Robert Vanosselaer, leden.

Beslissing nr. 2004 - C/C - 19 van 19 februari 2004 Inzake : Katoen Natie n.v. en : Kallo Industries n.v. en : S.O.N.J.A. n.v. en : Riga Natie n.v.

Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (W.B.E.M.).

Gezien de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (B.S. van 11 december 2002, p.55777).

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie op 19 januari 2004.

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging aan het Korps Verslaggevers conform artikel 32 bis § 1 W.B.E.M..

Gezien de stukken van het dossier, waaronder het onderzoeksdossier, opgesteld door de Dienst van de Mededinging.

Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever zoals dit op 28 januari 2004 werd opgesteld en overgemaakt aan de Raad voor de Mededinging.

Gezien het schrijven van Liedekerke Wolters Waelbroeck Kirkpatrick, te Brussel, de gemeenschappelijke vertegenwoordiger van de aanmeldende partijen, waarbij afstand wordt gedaan van het recht om gehoord te worden.

Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig artikel 54 bis W.B.E.M..

Als kopers treden op de n.v. Katoen Natie, gevestigd te 2060 Antwerpen, Van Aerdtstraat 33, de n.v. Kallo Industries, gevestigd te 9130 Beveren-Kallo, Ketenislaan 1 en de n.v. S.O.N.J.A., gevestigd te 2060 Antwerpen, Van Aerdtstraat 33.

Als verkopers treden op de aandeelhouders van de doelondernemingen cvba Riga Hold en bvba Riga Logistics, namelijk 19 natiebazen en hun respectieve managementsvennootschappen.

Als doelondernemingen treden op enerzijds de cvba Riga Hold, gevestigd te 2030 Antwerpen, Transcontinentaalweg 4, een holdingvennootschap die 100 % van de aandelen bezit in de n.v. Riga Natie en 100 % (min 1 aandeel) in de n.v. Riga Trans, anderzijds de b.v.b.a. Riga Logistics, gevestigd te 2030 Antwerpen, Schomhoeveweg 6-8.

De genoemde vennootschappen zijn ondernemingen in de zin van artikel 1 van de W.B.E.M..

De geplande concentratie heeft als voorwerp het verkrijgen door de groep Katoen Natie van 100 % van de aandelen in Riga Hold cvba en 100 % van de aandelen in Riga Logistics bvba.

De gemelde operatie is een concentratie in de zin van artikel 9, par.1,b van de W.B.E.M..

De concentratie werd tijdig aangemeld conform artikel 12, par.1 van de W.B.E.M..

De omzet in België van de betrokken ondernemingen overschrijdt de drempels voorzien in artikel 11 § 1 van de W.B.E.M., zodat de concentratie diende te worden aangemeld.

De relevante productmarkten, namelijk de markten waarop zowel de groep Katoen Natie als de groep Riga Natie activiteiten ontplooien, zijn : - de stouwerijmarkt : zijnde het laden en lossen van vrachtschepen waarbij in casu enkel de general cargo (trafiek in stukgoederen uitgezonderd de containers) als relevante markt moet beschouwd worden vermits Riga Natie noch in de bulkgoederen nog in de containeroverslag actief is. De relevante geografische markt is de havenrange Hamburg-Le Havre. - de markt van de opslag en behandeling van goederen allerhande : dit betreft de zuivere stockage of magazijnfunctie van een haven. De relevante geografische markt is wereldwijd. - de markten van transport, expeditie en dedouanering : gezien de uiterst geringe marktposities van de betrokken ondernemingen op deze markten kunnen deze markten buiten beschouwing gelaten worden.

Op geen enkele van de relevante productenmarkten bereiken de partijen een gezamenlijk marktaandeel van meer dan 25 %.

De concentratie voldoet aan de criteria voor aanmelding volgens een vereenvoudigde procedure.

Om deze redenen, De Raad voor de Mededinging, Stelt vast dat de betrokken concentratie onder het toepassingsgebied valt van de W.B.E.M. conform artikel 33 § 1, lid 1 van de W.B.E.M..

Verklaart de concentratie toelaatbaar conform artikel 10 § 3 en artikel 33 § 2 punt 1a van de W.B.E.M..

Aldus uitgesproken op 19 februari 2004, door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit : de heer Peter Poma, kamervoorzitter, en de heren Paul Blondeel, Erik Mewissen en Robert Vanosselaer, leden.

Beslissing nr. 2004 - C/C - 20 van 19 februari 2004 Inzake : BNP Paribas S.A. en : Arma Beheer B.V. Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (W.B.E.M.).

Gezien de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (B.S. van 11 december 2002, p.55777).

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie op 23 januari 2004.

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging aan het Korps Verslaggevers conform artikel 32 bis § 1 W.B.E.M..

Gezien de stukken van het dossier, waaronder het onderzoeksdossier opgesteld door de Dienst voor de Mededinging.

Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever zoals dit op 3 februari 2004 werd opgesteld en overgemaakt aan de Raad voor de Mededinging.

Gezien het schrijven van meester Koen Platteau te Brussel, de gemeenschappelijke vertegenwoordiger van de aanmeldende partijen, waarbij afstand wordt gedaan van het recht om gehoord te worden.

Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig artikel 54 bis W.B.E.M..

Als koper treedt op BNP Paribas S.A., gevestigd in Frankrijk, 75009 Parijs, Boulevard des Italiens 16, die de holdingvennootschap is van BNPP Groep die bancaire en financiële diensten verstrekt.

Arval PHH Holding SAS is de enige 100 % dochteronderneming van BNPP actief op het vlak van langetermijnverhuur van auto's en wagenparkbeheer, onder meer in België via haar dochteronderneming Arval PHH Belgium N.V., gevestigd te Brussel, Verdunstraat 742.

Als verkopers treden op de aandeelhouders van de doelonderneming, namelijk Arma Beheer B.V. De doelonderneming, Arma Beheer B.V., is gevestigd in Nederland, 3439 NJ Nieuwegein, Einsteinbaan 4 en heeft in België een dochteronderneming, namelijk de N.V. Arma, gevestigd te 1930 Zaventem, Leuvensesteenweg 542, actief in de langetermijnverhuur van voertuigen en wagenparkbeheer.

De genoemde vennootschappen zijn ondernemingen in de zin van artikel 1 van de W.B.E.M..

Ten gevolge van de concentratie zal BNPP 100 % van de aandelen in Arma bezitten en bijgevolg exclusieve controle uitoefenen over Arma.

De gemelde operatie is een concentratie in de zin van artikel 9, par.1,b van de W.B.E.M..

De concentratie werd overeenkomstig artikel 12 § 1 van de W.B.E.M. tijdig aangemeld.

De omzet in België van de betrokken ondernemingen overschrijdt de drempels voorzien in artikel 11 § 1 van de W.B.E.M., zodat de concentratie moest worden aangemeld.

De bij de concentratie betrokken partijen zijn beiden actief op het gebied van operationele autoleasing, wat veronderstelt het beheer van het wagenpark onder lease, alsook het dragen van de eigendomsrisico's, en waarbij de financiering vaak verbonden is met andere diensten zoals onderhoud, herstellingen, verzekering.

De relevante productmarkt voor de operationele autoleasing kan vanuit geografisch oogpunt als nationaal beschouwd worden.

Gezien het gezamenlijk marktaandeel van de bij de concentratie betrokken partijen op de markt van de operationele leasing IN België ver beneden de 25 % ligt zijn er geen horizontaal betrokken markten.

Bovendien hebben de partijen evenmin een marktaandeel van 25 % of meer op verticaal verbonden markten. Er zijn derhalve geen betrokken markten in de zin van de W.B.E.M. De concentratie voldoet aan de criteria voor aanmelding volgens een vereenvoudigde procedure.

Om deze redenen, De Raad voor de Mededinging, Stelt vast dat de betrokken concentratie onder het toepassingsgebied valt van de W.B.E.M. conform artikel 33 § 1, lid 1 van de W.B.E.M..

Verklaart de concentratie toelaatbaar conform artikel 10 § 3 en artikel 33 § 2 punt 1a van de W.B.E.M..

Aldus uitgesproken op 19 februari 2004, door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit : de heer Peter Poma, kamervoorzitter, en de heren Paul Blondeel, Erik Mewissen en Robert Vanosselaer, leden.

Beslissing nr. 2004-C/C-21 van 27 februari 2004 Dossier : MEDE-C/C-04/0009 : ADSB / Belgische Staat Inzake : De Belgische Staat en ADSB TELECOMMUNICATIONS BV Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (WBEM);

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie, neergelegd op 26 januari 2004;

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad aan het korps van verslaggevers conform art.32bis § 1 WBEM op 27 januari 2004;

Gezien de stukken van het dossier van de Dienst voor de Mededinging zoals medegedeeld aan de verslaggever op 20 februari 2004;

Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever zoals dit op 24 februari 2004 werd opgesteld en betekend aan de Raad;

Gelet op het schrijven van 24 februari 2004 waarbij alle betrokken partijen afstand doen van hun recht op een termijn van minstens 15 dagen om hun opmerkingen te doen gelden op grond van art. 32bis WBEM;

Gelet op de beschikking van 26 februari 2004 waarbij toelating werd verleend aan de NV TELENET om vrijwillig tussen te komen als belanghebbende partij;

Gehoord het verslag van de verslaggever;

Gehoord de partijen die verschenen ter zitting op 27 februari 2004 : - Dhr. Eric Moerman namens het Korps Verslaggevers; - Mr. Dirk Vandermeersch en Mr. Karina Gistelinck namens de Belgische Staat; - Mr. Hans Gilliams namens Belgacom NV van publiek recht; - Mr. Frederic Depoortere namens ADSB Telecommunications BV; - Mr. Bevernage en Mr. Verstraeten namens Telenet NV Omtrent de procedure Op het verzoek van de NV Telenet tot uitstel van de zaak, stellende dat ze slechts van de zitting werd verwittigd op 26 februari 2004 om 15u24, kan niet worden ingegaan;

Overeenkomstig artikel 10, 12 en 13 van het KB van 15 maart 1993 betreffende de procedures inzake bescherming van de economische mededinging, beperkt het karakter van de tussenkomst zich tot het recht om gehoord te worden, zonder dat de betrokkene hierbij de hoedanigheid verkrijgt van tussenkomende partij in de zin van het Gerechtelijk Wetboek;

Derhalve zijn de rechten van verdediging volgens artikel 6 van het EVRM niet geschonden vermits de NV Telenet geen partij is in de zin van de Wet; 1. De aanmeldende en betrokken partijen - ADSB Telecommunications BV, met zetel Koning Albert II laan 27 te 1030 Brussel, is een consortium van vennootschappen in de telecommunicatiesector met als doelstelling het financieren van vennootschappen en andere ondernemingen werkzaam in de telecommunicatie-industrie. - de Belgische Staat : bezit zowel rechtstreeks als onrechtstreeks participaties in ondernemingen zoals Belgacom. Bepaalde instellingen van openbaar nut die onder de Staat ressorteren, nemen deel aan het economisch verkeer. - Belgacom NV, met zetel Koning Albert II laan 27 te 1030 Brussel, is een autonoom overheidsbedrijf in de zin van artikel 1 van de Wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige overheidsbedrijven. De participatie van de Belgische Staat in Belgacom wordt rechtstreeks aangehouden door de Belgische Staat (en is dus niet ondergebracht in een publieke holding die ook andere overheidsondernemingen controleert). Belgacom is op zichzelf een economisch geheel met autonome beslissingsbevoegdheid.

De Belgacom groep levert een ruime waaier van communicatiediensten : - Telecommunicatie : openbare vaste telecommunicatie-infrastructuur, nationale spraaktelefonie; internationale spraaktelefonie; huurlijnen; carrier diensten (nationale en internationale spraak, data en capaciteit); datacommunicatie (internet-toegang, LAN, telex, telegrafie, X.25, frame relay, ATM en EDI); cellulaire mobiele telefonie (GSM); niet-cellulaire mobiele activiteiten (paging, maritieme radiodiensten); diensten met toegevoegde waarde voor vaste telecommunicatie (comfortdiensten, operatordiensten, phone-mail, signaal tweede oproep, enz.); diensten met toegevoegde waarde voor mobiele telecommunicatie (tariff check-up, beltonen en logo dienst, enz.); calling card diensten; satellietdiensten; mobiele en vaste data & netwerk oplossingen; webdesign; webhosting; exploitatie van een internetportal; housing; streaming; domeinnaamregistratie; certificatiediensten (E-TrustR); e-business oplossingen; adviesverlening in verband met ICT. - Eindapparatuur : verkoop, verhuur en onderhoud van telecommunicatie-eindapparatuur (vaste telefoontoestellen, draadloze telefoontoestellen, GSM toestellen, telefoon-centrales, modems, faxtoestellen, antwoordapparaten, semafoons); verkoop van GSM accessoires (carkits, enz.); verkoop van internet PC's. - Overige : levering van data voor telefoongidsen; verkoop en beheer van alarminstallaties; telewerkdiensten; teleconferencing diensten; call center diensten; marketingnummers (0800, 070, 078, 090x).

Voormelde vennootschappen zijn ondernemingen in de zin van art. 1 WBEM. 2. Beschrijving van de concentratie De concentratie betreft de verkoop door ADSB van een deel of het geheel van de door haar aangehouden aandelen van Belgacom NV aan het publiek en institutionele beleggers. Volgens het artikel 9, § 1 WBEM komt een concentratie tot stand doordat één of meer personen die reeds zeggenschap over ten minste één onderneming bezitten, bij overeenkomst of op elke andere wijze, rechtstreekse of onrechtstreekse zeggenschap over één of meer andere ondernemingen of delen daarvan verkrijgen.

De Belgische Staat moet als een persoon in de zin van artikel 9, § 1 b) WBEM worden beschouwd.Deze bepaling verwijst immers o.a. naar de situatie van de verwerving van zeggenschap over een onderneming door een persoon die al zeggenschap over tenminste één onderneming bezit.

Eerder heeft de Europese Commissie bepaald dat een publiekrechtelijke persoon, zoals een Staat, een persoon is in de zin van artikel 3 van Verordening 4064/89. Zoals bekend controleert de Belgische Staat meerdere ondernemingen o.a. De Post en NMBS. De mededeling van de Commissie betreffende het begrip concentratie stelt het volgende : Zeggenschap kan ook worden verworven door een persoon die reeds (alleen of met anderen) zeggenschap in ten minste één andere onderneming bezit, of gezamenlijk door een aantal personen (die zeggenschap in een andere onderneming bezitten) en/of ondernemingen. Het begrip persoon heeft in dit verband betrekking op publiekrechtelijke lichamen, alsook op natuurlijke personen. In dit verband wijst de Commissie in haar mededeling expliciet naar de Belgische Staat in de zaak IV/M.157 (Air France/Sabena).

De aangemelde operatie leidt tot een wijziging in de zeggenschap over Belgacom. Volgens artikel 9 WBEM dient de wijziging in de zeggenschap, via overeenkomst of op elke andere wijze, als een concentratie te worden beschouwd. Uit de beschikkingspraktijk van de Commissie blijkt duidelijk dat het verminderen van het aantal aandeelhouders de overgang van gezamenlijke naar alleenzeggenschap tot gevolg kan hebben.

Door het feit dat ADSB via de beurs haar aandelen te gelde wil maken, ontstaat er een structurele wijziging in de zeggenschap over Belgacom.

De Belgische Staat verwerft de alleenzeggenschap. Deze alleenzeggenschap is fundamenteel verschillend van de gezamenlijke zeggenschap : de Belgische Staat zal immers geen rekening meer moeten houden met andere aandeelhouders. De aangemelde transactie heeft dus een wijziging in de zeggenschap tot gevolg.

De Belgische Staat vervult m.b.t. de beursgang een passieve rol, evenwel in de aanhef tot de beursintroductie en ook daarna speelt zij een actieve rol. Zelfs wanneer men aanvaardt dat de Belgische Staat in deze operatie slechts een passieve rol zou vervullen, dan nog doet dit geen afbreuk aan het feit dat door de wijziging in zeggenschap deze operatie als een concentratie moet worden beschouwd in de zin van art. 9 § 1b WBEM. 3. Termijn van aanmelding Artikel 12, § 1 WBEM voorziet voor de aanmeldende partijen de mogelijkheid om een ontwerpovereenkomst aan te melden mits zij verklaren dat zij de intentie hebben een overeenkomst te sluiten die op alle mededingingsrechtelijk relevante punten niet merkbaar verschilt van het aangemelde ontwerp.In dit artikel wordt geen melding gemaakt van de mogelijkheid om ook een ontwerpprospectus aan te melden.

Er is echter geen reden waarom de wetgever de mogelijkheid tot het aanmelden van een ontwerpprospectus zou hebben willen uitsluiten. Men kan dus een ontwerpprospectus aanmelden, dit naar analogie met de ontwerpovereenkomsten, voor zover men dezelfde verklaring als deze voorzien voor ontwerpovereenkomsten, aflegt. Daar de aanmelding betrekking heeft op ontwerpdocumenten, geldt er geen aanmeldingstermijn. De aanmelding gebeurde dan ook conform art. 12 § 1 WBEM. 4. Drempels Een concentratie vereist enkel dan de voorafgaande goedkeuring van de Raad voor de Mededinging indien een dubbele omzetdrempel wordt overschreden (artikel 11, § 1, WBEM) : (a) de betrokken ondernemingen moeten in de loop van het laatste (beschikbare) financiële boekjaar samen een Belgische omzet hebben gerealiseerd van meer dan 40 miljoen euro en (b) ten minste twee van de betrokken ondernemingen moeten elk een Belgische omzet hebben gerealiseerd van meer dan 15 miljoen euro. De in de loop van 2002 en 2003 door Belgacom in België gerealiseerde omzet volstaat op zich om de eerste drempel te overschrijden. De aanmeldende partijen zijn evenwel van oordeel dat de tweede omzetdrempel in casu niet is overschreden. Immers, zelfs indien de Staat valt te aanzien als een betrokken onderneming kan aan de Staat volgens hen in casu geen omzet worden toegerekend. De Raad kan dit standpunt niet volgen : De persoon die de zeggenschap verwerft waardoor in hoofde van artikel 9 WBEM een concentratie ontstaat, moet als een betrokken onderneming in de zin van artikel 11 WBEM worden beschouwd. De Belgische Staat, als persoon in de zin van artikel 9 WBEM, is dus wel degelijk een betrokken onderneming.

M.b.t. de berekening van de omzet van Belgacom, lijkt een correcte toepassing te worden gemaakt zowel van de mededeling van de Commissie betreffende de berekening van de omzet als van artikel 46, § 5 WBEM. Dezelfde redenering transponeren naar het niveau van de Belgische Staat, lijkt echter niet conform artikel 46, § 4 WBEM waarbij gesteld wordt dat voor de berekening van de omzet de som moet worden gemaakt van de omzetcijfers van alle ondernemingen die tot dezelfde groep behoren.

Daarnaast stelt het punt 43 van de mededeling van de Commissie betreffende de berekening van de omzet dat er geen discriminatie mag ontstaan tussen de particuliere en de overheids-sector. Indien bv. niet de Belgische Staat maar een particuliere, conglomerale onderneming de alleenzeggenschap over Belgacom zou verwerven, dan zou voor deze onderneming de omzet worden genomen van de totale groep. Dit betekent dat de omzetcijfers van alle ondernemingen van de groep worden opgeteld. Er lijkt geen enkele reden om van dit principe af te wijken wanneer de betrokken onderneming de Belgische Staat is.

Indien enkel van de telecommarkt wordt uitgegaan, wat strikt genomen niet kan vermits deze beperking niet is opgenomen in artikel 46 WBEM, dan nog bereikt de Belgische Staat via B-Telecom (dochteronderneming van NMBS) een omzetcijfer van meer dan 15 miljoen. Daarnaast zijn er nog de controleparticipaties van de Belgische Staat in ondernemingen zoals De Post, de NMBS en de Nationale Loterij, al dan niet aangehouden via staatsholdings. Op basis van al deze participaties is de tweede omzetdrempel zeker overschreden. De drempels zoals opgelegd conform art. 11 § 1 WBEM worden behaald, zodat de concentratie diende te worden aangemeld.

De aangemelde concentratie valt overeenkomstig art. 33 § 1.1 WBEM binnen het toepassingsgebied van de wet. 5. De relevante productenmarkten De partijen stellen vast dat de Staat geen ondernemingen in de commerciële telecommunicatiesector controleert waarvan de Staat uit hoofde van zijn aandeelhouderschap het gevoerde commercieel beleid bepaalt of onderling coördineert, onverminderd de regulering van de bij wet bepaalde opdrachten van openbare dienst van Belgacom. Hoewel zowel de NMBS als Belgacom actief zijn in de sector van de telecommunicatiediensten, zal het verwerven door de Staat van alleenzeggenschap over Belgacom geen aanleiding geven tot gecoördineerd gedrag tussen de NMBS en Belgacom. De telecommunicatiediensten die door de NMBS worden aangeboden behoren niet tot de opdrachten van openbare dienst en worden derhalve ook niet verder geregeld in het beheerscontract.

Uit bovenstaande blijkt dat, zo er al overlapping mocht bestaan tussen de (beperkte) telecommunicatiediensten die de NMBS aan professionele gebruikers aanbiedt, en de telecommunicatiediensten aangeboden door Belgacom, de telecommunicatiediensten die de NMBS aanbiedt, behoren tot de sfeer van de commerciële autonomie van de NMBS, zodat zij niet aan de Belgische Staat kunnen worden toegerekend.

Bijgevolg, is de Staat, behalve via Belgacom voor wat de opdrachten van openbare dienst van laatstgenoemde betreft, niet actief in de sector voor telecommunicatiediensten en geeft de concentratie geen aanleiding tot horizontale overlapping.

Wat de verticale relaties betreft, moet worden vastgesteld dat deze relaties beperkt zijn tot het gebruik door de Staat van telecommunicatiediensten, o.m. geleverd door Belgacom, en dat Belgacom op een aantal markten een aandeel van meer dan 25 % heeft. Dat deze verticale relatie, nu zij geen betrekking heeft op de levering van intermediaire producten en/of diensten door Belgacom, en de Staat reeds (gedeelde) zeggenschap heeft over Belgacom, niet leidt tot de noodzaak van onderzoek van alle markten waarop Belgacom actief is en tevens diensten verleent aan de Staat.

De belangrijkste telecommunicatieactiviteiten die Belgacom vervult zijn de vaste openbare telecommunicatienetten, de spraaktelefoniediensten, mobiele telefoniediensten, huurlijnen, internettoegang. 6. De relevante geografische markt De Raad voor de Mededinging en de EG Commissie hebben reeds bevestigd dat de markt voor telecommunicatiediensten in principe nationaal van aard is.7. Economische analyse Uit het door de Dienst verrichte onderzoek blijkt dat de meerderheid van de ondervraagde derden ernstige bezwaren hebben bij deze aangemelde operatie.De Raad is echter van oordeel dat de door derden aangehaalde argumenten weinig relevant zijn in het kader van dit mededingingsonderzoek.

Immers, m.b.t. de analyse naar de toelaatbaarheid van voorliggende concentratie moet deze getoetst worden aan artikel 10, § 4 WBEM : concentraties die een machtspositie in het leven roepen of versterken, die tot gevolg hebben dat een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt op significante wijze wordt belemmerd, zijn niet toelaatbaar.

Dit impliceert dat vooreerst moet worden nagegaan welke markten relevant zijn in het kader van deze operatie, welke marktposities de betrokken ondernemingen op deze markten innemen zowel vóór als na de concentratie en tot slot of deze posities hen in staat stellen een dominante machtspositie te verwerven op de betrokken markten waardoor zij de mededinging op de Belgische markt kunnen beperken.

