Etaamb.openjustice.be
Erratum du 01 février 2013
publié le 19 avril 2013

Arrêté du Gouvernement flamand portant exécution de la loi du 1er juillet 1954 sur la pêche fluviale. - Erratum

source
autorite flamande
numac
2013035347
pub.
19/04/2013
prom.
01/02/2013
moniteur
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

AUTORITE FLAMANDE


1 FEVRIER 2013. - Arrêté du Gouvernement flamand portant exécution de la loi du 1er juillet 1954 sur la pêche fluviale. - Erratum


Dans la 2e édition du Moniteur belge du 5 mars 2013, à la page 13350 et pages suivantes, a été publié l'« Arrêté du Gouvernement flamand portant exécution de la loi du 1er juillet 1954 sur la pêche fluviale ».

Au présent arrêté appartiennent un « Rapport au Gouvernement flamand » et un « Avis du Conseil d'Etat ».

Ci-dessous le Rapport et l'Avis concernés.

1 FEBRUARI 2013. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij VERSLAG AAN DE VLAAMSE REGERING 1. Inleiding Doel van dit Verslag aan de Vlaamse Regering is toelichting te verschaffen bij het besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij. In een eerste deel wordt een algemene situering gegeven en een duiding bij de rechtsgronden waarop dit besluit gebaseerd is.

Daarna volgt een artikelsgewijze bespreking. Bij elk artikel wordt er, zo mogelijk en relevant, toegelicht waartoe het artikel dient, wat de beknopte inhoud is van het artikel, welke de verbanden zijn met andere bepalingen in het besluit en met de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij, en wordt er voor het overige alle nodige terminologische en inhoudelijke toelichting gegeven. 2. Algemene situering Dit besluit geeft uitvoering aan hoofdstuk III (Visserijpolitie) van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij.Daarnaast wordt in dit besluit (door middel van het hoofdstuk dat betrekking heeft op het vissen met vergunning op de Beneden-Schelde) uitvoering gegeven aan het Reglement van 20 mei 1843 ter uitvoering van artikel 9 van het tussen Nederland en België afgesloten Traktaat van 19 april 1839 'betreffende de uitoefening van het recht der visserij en van de vishandel'. 3. Artikelsgewijze bespreking HOOFDSTUK 1.- Algemene bepalingen Het opzet van dit artikel is om de begrippen te definiëren die in de context van dit besluit op een specifieke wijze gebruikt worden. Enkel definities die meermaals worden gebruikt zijn in dit artikel opgenomen. Definities die slechts in 1 bepaling worden gebruikt, zijn opgenomen in het betreffende artikel.

Toelichting bij artikel 1 1° agentschap : het Agentschap voor Natuur en Bos is de bevoegde administratie voor wat betreft het riviervisserijbeleid.2° fuik : definitie van een fuik.3° hengel : in dit punt wordt een definitie van een hengel gegeven.De peuris een specifiek type hengel en dient verder in dit besluit (in artikel 12, § 5, 2° ) dus ook als een hengel beschouwd te worden. De peur is in feite een vistuig bestaande uit een roede van een snoer voorzien waaraan van onderen een tros van aan draden geregen wormen bevestigd is (in tegenstelling tot een gewone hengel wordt bij de peur geen haak gebruikt). 4° onbevaarbare waterloop : deze definitie is overgenomen uit artikel 1 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen.5° visplas : dit zijn in feite alle wateren waarop de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij van toepassing is, maar die niet vallen onder de definitie van waterweg of onbevaarbare waterloop (zoals bedoeld in artikel 1, punt 10° en 4° ).In de praktijk zijn dit vaak stilstaande wateren, aangelegde of kunstmatige plassen zoals bijv. zandwinningsplassen, grindplassen of vijvers. Het zijn wateren die bevist worden en waar de wet op de riviervisserij toch van toepassing is omdat ze in verbinding staan met het hydrografische net (hetzij in open verbinding, hetzij via een overloop, hetzij omdat ze periodiek overstroomd worden door de nabijgelegen rivier). Randvoorwaarde is dat er uitwisseling van vissen met het hydrografische net mogelijk is.