Op geen enkel ogenblik blijkt uit het door de Dienst gevoerde onderzoek dat er aanwijzingen zijn dat door de concentratie de marktposities van Belgacom op de verschillende relevante markten worden gewijzigd. Dit kan ook moeilijk vermits voorliggende operatie als een deconcentratie moet worden aanzien, eerder dan een concentratie. Ook bij een deconcentratie wordt de marktstructuur gewijzigd : de aandeelhouders van ADSB zullen binnen een zekere termijn zelf potentiële concurrenten van Belgacom worden.

De dreiging van de dominante machtspositie en de versterking daarvan is niet gelinkt aan de marktwerking en marktstructuur als dusdanig. De ondervraagde derden stellen dat de versterkte machtspositie het gevolg zal zijn van de aanwezigheid van de Belgische Staat als meerderheidsaandeelhouder.

Bij deze redenering wordt voorbijgegaan aan het feit dat de Belgische Staat reeds voor deze operatie de medezeggenschap had over Belgacom en dat de mogelijke bezwaren die nu door de derden worden opgeworpen, voor zover zij relevant zouden zijn, reeds voor deze operatie van kracht waren.

De derden argumenteren hierop dat ADSB in het verleden een controlerende functie vervulde. Dit is echter twijfelachtig. ADSB had er immers alle belang bij dat de waarde van Belgacom zo hoog mogelijk was, immers op deze manier zou zij haar investering zeker te gelde kunnen maken op de beurs. Daarnaast moet worden vermeld dat de partners van ADSB via de aandeelhoudersovereenkomst een niet-concurrentiebeding hadden afgesloten. Gelet op de gelijklopende belangen met de Belgische Staat, is een controlerende functie van ADSB onlogisch.

Er is niet aangetoond dat de huidige operatie een wijziging tot gevolg zal hebben op het vlak van de inmenging van de Belgische Staat in het beleid van Belgacom.

De aanmeldende partijen tonen aan dat de nodige voorzorgsmaatregelen in de wet van 21 maart 1991 zijn voorzien om de beïnvloeding van de Belgische Staat in het beleid van Belgacom te beperken (cf. beheersautonomie) M.b.t. tot het BIPT stellen zij dat sinds de inwerkingtreding van de wet van 17 januari 2003 het BIPT een volwaardige onafhankelijke regulator is geworden en dat de neutraliteit en objectiviteit van het BIPT ten opzichte van de telecommunicatie- en postoperatoren werd verzekerd.

Uit de analyse verricht door de Dienst blijkt dat deze concentratie niet tot gevolg zal hebben dat een dominante machtspositie wordt gecreëerd of versterkt welke tot gevolg zal hebben dat de mededinging op de Belgische markt zal worden belemmerd. De door derden opgeworpen bezwaren zijn wettelijk geregeld, waardoor Belgacom ook in de toekomst als een autonoom overheidsbedrijf zal blijven functioneren en waarbij het BIPT wel degelijk als onafhankelijke en objectieve toezichthouder haar rol ook in de toekomst zal vervullen.

De Raad beslist dan ook dat de voorgelegde concentratie kan worden toegelaten omdat huidige concentratie geen machtspositie in het leven roept of versterkt, die tot gevolg heeft dat de daadwerkelijke mededinging op significante wijze wordt belemmerd (art. 10 § 3 WBEM).

Om deze redenen De Raad voor de Mededinging Gelet op de art. 2 e.v. van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig art. 54bis WBEM;

Stelt vast dat de betrokken concentratie aanmeldingsplichtig is en conform art. 33 § 1.1 WBEM binnen het toepassingsgebied valt van de wet;

Verklaart de concentratie toelaatbaar conform art. 33 § 2.1.a WBEM;

Aldus uitgesproken op 27 februari 2004 door de Kamer van de Raad voor de Mededinging, samengesteld uit : de heer Frank Deschoolmeester, kamervoorzitter; de heren Peter Poma, Eric Mewissen en Marc Jegers, leden.

Beslissing nr. 2004-C/C-22 van 3 maart 2004.

Dossier : MEDE-C/C-04/0008 Inzake : NV KBC Investco, Havenlaan 12, 1080 Brussel NV GIMV, Karel Oomsstraat 37, 2018 Antwerpen NV AGCIB 2004, in oprichting, Karel Oomsstraat 37, 2018 Antwerpen NV SOFINDEV II, Koloniënstraat 11, 1000 Brussel Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (WBEM);

Gezien de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (Belgisch Staatsblad van 11 december 2002, 55777).

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de raad voor de Mededinging van een concentratie op 26 januari 2004.

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging aan het Korps Verslaggevers overeenkomstig artikel 32 bis § 1 WBEM. Gezien de stukken van het dossier, waaronder het onderzoeksdossier, opgesteld door de Dienst voor de Mededinging.

Gezien het schrijven van het advocatenkantoor Liedekerke, Wolters, Waelbroeck & Kirkpatrick, te 1000 Brussel, Keizerslaan 3, de gemeenschappelijke vertegenwoordiger van de aanmeldende partijen, waarbij verzaakt wordt aan het recht om te worden gehoord.

In acht genomen de voorschriften van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken.

De gegevens van de aangemelde concentratie.

In de aangemelde concentratie treden op als kopers : NV KBC Investco, NV Gimv, NV AGCIB 2004 in oprichting en NV Sofindev II, wier maatschappelijke zetel gevestigd op de boven vermelde adressen.

Als verkopers treden op : de vennootschap naar Engels recht Micropore International Ltd (Micropore Intl), gevestigd in Groot-Brittannië, Zortech Avenue, Kidderminster te Worcestershire DY11 7DY; de vennootschap naar Duits recht Degussa AG, gevestigd in Duitsland, Benningensplatz te D-40474 Düsseldorf.

De doelonderneming is : Microtherm International Ltd (Microtherm Intl), een naamloze vennootschap naar Engels recht, gevestigd in Groot-Brittanië, Arrowbrook Road 1, Upton Wirral te Chester CH49 1SX. De doelonderneming is een holdingmaatschappij boven de verschillende ondernemingen die samen de groep Microtherm' vormen.

De concentratie heeft als voorwerp de verwerving van alle aandelen in Microtherm International Ltd door een gemeenschappelijke onderneming opgericht door KBC Investco, Gimv, AGCIB 2004 en Sofindev II. Beslissing van de Raad.

De ontwerpovereenkomst van de concentratie werd tijdig en in regelmatige vorm aangemeld zoals bepaald in artikel 12, paragraaf 1 WBEM. Kopers, verkopers en doelonderneming zijn ondernemingen in de zin van artikel 1 WBEM. De concentratie beoogt het verwerven van gezamenlijke zeggenschap door de vier vermelde ondernemingen.

Deze aangemelde verrichting vormt een concentratie in de zin van artikel 9, par. 1, b van de WBEM. De betrokken ondernemingen overschrijden de drempels bepaald in artikel 11 van de WBEM, waaruit volgt dat de concentratie valt binnen het toepassingsgebied van de genoemde wet en dient te worden aangemeld.

Inzake de marktafbakening dient het volgende te worden overwogen.

De doelonderneming is in België actief via haar dochtermaatschappij NV Microtherm, wier activiteit de verkoop van isolatiematerialen betreft.

De aanmeldende partijen die de zeggenschap verwerven over de doelonderneming geven te kennen dat ze geen van allen een controleparticipatie hebben in een onderneming die actief is in de isolatiesector.

Ze hebben noch in België, noch wereldwijd een aandeel op die markt.

Geen van de partijen die de zeggenschap verwerven oefent bedrijfsactiviteiten uit op een productmarkt die in de bedrijfskolom hoger of lager gelegen is dan de productmarkt waarop de doelonderneming of één van haar filialen werkzaam is.

Inzake de relevante productmarkt moet worden vastgesteld dat Microtherm hoofdzakelijk actief is op een nichemarkt, met name deze die gebaseerd is op de specifieke technologie van het gebruik van Silica, microporeus isolatiemateriaal. Silica verschaft zeer voordelige resultaten bij het isoleren van kleine verwarmingsinstallaties omdat het zeer weinig plaats vergt.

Het marktaandeel van Microterm beloopt 1 % van de totale markt van isolatiematerialen.

De Silica-producten zijn in beginsel substitueerbaar met concurrerende producten op de markt der isolatiematerialen, maar voor haar specifieke toepassingen zal het de voorkeur blijven genieten van de gebruiker omwille van de verhoogde isolatiekwaliteit.

Aangezien de overnemers niet op dezelfde markten actief zijn als de doelonderneming verdient de definitieve marktafbakening geen verder onderzoek.

De conclusie luidt dan dat aangezien de betrokken ondernemingen niet actief zijn op dezelfde markten, noch op stroomopwaartse of stroomafwaartse markten, er geen betrokken markten zijn in de zin van het aanmeldingsformulier.

De concentratie kan worden aangemeld volgens de vereenvoudigde procedure en dient te worden toegelaten.

Om deze redenen, De Raad voor de Mededinging, Stelt vast dat de betrokken concentratie onder het toepassingsgebied valt van de WBEM op grond van artikel 33 § 1 lid 1 van de WBEM;

Verklaart de concentratie toelaatbaar op grond van artikel 10 § 3 en artikel 33 § 2, 1.a. van de WBEM. Aldus uitgesproken op 3 maart 2004 door de kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit : de heer Paul Blondeel, kamervoorzitter, en de heren Peter Poma, Erik Mewissen en Robert Vanosselaer, raadsleden.

Beslissing nr. 2004-C/C-23 van 3 maart 2004 Dossier : MEDE-C/C-04/0010 Inzake : NV JULES RENARD, Malachietstraat 2, 2030 Antwerpen NV FIRMA CRAS, Industrielaan 5, 8790 Waregem BV JONGENEEL, Zeedijk 6, NL-3500 AA Utrecht BV JONGENEEL HOLDING, Zeedijk 6, NL-3500 AA Utrecht Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (WBEM);

Gezien de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (Belgisch Staatsblad van 11 december 2002, 55777).

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de raad voor de Mededinging van een concentratie op 30 januari 2004.

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging aan het Korps Verslaggevers overeenkomstig artikel 32 bis § 1 WBEM. Gezien de stukken van het dossier, waaronder het onderzoeksdossier, opgesteld door de Dienst voor de Mededinging.

Gezien het schrijven van het advocatenkantoor BVBA De Broeck Van Laere & Camp, te 1080 Brussel, Havenlaan 16 (vijfde verdieping), de gemeenschappelijke vertegenwoordiger van de aanmeldende partijen, waarbij verzaakt wordt aan het recht om te worden gehoord.

In acht genomen de voorschriften van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken.

De gegevens van de aangemelde concentratie.

In de aangemelde concentratie treden op als kopers : NV Jules Renard en NV Firma Cras, wier maatschappelijke zetel gevestigd is op de boven vermelde adressen.

Als verkopers treden op : BV Jongeneel en BV Jongeneel Holding, wier maatschappelijke zetel gevestigd is in Nederland, te 3500 AA Utrecht, Zeedijk 6; zij maken deel uit van de Amerikaanse groep Universal via de Nederlandse onderneming NV Deli Universal;

De doelonderneming is : NV Belgian Timber (afgekort Betim), met maatschappelijke zetel te 1731 Asse-Relegem, Schapenbaan 20; deze onderneming is grootdistributeur in afwerkingsmaterialen voor afbouw, interieurafwerking en gevelbekleding; evenals van hout voor interieurtoepassingen en buitenschrijnwerk.

De concentratie heeft als voorwerp de verwerving van het gehele geplaatste aandelenkapitaal van NV Betim door NV Jules Renard. Anders uitgedrukt : de groep Cras neemt Betim over van de groep Deli.

Beslissing van de Raad.

De ontwerpovereenkomst van de concentratie werd tijdig en in regelmatige vorm aangemeld zoals bepaald in artikel 12, paragraaf 1 WBEM. Kopers, verkopers en doelonderneming zijn ondernemingen in de zin van artikel 1 WBEM. De concentratie houdt een verkoop van aandelen in : de overeenkomst werd ondertekend op 30 december 2003.

Deze aangemelde verrichting vormt een concentratie in de zin van artikel 9, par. 1, b van de WBEM. De betrokken ondernemingen overschrijden de drempels bepaald in artikel 11 van de WBEM, waaruit volgt dat de concentratie valt binnen het toepassingsgebied van de genoemde wet en dient te worden aangemeld.

Inzake de marktafbakening dient het volgende te worden overwogen.

De doelonderneming is in België actief als grootdistributeur van afwerkingsmaterialen voor afbouw, interieurafwerking en gevelbekleding; evenals van hout voor interieurtoepassingen en buitenschrijnwerk.

De groep Cras ontwikkelt volgende activiteit : - import en export van hout, van plaatmateriaal in hout en van buitengevelsystemen; - zagerij, schaverij, drogerij en drenkstation; - fabrikant van tuinhout (Collstrop) en van massieve parketvloeren en algemene houthandel.

De partijen gaan ervan uit dat de relevante productmarkt, horizontaal beschouwd (handel), voor de concentratie deze is voor de handel in bouwmaterialen.

Ongeacht of deze markt al dan niet wordt verfijnd blijft het marktaandeel van de aanmeldende partijen evenwel onder de 25 %.

Inzake de verticale relatie vertoont enkel de productie van parketvloer enig belang, maar het gewicht ervan blijft eveneens onder de 25 %.

Zowel in de horizontale als in de verticale relatie beslaat de relevante geografische markt het hele nationale territorium.

In geen van deze beide relaties wordt een marktaandeel van 25 % bereikt, zelfs niet indien de markt naar specifieke producten toe wordt afgelijnd.

De conclusie luidt dan dat er geen betrokken markten zijn in de zin van het aanmeldingsformulier.

De concentratie kan worden aangemeld volgens de vereenvoudigde procedure en dient te worden toegelaten aangezien de betrokken ondernemingen samen minder dan 25 % van de relevante markt controleren.

Om deze redenen, De Raad voor de Mededinging, Stelt vast dat de betrokken concentratie onder het toepassingsgebied valt van de WBEM op grond van artikel 33 § 1 lid 1 van de WBEM;

Verklaart de concentratie toelaatbaar op grond van artikel 10 § 3 en artikel 33 § 2, 1.a. van de WBEM. Aldus uitgesproken op 3 maart 2004 door de kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit : de heer Paul Blondeel, kamervoorzitter, en de heren Peter Poma, Erik Mewissen en Robert Vanosselaer, raadsleden.

Décision n°2004-C/C-24 du 04 mars 2004 Affaire CONC-C/C-04/0013 - K+S Salz GmbH/ Solvay Salz Beteiligungs GmbH & Co. KG / esco-European Salt Company GmbH & Co. KG et esco-Verwaltungs Vu la loi sur la protection de la concurrence économique coordonnée le 1er juillet 1999 (ci-après dénommée LPCE ou la loi);

Vu l'arrêté royal du 15 mars 1993 relatif aux procédures en matière de concurrence économique;

Vu la notification simplifiée de la concentration déposée le 10 février 2004 au Conseil de la concurrence et enregistrée sous les références CONC-C/C-04/0013 qui consiste en une modification du contrôle conjoint de esco vers un contrôle unique en les mains de la société K+S;

Vu les pièces du dossier de concentration;

Vu le rapport motivé du 17 février 2004 du Corps des rapporteurs;

Vu le courrier des représentants communs des parties notifiantes du 18 février 2004 par lequel ceux-ci renoncent à être entendus par le Conseil de la concurrence; 1. En cause 1.1. Acquéreur La société privée à responsabilité de droit allemand "K+S Salz" GmbH (ci-après dénommée K+S) ayant son siège social établi à Bertha-von-Suttner Strasse 7 à 34131 Kassel (Allemagne), Cette société est une filiale de K+S AG, qui est elle-même la société mère d'un groupe de sociétés actives dans la production et la distribution de sel, de produits industriels à base de sel, de produits à base de carbonate de potasse et d'engrais, et dans la mise à disposition de services d'enlèvement des déchets (le Groupe K+S).

Les activités de production et de vente du Groupe K+S en Belgique, représentent une part intégrante des activités du Groupe K+S en ses principaux marchés européens. Les unités commerciales les plus actives du Groupe K+S en Belgique sont Potash, COMPO et fertiva qui sont tous actifs dans les sous-segments du marché des engrais, mettant à la disposition des clients industriels et agricoles des produits à base de carbonate de potasse et de nitrogène ainsi que de nombreux autres produits spécialisés. 1.2. Vendeur La société privée à responsabilité de droit allemand "Solvay Salz Beteiligungs" GmbH & "Co. KG" (ci-après dénommée Solvay) est également une société privée à responsabilité limitée de droit allemand, ayant son siège social établi à Hans Boeckler Allee 20 à 30173 Hanovre (Allemagne), Il s'agit d'une filiale détenue intégralement de manière indirecte par la société Kali-Chemie, une société par action dont plus de [CONFIDENTIEL] % des actions sont détenues intégralement de manière indirecte par Solvay S.A, la société-mère industrielle principale d'un groupe de sociétés actives en tant que producteurs dans divers domaines de la chimie, des plastiques, pharmaceutiques et des processus commerciaux (le Groupe Solvay).

L'unique fonction de Solvay est l'administration et la détention de la propriété des actions et intérêts détenus par les sociétés du Groupe Solvay dans esco. 1.3 Sociétés cibles Les sociétés à responsabilité limitée de droit allemand "esco-European Salt Company GmbH & Co. KG" et "esco-Verwaltungs" (ci-après dénommées esco) ayant toutes deux leur siège social à Landschaftstrasse 1 à 30159 Hanovre, en Allemagne, esco a été créée en 2002 comme entreprise commune de plein exercice regroupant les activités en matière de sel de K+S et de Solvay.

Opérant sur 15 sites (de production et d'administration) dans six pays européens, esco offre une large variété de produits à base de sel, y compris non seulement du sel industriel, du sel destiné à une transformation chimique, des tablettes de sel, des sels compacts anti-calcaires, mais également du sel dégivrant, du sel de qualité alimentaire et du sel pour un usage pharmaceutique. 2. Description de l'opération L'opération de concentration concerne un projet d'accord (term sheet) par lequel K+S se porte acquéreur de la totalité des participations détenues par Solvay dans esco (soit 38 %), passant ainsi d'un contrôle conjoint à un contrôle exclusif. Le projet d'accord prévoit l'acceptation par Solvay d'une clause de non concurrence pour une période de [CONFIDENTIEL] ans.

Les parties déclarent en outre qu'elles concluront un accord définitif qui ne différera pas de façon significative du projet notifié en ce qui concerne tous les points pertinents du droit de la concurrence. 3. Délais L'opération ayant été notifiée le 10 février 2004, le délai prévu à l'article 33 § 2 de la loi court à partir du 11 février 2004 et la décision du Conseil de la concurrence doit être rendue pour le 26 mars au plus tard. 4. Champ d'application Les sociétés décrites sous les points 1.1 et 1.3 sont des entreprises au sens de l'article 1er de la loi et l'opération notifiée en projet constitue une opération de concentration au sens de l'article 9 de la loi.

Sur la base des indications fournies par les parties dans la notification, les seuils de chiffres d'affaires visés à l'article 11 de la loi sont atteints. 5. Procédure simplifiée Pour pouvoir bénéficier de l'application de la procédure simplifiée, les entreprises doivent répondre aux conditions spécifiées dans la "Communication conjointe du Conseil de la concurrence et du Corps des Rapporteurs relative à une procédure simplifiée de traitement de certaines opérations de concentration" publiée au Moniteur belge du 11/12/2002. La procédure simplifiée s'applique notamment lorsque : (...) b) Deux ou plusieurs entreprises fusionnent, ou une ou plusieurs entreprises acquièrent le contrôle exclusif ou le contrôle en commun d'une autre entreprise, pour autant qu'aucune des parties à la concentration n'exerce d'activités commerciales sur le même marché de produits et/ou géographique ou sur un marché de produits qui se situe en amont ou en aval d'un marché de produits sur lequel opère une autre partie à la concentration. La concentration notifiée répond aux conditions prévues dans la Communication conjointe précitée pour bénéficier de la procédure simplifiée. 6. Marché(s) concerné(s) 6.1 Marché(s) de produits concernés Les parties notifiantes affirment que trois marchés de produits sont concernés par la transaction : 1. le marché du sel dans son ensemble;2. le marché du sel dégivrant;3. le marché du sel non-dégivrant. Que pour des raisons statistiques, il est habituellement fait la distinction, pour le marché du sel non-dégivrant, entre 3 segments eux-mêmes divisés en sous-segments, à savoir : Segment 1. Sel destiné à la consommation humaine : - sel destiné à l'industrie alimentaire; - sel de table.

Segment 2. Sel destiné à un usage technique et industriel : - pains de sel; - sel anti-calcaire; - sel de vaisselle; - sel destiné à un usage pharmaceutique; - sel ordinaire destiné à un usage technique et industriel.

Segment 3. Sel destiné à la transformation chimique;

Qu'à l'instar de la décision de la Commission européenne du 10 janvier 2002, il y a lieu de laisser la question ouverte sur la question de savoir si le marché du sel non-dégivrant peut être segmenté en sous segments comme susmentionnés dès lors qu'aucun problème de concurrence ne se produit au sens d'une quelconque définition de marché de produits. 6.2 Marché(s) géographique(s) concerné(s) Le(s) marché(s) concerné(s) excède(nt) le territoire national. Cette vision a déjà été confirmée par la Commission européenne dans sa décision du 10 janvier 2002 approuvant la création de la Joint Venture esco. Elle distingua les marchés géographiques suivants : 1° l'Europe continentale;2° les pays nordiques;3° la Grande-Bretagne et l'Irlande;4° la Péninsule ibérique.7. Analyse concurrentielle Bien que les parts de marchés sur chacun des marchés de produits concernés excèdent le seuil de 25 %, il faut noter aucun chevauchement tant horizontal que vertical des activités de K+S (acquéreur) et d'esco (société cible). Aucune des parties à la concentration n'exerce d'activités commerciales sur le même marché de produits et géographique, ou sur un marché de produits qui se situe en amont ou en aval d'un marché de produits sur lequel opère une autre partie à la concentration.

En effet, seul esco est actuellement active sur le marché du sel en Belgique et dans d'autres pays. De même que K+S n'est pas active dans un marché en Belgique ou dans d'autres pays qui soit lié de manière verticale au marché du sel.

La concentration consiste en une modification du contrôle conjoint vers un contrôle unique dans les mains de K+S qui détenait déjà 62 % des participations dans esco, par le retrait de Solvay du contrôle conjoint dans l'entreprise commune esco.

Par conséquent, les parts de marchés de K+S et de esco restent inchangées.

La transaction en cause n'aboutit qu'à un changement d'actionnariat.

Elle ne conduit pas à la création ou au renforcement d'une position dominante sur un quelconque marché concerné en Belgique.

Par ces motifs, Le Conseil de la concurrence - constate que la concentration en cause tombe dans le champ d'application de la loi; - constate que quelle que soit le pourcentage de parts de marché et le marché retenu, la concentration notifiée n'aura pas pour effet l'acquisition ou le renforcement d'une position dominante qui entrave de manière significative une concurrence effective sur le marché belge concerné ou sur une partie substantielle de celui-ci; - par conséquent, déclare la concentration admissible, conformément aux articles 33 § 1er et 33 § 2, 1 a) de la loi.

Ainsi décidé le 04 mars 2004 par la Chambre du Conseil de la concurrence composée de Madame Marie Claude Grégoire, présidente de chambre, de Mesdames Dominique Smeets et Anne Junion et de Monsieur David Szafran, membres.