Enkele voorbeelden zijn Walenhoek te Niel, Spildoornvijver te Walem, Hazewinkel te Heindonk, Paalse Plas, Groenendaalvijver, Watersportbaan te Gent. 6° schietfuik en 7° visfuik : in punt 6° en 7° worden de definities gegeven van respectievelijk een schietfuik en een visfuik.Beiden zijn specifieke types fuiken. 8° wateren : dit is de verzamelnaam van alle wateren waarop de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij van toepassing is.In deze term worden dus alle wateren begrepen zoals bedoeld in artikel 1, punt 4°, 5° en 10° : onbevaarbare waterlopen, visplassen en waterwegen.9° waterloop : dit is de verzamelnaam voor hetgeen in punt 4° en punt 10° bedoeld wordt.10° waterweg : deze definitie betreft de wateren die zijn opgesomd in het koninklijk besluit van 5 oktober 1992 tot vaststelling van de lijst van de waterwegen en hun aanhorigheden overgedragen van de Staat aan het Vlaamse Gewest, alsook de havens zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 2 februari 1993 tot vaststelling van de lijst van de havens en hun aanhorigheden overgedragen van de Staat aan het Vlaamse Gewest.De definitie komt tevens overeen met de definitie zoals deze gehanteerd wordt in het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid. Het betreft dus in de praktijk de kanalen, havens en de grotere rivieren of gedeelten van rivieren.

Bijv. Albertkanaal, Haven van Gent, Kanaal Leuven-Dijle, Leie, Schelde,... Een synoniem voor waterweg is 'bevaarbare of vlotbare waterloop' zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij. 11° wedstrijd : definitie van een wedstrijd.12° wet riviervisserij : dit besluit is een uitvoering van de wet van1 juli 1954 op de riviervisserij voor wat betreft de uitoefening van de visserij in de wateren waarop deze wet van toepassing is. Toelichting bij artikel 2 In het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 1992 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij werden in een bijlage alle vis- en kreeftensoorten opgesomd waarop het besluit van toepassing was. In de loop der jaren werd er echter door een verbeterde waterkwaliteit meer en meer gevist op bijv. de Beneden-Zeeschelde. Hier komen zeevissoorten voor die niet waren opgenomen in de bijlage. Er heerste een onduidelijke situatie op het terrein bij vissers die op dergelijke soorten visten. Moesten zij de reglementaire bepalingen van het besluit naleven hoewel ze aan het vissen waren op soorten die toch niet onder het toepassingsgebied vielen van het besluit? Bij een wijziging van het besluit van 1992 werden daarom enkele zeevissoorten toegevoegd. Deze werkwijze is echter weinig efficiënt. In de praktijk kunnen zich immers snelle veranderingen voltrekken in het voorkomen of het verschijnen van 'nieuwe' vissoorten (soorten die niet zijn opgenomen in de bijlage).

Met het nieuwe artikel wordt hieraan een einde gesteld door te stellen dat het besluit van toepassing is op alle vis- en kreeftensoorten die voorkomen in de wateren waarop de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij van toepassing is.

HOOFDSTUK 2. - Bijzondere bepalingen betreffende het vissen met vergunning in de Benden-Schelde Het doel van dit hoofdstuk is om uitvoering te geven aan het Reglement van 20 mei 1843 betreffende de uitoefening van het recht van de visserij en van de vishandel in uitvoering van artikel 9 van het Traktaat van 19 april 1839.

Toelichting bij artikel 3 Het Reglement van 20 mei 1843 ter uitvoering van artikel 9 van het tussen Nederland en België afgesloten Traktaat van 19 april 1839 'betreffende de uitoefening van het recht der visserij en van de vishandel' regelt de visserij in de Beneden-Zeeschelde en de Westerschelde.

Artikel 1 van het Reglement voorziet in een recht tot visvangst overeenkomstig de bepalingen van het Reglement.

Artikel 2 van het Reglement voorziet dat de visserij op voet van volledige wederkerigheid en gelijkheid tussen België en Nederland dient te worden uitgeoefend en dat de verpachting verboden is.

Artikel 3 van dit besluit geeft een concrete uitvoering aan het Reglement : 'Krachtens het Reglement van 20 mei 1843 kan een vergunning verleend worden aan iedere inwoner van het Koninkrijk België of het Koninkrijk der Nederlanden...'. Het feit dat de vergunning alleen verleend kan worden aan inwoners van België of Nederland is conform artikel 2 van het Reglement. In de periode voorafgaand aan het scheidingstraktaat omvatten de Nederlanden immers zowel het huidige België als Nederland. Met de scheiding werd bepaald dat de visserij in de grensoverschrijdende Schelde op basis van wederkerigheid diende te gebeuren. Op te merken valt dat in de huidige Westerschelde in Nederland ook een bijzondere regeling van toepassing is voor Belgische vissers (de zogenaamde Vrijstellingsregeling Westerschelde).