Décision n°2004-E/A-25 du 4 mars 2004 Affaire CONC-E/A-01/0039 1. Saisine Vu la loi sur la protection de la concurrence économique coordonnée le 1er septembre 1999, ci-après dénommée "la loi"; Vu la notification de la demande d'attestation négative ou d'exemption individuelle du 18 juillet 2001 déposée par l'U.R.B.S.F.A. au secrétariat du Conseil de la concurrence;

Vu le rapport et le dossier d'instruction constitué par le corps des rapporteurs en date du 22 juillet 2003;

Entendu à l'audience du 20 novembre 2003 : Mme Nathalie Dellaert Monsieur Jean Louis Dupont Monsieur Guido De Croock 2. Partie notifiante L'Union Royale Belge des Sociétés de Football-Association (U.R.B.S.F.A.), constituée en Association Sans But Lucratif (ASBL) et ayant son siège avenue Houba de Strooper, 145 à 1020 Bruxelles est l'association nationale belge de football.

Elle a pour mission de se charger de l'organisation administrative et sportive du football en Belgique, ainsi que de la diffusion de ce sport, sous toutes ses formes. Elle détient les compétences sportive, disciplinaire et juridictionnelle, de même que la compétence réglementaire sur ses membres (clubs) et ses affiliés (personnes physiques, tels que joueurs et dirigeants de clubs).

La fédération est membre de l'U.E.F.A. (Union des Associations Européennes de Football) et de la F.I.F.A. (Fédération Internationale de Football Association). 3. Recevabilité L'article 23 § 1er, a) de la loi stipule que l'instruction des demandes d'attestation négative visée à l'article 6 ou d'exemption individuelle visée à l'article 2 § 3 se fait par le corps des rapporteurs à la demande des entreprises ou associations d'entreprises concernées dans le cas d'une demande. L'article 2 § 1er de l'arrêté royal du 23 mars 1993 relatif aux demandes et notifications visées aux articles 6 et 7 de la loi du 5 août 1991Documents pertinents retrouvés type loi prom. 05/08/1991 pub. 10/08/2010 numac 2010000448 source service public federal interieur Loi relative à l'importation, à l'exportation, au transit et à la lutte contre le trafic d'armes, de munitions et de matériel devant servir spécialement à un usage militaire ou de maintien de l'ordre et de la technologie y afférente. - Coordination officieuse en langue allemande fermer sur la protection de la concurrence économique, modifié par l'arrêté royal du 28 décembre 1999, stipule qu'est habilitée à présenter une demande ou une notification toute entreprise ou association d'entreprises participant à des accords, décisions ou pratiques visés aux articles 2 et 3 de la loi.

L'article 1er, a) de la loi définit l'entreprise comme toute personne physique ou morale poursuivant de manière durable un but économique.

L'U.R.B.S.F.A. précise que les clubs de football qui la composent perçoivent certaines rentrées : vente des billets, vente d'espaces publicitaires, vente des droits de retransmission aux chaînes de télévision.

Les clubs prennent ainsi part à l'activité économique et sont donc des entreprises au sens de la loi; l'U.R.B.S.F.A. peut dès lors être qualifiée d'association d'entreprises.

Cette analyse a déjà été développée par l'avocat général Carl Otto Lenz dans ses conclusions précédant l'arrêt Bosman (Aff. C-145/93 J-M Bosman / UEFA et autres, arrêt de la CJCE 15 décembre 1995, rec. T p 4.924), auxquelles le Conseil se rallie.

La demande est dès lors recevable. 4. Objet de la demande La notification concerne deux articles qui ont été insérés dans le règlement de l'U.R.B.S.F.A. qu'il convient de définir : - La première disposition (article VII/97) intitulée "endettement d'un club causant perturbation du championnat ou la cession de patrimoine" Cet article prévoit qu'un "club, dont les difficultés financières et l'ébranlement du crédit l'empêchent de jouer trois matchs consécutifs prévus au calendrier du championnat auquel participe son équipe première, est réputé avoir perturbé ledit championnat".

Par ailleurs, "un club contraint ensuite de difficultés financières et d'ébranlement de crédit, à la cession totale ou partielle de son patrimoine ainsi que de son numéro matricule, à une autre personne juridique, physique ou morale, de même qu'à une autre association de fait, doit soumettre cette cession à l'approbation des instances fédérales compétentes suivant la procédure fixée au point 22 []".

Les sanctions sont prévues au point 3. Dans le cas de la perturbation du championnat, le Comité Exécutif peut prendre des dispositions utiles pour appliquer les sanctions qui consistent en la dégradation, c'est-à-dire le renvoi dans la division immédiatement inférieure, ou le retrait du droit à la montée en compensation avec la non-dégradation, ou la dégradation à deux divisions s'il s'agit d'un club condamné à la descente. Les sanctions sont identiques lorsque dans le cadre d'une cession de patrimoine, le club acquéreur ne répond pas aux conditions prévues; il est en outre prévu la radiation en cas de récidive. Ces sanctions sont prises en fin de saison au cours de laquelle le club s'est rendu coupable de perturbation de championnat ou durant laquelle le club est reconnu coupable de cession de patrimoine sujette à sanction. - L'article III/1.33 concernant la licence vise également, selon l'U.R.B.S.F.A., à préserver l'équilibre des compétitions sportives.

Cette disposition stipule que "tout club évoluant en divisions nationales I et II doit être détenteur d'une licence, qui n'est pas cessible à une autre personne juridique, en vertu de laquelle il est autorisé et habilité à participer à la compétition réservée à la division concernée". « La licence doit être sollicitée annuellement entre le 1er février et le 1er mars de chaque saison et pour la première fois en 2001". « Le club doit présenter sa demande de délivrance de licence de manière telle à être autorisé à prendre part à la compétition de la division dans laquelle il est susceptible de pouvoir ou devoir participer au 1er juillet de la saison suivant la demande". « Une licence permettant d'évoluer éventuellement en une division supérieure n'est accordée que sous condition que le club concerné s'engage à remplir au 1er août toutes les conditions générales et spécifiques à chaque division".

Pour obtenir la licence, le club requérant doit répondre aux conditions générales impératives énoncées à l'article III/6 1° à 7° (jouir de la personnalité juridique, prouver qu'il ne reste pas en défaut de règlement du paiement des salaires des joueurs, des sommes dues à l'ONSS, du précompte professionnel, etc) ainsi qu'aux conditions spécifiques d'admission relatives à chaque division concernée (au nombre desquelles figurent un certain nombre de standards relatifs aux installations sportives des clubs). « L'absence de demande, la renonciation, le refus ou le retrait du statut de club professionnel entraîne la dégradation ou le maintien du club concerné en division II nationale pour autant que ledit club réponde aux conditions de licence de cette division". « L'absence de demande, la renonciation, le refus ou le retrait du statut de club de football rémunéré de division II, entraîne la dégradation ou le maintien du club concerné en division III nationale". 5. Motifs de l'attestation négative et de l'exemption L'U.R.B.S.F.A. estime que ces deux dispositions, bien qu'affectant les intérêts économiques de certains participants, athlètes ou clubs, doivent être considérées comme des règles purement sportives ou inhérentes au sport et, partant, échappant à l'interdiction de l'article 2, § 1, de la loi;

Qu'en effet, leur objectif est de préserver l'intérêt général de la compétition en amenant les clubs à plus de rigueur dans leur gestion.

L'U.R.B.S.F.A. précise qu'en adoptant ces règles, elles s'acquitte de son rôle de régulateur et qu'elle n'agit pas en "agent économique" cherchant à se ménager un bénéfice propre ou à favoriser certains tiers par rapport à d'autres.

En ce qui concerne la disposition relative à la licence, il est rappelé que l'objectif est de s'assurer, dans l'intérêt de l'équilibre de la compétition sportive et donc de l'incertitude des résultats, que les participants à un championnat donné (ici, celui de division I ou II) présentent les garanties économiques suffisantes permettant de penser qu'ils seront à même d'assumer tout au long de la saison les obligations financières et autres qu'implique la participation à la compétition sportive en question. Selon l'U.R.B.S.F.A, ces raisons motivent l'octroi d'une attestation négative.

Subsidiairement, et à titre purement conservatoire, l'association nationale notifie l'entente pour obtenir une exemption au titre de l'article 2 § 3 de la loi. Elle relève pour ce faire que les deux dispositions dont question permettront d'installer au sein des clubs une plus grande rigueur de gestion et contribueront à promouvoir le progrès économique du secteur, ce qui permettrait aux clubs belges d'être plus performants dans les compétitions européennes interclubs organisées par l'U.E.F.A. Les utilisateurs, soit les amateurs de football, pourront ainsi assister à des compétitions de meilleure tenue et plus justes, dans la mesure où certains résultats sportifs ne seront plus acquis au moyen d'une politique comptable et financière relevant de la "fuite en avant". Enfin, les dispositions sont proportionnées aux objectifs poursuivis et elles ont pour objet et pour effet de renforcer une saine compétition sportive entre clubs satisfaisant à certaines exigences de base en matière de bonne gestion. 6. Position du Conseil a) Préambule Le Conseil rappelle que depuis les arrêts Bosman et Walrave, les règles du Traité UE (en ce compris les règles sur la concurrence) s'appliquent aux activités économiques liées au sport.Certains tempéraments doivent cependant être prévus en raison de la spécificité et des missions particulières reconnues au sport.

La Commission a admis que son intervention devait se limiter à sanctionner les pratiques restrictives des organisations sportives qui ne seraient pas justifiées sous l'angle de "l'amélioration de la production et de la distribution des événements sportifs au regard des objectifs spécifiques du sport".

L'arrêt Bosman a reconnu comme légitimes les objectifs consistant à assurer le maintien d'un équilibre entre les clubs, à préserver l'égalité des chances et l'incertitude des résultats.

Certaines restrictions de concurrence peuvent ainsi être admises par les instances communautaires dès lors que le but poursuivi apparaît légitime et que la limitation reste proportionnée à l'objectif recherché. « Certaines règles sportives s'opposent totalement aux règles habituelles de la concurrence, mais elles sont acceptées car elles permettent l'intégrité des compétitions et l'incertitude des résultats". b) Marché concerné Le marché concerné est le marché des compétitions de football en Belgique.Le marché géographique concerné est l'ensemble du territoire belge. c) Analyse des dispositions en cause Quant à l'article VII / 97 Cet article envisage la situation d'un club qui cause des perturbations au championnat et la cession du patrimoine. Un club dont les difficultés financières l'empêchent de jouer trois matchs consécutifs du championnat est réputé avoir perturbé ledit championnat, et peut se voir appliquer la sanction de dégradation, c'est-à-dire le renvoi dans la division immédiatement inférieure.

Un club contraint, suite à des difficultés financières et l'ébranlement de crédit, à la cession partielle ou totale de son patrimoine ainsi que de son numéro matricule, doit soumettre cette cession à l'approbation des instances fédérales compétentes et suivant une procédure strictement définie par l'article du règlement mais qu'il est inutile de développer plus amplement dans la présente décision.

Qu'il suffit de noter que le cessionnaire doit régler immédiatement les dettes certaines, liquides et exigibles du club cédant et prendre l'engagement de régler, à la date des échéances, les dettes à échoir, non contestables et s'il échet, en fournir une garantie bancaire équivalente.

A défaut, les sanctions de dégradation ou de radiation en cas de récidive peuvent être prises.

Attendu que cette disposition a des incidences économiques certaines par l'effet de la rétrogradation du club sanctionné notamment;

Que cependant, elle poursuit un objectif légitime de maintien d'une compétition saine, équitable et équilibrée, et paraît proportionnée au but recherché;

Que l'article VII / 97, nonobstant les effets restrictifs inhérents à son application, poursuit donc un objectif légitime et lui est proportionné;

Que par conséquent, il convient de constater qu'il n'enfreint pas l'article 2, § 2 de la loi.

Quant à l'article III / 1.33 Tout club évoluant dans les divisions nationales I ou II doit être détenteur d'une licence lui permettant de participer à la compétition dans la division concernée.

La licence doit être sollicitée annuellement entre le 1er février et le 1er mars par les clubs afin de pouvoir participer à la compétition à partir de la saison suivante (qui débute le 1er juillet).

La demande de licence doit être étayée de tous les documents probants justifiant du respect des conditions imposées par catégorie.

L'article III 6 énumère les conditions d'octroi des licences qui concernent notamment la situation financière des clubs (conditions identiques pour les deux catégories) et des conditions techniques différentes par catégorie, notamment en ce qui concerne les installations des stades (électriques, sanitaires, confort, contenance des tribunes, etc.).

Les dispositions financières nécessaires à l'obtention de la licence ont pour objectif d'obliger les clubs à une bonne gestion et au respect de toutes les dispositions fiscales, sociales et contractuelles, afin de maintenir un équilibre entre les clubs (par exemple, pour éviter que certains clubs ne paient pas leurs dettes et consacrent leurs liquidités à l'achat de joueurs).

Des recours sont prévus en cas de refus de licence, ainsi qu'un contrôle de la bonne exécution des conditions et des sanctions en cas de défaillance (rétrogradation).

Cette disposition est objective, non discriminatoire et proportionnée au but poursuivi puisqu'elle repose sur un contrôle financier, offre des voies de recours et est souple puisqu'elle permet à un club endetté d'obtenir malgré tout la licence, s'il peut justifier d'un plan de redressement accepté par les tribunaux et / ou les créanciers.

En ce qui concerne les conditions techniques relatives aux installations sportives, et notamment celles imposant la capacité des stades, l'éclairage, le nombre de joueurs, même si elles constituent des barrières à l'entrée d'un club dans une division supérieure, en raison du coût des investissements à réaliser, elles sont objectives, non-discriminatoires, et proportionnées à l'objectif, et ce d'autant qu'elles sont connues par les clubs candidats à la montée et qu'un délai leur est octroyé pour la réalisation des investissements.

La plupart des dispositions techniques visent à une amélioration de la sécurité à l'intérieur et à l'extérieur des stades, et à une conformité avec les normes UEFA (nombre de places assises).

La plupart des clubs interrogés sont favorables à ces deux mesures, même si certains regrettent l'importance des investissements financiers à consentir pour pouvoir évoluer en division supérieure. 7. Décision Les deux dispositions visées sont nécessaires à l'organisation de la compétition.Elles ont pour objectif d'assurer l'équilibre de la compétition sportive, l'incertitude des résultats, et d'assurer une saine gestion financière du secteur.

Même si elles peuvent avoir des effets restrictifs, le Conseil constate qu'ils sont inhérents à la poursuite de l'objectif légitime poursuivi et sont proportionnés à cet objectif.

En ce sens, l'U.R.B.S.F.A. a parfaitement joué son rôle de régulateur.

Par conséquent, il y a lieu de considérer qu'elles échappent au champ d'application de l'article 2, § 1, de la loi.

Par ces motifs, Le Conseil de la concurrence - constate, en application de l'article 6, § 1, de la loi, que les dispositions VII / 97 et III / 1.33 du règlement U.R.B.S.F.A. ne tombent pas dans le champ d'application de l'article 2, § 1, de la loi.

Ainsi décidé le 4 mars par la chambre du Conseil de la concurrence constituée de Madame Marie-Claude Grégoire, président de chambre, et de Monsieur Patrick De Wolf, Madame Anne Junion et Monsieur Pierre Battard, membres.

Décision n°2004-C/C-26 du 8 mars 2004 Affaire CONC-C/C-04/00005 : ELECTRABEL CUSTOMER SOLUTIONS S.A. / SIBELGA Le Conseil de la concurrence, Après en avoir délibéré, En cause : Electrabel Customer Solutions S.A. (ci-après "E.C.S. » ), ayant son siège social à 1000 Bruxelles, boulevard du Régent 8, immatriculée à la TVA sous le numéro 476.306.127 et sa société-mère, Electrabel S.A. (ci-après "EBL. » ), ayant son siège social à 1000 Bruxelles, boulevard du Régent 8, immatriculée à la TVA sous le numéro 403.170.701; et L'association Intercommunale coopérative à responsabilité limitée SIBELGA (ci-après « Sibelga » ou « l'intercommunale notifiante ») ayant son siège situé à l'hôtel de ville de Woluwe-Saint-Lambert, avenue Paul Hymans, 2A à 1200 Bruxelles Vu la loi du 5 août 1991Documents pertinents retrouvés type loi prom. 05/08/1991 pub. 10/08/2010 numac 2010000448 source service public federal interieur Loi relative à l'importation, à l'exportation, au transit et à la lutte contre le trafic d'armes, de munitions et de matériel devant servir spécialement à un usage militaire ou de maintien de l'ordre et de la technologie y afférente. - Coordination officieuse en langue allemande fermer sur la protection de la concurrence économique coordonnée le 1er juillet 1999 (ci-après LPCE ou la loi);

Vu la décision de la Commission européenne du 19 décembre 2003 renvoyant aux autorités belges de la concurrence l'opération de concentration entre ECS/EBL et Sibelga qui lui avait été notifiée le 9 novembre 2003 et enregistrée sous la référence n° COMP/M.3318-ECS/ Sibelga, conformément à l'article 9 paragraphe 3 b. du Règlement (CEE) n° 4064/89 du Conseil du 21 décembre 1989 relatif au contrôle des opérations de concentration entre entreprises Attendu qu'en pareil cas de renvoi, la législation nationale de la concurrence de l'Etat de renvoi trouve à s'appliquer conformément à l'article 9.3 b du Règlement (CEE) n° 4064/89, en l'espèce la loi du 5 août 1991Documents pertinents retrouvés type loi prom. 05/08/1991 pub. 10/08/2010 numac 2010000448 source service public federal interieur Loi relative à l'importation, à l'exportation, au transit et à la lutte contre le trafic d'armes, de munitions et de matériel devant servir spécialement à un usage militaire ou de maintien de l'ordre et de la technologie y afférente. - Coordination officieuse en langue allemande fermer sur la protection de la concurrence économique;

Que toutes les dispositions de cette législation et de ses arrêtés royaux d'exécution trouvent ainsi à s'appliquer, et notamment les dispositions en matière de procédure et de délais;

Vu la notification datée du 22 janvier 2004, enregistrée sous les références CONC-C/C-04/005 de la concentration qui consiste en la reprise par E.C.S., filiale d'Electrabel, de la clientèle de l'intercommunale Sibelga au fur et à mesure qu'elle devient éligible;

Vu les pièces du dossier et le rapport motivé du Corps des Rapporteurs daté du 17 février 2004;

Vu les demandes introduites sur base de l'article 32 quater § 2 LPCE, le 30 janvier 2004 par la S.A. Luminus d'être entendue dans cette procédure;

Vu la décision du 2 mars 2003 faisant droit à cette demande;

Vu la note d'observations des parties notifiantes E.C.S.- Electrabel/ Sibelga datée du 1er mars 2004;

Entendu à l'audience du 4 mars 2004, - le Corps des rapporteurs représenté par Monsieur le rapporteur Patrick Marchand assisté par M. Axel Frennet et Mme Natacha Glibert du Service de la concurrence - la S.A. E.C.S. représentée par MM. Jean de Garcia et Patrick Baeten, assistés par Me Alexandre Vandencasteele et Me Annick Vroninks, avocats à Bruxelles et la S.A. Electrabel représentée par MM. Etienne Snyers, Jean de Garcia et Patrick Baeten, assistés par Me Alexandre Vandencasteele et Me Annick Vroninks, avocats à Bruxelles; - Sibelga représentée par Me Alexandre Vandencasteele et Me Annick Vroninks, avocats à Bruxelles; - la S.A. Distrigaz représentée par Monsieur Jean Vermeire; - Sibelga représentée par Me Aurore Finchelstein, avocate à Bruxelles; - La S.A. Luminus représentée par MM. Philippe Putman et Kevin Kirby, assistés par Me Marc van der Woude, avocat à Bruxelles; 1. Les parties notifiantes 1.1. Acquéreur La société Electrabel Customer Solutions est une société anonyme de droit belge constituée par acte du 12 décembre 2001 publié dans les annexes du Moniteur belge du 28 décembre 2001, ayant son siège social à 1000 Bruxelles, boulevard du Régent, 8 et ayant pour objet la fourniture d'électricité et de gaz ainsi que la fourniture de produits et services y afférents.

La S.A. E.C.S. est une filiale de la S.A. Electrabel et de la Naamloze Vennootschap voor de Oprichting en Uitbating van een FM- en TV-distributienet te Oostende en abrégé Teveo qui détiennent respectivement 49.999 actions et 1 action de celle-ci. La S.A. Teveo est pour sa part contrôlée par Electrabel qui détient 99,975 % de ses actions, l'actionnaire minoritaire étant M. Yvan Dupon, par ailleurs directeur général et administrateur de la S.A. Electrabel chargé de la distribution. La société E.C.S. est ainsi en fait une filiale à 100 % de la S.A. Electrabel.

En se basant sur l'interprétation donnée par la CE (dans la Communication de la Commission concernant la notion de concentration au sens du règlement (CEE) n°4064/89 du Conseil relatif au contrôle des opérations de concentration entre entreprises, §§ 18-19.), il y a lieu de relever que "toutes les sociétés faisant parties d'un groupe (sociétés mères, filiales, etc.) constituent une seule entité économique, c'est pourquoi il ne peut y avoir qu'une seule entreprise concernée au sein d'un groupe. La filiale et la société mère (ECS et Electrabel) ne peuvent donc être considérées comme des entreprises concernées distinctes". Les parties EBL et E.C.S. se rallient dans leur note d'observations du 28 mars 2003 à cette approche.

La société anonyme de droit belge Electrabel ayant son siège social à 1000 Bruxelles, boulevard du Régent, 8 est une entreprise active à tous les stades dans le secteur de l'électricité, de la production à la fourniture au client final, soit directement, soit par le biais de ses filiales.

L'actionnaire de contrôle de la S.A. Electrabel est la société anonyme Tractebel, avec 43,73 %.

Le groupe Société Générale de Belgique détient à son tour 100 % du capital de Tractebel, et est détenu à 100 % par le Groupe Suez, issu de la fusion des sociétés Suez et Lyonnaise des Eaux. Le groupe Suez est principalement actif en Belgique dans les secteurs de l'énergie (électricité et gaz), la propreté et dans la communication et dans le secteur des installations, gestion et entretien d'installations techniques industrielles.

Suez contrôle également les sociétés Distrigaz sa et Fluxys sa, toutes deux actives dans le domaine du gaz.

Distrigaz se consacre spécifiquement à la commercialisation de gaz naturel et de capacité de transport internationale. Elle est active sur le marché de la fourniture de gaz naturel aux entreprises publiques de distribution, aux grandes entreprises industrielles et aux centrales électriques sur le marché belge et à des clients éligibles en Europe. Elle a en outre des activités d'arbitrage sur les marchés spot de gaz naturel, de gestion de contrats pour le transit en Belgique, de commercialisation de capacités de transport et de stockage en dehors de la Belgique et de shipping GNL. Fluxys est active dans le transport de gaz et dispose en Belgique d'un réseau intégré de transport et de transit de 3.700 km de conduites.

Cette infrastructure de réseau comprend également des stations de compression, de comptages aux frontières, des installations de stockage et de compression, de nombreux postes de réduction de la pression et une installation pour la réception de gaz naturel liquéfié (terminal méthanier de Zeebrugge). 1.2. Vendeur L'association Intercommunale coopérative à responsabilité limitée Sibelga est une intercommunale qui a comme activité principale la gestion du réseau de distribution d'électricité et de gaz aux sur le territoire des communes affiliées, à savoir les communes de la Région bruxelloise.

C'est une intercommunale mixte, c'est-à-dire qu'elle est constituée sur base d'un partenariat avec une société privée qui est Electrabel, actuellement actionnaire majoritaire.

Elle est issue de la scission de l'intercommunale Sibelgaz qui comprenait un "secteur nord" et un "secteur sud". Le "secteur nord" rassemblait les communes de Grimbergen, Machelen, Meise, Vilvoorde, Wemmel et une association intercommunale Kampenhout et Steenokkerzeel (TGEK) situées sur le territoire flamand et donc soumises à la réglementation flamande.

L'activité du "secteur sud" qui incluait la ville de Bruxelles, les communes d'Anderlecht (gaz), Evere, Ganshoren, Jette, Saint-Josse-ten-Node et l'association intercommunale des Régies de Distribution d'Energie (RDE) a été transférée à la nouvelle intercommunale Interelec (renommée Sibelga), elle-même issue de la fusion entre Interelec et Interga. Cette concentration a été approuvée par décision n° 2003-C/C-14 du Conseil de la concurrence du 20 février 2003 Sibelga est ainsi l'association des communes du secteur Sud de l'ancienne intercommunale Sibelgaz et des communes des anciennes intercommunales Interelec et Interga, toutes situées sur le territoire de la région de Bruxelles-Capitale.

Par conséquent, les communes concernées par l'opération en cause sont soumises à la réglementation de la région de Bruxelles-Capitale. 1.3. Entreprise ou partie d'entreprise cible L'opération vise la clientèle (devenant) éligible de cette intercommunale Sibelga sur le marché de la fourniture d'électricité et de gaz dans la mesure où celle-ci n'a pas choisi un fournisseur. 2. Description de l'operation Sibelga a adopté la même approche que toutes les autres intercommunales mixtes.Autrement dit, elle a décidé de recentrer ses activités sur la gestion du réseau de distribution, l'activité de fourniture à la clientèle éligible étant poursuivie par ECS. Cependant, la reprise de cette clientèle s'effectuera conformément aux dispositions réglementaires arrêtées par la Région de Bruxelles-Capitale relative au transfert de la clientèle éligible, soit en l'espèce l' Ordonnance du 19 juillet 2001Documents pertinents retrouvés type ordonnance prom. 19/07/2001 pub. 17/11/2001 numac 2001031386 source ministere de la region de bruxelles-capitale Ordonnance relative à l'organisation du marché de l'électricité en Région de Bruxelles-Capitale fermer relative à l'organisation du marché de l'électricité en Région de Bruxelles-Capitale.

Sibelga s'est engagée, dans le cadre de l'opération notifiée, à transférer sa clientèle au fur et à mesure de son éligibilité à ECS en désignant cette dernière, de manière définitive et irrévocable, fournisseur par défaut. Les clients devenus éligibles qui n'ont pas signé un contrat de fourniture avec le fournisseur de leur choix verront leur fourniture assurée par le fournisseur désigné, et ce aussi longtemps qu'ils n'ont pas fait ce choix.

Dans le cadre d'une convention d'équilibre conclue le 29 septembre 2003, les parties ont convenu d'un calendrier de réalisation du nouvel équilibre, sur une période de 10 ans.

Electrabel reprendra, au fur et à mesure de l'ouverture du marché, la totalité de ses apports en matière d'électricité et de gaz et Sibelga interrompra selon le même calendrier ses activités de vente d'électricité et de gaz, sauf celles qui seraient prescrites ou nécessaires à titre de mission de service public incombant au gestionnaire de réseau de distribution.

Au terme d'une période de 9 ans, Electrabel n'aura plus aucune participation dans Sibelga.

En particulier, les parties ont convenu du calendrier suivant de séparation complète de l'activité de gestion des réseaux; - réduction des droits de veto dont dispose Electrabel au sein du Conseil d'administration et de l'Assemblée générale de Sibelga en vertu de l'article 8 de l'Ordonnance et des articles 43 et 59 du projet de statuts de Sibelga; - création progressive à partir du 1er janvier 2003 de services propres de l'intercommunale permettant aux organes de gestion de s'appuyer sur un know-how indépendant d'Electrabel et de préparer le retrait complet de celle-ci; - rachat par les communes de la totalité des parts sociales de l'intercommunale détenues par Electrabel en deux étapes, au 1er janvier 2007 et 31 décembre 2012; - retrait complet de l'intercommunale d'Electrabel au 31 décembre 2012 et fin de l'exploitation par Electrabel à cette même date. 3. Délais La notification a été effectuée le 22 janvier 2004.Le délai visé à l'article 33 de la loi prend par conséquent cours le 23 janvier 2004 et la décision du Conseil de la concurrence prise en application de l'article 33, §§ 1 et 2 de la loi doit être rendue pour le 8 mars 2004 au plus tard. 4. Champ d'application Les sociétés précitées sont des entreprises au sens de l'article 1er de la loi. Après la concentration, ECS détiendra le contrôle exclusif de l'activité de l'intercommunale notifiante de fourniture de gaz et d'électricité aux clients éligibles (ou qui le deviendront).

L'opération consiste donc en une concentration au sens de l'article 9 § 1 de la loi.

Sur la base des chiffres fournis par les parties dans la notification, les seuils des chiffres d'affaire visés à l'article 11 de la loi sont atteints. 5. Contexte règlementaire de l'électricité La présente opération s'inscrit dans le contexte européen de libéralisation des marchés de l'énergie. Concernant le marché de l'électricité, la directive 96/92/CE du 19 décembre 1996 impose une ouverture limitée et progressive du marché de l'électricité. Cette libéralisation s'accompagne d'une série de mesures de réglementation avec une attention particulière accordée à l'accès au réseau. Cette directive est remplacée à partir du 1er juillet 2004 par la directive 2003/54/CE concernant des règles communes pour le marché intérieur de l'électricité et abrogeant la directive 96/92/CE. La nouvelle directive précise une série d'obligations concernant des normes minimales de service public, d'indépendance concernant les gestionnaires des réseaux de distribution et de transport. Elle détermine en outre le calendrier final d'ouverture des marchés avec pour date de libéralisation totale le 1er juillet 2007.

L'énergie en Belgique est une matière dont les compétences sont réparties entre l'autorité fédérale et les Régions.

Très schématiquement et pour ce qui concerne la présente, cette ventilation de pouvoirs est la suivante : à l'Etat fédéral la production, le transport et les tarifs tandis que le transport local et la distribution sont des matières régionales.

Les principales législations adoptées sont : - la loi du 29 avril 1999Documents pertinents retrouvés type loi prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 source service public federal interieur Loi relative à l'organisation du marché de l'électricité. - Coordination officieuse en langue allemande type loi prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 source ministere des affaires economiques Loi relative à l'organisation du marché du gaz et au statut fiscal des producteurs d'électricité fermer relative à l'organisation du marché de l'électricité (ci-après "loi électricité") modifiée successivement par une loi du 12 août 2000, du 16 juillet 2001 et du 30 décembre 2001; - le Décret de la Région flamande du 17 juillet 2000 relatif à l'organisation du marché de l'électricité (ci-après "décret flamand") publié au Moniteur du 22 septembre 2000; - le Décret de la Région wallonne du 12 avril 2001 relatif à l'organisation du marché régional de l'électricité (ci après "décret wallon") et l'Arrêté du Gouvernement wallon du 21/03/2002 relatif aux clients devenus éligibles et au contrôle de leur éligibilité publié au Moniteur du 27 avril 2002; - l' Ordonnance du 19 juillet 2001Documents pertinents retrouvés type ordonnance prom. 19/07/2001 pub. 17/11/2001 numac 2001031386 source ministere de la region de bruxelles-capitale Ordonnance relative à l'organisation du marché de l'électricité en Région de Bruxelles-Capitale fermer relative à l'organisation du marché de l'électricité en Région de Bruxelles - Capitale (ci après "l'Ordonnance").

Les différents niveaux de compétence ont adopté leurs propres calendriers d'ouverture du marché. Ceux-ci diffèrent dans une certaine mesure tant du point de vue des seuils d'éligibilité que des dates.

Actuellement en Région de Bruxelles-Capitale les clients consommant plus de 10 GWh sont éligibles.

La libéralisation du marché doit s'accompagner de différentes mesures de régulation. Les Régions ainsi que le gouvernement fédéral ont à cet égard adopté plusieurs arrêtés d'application.

Pour la Région de Bruxelles - Capitale, l' Ordonnance du 19 juillet 2001Documents pertinents retrouvés type ordonnance prom. 19/07/2001 pub. 17/11/2001 numac 2001031386 source ministere de la region de bruxelles-capitale Ordonnance relative à l'organisation du marché de l'électricité en Région de Bruxelles-Capitale fermer a fait à ce jour l'objet d'un arrêté d'application concernant les autorisations de fourniture, à savoir l'Arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 18 juillet 2002 fixant les critères et la procédure d'octroi, de renouvellement, de cession et de retrait d'une autorisation de fourniture d'électricité publié au Moniteur du 6 novembre 2002. Actuellement les entreprises EDF, ECS, Electrabel, Luminus, Nuon et SPE sont titulaires d'une autorisation de fourniture.

Le rôle de régulateur est exercé par le Service de Régulation au sein de l'Institut bruxellois pour la gestion de l'environnement (IBGE) conjointement avec le Gouvernement régional.

Contrairement aux Régions flamande et wallonne, la réglementation bruxelloise ne prévoit pas l'information des clients devenus éligibles ainsi qu'une possibilité de résiliation du contrat de fourniture. Ces omissions ont été rencontrées dans les décisions de désignation de ECS en tant que fournisseur par défaut. 6. Contexte réglementaire du gaz Concernant le marché du gaz naturel, la directive 98/30/CE du 22 juin 1998 impose une ouverture limitée et progressive du marché.Cette libéralisation s'accompagne d'une série de mesures de réglementation avec une attention particulière accordée à l'accès au réseau. Cette directive est remplacée à partir du 1 juillet 2004 par la directive 2003/55/CE concernant des règles communes pour le marché intérieur du gaz naturel et abrogeant la directive 98/30/CE. (JO L 176/77 du 15/07/03). Comme pour l'électricité, la nouvelle directive précise une série d'obligations concernant des normes minimales de service public, d'indépendance concernant les gestionnaires des réseaux de distribution et de transport. Elle détermine également le calendrier final d'ouverture des marchés avec pour date de libéralisation totale le 1 juillet 2007.

L'énergie en Belgique est une matière dont les compétences sont réparties entre l'autorité fédérale et les Régions. La ventilation des matières est la suivante : à l'Etat fédéral les grandes infrastructures de stockage, le transport, la production et les tarifs tandis que la distribution publique est une compétence régionale.

Les principales législations de transposition adoptées sont les suivantes : - la loi du 29 avril 1999Documents pertinents retrouvés type loi prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 source service public federal interieur Loi relative à l'organisation du marché de l'électricité. - Coordination officieuse en langue allemande type loi prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 source ministere des affaires economiques Loi relative à l'organisation du marché du gaz et au statut fiscal des producteurs d'électricité fermer relative à l'organisation du marché du gaz et au statut fiscal des producteurs d'électricité qui modifie la loi du 12 avril 1965 relative au transport de produits gazeux et autres par canalisation. (ci après "loi gaz"); - le Décret de la Région flamande du 6 juillet 2001 relatif à l'organisation du marché du gaz (ci après "décret flamand gaz"); - le Décret de la Région wallonne du 19 décembre 2002 relatif à l'organisation du marché régional du gaz (ci après "décret wallon gaz");

Les différents niveaux de compétence ayant légiféré en la matière ont adopté leurs propres calendriers d'ouverture du marché. Ceux-ci diffèrent dans une certaine mesure tant du point de vue des seuils d'éligibilité que des dates.

A l'instar du secteur électrique, les législateurs régionaux ont imposé la dissociation des activités de fourniture aux clients éligibles de celles de gestion des réseaux de distribution.

Parallèlement à cette interdiction de cumul de fonctions, la désignation de fournisseur par défaut pour les clients devenus éligibles n'ayant pas arrêté leur choix sur un fournisseur, est également prévue.

Comme il a déjà été mentionné ci-dessus, la libéralisation du marché doit s'accompagner de différentes mesures de régulation. Les Régions flamande et wallonne ainsi que le gouvernement fédéral ont à cet égard adopté plusieurs arrêtés d'application.

La Région de Bruxelles-Capitale n'a pas encore adopté de réglementation en la matière. Un texte d'Ordonnance est actuellement en cours d'examen à la Commission Economie du Parlement bruxelloise.

Le projet vise à la fois la transposition des directives gaz et électricité. Mutatis mutandis, le texte organise la libéralisation du marché du gaz selon le même schéma que celui du marché de l'électricité. Il définit le calendrier d'ouverture du marché (éligibilité des clients professionnels au 1 juillet 2004) tout en organisant l'accès au réseau (procédure d'accès et désignation d'un gestionnaire de réseau), la fourniture par défaut et la régulation du marché. 7. Secteurs et marchés concernés et contexte concurrentiel A.Rappel des développements antérieurs du Conseil de la concurrence Le Conseil de la concurrence se réfère aux développements relatifs aux secteurs économiques et marchés concernés ainsi qu'au contexte concurrentiel et au renforcement de la position dominante des parties notifiantes, tant sur le marché du gaz que sur celui de l'électricité, repris dans ses précédentes décisions et spécialement celles du 4 juillet 2003 portant les références 2003-C/C-56 à 63.

Il constate qu'au niveau de la définition des marchés concernés et du contexte concurrentiel, aucun élément nouveau n'est venu modifier son analyse qui reste valable, sous réserve de ce qui est développé ci-après et qui s'inscrit dans le prolongement de ce qui a déjà été décidé dans le cadre des procédures antérieures soumises au Conseil de la concurrence et qui est de nature à exercer une influence positive sur l'ouverture à la concurrence des marchés concernés.

Dans ces conditions, le Conseil de la concurrence considère qu'il y a lieu de tenir pour reproduits dans le cadre de la présente décision, ses développements relatifs aux secteurs économiques et marchés concernés ainsi qu'au contexte concurrentiel et au renforcement de la position dominante des parties notifiantes, tant sur le marché du gaz que sur celui de l'électricité, repris dans ses précédentes décisions et spécialement celles du 4 juillet 2003 portant les références 2003-C/C-56 à 63..

Dans sa décision ECS / INTERMOSANE du 15 janvier 2004, le Conseil de la concurrence a également déjà explicité l'engagement selon lequel Distrigaz cèdera aux concurrents, à des conditions non discriminatoires, la quantité de gaz L leur permettant de répondre aux besoins de la clientèle au fur et à mesure de son acquisition, et ce jusqu'en décembre 2006.

Il y est stipulé notamment que : « Tout tiers intéressé à acheter du gaz L dans le cadre de l'engagement et disposant d'une licence de fourniture recevra de la part de Distrigaz une offre détaillée comportant un prix pour la commodité et un prix pour la flexibilité (tenant compte du profil de consommation présenté par le tiers). L'offre prévoira une livraison à la frontière ou à la city gate (point d'entrée du réseau du GRD) et d'une durée pouvant aller jusqu'à deux ans. » B. Nouveaux éléments - Adaptation des accords nucléaires entre Electrabel et EDF Dans un communiqué de presse du 27 janvier 2004, Electrabel a diffusé une information selon laquelle un accord avait été conclu avec la société EDF en vue de valoriser leurs parts respectives dans les centrales de Tihange et de Tricastin.

En pratique, selon Electrabel, EDF pourrait désormais commercialiser 481 MW supplémentaires sur le réseau belge d'électricité.

Cet accord aboutit à augmenter la liquidité sur le marché belge de l'électricité et avalise l'apparition d'EDF en qualité de troisième opérateur disposant de capacité de production en Belgique (garantissant une meilleure sécurité d'approvisionnement pour la clientèle), aux côtés de SPE et d'Electrabel. Dans la mesure où l'accord vise des capacités identiques en France (pour Electrabel) et en Belgique (pour EDF), cet accord ne semble pas avoir cependant de conséquence effective pour ce qui concerne une éventuelle décongestion de l'interconnexion sud. - Mise aux enchères de capacités virtuelles de production d'électricité Dans le cadre du suivi des précédentes décisions du Conseil de la concurrence prononcées dans le cadre des notifications de concentration entre ECS-EBL et des intercommunales mixtes actives dans le secteur de l'énergie, le Service de la concurrence a rencontré la CREG en date du 21 janvier 2004 afin de faire le point au sujet de la mise aux enchères de capacités virtuelles de production d'électricité.

Un rapport a été transmis au président du Conseil de la concurrence en date du 30 janvier 2004.

Etant donné que les rapports du Trustee sur les enchères et a fortiori les nominations et facturations ne sont pas encore disponibles, il semble prématuré d'émettre des conclusions sur l'effet des ventes aux enchères sur le marché.

Toutefois, il peut être relevé à ce stade que la première mise aux enchères réelles qui a eu lieu en décembre 2003 a rencontré un franc succès, 33 participants s'étant enregistrés dont 18 ont effectivement enchéri. Sur les 250 MW mis sur le marché (167 MW en base et 83 MW en pointe), 230 MW (soit 92 %) ont trouvé acquéreurs.

Après cette première séance, la CREG a adressé un questionnaire aux participants afin de recueillir leurs remarques ou suggestions. Aucune remarque négative n'a été formulée. - Engagements complémentaires des parties Le cadre réglementaire bruxellois en matière de fourniture d'électricité n'oblige pas le fournisseur par défaut à informer la clientèle devenant éligible de son droit à faire choix d'un fournisseur, ni à l'autoriser à mettre fin à sa relation avec le fournisseur par défaut moyennant un préavis d'un mois. En matière de fourniture de gaz, le cadre réglementaire est encore inexistant. De telles obligations ont cependant été imposées par le législateur bruxellois dans ses décisions portant approbation de la désignation à titre provisoire d'ECS comme fournisseur par défaut.

En tout état de cause, les parties s'engagent (tant en matière de fourniture de gaz que d'électricité) de manière formelle à (i) informer la clientèle devenant éligible 2 mois avant leur éligibilité de leur droit à faire choix d'un fournisseur; (ii) autoriser explicitement la clientèle fournie par défaut à mettre fin à leur relation avec leur fournisseur moyennant un préavis d'un mois. - Spécificités de l'accord ECS/SIBELGA Certaines caractéristiques propres à l'accord en cause sont en outre de nature à réduire le renforcement de la position d'ECS-Electrabel par rapport à la situation existante dans le cadre des opérations "ECS" antérieures : 1) Sibelga n'acquiert aucune participation dans ECS.Tout au plus bénéficie-t-elle du droit à une quote-part du chiffre d'affaire d'ECS et ceci à titre strictement transitoire jusqu'à la libéralisation du marché domestique. Il n'y a donc pas à terme risque de renforcement des liens économiques entre Electrabel et les intercommunales. 2) L'accord prévoit la cession progressive par Electrabel de l'ensemble de sa participation dans l'intercommunal plutôt qu'une réduction de celle-ci.3) Les tâches encore sous-traitées à Electrabel le sont de manière transitoire, Sibelga reprenant à terme l'ensemble de ces activités.Le désengagement -total- des deux intervenants dans les métiers revenant à l'autre se fera logiquement de façon progressive en vue de permettre notamment le transfert du know-how en matière de gestion du réseau à Sibelga. 9. Réactions des acteurs présents sur les marchés interrogés par le service de la concurrence La SPE approuve totalement les engagements complémentaires proposés par les parties et n'a pas de commentaires particuliers à formuler sur cette opération.Elle se réjouit de l'augmentation de la capacité de production d'électricité du fait de l'adoption des accords nucléaires entre Electrabel et EDF. Par ailleurs, la SPE a participé aux premières VPP et a constaté leur bon déroulement, les prix répondant selon elle aux normes du marché.

Gaz de France a répondu de manière confidentielle mais n'a soulevé aucun problème particulier relatif à cette opération et aux engagements complémentaires proposés par les parties.

BP attire l'attention sur le fait que l'accès au réseau de transport de gaz n'est pas évident pour de nouveaux concurrents par rapport aux fournisseurs "historiques", vu le coût des services de flexibilité. par contre, en ce qui concerne la cession par Distrigaz d'une certaine quantité de gaz L aux concurrents, BP reconnaît que cela favorisera la concurrence.

BP affirme également ne pas être en mesure de proposer des offres duales électricité / gaz car il faudrait importer de l'électricité de France et il y a un problème de capacité.

Total renvoie à ses réponses du 12 septembre 2003 et 08 décembre 2003 pour ce qui a trait aux engagements. En ce qui concerne les engagements complémentaires, Total prétend que ceux-ci témoignent d'une volonté de ne pas laisser les consommateurs profiter pleinement de l'ouverture du marché de l'énergie car les délais proposés pour informer la clientèle sont très courts et ne permettent pas à un nouvel entrant de faire des offres à des clients qui souhaiteraient changer de fournisseur.

Par contre, le délai de préavis d'un mois pour changer de fournisseur est jugé acceptable pour autant qu'aucune pénalité ou indemnité ne soit réclamée en cas de rupture de contrat par le client.

Total estime que l'on doit s'attendre à un renforcement de position dominante dans le chef d'Electrabel sur le marché du gaz naturel suite à cette opération et qu'il serait raisonnable d'accorder un délai de six mois aux nouveaux entrants pour s'organiser et disposer de toutes les informations nécessaires pour faire des offres aux clients.

Concernant les offres duales, Total affirme qu'un fournisseur doit disposer : - d'un contrat d'approvisionnement de gaz auprès d'un producteur; - d'un contrat d'approvisionnement d'électricité auprès d'un producteur; - de capacités d'importation de gaz et/ou d'électricité si ces énergies ne sont pas produites dans le pays; - de licences de fourniture nationales et/ou régionales pour chacune des énergies; - de contrats d'acheminement de gaz et d'électricité auprès de sociétés de transport respectives; - de contrats de transport avec les sociétés de distribution locales.

La possibilité de faire des offres duales à la clientèle résidentielle (segment avec les marges les plus élevées) est un avantage compétitif certain.

ELIA a répondu de manière confidentielle, mais n'a pas de commentaires particuliers à formuler à propos de cette opération.

La CREG précise qu'elle a constaté des refus de vente de gaz L de la part de Gasunie à des acteurs du marché souhaitant effectuer des fournitures en Belgique. Ce qui implique, selon elle, que l'engagement de gas release proposé par ECS s'avère indispensable.

Mais elle ajoute que "Afin d'éviter que Distrigaz ne fasse concurrence aux fournisseurs auxquels il cède son gaz, le Conseil pourrait lui interdire de démarcher des clients captifs qui seraient attribués à ECS en tant que fournisseur par défaut, pour la période durant laquelle le gas release s'applique. En effet, à défaut d'engagement de ce type de la part de Distrigaz, le groupe Suez pourrait miner en grande partie l'effet positif d'un gas release. En principe, Distrigaz pourrait facilement reprendre la clientèle (ECS et Distrigaz constituent ensemble une entité économique), mais pourrait proposer de l'électricité à un prix moindre (pas de marge de détail).

Une telle restriction (restriction des ventes aux utilisateurs finals par un acheteur qui opère en tant que grossiste sur le marché) doit donc être envisagée comme une restriction directement liée et nécessaire à la réalisation de la concentration.

Il faut veiller, en outre, à ce que la relation entre Distrigaz et ECS ne donne pas lieu à d'éventuels subsides croisés ou price squeezing.

Puisque l'entité économique touche toujours la marge entre le prix frontière et le prix city-gate, Distrigaz pourrait en effet mener sa politique de prix de telle sorte que la marge de Distrigaz pourrait augmenter, au détriment des fournisseurs en aval. Même en l'absence de discrimination entre les détaillants, une pareille politique de prix pourrait exercer une influence très négative sur le gas release. C'est pourquoi il faut systématiquement éviter ce type de pratique commerciale. » Concernant l'adoption des accords entre Electrabel et EDF, la CREG précise qu'elle n'a toujours pas reçu toutes les informations nécessaires de la part d'Electrabel. Elle ne sait par conséquent pas prendre une position à ce sujet et n'est pas en mesure de connaître l'influence exacte sur le marché belge de la production d'électricité.