Er dient tevens een onderscheid gemaakt te worden tussen verpachting en het verlenen van een vergunning. Pacht impliceert een exclusiviteit, terwijl een vergunning aan iedereen kan worden toegekend. Er is dus in die zin geen tegenstrijdigheid met het Reglement.

Artikel 3 van dit besluit bakent eveneens het toepassingsgebied af waar de vergunning van toepassing is (op de Schelde stroomafwaarts Antwerpen vanaf de Royerssluis tot aan de grens met Nederland). Dit is in overeenstemming met artikel 1 van het Reglement.

In het Reglement van 20 mei 1843 wordt in de artikelen 3 en 4 voorzien dat diegene die wil vissen een certificaat waaruit blijkt dat hij onderdaan is van een van beide landen - aldus een identiteitsbewijs - moet hebben en dat hij zich één maal per jaar met dit certificaat moet aanmelden bij 'de agent' te Antwerpen (voor de visserij op het Belgisch gedeelte) om opgave te doen « van het vaartuig en de manschap met welke hij voornemens is zijn bedrijf uit te oefenen ».

Artikel 5 van het Reglement voorziet dat 'op deze verklaring, en behoudens betaling van het consentgeld, vastgesteld bij het afzonderlijk reglement van het land, dat zulks aangaat, zal door de agent en ter plaatse voorgeschreven aan de visser een acte van consent worden afgegeven tot het vissen op alle soorten vis welke akte goed zal zijn voor de tijd van een geheel jaar.' De vergunning waarvan sprake in artikel 3 tot en met 6 van dit besluit is te beschouwen als de akte van consent waarvan sprake in het Reglement.

Toelichting bij artikel 4 In dit artikel worden de tuigen omschreven, alsook de afmetingen en gebruiksvoorwaarden betreffende het vissen in het deel van de Schelde zoals bedoeld in artikel 3. Enkele specifieke voorwaarden om te kunnen vissen met fuiken worden in de vergunning zelf opgenomen.

Toelichting bij artikel 5 Conform artikel 16, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van de beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de interne verzelfstandige agentschappen van de Vlaamse overheid wordt aan het hoofd van het Agentschap voor Natuur en Bos delegatie verleend om beslissingen te nemen over verlenen en intrekken van vergunningen. In het huidige artikel wordt hieraan uitvoering gegeven met betrekking tot de vergunning over het vissen in de Beneden-Schelde. Concreet heeft de delegatie betrekking op de praktische modaliteiten van de betaling van de vergunning waarbij aan de aanvrager het rekeningnummer wordt meegedeeld waarop het bedrag kan gestort worden.

Toelichting bij artikel 6 In dit artikel wordt bepaald dat het vissen met vergunning op het gedeelte van de Schelde zoals bedoeld in artikel 3 tijdelijk verboden is. Tot en met eind 2014 worden aldus geen vergunningen uitgereikt.

Vermits de overheid kan bepalen dat er gevist mag worden, kan ze ook bepalen dat er niet gevist mag worden. Gelet op de wederkerigheid en gelijkheid tussen België en Nederland zoals voorzien in artikel 2 van het Reglement, geldt het verbod om te vissen zowel voor de eigen inwoners van België als voor de inwoners van Nederland.

Wel dient nog gewezen te worden op artikel 11 van het Reglement waarin gesteld wordt dat 14 dagen vóór de inwerkingtreding van de 'reglementaire beschikkingen' de andere staat moet worden ingelicht.

De motivering om het vissen met vergunning tijdelijk te verbieden is een uitvoering van een concrete maatregel die werd opgenomen in het Palingbeheerplan voor België. Het Palingbeheerplan is een uitvoering van Verordening (EG) Nr. 1100/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal. In artikel 4 van deze verordening wordt gesteld dat de lidstaten uiterlijk tegen 31 december 2008 hun beheerplannen voor paling moeten meedelen aan de Commissie. Het Palingbeheerplan voor België werd tijdig ingediend en uiteindelijk bij besluit van de Europese Commissie van 5 januari 2010 goedgekeurd. Bij de maatregelen voor Vlaanderen uit het Palingbeheerplan is het tijdelijk verbod over de fuikvisserij op de Beneden-Zeeschelde opgenomen. Deze maatregel wordt gemotiveerd omwille van de relatief hoge onttrekking van paling die de fuikvisserij met zich meebrengt.