L'IBGE constate que les engagements que Sibelga propose de prendre correspondent aux engagements pris à son égard et qui ont déjà fait l'objet d'une certaine publicité (portés à la connaissance des fournisseurs présents à la séance d'information qu'elle a organisée le 4 février 2004).

Elle relève cependant qu'une mesure qu'elle avait prescrite et qu'elle estime essentielle n'est pas reprise dans ces engagements complémentaires. A savoir, la communication aux fournisseurs d'un Cd-Rom comprenant la liste des clients éligibles ainsi que des données telles que la consommation, la puissance de raccordement et la pointe quart-horaire.

Elle met cela en relation avec le fait que l'article 3, § 4 de la convention signée entre ECS et Sibelga prévoit la cession en faveur d'Electrabel du droit d'utilisation et d'une copie des fichiers informatiques clientèle.

Figaz dit que les engagements contribueront à l'ouverture du marché et n'a pas de commentaires à faire à propos de cette concentration.

Febeliec estime que les engagements vont dans la bonne direction et ne soulève aucune objection quant à l'opération en cause.

Luminus s'oppose à cette concentration car il estime que les engagements présentés ne diminuent pas les seuils d'accès au marché, alors que la Commission européenne indique dans sa décision de renvoi que la concentration ECS / Sibelga "entrave le développement des autres fournisseurs potentiels. » Cependant, Luminus considère que cette concentration pourrait être approuvée par le Conseil de la concurrence avec des engagements supplémentaires : - Augmentation des capacités mises aux enchères dépassant largement les 1.200 MW de l'interconnecteur belgo-néerlandais; - Suppression du plafond de 40 % dans les règles d'enchères pour permettre à un fournisseur ayant une clientèle importante d'acheter les quantités nécessaires; - Chinese walls entre ECS et Electrabel, car ECS connaît parfaitement la structure des coûts de ses concurrents et peut donc adapter son prix en fonction du prix de ses concurrents; - Le prix de référence pour ECS doit être le prix VPP. De ce fait, l'avantage concurrentiel qui résulterait du fait qu'ECS s'approvisionne auprès d'Electrabel à des prix inférieurs au prix du marché (supposition de Luminus) disparaîtrait. - Interdiction de vente à perte en aval. En effet, si ECS était contrainte par le biais d'un engagement à payer le prix du marché, Electrabel pourrait demander le prix le plus élevé, avec un effet négatif sur la marge bénéficiaire d'ECS et de ses concurrents. Les bénéfices d'Electrabel venant compenser la perte d'ECS. Un engagement visant à empêcher les effets ciseaux est donc nécessaire.

D'autre part, Luminus estime que l'adoption des accords entre Electrabel et EDF enlèvera une certaine pression sur le marché de l'électricité en Belgique, mais que cela n'aura aucun effet sur le marché des clients éligibles.

En ce qui concerne la possibilité de faire une offre duale électricité / gaz, Luminus estime que, dans le chef d'Electrabel, l'offre duale superpose deux positions dominantes au niveau de la production et renforce la position dominante d'Electrabel au niveau de la fourniture aux clients éligibles. Pour sa part, Luminus propose également des offres duales électricité / gaz. 11. Observations formulées par la partie intervenante et réponses des parties notifiantes à ces critiques des acteurs présents sur le marché et des régulateurs Seule Luminus a sollicité d'être entendue conformément à l'article 32 quater § 2 LPCE avant que le Conseil de la concurrence ne rende sa décision.Lors de l'audience du 4 mars 2003, Luminus a rappelé ses arguments soulevés lors de l'instruction.

Luminus a notamment insisté lors de l'audience sur le fait que les engagements proposés par les parties notifiantes ne pouvaient suffire à compenser les effets du renforcement de position dominante résultant de la présente concentration et qu'il y avait lieu de l'interdire.

Luminus soutient notamment que les quantités d'électricité nécessaires par l'opération notifiée n'étaient pas incluses dans les différents calculs de l'expertise sur laquelle le Conseil de la concurrence s'est appuyé pour déterminer les quantités de VPP nécessaire dans ses décisions du 4 juillet 2003 Force est de constater que, comme l'ont relevé à juste titre les parties notifiantes, l'expertise a pris en considération les quantités d'électricité nécessaires aux intercommunales ayant donné lieu à la création de la nouvelle intercommunale Sibelga. Il est renvoyé quant à ces rétroactes aux développements repris sous le point 2 de la présente décision identifiant le vendeur à l'opération de concentration notifiée.

Par ailleurs, Luminus a également précisé qu'il existait des éléments positifs sur le marché et notamment l'engagement de mettre fin à l'accord avec SPE tout en regrettant tout aussitôt une intégration verticale de SPE avec Citypower. Luminus a également déploré un degré de switching très bas. Ainsi en Flandres, seuls 2,32 % de résidentiels ont changé de fournisseurs d'électricité. Ce taux est de moins d'1 % en ce qui concerne le gaz. Luminus a également insisté sur le caractère temporaire des VPP ordonnées par le Conseil de la concurrence dans ses précédentes décisions. Luminus constate également une tendance générale à la hausse des prix qu'il prétend liée à une absence de concurrence suffisante.

Les parties notifiantes ont répondu aux différents critiques soulevées par les entreprises concurrentes et par les régulateurs dans leur note d'observations déposée le 2 mars 2004 au secrétariat du Conseil de la concurrence qui a été développée lors de l'audience du 4 mars 2004. 12. Position du Conseil de la Concurrence Les éléments d'informations recueillis lors de l'instruction effectuée par le Service de la concurrence à l'occasion de l'ensemble des procédures relatives à l'acquisition par ECS de la clientèle éligible des intercommunales mixtes et dans le cadre de la présente opération de concentration et lors de l'audience font apparaître que la concentration notifiée a pour effet l'acquisition ou le renforcement d'une position dominante qui entrave de manière significative une concurrence effective sur les marchés belges en cause ou sur une partie substantielle de ceux-ci. Néanmoins, les engagements souscrits par Electrabel tels que repris dans la lettre du 20 juin 2003, lus conjointement avec les décisions du Conseil du 4 juillet 2003 et du 15 janvier 2004, et complétés dans le cadre de la présente notification par les deux engagements repris dans la notification, permettent de compenser les effets du renforcement de position dominante des parties notifiantes et d'Electrabel.

De plus, le Conseil de la concurrence a déjà eu l'occasion de rappeler que "les engagements proposés par Electrabel doivent s'apprécier non pas "compte tenu de la position dominante d'Electrabel" mais en fonction du renforcement de cette position dominante,()", le rôle des autorités de concurrence n'étant effectivement pas de se substituer aux autorités de régulation ni d'assurer la mise en oeuvre du processus de libéralisation des secteurs de l'électricité et du gaz.

Cette approche s'avère d'autant plus pertinente que les caractéristiques propres à l'opération en cause et l'évolution récente des marchés concernés tendent à limiter à la base le renforcement de position dominante par rapport à la situation existante dans le cadre des autres opérations notifiées précédemment et notamment par l'Adaptation des accords nucléaires entre Electrabel et EDF ainsi qu'en raison des spécificités de l'accord ECS/SIBELGA".

Enfin, même si Luminus regrette que seuls 2,32 % des consommateurs aient changé de fournisseurs après 6 mois de libéralisation du marché en Flandres, il n'en demeure pas moins que cela constitue un des plus fort taux de changements parmi les pays qui ont récemment entamés un processus de libéralisation.

Par ailleurs, le Conseil de la concurrence constate également que tous les recours devant la Cour d'appel de Bruxelles contre les décisions du Conseil de la concurrence ayant pour objet les notifications d'opérations de concentration entre ECS et les intercommunales mixtes, ont fait l'objet d'un désistement de la part de toutes les parties.

Luminus a d'ailleurs expressément en termes de conclusions de désistement d'instance fait savoir à la Cour d'appel de Bruxelles que « Luminus estime que la présente procédure qui vise à voir annuler la décision n° 2002-C/C/-62 (d'autres conclusions de désistement d'instance ayant également été déposées dans les autres procédures) au motif notamment que les engagements attachés à cette décision sont insuffisantes, ne se justifie plus ». Même si la présente opération de concentration est distincte des précédentes et que d'autres motifs ont pu justifier un désistement d'instance devant la Cour d'appel de Bruxelles, Luminus n'a pas pu établir en quoi les engagements imposés par le Conseil de la concurrence dans ses précédentes décisions et reprises par les parties notifiantes dans la présente procédure, complétés en outre de nouveaux engagements ne compenseraient pas les effets du renforcement de position dominante des parties notifiantes dans la présente opération.

Le Corps des rapporteurs estime également au terme d'un examen attentif des effets de la concentration faisant l'objet de la présente procédure, que pour autant que les parties notifiantes poursuivent la mise en oeuvre de leurs engagements, devoir proposer au Conseil de la concurrence de constater que la concentration en cause tombe dans le champ d'application de la loi, qu'il n'y a pas de doutes sérieux à propos de l'admissibilité de la concentration et en conséquence de la déclarer admissible, conformément aux articles 33 § 1er et 33 § 2, 1.a de la loi.

L'éventuel refus de vente de gaz L de la part d'un tiers à des acteurs du marché souhaitant effectuer des fournitures en Belgique dénoncé par la CREG impliquant selon elle que l'engagement de gas release proposé à ECS s'avère indispensable peut être examiné conformément aux dispositions de la LPCE par une autre voie et ne peut justifier à elle seule l'engagement d'une seconde phase.

Par ces motifs Le Conseil de la concurrence Après en avoir délibéré, - Constate la position dominante sur le marché concerné des parties notifiantes et d'Electrabel et Distrigaz avec laquelle ECS forme une entité économique commune; - Constate que les engagements pris par les parties notifiantes tels que précisés comme il a été dit ci-dessus, compensent les effets du renforcement de leur position dominante que l'opération, sans ces charges, induirait; - Constate qu'il n'y a pas de doutes sérieux à propos de son admissibilité et la déclare en conséquence admissible conformément aux articles 33, § 1er et § 2, 1.a de la loi;

Ainsi statué par la chambre du Conseil de la concurrence composée de Monsieur Patrick De Wolf, président de chambre, de Madame Marie-Claude Grégoire, de Monsieur Jacques Schaar et de Monsieur Pierre Battard, membres.

Fait à Bruxelles le 8 mars 2004

Décision n°2004-C/C-27 du 9 mars 2004 Affaire CONC-C/C-04/007 : ELIA/SUEZ/TRACTEBEL Le Conseil de la concurrence, En cause : 1. Les parties notifiantes 1.1. Acquéreurs ELIA SYSTEM OPERATOR S.A. et ELIA ASSET S.A. (ci-après dénommées "Elia") sont des sociétés anonymes de droit belge dont le siège social est situé Boulevard de l'Empereur, 20 à 1000 Bruxelles.

Elia Asset est détenue à 100 % par Elia System Operator dont l'actionnariat est composé de la façon suivante : 64 % à Electrabel, 30 % à Publi -T et 6 % à SPE. Les conseils d'administration de ces deux sociétés sont identiques. Sous l'angle du droit de la concurrence, ces deux sociétés doivent être considérées comme une entité économique unique.

Ce sont des sociétés spécialisées dans le transport d'électricité.

Dans le cadre de la libéralisation du marché de l'électricité, Elia System Operator a été désignée gestionnaire du réseau de transport par Arrêté Ministériel du 13 septembre 2002 publié au Moniteur du 17 septembre 2002. Elle a également été désignée gestionnaire des réseaux de transport régional (GRT) dans les trois Régions. Elia Asset est propriétaire de l'infrastructure du réseau de transport. 1.2. Vendeur SUEZ-TRACTEBEL S.A. (ci-après "Tractebel") est une société anonyme de droit belge dont le siège social est établi Place du Trône, 1 à 1000 Bruxelles.

Il s'agit d'une filiale à 100 % de la S.A. Suez. Elle regroupe les activités du groupe Suez dans le domaine de l'énergie. 1.3. Société cible BELGIAN ELECTRICITY LINES ENGINEERING S.A. (ci-après "Bel-Engineering") est une société anonyme de droit belge dont le siège social est situé Avenue Ariane, 5 à 1200 Bruxelles.

C'est une filiale à 100 % de la SA Tractebel, division Engineering.

Elle preste des services d'ingénierie dans le secteur de l'électricité.

Vu la notification datée du 26 janvier 2004, enregistrée sous les références CONC-C/C-04/007 de la concentration qui consiste en la reprise par Elia System Operator S.A. de l'ensemble des actions de Bel-engineering;

Vu les pièces du dossier et le rapport motivé du Corps des Rapporteurs daté du 19 février 2004;

Vu la demande introduite sur base de l'article 32 quater § 2 LPCE, le 12 février 2004 par la Commission de régulation de l'électricité et du gaz d'être entendue dans cette procédure;

Vu la décision du 2 mars 2004 faisant droit à cette demande;

Vu la note d'observations d'ELIA SYSTEM OPERATOR S.A. et ELIA ASSET S.A datée du 4 mars 2004;

Vu le mémoire de Suez-Tractebel daté du 4 mars 2004;

Entendu à l'audience du 9 mars 2004, - le Corps des rapporteurs représenté par Monsieur le rapporteur Benjamin Matagne assisté par M. Axel Frennet du Service de la concurrence; - ELIA SYSTEM OPERATOR S.A. et ELIA ASSET S.A représentées par Mme Veerle Boute, MM. Roel Goethals et Philip Walravens, assistés par Me Pierre Frühling, avocat à Bruxelles; - SUEZ-TRACTEBEL S.A. représentée par M. Patrick Baeten; - BELGIAN ELECTRICITY LINES ENGINEERING S.A représentée par M. Edwin Van Geert; - CREG représentée par Mme Christine Vanderveeren et M. J. Laermans. 2. Description et but de l'opération La présente concentration a pour but de transformer Bel-Engineering en une filiale d'Elia, afin qu'elle dispose de son propre service d'ingénierie.Elia n'a actuellement aucune activité d'ingénierie et l'ensemble de celles-ci sont effectuées par Bel-Engineering en sous-traitance pour Tractebel.

L'opération porte sur l'acquisition de l'ensemble des actions de Bel-Engineering par la SA Elia Asset, sauf une qui est acquise par la SA Elia System Operator.

Dans une décision du 6 mars 2003, la CREG a estimé qu'il convenait d'intégrer les activités de Bel-Engineering au sein de la sphère d'influence directe de la SA Elia System Operator afin d'éviter tout problème d'indépendance d'Elia à l'égard de Suez-Tractebel. La présente concentration, qui représente l'intégration verticale de Bel-Engineering en Elia, a ainsi pour objet de répondre aux souhaits de la CREG. 3. Délais La notification a été effectuée le 26 janvier 2004.Le délai visé à l'article 33 de la loi prend par conséquent cours à la date du 27 janvier 2004 et la décision du Conseil de la concurrence prise en application de l'article 33, § 2 de la loi doit être rendue pour le 11 mars 2004 au plus tard. 4. Champ d'application Les sociétés précitées sont des entreprises au sens de l'article 1er de la loi. L'opération consiste en une concentration au sens de l'article 9 § 1 de la loi.

Sur la base des chiffres fournis par les parties dans la notification, les seuils des chiffres d'affaire visés à l'article 11 de la loi sont atteints. 5. Marché en cause 5.1. Marché de produit - service concerné Les parties notifiantes retiennent comme marché en cause celui des services d'ingénierie des réseaux d'électricité.

La Commission européenne définit l'ingénierie comme "la fourniture de services intellectuels, permettant d'accompagner un projet de sa conception à sa réalisation. » (Affaire COMP/M.1803 Electrabel/ EPON). "Elle concerne des domaines variés tels que le bâtiment, l'industrie, l'informatique, l'aménagement, le développement rural, la gestion urbaine. » (Affaire IV/M.916 Lyonnaise des Eaux/ Suez).

Comme il s'agit de prestations d'un haut degré de technicité, les parties notifiantes considèrent que le principal facteur pertinent pour la délimitation du marché en cause est le know-how dans le secteur concerné, dans le cas présent en matière de réseaux d'électricité. A l'appui d'une segmentation du marché de l'ingénierie dans le secteur de l'électricité, les parties invoquent également, suite à la libéralisation du marché de l'électricité, la distinction plus nette des activités de production et de réseaux, ce qui requiert des compétences plus spécifiques pour chacune d'entre elles.

La CREG se veut plus restrictive dans la définition du marché de produit puisqu'elle retient le marché des services d'ingénierie relatifs au réseau de transport d'électricité. En effet selon l'autorité de régulation, ces services "sont tellement spécifiques et nécessitent un tel "know how", une telle connaissance historique du réseau auquel ils se rapportent, qu'ils ne peuvent être fournis que par celui qui dispose déjà de cette connaissance. » Un autre concurrent pourrait fournir ces services, mais pas à court terme.

Le CIGRE pour sa part (Conseil International des Grands Réseaux Electriques) confirme la position des parties sans toutefois aller jusqu'à segmenter le marché de l'ingénierie dans le secteur électrique. En effet le CIGRE estime que les prestations de services d'ingénierie dépendent des domaines dans lesquels elles sont fournies et qu'il existe un marché spécifique pour l'énergie et même pour l'électricité.

La Commission européenne ne s'est pas encore prononcée sur une définition du marché de la fourniture de services d'ingénierie estimant que la définition précise du marché pouvait rester ouverte.

Conclusion Le Conseil de la concurrence constate que les acquéreurs ne sont pas présents sur le marché de l'ingénierie et qu'il ne peut dès lors pas y avoir d'addition de parts de marché. Le Conseil de la concurrence estime par conséquent qu'il n'y a pas lieu de trancher la question relative à la définition du marché dès lors que, sur la base des informations communiquées par les parties et confirmées par l'instruction, l'opération n'entraîne pas la constitution ou le renforcement d'une position dominante dans le chef des parties notifiantes, quelle que soit la définition retenue et même dans l'hypothèse où la définition de marché la plus restrictive serait retenue. 5.2. Marché géographique Les parties notifiantes considèrent que le marché géographique est de dimension européenne, voire mondiale.

Elles invoquent le fait qu'il n'existe pas de barrière à l'entrée et que les entreprises concurrentes sont pour la plupart des grandes sociétés à vocation internationale.

La CREG estime par contre que la dimension géographique du marché est nationale car elle doit correspondre à celle du réseau de transport d'électricité auquel les services d'ingénierie se rapportent. Elle cite aussi pour ce faire des décisions de la Commission européenne ainsi que les décisions du Conseil concernant les concentrations par lesquelles Electrabel Customer Solution reprenait la clientèle éligible des intercommunales mixtes.

Le CIGRE partage la définition des parties. Il observe d'ailleurs que l'offre de services d'ingénierie tend à s'adapter à la libéralisation européenne du marché de l'électricité.

La SPE estime que ce marché (pour autant que tous les services d'ingénierie soient à considérer comme un marché à part entière) revêt une dimension géographique au moins européenne, si pas mondiale.

Dans sa décision LYONNAISE DES EAUX / SUEZ, la Commission européenne dit que "La concurrence entre les prestataires de services d'ingénierie s'exerce au niveau mondial : les appels d'offre émanent du monde entier, les prestations fournies sont d'un haut degré de technicité, elles se réfèrent à des projets très importants et leur coût de transport est nul. » Dans le rapport sur l'évaluation du prix de vente des actions de Bel-Engineering, l'expert choisi par Elia prévoit la possibilité pour cette dernière de faire appel à d'autres entreprises que Bel-engineering, et notamment des sociétés étrangères.

Conclusion Le Conseil de la concurrence estime qu'il n'y a également pas lieu de trancher la question relative à la définition du marché géographique dès lors que l'opération n'entraîne pas de problème de concurrence quelque soit la dimension retenue. 6. Réaction des tiers interrogées Aucun acteur interrogé n'émet d'objections quant à l'opération en cause. Le CIGRE affirme que l'opération ne changera rien à la situation existante et qu'elle contribuera au renforcement de l'indépendance d'Elia vis-à-vis d'Electrabel.

La CREG signale que cette opération est souhaitable pour la libéralisation du marché de l'électricité, et ce pour des raisons d'indépendance et de confidentialité entre Elia et Electrabel. Elle avait d'ailleurs déjà invité Elia à intégrer les activités de Bel-Engineering au sein de sa sphère d'activités.

La CREG émet toutefois des réserves quant au prix d'acquisition en redoutant que le prix ne constitue une dernière occasion pour Elia de réaliser des transferts de marges via Bel-Engineering au profit de Tractebel et par conséquent d'Electrabel.

Le Conseil de la concurrence rappelle que la CREG est compétente pour approuver les tarifs d'Elia en vertu de l'Art. 12 de la loi du 29 avril 1999Documents pertinents retrouvés type loi prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 source service public federal interieur Loi relative à l'organisation du marché de l'électricité. - Coordination officieuse en langue allemande type loi prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 source ministere des affaires economiques Loi relative à l'organisation du marché du gaz et au statut fiscal des producteurs d'électricité fermer relative à l'organisation du marché de l'électricité et qu'il lui appartiendra de prendre les mesures nécessaires pour contrôler l'influence de l'opération et de son coût sur les futures propositions tarifaires.

Par ces motifs Le Conseil de la concurrence Après en avoir délibéré, - constate que la concentration en cause tombe dans le champ d'application de la loi; - constate que quelle que soit le pourcentage de parts de marché et le marché retenu, la concentration notifiée n'aura pas pour effet l'acquisition ou le renforcement d'une position dominante qui entrave de manière significative une concurrence effective sur le marché belge concerné ou sur une partie substantielle de celui-ci; - par conséquent, déclare la concentration admissible, conformément aux articles 33 § 1er et 33 § 2, 1 a) de la loi.

Ainsi prononcé le 9 mars 2004 par la chambre du Conseil de la concurrence composée de Monsieur Patrick De Wolf, président de chambre, de Madame Marie-Claude Grégoire, de Monsieur David Szafran et Madame Anne Junion, membres.

Beslissing nr. 2004-C/C-28 van 11 maart 2004 Inzake : AXA Holdings Belgium NV en : De Post NV Gelet op de Wet tot Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (W.B.E.M.).

Gezien de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (B.S. van 11 december 2002, p.55777).

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie op 16 februari 2004.

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging aan het Korps Verslaggevers conform artikel 32 bis § 1 W.B.E.M..

Gezien de stukken van het dossier, waaronder het onderzoeksdossier, opgesteld door de Dienst van de Mededinging.

Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever zoals dit op 27 februari 2004 werd opgesteld en overgemaakt aan de Raad voor de Mededinging.

Gezien het schrijven van het kantoor Baker & McKenzie te Brussel, de gemeenschappelijke vertegenwoordiger van de aanmeldende partijen, waarbij afstand wordt gedaan van het recht om gehoord te worden.

Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig artikel 54 bis W.B.E.M..

Als koper treedt op de NV AXA Holdings Belgium, (voorheen "Royale Belge") gevestigd te 1170 Brussel, Vorstlaan 25, vennootschap die naast haar bankactiviteiten eveneens verzekeringsactiviteiten heeft die voornamelijk zijn ondergebracht in Axa Belgium NV, UAB NV en L'Ardenne Prévoyante SA. Daarnaast houdt AXA eveneens 50 % van de aandelen in VPO - Niet leven en VPO - Leven met de overige 50 % van deze aandelen in handen van De Post.

Als verkoper treedt op de NV De Post, gevestigd te 1000 Brussel, Muntcentrum, vennootschap van publiek recht die naast haar hoofdactiviteit inzake de behandeling van briefwisseling eveneens actief is in de banksector en in de verzekeringssector via VPO - Leven (Tak 21 en Tak 23 producten) en VPO - Niet leven (Tak 1 + 2, Tak 3, Tak 8 + 9, Tak 10, Tak 13 en Tak 18 producten).

Als doelondernemingen treden op enerzijds de NV VPO - Leven anderzijds de NV VPO - Niet leven, beiden gevestigd te 1000 Brussel, Antwerpsesteenweg 59, beiden actief in het verzekeringswezen.

De genoemde vennootschappen zijn ondernemingen in de zin van artikel 1 van de W.B.E.M..

De concentratie heeft als voorwerp het verwerven door AXA Belgium van de resterende 50 % van de aandelen in de twee vennootschappen VPO - Leven en VPO - Niet Leven. Voor de operatie beschikte AXA over de overige 50 % van deze aandelen zodat VPO - Leven en VPO - Niet Leven gezamenlijk werden gecontroleerd door AXA en De Post.

De gemelde operatie is een concentratie in de zin van artikel 9, par.1,b van de W.B.E.M..

De concentratie werd tijdig aangemeld conform artikel 12, par.1 van de W.B.E.M..

De Raad voor de Mededinging stelt vast dat de betrokken ondernemingen de drempels voorzien in artikel 11 van de W.B.E.M., berekend volgens artikel 46, par.3 van de W.B.E.M., hebben overschreden, zodat de concentratie diende te worden aangemeld.

Voor de bepaling van de relevante productmarkten moet een onderscheid gemaakt worden tussen de markt van de distributie van de verzekeringsproducten, waarop deze transactie geen enkel gevolg zal hebben en de markt van de verschillende verzekeringsproducten waarin een onderscheid kan gemaakt worden overeenkomstig de verschillende types verzekeringsproducten (zie beslissing Raad voor de Mededinging nr. 2002 - C/C - nr.73, zulks overeenkomstig bijlage 1 bij het Koninklijk Besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekerings-ondernemingen).

De geografische markt voor de verzekeringsproducten en haar distributie, uitgezonderd de markt voor de herverzekering, is nationaal (zie beslissing Raad voor de Mededinging 23 januari 2004 C/C - nr.14).

Uit het overzicht van de marktaandelen per verzekeringstak blijkt dat in geen enkele verzekeringstak AXA en de twee VPO-ondernemingen samen een marktaandeel bekomen dat boven de 25 % uitgroeit.

Er zijn geen betrokken markten.

De concentratie voldoet aan de criteria voor aanmelding volgens een vereenvoudigde procedure.

Om deze redenen, De Raad voor de Mededinging, Stelt vast dat de betrokken concentratie onder het toepassingsgebied valt van de W.B.E.M. conform artikel 33 § 1, lid 1 van de W.B.E.M..

Verklaart de concentratie toelaatbaar conform artikel 10 § 3 en artikel 33 § 2 punt 1a van de W.B.E.M..

Aldus uitgesproken op 11 maart 2004, door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit : de heer Peter Poma, kamervoorzitter, en de heren Paul Blondeel, Erik Mewissen en Robert Vanosselaer, leden.

Décision n° 2004-C/C-29 du 24 mars 2004 Affaire CONC-C/C-04/0014 - HAL Holding N.V./ Grand Vision S.A / Multibrands SAS Vu la loi sur la protection de la concurrence économique coordonnée le 1er juillet 1999 (ci-après dénommée LPCE ou la loi);

Vu l'arrêté royal du 15 mars 1993 relatif aux procédures en matière de concurrence économique;

Vu les pièces du dossier de concentration;

Vu le rapport motivé du 10 mars 2004 du Corps des rapporteurs; 1. En cause 1.1. Acquéreur HAL Holding N.V. est une société régie par le droit des Antilles néerlandaises dont le siège social est situé au 11 A. Mendes Chumaceiro Boulevard, Willemstad, Curaçao, aux Antilles néerlandaises.

Toutes les actions de HAL Holding N.V. sont détenues par HAL Trust dont les actions sont admises aux négociations sur le marché d'Euronext Amsterdam.

Parmi les différents domaines d'activités dans lesquels HAL a historiquement investi, la distribution de services et produits optiques est une activité dans laquelle HAL a été particulièrement active au cours des dernières années; outre sa participation au capital de la S.A GrandVision.

En effet, HAL Holding N.V. est active par l'intermédiaire de Pearle Europe B.V. dans le secteur de la distribution au détail de produits d'optique : lunettes correctrices, lunettes solaires, contactologie, accessoires, ainsi que les services associés (montage des verres sur monture et service après-vente, et, lorsque la réglementation locale le permet, examens de la vue et prescriptions par des optométristes).

En Belgique, l'activité d'HAL Holding N.V. dans ce secteur est limitée aux activités des 80 magasins Pearle (2003) situés dans diverses villes.

Aucun membre des organes de direction de la société "HAL" n'est également membre d'un organe de direction ou de surveillance d'une autre entreprise active dans ce secteur en Belgique. 1.2. Vendeurs Les vendeurs sont des actionnaires de la S.A de droit français "GrandVision" dont le siège social est situé au 65 avenue d'Iéna, 75116 Paris. Il s'agit de Messieurs Daniel Abittan, M. Michael Likierman, Philip Gwyn, Elie Vannier et Jean-Luc Sélignan ("Cédants") qui ont fondé la S.A GrandVision en 1981 et qui exercent également une fonction de gestion dans cette même société.

La S.A. GrandVision est une société à directoire et conseil de surveillance dont les actions sont cotées sur la bourse Euronext Paris.

Elle est active en Europe dans le secteur de la distribution au détail de produits d'optique : lunettes correctrices, lunettes solaires, contactologie, accessoires, ainsi que les services associés (montage des verres sur monture et service après-vente, et, lorsque la réglementation locale le permet, examens de la vue et prescriptions par des optométristes).

En Belgique, la S.A GrandVision est active par l'intermédiaire de sa filiale à 100 %, la S.A "GrandVision Belgium" sous les enseignes GrandOptical (6 magasins en 2003), Générale d'Optique (6 magasins en 2003) et Van Hopplynus (1 magasin en 2003). A part leurs participations respectives dans le capital et dans la gestion de la S.A "GrandVision" les cédants n'ont pas d'autres activités dans le secteur concerné par l'opération de concentration.

Aucun membre des organes de direction de la S.A GrandVision n'est membre d'un organe de direction ou de surveillance d'une autre entreprise active dans ce secteur en Belgique. 1.3 Société cible La société de droit français "Multibrands", société par actions simplifiée dont le siège social est situé au 65, avenue d'Iéna, à 75116 Paris.

Cette société serait constituée par les parties notifiantes et dont les actions seraient détenues à raison de 63 % par HAL et de 37 % par les "cédants".

Par l'opération de concentration, les parties notifiantes veulent que la société Multibrands constitue le véhicule commun pour la détention de leurs participations respectives dans la S.A GrandVision. HAL, en détenant le contrôle exclusif de la SAS Multibrands aura par conséquent le pouvoir d'exercer une influence déterminante sur les activités de la S.A GrandVision. 2. Description et but de la concentration Le 2 février 2004, les "cédants" de la S.A GrandVision, la société HAL Holding N.V. et la SAS Multibrands ont signé un accord (Shareholders Agreement) en vue d'acquérir le contrôle de GrandVision S.A. et de faire de Multibrands SAS leur véhicule commun pour la détention de leurs participations respectives dans GrandVision S.A..

Qu'aux termes de cet accord, les parties ont notamment convenu : - d'apporter et de céder certaines de leurs actions de la S.A GrandVision à la SAS Multibrands, - qu'au terme des apports en nature et en numéraire selon les répartitions décrites dans ledit accord, le capital de la SAS Multibrands sera réparti à raison de 63 % pour la société HAL Investments France SAS (filiale indirecte de HAL Holding NV à laquelle cette dernière aura transféré l'ensemble de ses actions Multibrands) et de 37 % pour les cédants, - de faire déposer par la SAS Multibrands auprès de l'Autorité française des marchés financiers une offre publique d'achat portant sur la totalité des Actions GrandVision, conformément aux modalités contenues dans l'accord.

A l'issue de l'opération envisagée, HAL Holding N.V. détiendra 63 % du capital de Multibrands SAS par l'intermédiaire de sa filiale HAL Investments France SAS et les Actionnaires GrandVision détiendront 37 % du capital de Multibrands SAS. En cas de succès de l'offre, la SAS Multibrands détiendra la totalité des actions de la S.A Grand Vision, et HAL Holding N.V. détiendra le contrôle exclusif de la SAS Multibrands. Les cédants de GrandVision n'exerceront pas le contrôle conjoint sur la SAS Multibrands.

L'acquisition de la S.A GrandVision permettra à HAL Holding N.V. d'étendre de façon significative sa présence sur le marché européen de la distribution au détail de produits et services optiques. 3. Délais La notification de la concentration a été effectuée le 13 février 2004. Le délai visé à l'article 33 de la loi prend par conséquent cours le 16 février 2004(A.R. du 15 mars 1993 relatif aux procédures en matière de protection de la concurrence économique modifié par les arrêtés royaux du 22 janvier 1998, 11 mars 1999 et 28 décembre 1999, art. 21, § 1er et § 3) et la décision du Conseil de la concurrence prise en application de l'article 33, § 2 de la loi doit être rendue pour le 31 mars 2004 au plus tard. 4. Champ d'application Les sociétés précitées sont des entreprises au sens de l'article 1er de la loi et l'opération notifiée est une opération de concentration au sens de l'article 9 de la loi. Selon les déclarations des parties, les seuils définis à l'article 11 de la loi sont atteints. 5. Marchés concernés 5.1. Secteur économique concerné Le secteur économique concerné est celui du commerce de détail d'optique et de photographie (code NACE 52.485). 5.2. Marché de produits Selon les parties, il convient de définir le marché de produits comme étant celui de la distribution au détail de produits d'optique, sans qu'il soit nécessaire de faire de distinction entre les différents produits d'optique et les services y afférant.

Elles s'appuient pour ce faire sur la position adoptée par le Conseil de la concurrence des Pays-Bas (Décisions du NMa, Case 767, Zorg en Zekerheid (ontheffingsaanvraag); Case 141, Theo de Graaf Brillen en Contactlenzen, disponibles sur http ://www.nmanet.nl/nl/besluiten/archief-besluiten/2000/bma/bma07067-0004.htm).

Dans cette décision, il est en effet précisé que "de aangemelde standaardovereenkomst ziet op het op detailhandelsniveau aanbieden van brillen, monturen en contactlenzen [...]. De relevante productmarkt is derhalve de markt voor de detailhandel in brillen, monturen en contactlenzen (hierna : "optische artikelen")".

Les parties estiment également qu'il ne leur semble pas pertinent de différencier les services rendus par le distributeur de l'équipement correcteur en tant que tel. En effet, les services de montage ne sont rendus, sauf exception, que lors de l'achat de l'équipement correcteur, avec lequel ils forment un tout, tandis que les services après-vente (par exemple, remplacement d'une vis ou nettoyage des verres aux ultra-sons) sont généralement rendus dans le cadre de la relation établie avec le client lors de l'achat de l'équipement.

Aucune des parties interrogées n'a émis de commentaires quant à la définition du marché de produits proposée par les parties notifiantes.

Le Conseil de la concurrence estime que le marché des produits concernés est celui de la distribution au détail des produits d'optique, en ce compris les services y afférent. 5.3. Marché géographique Les parties notifiantes considèrent que le marché géographique doit être défini comme étant de dimension nationale.

Pour ce faire, elles s'en réfèrent aux décisions de la Commission européenne qui exposent que dans le marché de la vente au détail, certains paramètres concurrentiels tels le choix de produits, la publicité, les promotions, le niveau de services (heures d'ouverture,...) ne sont pas décidés au niveau local, mais régional ou national(Décision de la Commission du 17 décembre 1998 dans l'affaire Kingfisher/Castorama, IV/M.1333; décision de la Commission du 21 juin 1999 dans l'affaire Artemis/Sanofi Beauté, IV/M.1533, décision de la Commission du 9 février 2000 dans l'affaire TotalFina/Elf, Comp/M.1628; Décision de la Commission du 21 juin 1999, Aff.

ARTEMIS/SANOFI BEAUTE, op.cit., Décision de la Commission du 10 novembre 1997, Aff. OBS! DANMARK, Case n°IV/M.998).

Le Conseil de la concurrence, en ce qui concerne le marché de la distribution au détail, a considéré dans ses décisions 2002-C/C-67 du 11 septembre 2002 et 2003-C/C-25 du 26 mars 2003, que le marché de la distribution de biens de consommation courante est dans la plupart des cas un marché local délimité par les zones de chalandise.

Néanmoins, le marché géographique peut, dans certains cas, être plus large que le marché local et s'étendre à une région voire même au territoire national (cf. e.a. Décision du Président du Conseil de la concurrence n°2002-V/M-43 du 13 juin 2002 INTERDAMO S.A./ITM Belgium S.A. et Société Centrale d'Approvisionnement en Produits régionaux S.A; Décision de la Commission du 20 novembre 1996, IV/M. 784 - Kesko/Tuko, pt. n° 21, J.O. 26.04.97, N° L 110/53).

Il existe indéniablement des superpositions entre les zones de chalandise.

Les consommateurs situés entre deux zones distinctes ont le choix de faire leurs courses alternativement dans l'une ou dans l'autre.

Par ailleurs, les interactions inévitables entre zones de chalandise connexes ont également des effets sur des zones de chalandise plus éloignées, en raison de l'effet de réaction en chaîne.

En matière de distribution au détail, il est à cet égard pratiquement impossible de définir avec précision toutes les possibilités de combinaison et de permutation de zones de chalandise.

Outre l'effet de réaction en chaîne au sein du marché national belge, il convient aussi de considérer les interactions avec certaines zones de chalandise frontalières. Il est par exemple fréquent pour un habitant de Liège de faire ses courses à Maastricht ou pour un habitant de Tournai de se rendre à Lille, et vice-versa.

Enfin, les produits d'optique sont des produits relativement chers qui sont renouvelés à intervalles relativement longs (en moyenne une fois tous les quatre ans). Dès lors, lorsqu'un consommateur se prépare à renouveler ses produits d'optique, il ne se limitera pas nécessairement pour ce type d'achats au magasin le plus proche.

En l'espèce, l'opération de concentration ne pose pas de problème de concurrence même dans l'hypothèse où l'on distingue des marchés géographiques plus restreints.

Dès lors, le Conseil de la concurrence estime qu'il n'y a pas lieu de se prononcer plus avant sur la définition du marché géographique dans le cadre de cette opération. 6. Analyse concurrentielle La société "HAL" déteint 78,3 % du capital de Pearle Europe B.V ("Pearle"). Pearle est un des plus importants opticiens en Europe et elle possède un certain nombre de chaînes de distribution de produits et services optiques, représentant près de 1.500 magasins dans les douze pays européens, dont 80 en Belgique sous la marque "Pearle".

La société GrandVision exerce ses activités uniquement dans le secteur des produits d'optique principalement en Europe à travers un réseau de près de 500 magasins.

Si un certain nombre de distributeurs sont actifs au travers de plusieurs points de vente (Krys, Alain Afflelou, Pearle Europe, GrandVision, Hans Anders, Cole etc...), la plus large partie du marché mondial est aux mains d'opticiens indépendants.

Les parties notifiantes relèvent qu'il n'existe pas de données officielles sur la valeur totale d'un marché qui compte presque 2000 opérateurs en Europe. Dès lors, pour estimer la valeur du marché et leurs parts de marché respectives, elles s'en réfèrent à une étude de marché effectuée par le cabinet d'études TNS Dimarso (ci-après « Etude TNS ») en septembre 2003.

Sur base des données TNS, les parties notifiantes estiment la valeur totale du marché belge des produits d'optique à [CONFIDENTIEL- entre 350 et 450 ] millions d'euros pour un nombre total de consommateurs d'optique de l'ordre de 5 millions et un cycle de renouvellement de 4,4 ans.

L'Etude TNS constate que sur le marché de la distribution au détail de produits d'optique en Belgique, les ventes cumulées des parties à la concentration représentent moins de 25 %.

Plusieurs éléments permettent de valider les conclusions de l'Etude TNS notamment en comparant les données TNS et les chiffres d'affaires de Pearle Belgium et de GrandVision.

L'estimation du marché effectuée par les parties notifiantes sur base des données TNS se confirme également si l'on considère les données disponibles relatives aux pays européens voisins où on constate que la dépense moyenne annuelle par habitant en Belgique correspond à la dépense moyenne par habitant dans les pays européens voisins, soit 47,1 euros par habitant en Allemagne(Source : Zentraverbrand der Augenoptiker, Gfk.), 51,7 euros en France(Source : http ://www.acuite.fr) et 49,5 euros aux Pays-Bas en 2002(Source : CBS, E.I.M.). En tenant compte de la moyenne des pays voisins, le marché belge devrait être estimé à une valeur totale plus élevée que la valeur résultant des données TNS, ce qui diminuerait la part de marché des parties à la concentration.

En résumé, il se vérifie que les parts de marché cumulées de GrandVision et Pearle Belgium représentent moins de 25 % sur le marché national belge de la distribution au détail de produits d'optique. En nombre de magasins, les parties à la concentration représentent 4,6 % du nombre total de magasins d'optique en Belgique.

Le Conseil conclut à l'absence d'un marché concerné dans le sens du formulaire, le seuil de 25 % n'étant pas atteint même si le marché géographique devait être plus restreint car l'analyse révèle que les activités de GrandVision et Pearle Belgium ne se chevauchent que dans cinq agglomérations, à savoir Anvers, Bruxelles, Mons, Liège et Namur et que les zones de chalandise des 2000 points de vente se chevauchent plusieurs fois, assurant ainsi au consommateur un choix abondant.

Par ces motifs, Le Conseil de la concurrence - constate que la concentration en cause tombe dans le champ d'application de la loi; - constate que quel que soit le marché retenu, les parts de marché cumulées des parties notifiantes sont inférieures à 25 %; - par conséquent, déclare la concentration admissible, conformément aux articles 33 § 1er et 33 § 2, 1 a) de la loi.

Ainsi décidé le 24 mars 2004 par la chambre du Conseil de la concurrence composée de Madame Marie-Claude Grégoire, présidente de chambre, de Madame Dominique Smeets, et de Messieurs Eric Balate et Pierre Battard, membres.

Beslissing nr. 2004-V/M-30 van 25 maart 2004 Zaak : MEDE-V/M-04/0003 : NV Source Belgium / CVBA Febelco Beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging tot het nemen van voorlopige maatregelen, ingediend door de NV Source Belgium tegen de CVBA Febelco. 1. Procedure Op 14 januari 2004 werd een verzoek tot het nemen van voorlopige maatregelen in de zin van artikel 35 WBEM neergelegd bij de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging door Source Belgium NV (hierna genoemd : 'Source') tegen CVBA Febelco (hierna genoemd 'Febelco').Het dossiernummer van het verzoek tot voorlopige maatregelen is MEDE-V/M-04/0003.

Source diende eveneens op 14 januari 2004 en met betrekking tot dezelfde problematiek, bij de Raad voor de Mededinging een klacht in tegen Febelco. Het dossiernummer van de klacht is MEDE-P/K-04/0002.

Het Korps Verslaggevers heeft de klacht en het verzoek tot voorlopige maatregelen ontvangen op 19 januari 2004. Diezelfde dag werd het dossier aan de Dienst voor de Mededinging overgemaakt. Een kopie van de klacht en alle tijdens het onderzoek bijgekomen stukken werden overgemaakt aan de verwerende partij.

Op 6 februari 2004 werd het onderzoeksdossier door de Dienst aan het Korps overgemaakt.

Het verslag van de Verslaggever dateert van 6 februari 2004 en werd aan de Raad overgemaakt.

Gehoord de partijen ter (preliminaire) zitting van 25 februari 2004, waarbij de conclusietermijnen werden overeengekomen;

Gelet op de door de partijen neergelegde memories;

Gehoord het Korps Verslaggevers en de raadslieden van partijen op de zitting van 17 maart 2004; 2. De betrokken partijen 2.1. De verzoekende partij De verzoeker van de voorlopige maatregelen is de NV Source Belgium, met zetel Stallestraat 63/6, 1180 Brussel. De NV Source Belgium is de rechtsopvolger van de NV AzyX (hierna genoemd : AzyX) ingevolge overname in januari 2003. Source en AzyX zijn beide actief op de markt voor het maken van kwantitatieve studies over de verkoop van geneesmiddelen in België. Deze studies stellen farmaceutische bedrijven in staat na te gaan waar hun producten in België worden verkocht. De studies van AzyX geven inzicht in de geografische verdeling van de producten door groothandelaars aan apotheken, terwijl de studies van Source zich toespitsen op de verkoop door apotheken aan patiënten.

De verzoekende partij wordt vertegenwoordigd door Meesters Marc Van der Woude en François Vincke, advocaten bij Willkie Farr & Gallacher LLP, Louizalaan 480/3B, 1050 Brussel. 2.2. De verwerende partij Febelco is een groothandelaar van farmaceutische producten en belevert een reeks apotheken in het Vlaamse landsgedeelte. Febelco werd in 1996 opgericht als samenwerkingsverband van ASMA cv, Inter Nos cv en Lifak cv.

ASMA cv werd in 1916 opgericht onder impuls van apotheker P. Verstraeten die begon met een klein laboratorium in Antwerpen. In de beginperiode was het de bedoeling als groothandel kwalitatief hoogwaardige geneesmiddelen te bereiden welke moeilijk of niet konden klaargemaakt worden in de apotheek zelf. Later zou het accent komen te liggen op de distributie. Met de gelden van de apothekers werd Asma verder uitgebouwd, zodat op grotere schaal kon gewerkt worden ten dienste van de aangesloten apothekers. In 1985 werd Dyliaphar overgenomen, maar Asma kwam pas tot volle expansie na de overname van Borgers NV te Diest in 1990. Zo groeide zij van een kleine provinciegroothandel uit tot de grootste coöperatieve groothandel van het land.

INTER NOS cv bestaat reeds meer dan driekwart eeuw. De vennootschap werd opgericht in 1924. Het doel was grondstoffen aan een normale prijs te kunnen aanbieden. De specialiteiten, door de leden zelf vervaardigd, werden aangeboden aan de andere leden van de vennootschap, zelfs aan alle apothekers van België. Als belangrijkste groothandel in West-Vlaanderen en met een groeiende klantenkring in Henegouwen en Oost-Vlaanderen, ziet Inter Nos de toekomst binnen de groep Febelco met vertrouwen tegemoet. Het doel van Inter Nos, dagelijks instaan voor de verdeling van grondstoffen, specialiteiten en parafarmaceutische producten, blijft verzekerd binnen de Febelco-groep.

LIFAK cv. In 1965 werd in navolging van de andere Belgische provincies het idee opgevat om ook in Limburg een farmaceutische coöperatief op te starten. Aldus ontstond in de schoot van het toenmalig Limburgs Apothekersverbond de maatschappij LIFAK cv. Van 1965 tot en met 1990 werd een uitbatingsovereenkomst afgesloten met Borgers NV te Diest.

Deze privé-groothandel had eveneens een filiaal in Limburg en verzorgde van hieruit de uitbating voor Lifak over het ganse grondgebied van de provincie. Naar aanleiding van het aflopen van het contract van uitbating en de overname van Borgers NV door Asma besloot Lifak in 1991 het heft in eigen handen te nemen. Een deel van het management van de vorige uitbatingspartner werd overgenomen en vormde de solide basis van de nieuwe structuur. Er volgde een decennium van sterke groei.

Sinds 1 januari 2002 zijn de activiteiten van Asma cv, Inter Nos cv en Lifak cv geïntegreerd en kan Febelco beschouwd worden als een volwaardige gemeenschappelijke onderneming. Febelco is daarmee de grootste groothandelaar geworden van België met een omzet van bijna euro 500 miljoen en een nationaal marktaandeel van ongeveer 30 %.