HOOFDSTUK 3. - Visverlof Toelichting bij artikel 7 In artikel 9 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij worden de verschillende types visverloven opgesomd in oplopende volgorde van kostprijs. De prijzen kunnen aangepast worden door wijziging van artikel 9. Er zijn drie types van visverlof : het gratis 'jeugdvisverlof', het 'gewone' visverlof en het 'grote' visverlof. Met het gratis jeugdvisverlof mogen kinderen jonger dan 14 jaar zonder begeleiding vissen met één hengel. Zij moeten elke gevangen vis onmiddellijk en voorzichtig terugzetten in het water van herkomst. Met het gewone visverlof mag gevist worden met één of twee hengels vanaf de oever, inclusief vanaf een steiger of plateau verankerd of verbonden met de oever. Met het grote visverlof kan gevist worden anders dan vanaf de oever of tijdens de nacht in de toegestane wateren (vanaf twee uur na zonsondergang tot twee uur voor zonsopgang). « Anders dan vanaf de oever » betekent in de praktijk bijv. vissen vanop een bootje, wadend vissen of vanop een steiger of plateau die niet verankerd of verbonden zijn met de oever.

Een visser in het bezit van een groot visverlof mag ook vissen volgens de modaliteiten van het gewone visverlof, dit wil zeggen dat hij dus ook met het grote visverlof overdag mag vissen en vanaf de oever.

Omkering van het principe dat elk visverlof het recht geeft te vissen op de wijze die krachtens de minder dure visverloven is toegestaan, betekent dat een jeugdige visser met een gratis jeugdvisverlof niet 's nachts mag vissen (vanaf twee uur na zonsondergang tot twee uur voor zonsopgang) of anders dan vanaf de oever. Kinderen jonger dan veertien jaar die toch op die manier zouden willen vissen, moeten in dat geval een groot visverlof aanschaffen. Kinderen jonger dan veertien jaar die bijv. met twee hengels willen vissen (overdag, vanaf de oever) of de gevangen vis in een leefnet willen bewaren,kunnen dan weer een gewoon visverlof aanschaffen.

Nog op te merken is dat in artikel 8 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij een vrijstelling van visverlof wordt verleend aan kinderen beneden de veertien jaar die met één hengel vissen indien ze vergezeld zijn van vader, moeder of voogd. In dat geval moeten vader, moeder of voogd wel in het bezit zijn van een visverlof. Het verschil met het gratis jeugdvisverlof is het vissen met of zonder begeleiding : bij het gratis jeugdvisverlof mag de jongere zonder begeleiding vissen, in het andere geval (vrijstelling visverlof) is het steeds onder begeleiding. In geval van begeleiding van vader, moeder of voogd in het bezit van een visverlof mag de jongere vissen volgens de modaliteiten van het visverlof van zijn begeleider. Indien de begeleider dus een groot visverlof heeft, mag het kind dus ook tijdens de nacht of anders dan vanaf de oever vissen. De wet duidt tenslotte alleen begeleiding aan van vader, moeder of voogd : de vrijstelling van visverlof is dus niet van toepassing voor een jongere die bijv. onder begeleiding van grootvader of iemand anders vist.

Toelichting bij artikel 8 In de praktijk kan het visverlof worden aangeschaft via elk postkantoor in het Vlaamse Gewest of via internet (www.visverlof.be).

De internettoepassing wordt beheerd door of in opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos. Het visverlof behoort aan de persoon zelf aan wie het is afgeleverd, en kan dus niet aan derden worden overgedragen. Een visverlof is steeds geldig tot en met 31 december van het lopende jaar. Een visverlof gekocht op bijv. 1 december is dus slechts geldig tot en met 31 december van datzelfde jaar.

Toelichting bij artikel 9 In dit artikel worden de mogelijkheden toegelicht om vrijstelling te verkrijgen van een visverlof en de voorwaarden waaraan moet voldaan worden om die vrijstelling te verkrijgen. Voor wat betreft de hengelwedstrijden moet minstens één maand vooraf een aanvraag gericht worden aan het Agentschap voor Natuur en Bos met vermelding van de status van de wedstrijd : lokaal, nationaal of internationaal. Dit onderscheid is belangrijk omdat hieraan al dan niet vrijstelling is gekoppeld van visverlof voor deelnemers niet woonachtig in het Vlaamse Gewest.