Sinds die datum is Febelco ook de rechtsopvolger van de contracten die ASMA, InterNos en Lifak met AzyX hadden gesloten.

De verwerende partij heeft als raadslieden Meesters Christoph Hanssen en Marie-Christine Craen, advocaten bij Elegis, Amerikalei 73, 2000 Antwerpen. 2.3. Andere 2.3.1. NVGV Febelco is net als de andere Belgische groothandelaars lid van de Nationale Vereniging van Groothandelaars - Verdelers in Farmaceutische Specialiteiten (hierna genoemd : NVGV). De NVGV is gevestigd in de St-Bernardusstraat 60 B te Brussel. Binnen deze vereniging neemt Febelco een leidende positie in. Febelco is immers altijd in het bestuur van deze vereniging vertegenwoordigd. Thans is de heer Verdin, één van Febelco's bestuursleden, voorzitter van de Raad van Bestuur van de NVGV. Andere leden van de NVGV zijn : ADC NV, Alpha Repartition SA, Aprophar NV, Cerp SA, Cophalux sprl, Crocodile NV, Laboratioria Flandria NV, Lidefar NV, Life scrl, Mauroy SA, Pharma Belgium NV, Ostend Pharma NV, PCB dis SA, Sambria SA en Sodexphar SC. 2.3.2. IMS IMS Health Inc. of Intercontinental Marketing Services Health Inc. (hierna genoemd : IMS) is de wereldleider op het gebied van farmaceutische studies. In België heeft IMS een markt-aandeel van ongeveer 90 % van de nationale markten voor kwantitatieve farmaceutische studies. Zij biedt zowel studies aan die zijn gebaseerd op groothandelgegevens (LMPB) als gegevens die uitgaan van apothekersgegevens (Xponent). 3. Feiten aan de basis van de klacht en het verzoek tot het nemen van voorlopige maatregelen 3.1. De leveringscontracten Om de aanvoer van gegevens voor haar studies veilig te stellen, had AzyX met alle Belgische groothandelaars/verdelers leveringsovereenkomsten afgesloten. Deze overeenkomsten, die een looptijd hebben van 1 of 3 jaar, voorzien in een dagelijkse levering van de gegevens (bijlage 2 bij de klacht). Als tegenprestatie voor deze leveringen ontvangen de groothandelaars een variabele vergoeding die afhangt van de commerciële prestatie van AzyX (nu Source). Alle groothandelaars samen ontvangen een vergoeding die overeenkomt met 20 % van de door AzyX (nu Source) in een bepaald jaar gerealiseerde omzet, welke vergoeding over de groothandelaars wordt verdeeld in functie van hun marktaandeel.

Aangezien AzyX in 1999 niets heeft verkocht, hebben de groothandelaars in dat jaar niets ontvangen. Voor de leveringen in de daarop volgende jaren hebben de groothandelaars volgens Source 20 % van de jaarlijkse omzet van AzyX ontvangen. Voor de leveringen van gegevens in het jaar 2002 viel er voor de groothandelaars een bedrag van euro 63.250,97 te verdelen. Voor Febelco betrof dit betalingen van euro 8.985,32 voor het contract met ASMA, euro 2.299,01 voor het contract met Lifak en euro 3.666,17 voor het contract met Inter Nos. 3.2. Opzegging van de leveringscontracten door Febelco In haar brief van 21 mei 2002 heeft Febelco te kennen gegeven haar gegevens niet langer te willen leveren en het tussen ASMA en AzyX gesloten contract te willen beëindigen (bijlage 3 bij de klacht).

Gelet op het belang van een ononderbroken datavoorziening voor de overleving van AzyX, heeft AzyX zich in rechte tegen deze opzegging verzet. Op 28 mei 2003 heeft de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Brussel in kortgeding beslist dat ASMA tot voortzetting van de leveringen gehouden is tot de uitspraak van de bodemrechter (bijlage 1 bij de klacht). Een procedure ten gronde wordt in deze zaak niet voorgelegd.

Voormelde procedure in kortgeding heeft echter geen betrekking op de leveringsovereenkomst die AzyX met Inter Nos heeft gesloten. Op 24 maart 2003 heeft Febelco als rechtsopvolger van Inter Nos de overeenkomst opgezegd en aangekondigd de leveringen te eindigen op 3 oktober 2003 (bijlage 4 bij de klacht). Voor Lifak had Febelco reeds op 15 november 2002 bericht dat deze onderneming vanaf 1 januari 2003 niet meer zelfstandig zou opereren.

Het gevolg van deze opzeggingen is dat Source vanaf 3 oktober 2003 niet meer op de levering van de gegevens van InterNos kon rekenen en dat haar studies onvolledig en dus onverkoopbaar zouden worden. Een belangrijke afnemer, die van de opzegging op de hoogte is gesteld, heeft reeds laten weten dat hij niet langer de studies van Source wil afnemen. De verkopen aan deze afnemer vertegenwoordigden ongeveer 44 % van de omzet van AzyX in 2002. 3.3. Onderhandelingen Na de overname van AzyX door Source, hebben de nieuwe bestuurders onmiddellijk contact opgenomen met de groothandelaars teneinde de samenwerking, die op bepaalde punten niet altijd soepel liep, een nieuw leven in te blazen (zie brief van 27 maart 2003, bijlage 5 bij de klacht). Op deze brief heeft Febelco op 3 april 2003 in neutrale zin gereageerd (bijlage 6 bij de klacht).

Op 14 mei 2003 heeft Source Febelco opnieuw benaderd (bijlage 7 bij de klacht) om haar te wijzen op de ernst van de gevolgen van de opzegging van de overeenkomst met InterNos voor haar bedrijfsvoering. N.a.v. dit schrijven had een ontmoeting plaats tussen partijen op 17 juni 2003.

Hierbij heeft Febelco haar onvrede geuit over de door Source geboden vergoeding en heeft zij laten uitschijnen dat zij slechts tot levering bereid is indien Source dezelfde vergoeding voor de datavoorziening zou bieden als IMS. Source antwoordde dat zij niet in staat is een dergelijk bod te doen. Bovendien uitte zij haar twijfels over de rechtmatigheid van het handelen van Febelco en IMS. Op 25 juni 2003 heeft Source haar standpunt schriftelijk vastgelegd met het verzoek om binnen 15 dagen te reageren (bijlage 8 bij de klacht). Op 3 juli heeft Febelco laten weten dat de vakantie van haar gedelegeerd bestuurder haar niet toestond om op deze brief te reageren (bijlage 9 bij de klacht).

Op 7 augustus 2003 liet Febelco weten dat zij de urgentie van de zaak niet inzag en dat er nog voldoende tijd voor overleg bestond voor de vervaldag van de overeenkomst (bijlage 10 bij de klacht). Daarop heeft Source weer gereageerd op 14 augustus 2003 met de aankondiging dat zij tot het indienen van een klacht bij de Raad zou overgaan (bijlage 11 bij de klacht). 3.4. Voorlopige voortzetting van de leveringen Op 15 september 2003 heeft de raadsman van Source aan Febelco nog een laatste mogelijkheid geboden haar standpunt te herzien door aan de gedelegeerde bestuurder, dhr. De Colvenaer, kopieën toe te sturen van de concepten van de klacht, het verzoek om voorlopige maatregelen en een dagvaarding in kort geding (bijlage 12 bij de klacht). In de begeleidende brief werd aangekondigd dat de procedures niet aanhangig gemaakt zouden worden, indien Febelco 's anderdaags voor 13.00 uur zou bevestigen de leveringen voort te zetten, overeenkomstig de bepalingen van het contract van 4 oktober 1999.

Op 16 september 2003 gaven de raadslieden van Febelco te kennen dat hun cliënte bereid was de leveringen voorlopig voort te zetten en een minnelijke regeling voor het leveringsgeschil te vinden. Deze gesprekken zijn uitgemond in een overeenkomst van 17 september 2003 (zie bijlage 13). Volgens deze overeenkomst diende Febelco de leveringen voort te zetten tot 31 december 2003 en zouden partijen zich inspannen om voor 15 december 2003 een akkoord te vinden. Het was Source toegestaan de klacht bij de Raad voor de Mededinging aanhangig te maken vanaf 15 november 2003.

In het licht van dit akkoord heeft op 1 oktober 2003 nog overleg plaatsgevonden te Antwerpen, doch het overleg viel daarna stil.

Ondanks aandringen van Source, werd door Febelco geen actie meer ondernomen. Toen begin november 2003 de termijn van 15 november, zoals aangegeven in de overeenkomst van 17 september 2003 in zicht kwam, zijn de termijnen van dit akkoord met twee maanden verlengd door een aanvullende briefwisseling van 7 november 2003 (bijlage 14 bij de klacht).

De raadslieden van Febelco hebben op 6 januari 2004 laten weten dat hun cliënte geen voortzetting van de onderhandelingen wenste en dat zij de leveringen zou onderbreken na 29 februari 2004 (bijlage 15 bij de klacht).

Op de preliminaire zitting van de Raad op 25 februari 2004 kwamen partijen akkoord om de betrokken leveringen onder voorbehoud van alle rechten verder te zetten tot en met 31 maart 2004, dit om (1) nogmaals te pogen tot een akkoord tussen partijen te komen door onderhandelingen, en (2) de zaak in staat te stellen door middel van het opstellen van memories.

Op de zitting van 17 maart 2004 verklaarden partijen dat ze nog niet tot een akkoord waren gekomen en werd de zaak gepleit. Source volhardt in haar stelling dat ze wordt geconfronteerd met een regelrechte leveringsweigering. 3.5. De afspraak tussen de NVGV en IMS De NVGV is actief betrokken bij de collectieve verkoop- en leveringsvoorwaarden van de gegevensverschaffing voor haar leden. Zij treedt daarbij op als verkoopkantoor. Dat het collectief optreden van de NVGV een prijsopdrijvende werking heeft, blijkt duidelijk uit het verslag van de Raad van Bestuur van de NVGV van 12 december 2002 (bijlage 16 bij de klacht).

De collectieve context waarbinnen de handelswijze van Febelco geplaatst moet worden, komt ook tot uitdrukking in het feit dat een andere groothandelaar Flandria N.V. op 16 december 2003 zijn leveringscontract met ingang van 12 oktober 2005, te weten bijna 2 jaar op voorhand, heeft opgezegd (bijlage 17 bij de klacht). In dit verband zij erop gewezen dat de heer Veramme, gedelegeerd bestuurder van Flandria N.V., een actieve rol in het bestuur van de NVGV waarneemt.

Ook Febelco neemt binnen de NVGV een belangrijke plaats in. Bij het onderhandelen met Source, weet Febelco dat de andere groothandelaars - zoals Flandria N.V. - een vergelijkbare lijn gaan volgen. Door haar positie binnen de NVGV is Febelco in staat om te bepalen of Source informatie van enig lid van de NVGV zal ontvangen.

Volgens Source zou de NVGV een afspraak met IMS hebben gesloten betreffende de levering van groothandelgegevens. Medio 2003 zou IMS een nieuw aanbod hebben gemaakt dat erop neer komt dat IMS de groothandelaars een forfaitair bedrag garandeert van ongeveer euro 800.000, wat ongeveer 8 % vertegenwoordigt van haar omzet voor groothandelsstudies. Er wordt gesteld dat IMS de Belgische markten voor kwantitatieve studies sinds 35 jaar monopoliseert en dat zij hierdoor in staat is de meerkosten van de dataverschaffing af te wentelen op haar afnemers, wat nieuwkomers (zoals Source) niet zouden kunnen.

Dat IMS zich hiervan bewust is, blijkt uit een schrijven van IMS aan de NVGV van 7 december 1998, zijnde het moment waarop IMS wist dat zij met nieuwkomers op haar markten geconfronteerd zou worden (bijlage 18 bij de klacht). In dit schrijven biedt IMS significante prijsverhogingen van 20 % tot 100 % voor de levering van gegevens aan, op de voorwaarde evenwel dat de leden van de NVGV niet tot levering overgaan aan concurrenten van IMS. Source stelt dat aan het huidige aanbod van IMS ook een of andere exclusiviteitsvoorwaarde gekoppeld is. Ze vreest dat IMS aan haar bod de voorwaarde verbindt dat zij van gunstiger aankoopvoorwaarden wenst te profiteren dan die een derde (zoals Source) mogelijks zou kunnen bedingen. Een dergelijke voorwaarde zou leiden tot de facto exclusiviteit, daar de NVGV weinig geneigd zal zijn een bod van een derde te aanvaarden dat haar opbrengsten in absolute termen doet verminderen.

De stelling van Febelco (haar memorie, blz. 25) dat haar overeenkomst met IMS geen enkele exclusiviteit inhoudt, blijkt onjuist te zijn. Uit de artikelen 3 en 4 van deze overeenkomst (bijlage 11 bij het antwoord van Febelco van 23 januari 2004) blijkt dat de prijs die IMS aan Febelco betaalt, drastisch wordt verlaagd indien Febelco de gegevens ook levert aan derden, behalve de partijen aan wie op de datum van ondertekening reeds geleverd werd. Dit belet Febelco om aan nieuwkomers te leveren. 4. De klacht en de voorlopige maatregelen 4.1. De klacht Source Belgium NV diende op 14 januari 2004 een klacht in bij de Raad voor de Mededinging tegen CVBA Febelco wegens : schending van artikel 3 van de WBEM, m.n. het misbruik van een economische machtspositie. Source stelt dat Febelco weigert gegevens te leveren, die voor het verrichten van een economische activiteit op een onderliggende markt essentieel zijn en die tot gevolg hebben dat de mededinging op die onderliggende markt wordt uitgeschakeld. Deze leveringsweigering betekent volgens Source de doorbreking van een bestendige handelsrelatie ter bevoordeling van de verhouding met IMS, die de onderliggende markt domineert. schending van artikel 2 van de WBEM, m.n. het sluiten van mededingingsbeperkende overeenkomsten, het maken van mededingingsbeperkende afspraken en het ontwikkelen van onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Volgens Source zijn de voorwaarden die Febelco thans bedingt het voorwerp geweest van besprekingen binnen de NVGV en zou deze vereniging een collectieve overeenkomst hebben gesloten met IMS teneinde Source uit de markt te weren. 4.2. De gevraagde voorlopige maatregelen Source Belgium NV diende op 14 januari 2004 bij de Voorzitter van de Raad een verzoek tot voorlopige maatregelen in. Hierbij werden de volgende maatregelen gevraagd : 1) onverwijld over te gaan tot het vaststellen van een tijdschema in de zin van artikel 27 van het Huishoudelijk Reglement;2) op grond van de art.35 en 40 WBEM, Febelco onder verbeurte van een dwangsom van euro 5.000 per dag te gelasten de levering van de gegevens, zoals die in de bijlage bij het contract tussen InterNos en Azyx van 4 oktober 1999 zijn omschreven, overeenkomstig de modaliteiten van dat contract voort te zetten, totdat over de grond van de zaak (zoals in de klacht bij de Raad aanhangig gemaakt op 14 januari 2004) werd beslist en/of totdat ze met Febelco een nieuwe overeenkomst zal hebben gesloten voor de levering van groothandel-gegevens tegen billijke, transparante, kostengerelateerde en niet-discriminerende voorwaarden. 5. De markten 5.1. De relevante productmarkt In de 'Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijk mededingingsrecht' wordt de relevante productmarkt als volgt gedefinieerd : "Een relevante productmarkt omvat alle producten en/of diensten die op grond van hun kenmerken, hun prijzen en het gebruik waarvoor zij zijn bestemd, door de consument als onderling verwisselbaar of substitueerbaar worden beschouwd. » Rekening houdend met deze definitie kan in dit dossier een onderscheid gemaakt worden tussen de volgende activiteiten : 1) De groothandel in farmaceutische producten 2) Het verstrekken van verkoopgegevens 3) Het maken van kwantitatieve studies 5.1.1. De groothandel in farmaceutische producten De Europese Commissie beschrijft in haar beschikking van 7 december 2000 de verschillende routes die farmaceutische producten kunnen volgen om van bij de fabrikant tot bij de eindconsument te komen. Dit kan via : - Fabrikanten van farmaceutica, die rechtstreeks aan de apothekers kunnen leveren; - Groothandelaars full-line, die een uitgebreid gamma van farmaceutica aanbieden; - Groothandelaars short-line, die een beperkt gamma van snel evoluerende farmaceutica aanbieden; - Parallelle invoerders van farmaceutica.

De full-line groothandel bestaat volgens de Europese Commissie uit de distributie van het volledige aanbod van geneesmiddelen, waaronder : - Voorschriftplichtige geneesmiddelen; - Voorschriftvrije (over the counter') geneesmiddelen; - Producten die een bijzondere manier van opslaan en manipulatie vereisen (zoals pijnstillers en ontvlambare producten); - Andere para-farmaceutica (zoals hygiëneproducten, producten voor gezondheidszorg, producten voor kinderverzorging, schoonheidsproducten).

Full-line groothandelaars zijn verplicht om voorraadlijnen voor een heel uitgebreid gamma van producten aan te houden en moeten die snel en frequent leveren. Fabrikanten daarentegen, die hun producten rechtstreeks aan de apothekers leveren, beschikken over geen uitgebreid productengamma.

Short-line groothandelaars en parallelle invoerders spitsen zich doorgaans op een heel beperkt productengamma toe.

Uit de gegevens van het dossier kan worden afgeleid dat Febelco actief is als groothandelaar-verdeler van farmaceutische producten of als 'full-line wholesaler'. De markt van de groothandels in farmaceutische producten kan beschouwd worden als een relevante productmarkt. 5.1.2. De kwantitatieve studies Teneinde haar marketingactiviteiten te kunnen oriënteren, heeft de farmaceutische industrie behoefte aan studies die het gedrag van de verschillende spelers op de markt helpen verklaren.

Hoewel de particuliere consument als eindgebruiker van geneesmiddelen dient te worden aangemerkt, is zijn keuze, in tegenstelling tot andere markten, niet doorslaggevend voor het verloop van de vraagcurve. De vraagcurve in de farmaceutische sector is immers een functie van tal van factoren die, afgezien van de kwaliteit van het product, eveneens worden bepaald door het gedrag van de groothandelaars, de apotheken, de verzekeringsmaatschappijen en de voorschrijvende geneesheren.

Er zijn 2 categorieën studies die voor de farmaceutische industrie belangrijk zijn, nl. de kwantitatieve studies die op verschillende wijzen inzicht geven in verkoopstatistieken en de « kwalitatieve studies. De Raad voor de Mededinging heeft in haar beslissing van 14 december 1998 zowel de markt van de kwalitatieve studies als de markt van de kwantitatieve studies beschouwd als twee afzonderlijke relevante markten (zaak IMS Health Inc./Pharmacetical Marketing Services Inc.- nr. 98-C/C-16).

Uit het onderzoek van de Dienst en de door beide partijen verstrekte gegevens en argumenten blijkt dat de gegevens die nodig zijn voor de groothandelsstudies niet substitueerbaar zijn met de gegevens die worden gebruikt voor apothekersstudies. Gezien de diverse manieren waarop beide studies tot stand komen, blijkt bovendien dat er voor elk van deze studies een vraag blijft bestaan. Om die redenen kan worden besloten dat er 2 afzonderlijke relevante markten zijn, nl. de markt van de groothandelsstudies en de markt van de apothekersstudies.

Het standpunt van Febelco (zie haar memorie, blz. 5 e.v.) dat er slechts één relevante markt zou zijn, nl. de markt van studies over de afzet van geneesmiddelen, kan niet worden gevolgd. Ze verwijst verkeerdelijk naar de beslissing van de Raad, gekend onder het nummer 2000-V/M-34 van 27 oktober 2000 (B.S. 21 februari 2001, 5182), waarbij de producten - waarvan werd geoordeeld dat ze tot dezelfde markt van kwantitatieve studies behoren - niet gelijkaardig waren als in casu. 5.1.3. Het verstrekken van eigen verkoopgegevens Uit de gegevens van het onderzoek blijkt dat het verstrekken van eigen verkoopgegevens een afzonderlijke relevante markt is en dit om volgende redenen : - de groothandelaar is de enige aanbieder van zijn eigen verkoopgegevens, er is geen alternatief; - deze verkoopgegevens zijn niet substitueerbaar : verkoopgegevens van een welbepaalde groothandelaar zijn immers uniek en uiteraard niet vervangbaar door de verkoopgegevens van een andere groothandelaar; - contracten die tussen de partijen worden opgemaakt m.b.t. de verkoop van verkoopsgegevens komen op individuele basis tot stand. De groothandelaars kunnen dus volledig onafhankelijk van de andere groothandelaars hun prijs bepalen. Het is pas nadat al deze contracten zijn ondertekend dat het bedrijf die de studies maakt de dekkingsgraad zal kunnen bepalen en hieruit zal kunnen besluiten of de door hen te maken studies enige waarde zullen hebben voor de producenten van farmaceutische producten. Dit zal echter geen gevolg hebben voor de groothandelaar die een contract heeft ondertekend dat zal moeten worden nageleefd. Groothandelaars zouden enkel onderling afhankelijk van elkaar zijn bij het bepalen van hun prijs indien de contracten op collectieve basis zouden worden opgemaakt. Volgens de gegevens in het dossier is dit duidelijk niet het geval. 5.2. De relevante geografische markt Partijen zijn het erover eens dat voor de markt van de groothandel in farmaceutische producten de relevante geografische markt België is.

Gelet op de vooralsnog nationale ordeningen van de geneesmiddelenmarkten, kan er vanuit gegaan worden dat de relevante geografische markt voor kwantitatieve groothandelsstudies maximaal België is. Dit zal echter tijdens het onderzoek ten gronde verder moeten onderzocht worden.

Gelet op de vooralsnog nationale ordeningen van de geneesmiddelenmarkten, kan er vanuit gegaan worden dat de relevante geografische markt ook voor kwantitatieve apothekersstudies ook maximaal België is. Dit zal eveneens tijdens het onderzoek ten gronde verder moeten onderzocht worden.

Wat de geografische dimensie betreft van de markt voor het verstrekken van verkoopsgegevens, zal de omvang samenvallen met de regio waarbinnen de betrokken groothandel zijn producten afzet. Afhankelijk van het verdelingsgebied van een groothandelaar, kan de geografisch relevante markt dus regionaal of lokaal van aard zijn. 5.3. De marktaandelen 5.3.1. De markt van de groothandels in farmaceutische producten Beide partijen zijn het erover eens dat Febelco de belangrijkste speler op de Belgische markt is. Het marktaandeel van Febelco bestrijkt ongeveer 28,55 % (in 2002).

Uit de stukken blijkt dat het marktaandeel van Lifak c.v. wordt geschat op 4 %, het marktaandeel van Asma c.v. zou 16,3 % bedragen en het marktaandeel van Inter Nos werd geschat op 7,25 %.