HOOFDSTUK 4. - Bepalingen over het vissen, wijzen van vissen, vistuigen en vissoorten Dit hoofdstuk groepeert op een meer logische en samenhangende manier de beschermingsbepalingen en de verbodsbepalingen over het vissen en is als volgt opgebouwd : . algemene beschermingsbepaling (artikel 10) voor een aantal soorten; . verbodsbepalingen over de plaatsen (artikel 11); . verbodsbepalingen en afwijkingen in relatie tot periodes, terugzetten van vissen en de nachtvisserij (artikel 12); . verbodsbepalingen over vistuigen en wijzen van vissen (artikel 13 en 14); . bepalingen over de lengtes van de vissen en de meeneembeperkingen (artikel 15); . bepalingen over wedstrijden (artikel 16); . bepalingen over de aasvisjes (artikel 17).

Toelichting bij artikel 10 Dit artikel verwijst naar de bijlage 1 bij dit besluit waarin de vissoorten en kreeften staan opgesomd die volledige bescherming genieten. Worden ze per toeval toch gevangen, dan moeten ze onmiddellijk en voorzichtig worden vrijgelaten in het water van herkomst. In de praktijk betreft het alle vissoorten van bijlage II van de Habitatrichtlijn die in Vlaanderen voorkomen of historisch voorkwamen (beekprik, rivierprik, zeeprik, bittervoorn, elft, fint, houting, grote marene, steur, zalm, kleine modderkruiper, grote modderkruiper, rivierdonderpad)en enkele andere soorten die zeldzaam zijn op Vlaams niveau (inlandse kreeft, vlagzalm, bermpje, vetje, kwabaal, zeeforel, gestippelde alver).

Toelichting bij artikel 11 Artikel 11 geeft de plaatsen aan waar het verboden is te vissen. In punt 1° tot en met 4° geldt zonder meer een visverbod. In punt 5° geldt alleen een visverbod indien dit ter plaatse op het terrein is aangeduid door middel van de in bijlage 2 bij dit besluit opgenomen signalisatieborden.

Artikel 11, 5°, sluit niet uit dat het visverbod uit punt 1° tot en 4° desgewenst ook met de signalisatieborden uit bijlage 2 bij dit besluit kan worden aangeduid. In principe hoeft dit niet, maar om de situatie ter plaatse te verduidelijkingen is het soms aangewezen om in deze gevallen toch borden te plaatsen. Een voorbeeld is een vispassage die is aangelegd waarbij een stuw weggenomen is en vervangen door drempels of steenbestorting op de bodem. In de praktijk is het quasi onmogelijk voor een visser om te herkennen op het terrein dat hier een vispassage werd aangelegd. Het aanbrengen van signalisatieborden is in dit geval dus aangewezen.

In punt 4° wordt een visverbod aangegeven bij abnormaal laag peil van de waterloop of in geval van zeer hoge visconcentraties. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen in periodes van langdurige droogte waarbij het peil van de waterlopen zeer laag wordt en de vissen zich in diepere poelen in de bedding terugtrekken. Dergelijke situaties zijn echter zeer uitzonderlijk en doen zich wellicht maar eens om de zoveel jaren voor. In geval van extreme lage waterpeilen kan dan op basis van artikel 14 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij een tijdelijk visverbod worden afgekondigd. Op die manier wordt dan ondubbelzinnig duidelijk wat precies kan verstaan worden onder punt 4° van dit artikel. Artikel 14 van de wet op de riviervisserij geeft de bevoegdheid aan de minister om tijdelijk een visverbod af te kondigen.

Conform artikel 16, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van de beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de interne verzelfstandige agentschappen van de Vlaamse overheid is artikel 14 ook verder gedelegeerd aan het Agentschap voor Natuur en Bos. In voorkomend geval kan er dus via besluit van het Agentschap snel worden opgetreden.

Nog een voorbeeld waar hoge visconcentraties zich kunnen voordoen is de uitstroom van warmwater van koelingsprocessen (bijv. bij elektrische centrales). Vermits dit op het terrein ook niet altijd goed herkenbaar is, kunnen ook in dit geval dergelijke plaatsen voorzien worden van signalisatieborden.

Toelichting bij artikel 12 Artikel 12 is opgedeeld in vijf paragrafen : . Paragraaf 1 : definitie van nachtvisserij; . Paragraaf 2 : de bepalingen rond de gesloten periodes; . Paragraaf 3 : regeling terugzetten van vissen; . Paragraaf 4 : regeling nachtvisserij in de toegestane wateren; . Paragraaf 5 : alle afwijkingen op de voorgaande regels.