In bepaalde provincies ligt het marktaandeel van Febelco aanmerkelijk hoger dan 30 % : met 60 % in de provincie Antwerpen, 62 % in West-Vlaanderen, 57 % in Vlaams Brabant en 70 % in de provincie Limburg. 5.3.2. De markten van de kwantitatieve studies Partijen zijn het erover eens dat IMS de wereldleider is op het gebied van farmaceutische studies. Volgens verzoeker heeft IMS een globaal marktaandeel van ongeveer 90 % van de nationale markten voor kwantitatieve farmaceutische studies. Hieruit volgt dat het marktaandeel van Source zeker niet meer dan 10 % is. Het precieze marktaandeel van IMS en Source op de markt voor groothandelsstudies en op de markt voor apothekerstudies afzonderlijk zal met een onderzoek ten gronde moeten worden nagegaan. 5.3.3. De markt van het verstrekken van verkoopgegevens Aangezien elke groothandelaar de enige aanbieder is op de markt voor het verstrekken van zijn eigen verkoopgegevens, beschikt elke groothandelaar over een marktaandeel van 100 % op deze markt. Dit betekent dat Febelco een dominante positie inneemt op de markt voor haar eigen verkoopgegevens. 6. De toepassingsvoorwaarden voor voorlopige maatregelen Overeenkomstig artikel 35 WBEM kan de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging voorlopige maatregelen nemen bestemd om de restrictieve mededingingspraktijken die het voorwerp van het onderzoek uitmaken te schorsen, indien het dringend is een toestand te vermijden die een ernstig, onmiddellijk en onherstelbaar nadeel kan veroorzaken voor de ondernemingen waarvan de belangen aangetast worden door deze praktijken of die schadelijk zouden zijn voor het algemeen economisch belang. Teneinde voorlopige maatregelen in de zin van artikel 35 van de WBEM te kunnen toekennen, dienen drie cumulatieve toepassingsvoorwaarden vervuld te zijn : - het bestaan van een klacht ten gronde en daaraan verbonden het bestaan van een rechtstreeks en dadelijk belang voor de klager; - het bestaan van een prima facie inbreuk op de WBEM; - het vermoeden van een ernstig, onmiddellijk en onherstelbaar nadeel dat in verband staat met de aangeklaagde praktijk en dat dringend moet vermeden worden. 6.1. Klacht ten gronde en belang van de klager 6.1.1. De klacht Samen met de voorlopige maatregelen werd op 14 januari 2004 ook de klacht ten gronde ingediend die betrekking heeft op dezelfde problematiek. 6.1.2. Het rechtstreeks en dadelijk belang Het Hof van Beroep te Brussel heeft, gesteund op de voorbereidende werken van de WBEM (Gedr.St., Senaat, Verslag, Commissie, 1289-2 (1990-91) p.55) vastgesteld dat het belang dat vereist wordt van een klager op hetzelfde niveau moet gesteld worden als het belang dat vereist is bij een vordering in rechte overeenkomstig artikel 18 Ger.W. (Brussel, 11 september 1996, R.T.B.F. e.a.t. Belgische Staat e.a., B.S., 20 september 1996, p.24607).

Het Hof voegde hier bovendien aan toe dat, voor de precieze inhoud van artikel 18 van het Ger. W., teruggegrepen moet worden naar het Verslag Van Reepinghen van 1964 en dus naar de voorbereidende werken van het Ger.W. zelf. Op basis hiervan besloot het Hof van Beroep dat de klager, wil hij zijn klacht ontvankelijk horen verklaren, moet aantonen dat hij een reeds verkregen en dadelijk belang heeft. Dit bestaat uit ieder materieel en moreel voordeel - effectief en niet theoretisch dat - de eiser uit zijn vordering kan halen en die hij formuleert op het ogenblik van het instellen van de vordering (Verslag Van Reepinghen, 1964, p. 39, geciteerd door het Hof van Beroep).

Tenslotte bepaalde het Hof van Beroep dat het belang persoonlijk moet zijn in hoofde van de klager waardoor de klager juridisch niet beschermd is wanneer het belang hem slechts indirect treft (Verslag van Reepinghen, 1964 p.39 en geciteerd door het Hof van Beroep). Opdat een klacht ontvankelijk zou zijn op grond van artikel 23 § 1 van de WBEM, moet het belang niet enkel reëel maar ook persoonlijk zijn in hoofde van de klager.

Deze rechtspraak werd bevestigd door de Raad voor de Mededinging (zie o.m. Beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging van 1 april 1999, zaak 99-VMP-04, François Detimmerman t. Association Pharmaceutique de Tournai et Conseil Provincial du Hainaut de l'Ordre des Pharmaciens, niet gepubliceerd in het B.S.; beslissing van de Raad voor de Mededinging nr. 2002-P/K-36 van 22 mei 2002, Ludwig Van Der Auwera t. Ziekenfondsen, Artsensyndicaten en de Belgische Staat, B.S, 12 februari 2003; beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging nr. 2002 - V/M - 72 van 4 oktober 2002, BVBA Gema Plastics tegen VZW Fechiplast/ VZW BCCA/ NV DYKA Plastics/ NV Martens Plastics/ NV Pipelife Belgium/NV Wavin Belgium/VZW BIN, B.S., 17 oktober 2003, beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging nr. 2003 - V/M - 81 van 20 oktober 2003, VZW United Media Agencies/Febelma/ BVDU/BeMedia, nog niet gepubliceerd).

In casu is verzoeker actief op het vlak van marktonderzoek dat voor de farmaceutische industrie en de gezondheidssector bestemd is. Door de overname in januari 2003 is verzoeker de rechtsopvolger van AzyX NV. Ten onrechte betoogt Febelco in haar memorie dat Source niet aantoont dat zij de rechtsopvolger is van AzyX SA (Zwitserland), met wie de betrokken contracten werden gesloten op 4 oktober 1999.

Uit de stukken blijkt dat Source in januari 2003 de NV AzyX (België) én de leveringscontracten van de SA AzyX (Zwitserland) heeft overgenomen van de Luxemburgse aandeelhouders, de SA Pharma Group (zie Letter of Intent van 23 december 2002 bijlage 22 bij antwoord Febelco). De activiteiten van AzyX (als economische entiteit) op het gebied van de groothandelsstudies zijn volledig overgenomen door Source, die bijgevolg hoedanigheid en belang heeft om in casu op te treden. AzyX was actief op de markt van de kwantitatieve studies over de verkoop van geneesmiddelen door groothandelaars aan apothekers, de markt waarop Source als rechtsopvolger van AzyX nu zelf actief is geworden.

Uit het feit dat Source ook op deze markt actief is geworden door de overname (ze was reeds actief op de markt van de studies over de verkoop van geneesmiddelen door apothekers aan klanten), blijkt haar materieel voordeel bij het indienen van de klacht. Immers, indien verweerder weigert haar verkoopgegevens aan verzoeker te leveren, zal deze niet in staat zijn haar activiteiten op de markt van de studies op groothandelsniveau te ontplooien.

Het moreel voordeel bestaat er voor verzoeker in dat zij zich op deze markt slechts kan profileren wanneer zij een voldoende dekkingsgraad kan garanderen. De desbetreffende studies zijn enkel onder deze voorwaarde verkoopbaar.

Hieruit blijkt ook dat er een causaal verband bestaat tussen het aangeklaagde gedrag van verweerder, zijnde de leveringsweigering van de verkoopgegevens van Febelco (Inter Nos) aan verzoeker, en het feit dat verzoeker hierdoor niet langer actief zal kunnen blijven op de markt van de studies van de verkoop van geneesmiddelen door groothandelaars aan apothekers. Daarom heeft verzoeker een rechtstreeks belang bij het indienen van de klacht.

Het belang bestond reeds op het ogenblik dat de klacht werd ingediend, vermits verweerder op 23 maart 2003 aan verzoeker heeft laten weten niet langer bereid te zijn de gegevens van Inter Nos, één van haar dochterondernemingen, aan AzyX (nu Source) te leveren en het bestaande contract dan ook op te zeggen. Dit impliceert dat in de praktijk de levering van gegevens komende van Inter Nos vanaf 1 maart 2004 zal worden stopgezet.

Hieruit kan besloten worden dat aan de eerste toepassingsvoorwaarde voor het toekennen van voorlopige maatregelen, zijnde het bestaan van een klacht ten gronde en hieraan gekoppeld het rechtstreeks en dadelijk belang van de klager, is voldaan. 6.2. Prima facie inbreuk In het kader van artikel 35 van de WBEM volstaat het dat de aangeklaagde inbreuk een waarschijnlijk karakter vertoont, zonder dat het noodzakelijk is het bestaan van een inbreuk op de mededingingsregels vast te stellen met dezelfde graad van zekerheid als voor een eindbeslissing (zie o.m. Beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging van 14 januari 1998, Daube/Nationale Loterij, zaak nr. 98-VMP-1; Beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging van 30 augustus 2000, zaak MEDE-V/M-27, VZW Radio Tienen, e.a./CVBA Sabam, B.S., 9 januari 2001; Beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging van 10 januari 2001, zaak nr. 2001 - V/M - 02, BBUSO/LCM en Regionale Christelijke Ziekenfondsen, B.S., 5 mei 2001; Beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging van 9 maart 2001, zaak nr. 2001-V/M-12, BVBA Incine /N.V. Rendac, B.S., 28 september 2001; Beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging van 13 november 2001, zaak nr. 2001-V/M-58, BVBA Daems Racing/Vlaamse Autosportfederatie, B.S., 4 april 2002; Beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging van 24 december 2002, zaak nr. 2002-V/M-95, N.V.MSA/Gilde van Vlaamse antiquairs, nog niet gepubliceerd in het B.S., Beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging nr. 2003 - V/M - 81 van 20 oktober 2003, VZW United Media Agencies/Febelma/ BVDU/ BeMedia, nog niet gepubliceerd).

Deze rechtspraak werd bevestigd door het Hof van Beroep te Brussel in een arrest van 12 november 2002 (A.R. 2001/MR/1, N.V. Rendac/BVBA Incine, nog niet gepubliceerd in het B.S.), waar het Hof stelde dat het volstaat dat de inbreuk ogenschijnlijk (prima facie) bestaat. Wel moet de waarschijnlijkheid voldoende zijn om voorlopige maatregelen te verantwoorden.

In casu stelt verzoeker dat de verweerder beschikt over een dominante machtspositie op de markt van haar eigen verkoopgegevens aan apothekers en dat zij daarvan misbruik maakt door te weigeren te onderhandelen met Source over nieuwe leveringsvoorwaarden.

In haar memorie argumenteert Febelco dat zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, in acht genomen de opzegtermijn van 6 maanden, zodat zij alle contractuele bepalingen heeft nageleefd. Ze stelt dat huidig geschil enkel kadert binnen het contractenrecht, waarbij geldig aangegane overeenkomsten de partijen tot wet strekken (art. 1134 B.W.).

Febelco stelt expliciet in haar memorie (blz. 21) dat ze de samenwerking met Source waarschijnlijk zou hebben voortgezet indien zij een redelijke prijs zou ontvangen voor de door haar geleverde gegevens. Volgens haar is het bepalen van een redelijke prijs een aspect van onderhandelingen tussen contractspartijen, maar geen element van het mededingingsrecht.

De vrijheid te contracteren is een fundamenteel en algemeen principe dat ook door het mededingingsrecht wordt erkend : " De rechtspraak van het Hof erkent namelijk indirect het belang van de bescherming van de ondernemingsvrijheid bij de toepassing van de mededingingsregels van het Verdrag, waar zij uitdrukkelijk stelt dat zelfs een onderneming met een machtspositie in bepaalde gevallen kan weigeren te verkopen of haar leverings- of bevoorradingsbeleid kan wijzigen zonder onder het verbod van artikel [82] te vallen" (zaak T-41/96 Bayer AG v. Commissie (2000) GEA II-3383, § 180). Dit betekent dat ook voor ondernemingen met een dominante machtspositie deze vrijheid als basisprincipe geldt. In het andere geval immers zou elke onderneming die zich in een dominante machtspositie bevindt, verplicht zijn onder gelijk welke omstandigheden aan gelijk welke afnemer te leveren.

De mededingingswet stelt echter aan deze vrijheid voor ondernemingen met een dominante machtspositie, een aantal beperkingen. Immers, artikel 3 WBEM bepaalt : « Het is verboden dat één of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de betrokken Belgische markt of op een wezenlijk deel daarvan. Dit misbruik kan met name bestaan in : a) het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden;b) het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers c) het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;d) het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten" Door te weigeren de verkoopgegevens van Inter Nos te leveren aan Source, zal Source niet langer in staat zijn haar studies over de verkoop van geneesmiddelen door groothandelaars aan apothekers te verhandelen.Vermits op deze markt slechts 2 spelers actief zijn, nl.

Source en IMS, lijkt op deze wijze de mededinging op deze markt ernstig te worden bedreigd en dreigt de uiteindelijke klant geen enkele keuze van leverancier meer te hebben.

Zoals hierboven reeds gemotiveerd en rekening houdend met de definitie van relevante markt, kan besloten worden dat het verstrekken van eigen verkoopgegevens een afzonderlijke relevante markt is. Dit betekent dat elke groothandelaar individueel beschikt over het monopolie van zijn individuele verkoopcijfers aan apothekers. Het blijkt duidelijk dat Febelco voor wat haar eigen verkoopgegevens betreft over een dominante machtspositie beschikt.

Na afweging van de argumenten van de betrokken partijen, worden op basis van de feitelijke en beschikbare gegevens, volgende conclusies weerhouden : - Door het leveringscontract dat Azyx op 4 oktober 1999 had afgesloten met Inter Nos, dochteronderneming van Febelco, stop te zetten en doordat Febelco weigert te onderhandelen over nieuwe leveringsvoorwaarden, maakt Febelco misbruik van haar dominante machtspositie op de markt van de verkoopsgegevens van Inter Nos; - In een poging alsnog onderhandelingen op gang te krijgen wordt Source geconfronteerd met het feit dat Febelco bij deze onderhandelingen wil uitgaan van de prijs die IMS, concurrent van Source, bereid is te betalen voor deze gegevens. Deze excessief hoge prijs (x16) is geheel niet kostengerelateerd en dient eveneens als een misbruik van dominante machtspositie te worden beschouwd; - Uit het dossier blijkt dat de onderhandelingen tussen groothandelaars en Source en IMS gevoerd worden op het niveau van de beroepsvereniging, minstens dat er op dit niveau overleg wordt gepleegd; het misbruik van de dominante machtspositie wordt dan ook door het bestaan van dit mogelijke kartel versterkt; - Uitgaande van het feit dat door deze leveringsweigering Source niet meer in staat zal zijn te concurreren met IMS op de markt van de kwantitatieve studies over de groothandelsgegevens, waardoor IMS op deze markt een feitelijk monopolie zal bekomen, kunnen er voor deze leveringsweigering geen objectieve gronden worden ingeroepen.

Aan de tweede toepassingsvoorwaarde voor het toekennen van voorlopige maatregelen, zijnde een prima facie inbreuk op het artikel 3 WBEM, is aldus voldaan. 6.3. Ernstig, onmiddellijk en onherstelbaar nadeel Deze voorwaarden zijn cumulatief, in die zin dat het ontbreken van één van deze voorwaarden de gegrondheid van het verzoek tenietdoet. (Beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging van 12 september 1994, zaak nr.94-VMP-4, S.A. Ets. Delhaize Frères et Cie. Le Lyon / S.A. Dior).

Voorlopige maatregelen mogen bovendien slechts genomen worden als het bestaan van een nadeel i.v.m. de aangeklaagde praktijk prima facie bewezen is. Dit nadeel moet van concurrentiële aard zijn, hetgeen impliceert dat niet alleen de situatie van de klager, maar ook die van de gehele betrokken markt in aanmerking dient genomen te worden (Beslissing van de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging van 27 september 1995, zaak nr.95-VMP-1, Intermosane).

Het nadeel is ernstig van zodra een relevant onderdeel van de activiteit van de onderneming erdoor getroffen wordt. Het nadeel is onmiddellijk wanneer de uitwerking ervan op het ogenblik van het verzoek reëel of eminent is. Het nadeel is onherstelbaar wanneer de toestand zoals hij zou evolueren zonder de voorlopige maatregelen niet meer kan ongedaan gemaakt worden door de beslissing ten gronde van de Raad.

De hoogdringendheidsvereiste impliceert dat aan de hand van nieuwe feiten wordt aangetoond dat de situatie in vergelijking tot deze op het ogenblik van het indienen van de klacht, verergerd is (zie Brussel, 18 december 1996, N.V. Honda Belgium e.a. t. Belgische Staat, Jaarboek Handelspraktijken & Mededinging, 1996, 836, nrs. 7.2 en 7.3).

De leveringsweigering van Febelco, althans de weigering te leveren tegen billijke, kostengerelateerde en niet-discriminerende voorwaarden, heeft tot onmiddellijk gevolg dat Source niet meer over de verkoopgegevens van Inter Nos zal beschikken vanaf 1 april 2004.

Inter Nos is één van de farmaceutische groothandelaren met wie AzyX op 4 oktober 1999 een leveringscontract is aangegaan en die in 2003 in Febelco is opgegaan.

Zonder de gegevens van Inter Nos, die in 2002 een aandeel had van ongeveer 8 % van de Belgische groothandelsmarkt, zijn de groothandelstudies van Source incompleet en daardoor onverkoopbaar.

Deze situatie vormt voor Source een ernstige bedreiging voor haar activiteiten op deze markt.

Een grote klant (Zambon), heeft zijn abonnement reeds opgezegd na indirect te hebben vernomen van de problemen betreffende de toevoer van groothandelsgegevens. De aankopen van deze klant vertegenwoordigden 44 % van de omzet van AzyX in 2002.

Dergelijk nadeel is onherstelbaar, gezien Source door de weigering niet langer studies kan aanbieden met een voldoende dekking, waardoor haar klanten de bestaande contracten zullen opzeggen. Ook moet nog vermeld worden dat Source door deze evolutie haar statuut van gevestigde partij in de zin van artikel 3 van het IMS contract dreigt te verliezen, waardoor groothandelaars in de toekomst niet meer bereid zullen worden gevonden om met Source een nieuw contract af te sluiten.

Daar de levering van deze gegevens door Febelco aan Source vanaf 1 april 2004 zal worden stopgezet, is de hoogdringendheid van dit verzoek bewezen. De leveringsweigering heeft immers betrekking op de structurele ondermijning van de concurrentiepositie van verzoeker op de markt van de groothandelstudies.

Uit het dossier blijkt dat door verzoeker de nodige inspanningen werden geleverd om onderhandelingen aan te vatten en alzo dergelijke procedures te vermijden. Uit het feit dat onderling door partijen werd afgesproken geen dringende procedures te starten alvorens niet alle onderhandelingsmogelijkheden werden verkend en benut, kan nadien niet worden besloten dat aan de hoogdringendheid niet meer is voldaan doordat de opzeg reeds meerdere maanden werd gegeven en doordat slechts op het laatste ogenblik deze procedure werd gestart.

Er kan dan ook besloten worden dat ook aan de derde toepassingsvoorwaarde, zijnde het ernstig, onmiddellijk en onherstelbaar nadeel, is voldaan.

Conclusie m.b.t. de toepassingvoorwaarden voor het toekennen van voorlopige maatregelen : Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat aan de drie toepassingsvoorwaarden is voldaan : - er bestaat een instantie ten gronde en het rechtsreeks en dadelijk belang van de klager is aangetoond; - de aangeklaagde praktijken dienen prima facie als een inbreuk van de WBEM te worden beschouwd; - het ernstig, onmiddellijk en onherstelbaar nadeel is door de klager aangetoond. 6.4. Het algemeen economisch belang Verzoeker maakt in haar argumentering van het ernstig nadeel melding van het algemeen economisch belang : "Dit is niet alleen een onherstelbaar nadeel voor AzyX, maar is ook in strijd met het algemeen economisch belang, vermits met AzyX ook de weinige concurrentie op de Belgische markt voor farmaceutische groothandelstudies zal verdwijnen".

Artikel 35 WBEM voorziet de mogelijkheid voor de voorzitter voorlopige maatregelen te nemen ter bescherming van de belangen van de ondernemingen die nadeel ondervinden van de aangeklaagde praktijken, ook wanneer de aangeklaagde praktijken het algemeen economisch belang schaden.

De markt voor farmaceutische groothandelstudies wordt gekenmerkt door een bestaand duopolie. Uit de gegevens van het onderzoek is gebleken dat de aangeklaagde praktijken tot gevolg kunnen hebben dat Source zal verdwijnen van deze markt. Hierdoor kan een feitelijk monopolie in hoofde van IMS ontstaan.

In het kader van het algemeen economisch belang is het dan ook essentieel dat de nodige maatregelen worden genomen opdat Source op deze markt actief zal blijven. Slechts op deze manier kan op korte termijn op deze markt een minimale mededinging worden gegarandeerd. De door verzoeker gevraagde maatregelen dringen zich derhalve eveneens op in het algemeen economisch belang. 7. Besluiten - de maatregelen In acht genomen de feitelijke omstandigheden van deze zaak, zijn Wij van oordeel dat er zich voorlopige maatregelen opdringen.Prima facie beoordeeld, blijkt dat Febelco een machtspositie bekleedt op de markt van het verstrekken van eigen verkoopgegevens. Ook ziet het er naar uit dat zij misbruik maakt van haar machtspositie door : (1) het leveringscontract dat AzyX op 4 oktober 1999 had afgesloten met Inter Nos, dochteronderneming van Febelco, stop te zetten en te weigeren om te onderhandelen over nieuwe leveringsvoorwaarden; (2) voor haar gegevens excessief hoge prijzen te vragen.

Op 14 januari 2004 vroeg de NV Source Belgium volgende maatregel : "op grond van de artikelen 35 en 40 WBEM, Febelco onder verbeurte van een dwangsom van euro 5.000 per dag te gelasten de levering van de gegevens, zoals die in de bijlage bij het contract tussen Inter Nos en AzyX van 4 oktober 1999 zijn omschreven overeenkomstig de modaliteiten van dat contract voort te zetten totdat u over de grond van de zaak, zoals in de klacht bij de Raad aanhangig gemaakt op 14 januari 2004, heeft beslist en/of totdat AzyX en Febelco een nieuwe overeenkomst hebben gesloten voor de levering van groothandelgegevens tegen billijke, transparante, kostengerelateerde en niet-discriminerende voorwaarden.

Deze maatregel kan grotendeels worden ingewilligd. Er is volgens Ons geen reden om deze maatregel te beperken in de tijd, nl. tot een termijn van drie maanden, zoals Febelco in ondergeschikte orde o.m. opwerpt. Op deze voorgestelde beperking in tijd niet kan worden ingegaan : de gevraagde maatregel zal niet meer nodig zijn wanneer de zaak ten gronde door de Raad voor de Mededinging wordt beslecht ofwel wanneer de betrokken partijen vooralsnog tot een overeenkomst komen.

Om deze redenen Wij, Frank Deschoolmeester, lid van de Raad voor de Mededinging, aangeduid om de Waarnemend Voorzitter van de Raad voor de Mededinging, de heer Patrick De Wolf, te vervangen, Gelet op het taalgebruik in gerechtszaken conform art. 54bis WBEM;

Verklaren het verzoek tot het nemen van voorlopige maatregelen ontvankelijk en als volgt gegrond : Stellen vast dat Febelco prima facie een machtspositie bekleedt op de markt van het verstrekken van eigen verkoopgegevens;

Stellen prima facie vast dat Febelco misbruik maakt van haar machtspositie door : (1) het leveringscontract dat AzyX op 4 oktober 1999 had afgesloten met Inter Nos, dochteronderneming van Febelco, stop te zetten en te weigeren om te onderhandelen over nieuwe leveringsvoorwaarden; (2) voor haar gegevens excessief hoge prijzen te vragen.

Neemt volgende voorlopige maatregel op basis van art. 35 WBEM : Beveelt Febelco, onder verbeurte van een dwangsom van euro 5.000 (VIJFDUIZEND EURO) per dag te rekenen vanaf de dag volgend op de kennisgeving bedoeld in art. 40 WBEM, om de levering van de gegevens, zoals die in de bijlage bij het contract tussen InterNos en Azyx van 4 oktober 1999 zijn omschreven overeenkomstig de modaliteiten van dat contract, voort te zetten totdat deze zaak ten gronde door de Raad voor de Mededinging is beslecht ofwel totdat de betrokken ondernemingen zelf tot een nieuwe overeenkomst zijn gekomen;

Aldus beslist op 25 maart 2004 door Frank Deschoolmeester, lid van de Raad voor de Mededinging, aangeduid om de Waarnemend Voorzitter te vervangen.

^