Paragraaf 1 : nachtvisserij : de periode die betrekking heeft op de nachtvisserij wordt gedefinieerd, namelijk van twee uur na zonsondergang tot twee uur voor zonsopgang. De officiële tijdstippen van zonsopgang en zonsondergang zijn deze zoals bepaald door het Koninklijk Meteorologisch Instituut (KMI). Ze zijn te raadplegen op de website van het KMI (www.meteo.be). Bovendien wordt extra benadrukt dat tijdens de nachtvisserij een geschikt visverlof nodig is (groot visverlof dat nodig is om in deze periode te mogen vissen).

In paragraaf 2, 1°, wordt de gesloten periode aangegeven betreffende het vissen op zalmachtigen die van toepassing is op alle wateren (en dit in de periode van 1 oktober tot en met 28 februari). Dit betreft de periode van voortplantingsmigratie en voortplanting van zalmachtigen. In de praktijk zijn echter zalm en zeeforel beschermd via artikel 10 zodat het in principe alleen gaat om beekforel.

Bijkomende bescherming naar de zalmachtigen wordt bovendien geboden in artikel 13, 7°, waarin bepaald wordt dat het wadend vissen onder meer verboden is tussen 1 december en 28 februari. Dit om betreding en verstoring van eventuele paaigronden van zalmachtigen te voorkomen.

In paragraaf 2, 2°, worden de drie overige gesloten periodes weergegeven die evenwel echter alleen van toepassing zijn in : . alle onbevaarbare waterlopen; . de waterwegen of delen daarvan opgesomd in bijlage 3; . de visplassen opgesomd in bijlage 3.

De drie gesloten periodes van paragraaf 2, 2°, betreffen : . het vissen op snoek en snoekbaars in de periode van 1 maart tot en met 31 mei; . het vissen op alle andere vissoorten in de periode van 16 april tot en met 31 mei; . de nachtvisserij (zoals gedefinieerd in paragraaf 1 van dit artikel).

Paragraaf 3 bevat alle bepalingen die betrekking hebben op het terugzetten van vissen in de gesloten periodes. In het eerste lid van paragraaf 3 wordt gesteld dat alle vissen die toevallig gevangen worden in de tijd waarin dit verboden is volgens paragraaf 2, onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst moeten worden vrijgelaten. Concreet is het immers mogelijk dat in de gesloten periode voor zalmachtigen (zoals bepaald in paragraaf 2, 1° ) toevallig toch een zalmachtige (bijv. een beekforel) wordt gevangen vermits het vissen op andere vissoorten in deze periode wel toegestaan is. In dat geval moet deze vissoort dus onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst worden vrijgelaten. Ook in de gesloten periode voor snoek en snoekbaars (zoals bepaald in paragraaf 2, 2°, a) is het mogelijk dat één van deze soorten toevallig worden gevangen. Ook hier geldt, net zoals voor de zalmachtigen, een volledige terugzetverplichting.

Het tweede lid van paragraaf 3 stelt in alle wateren een volledige terugzetverplichting in tijdens : . het vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei; . de nachtvisserij.

De achterliggende reden is omdat de periode van 16 april tot en met 31 mei de gemiddelde voortplantingsperiode van de meeste karperachtigen (cyprinidae) betreft en omdat paairijpe vissen best zo weinig mogelijk gemanipuleerd worden en dus zeker niet geoogst mogen worden. De nachtvisserij gaat eveneens gepaard met een volledige terugzetplicht.

In deze bepaling wordt tevens expliciet gesteld dat een visser evenmin vis in het bezit mag hebben tijdens de nachtvisserij die buiten deze periode zou gevangen zijn. Zonder deze bepaling zouden vissers immers in principe's nachts toch vis in het bezit kunnen hebben waarvan men dan beweert dat deze overdag gevangen is (overdag mag men immers wel vissen in het bezit hebben of meenemen). Het is echter moeilijk te bewijzen of na te gaan bij een nachtelijke controle wanneer de vis dan wel gevangen is. Vandaar dat men tijdens de nachtvisserij geen enkele vis in het bezit mag hebben of meenemen, en dit ongeacht wanneer deze gevangen is.

Concreet houdt de terugzetverplichting in het tweede lid van paragraaf 3 ook een verbod op het gebruik van leefnet in. Op het verbod op het gebruik van leefnet tijdens de periode van 16 april tot en met 31 mei geldt wel een afwijking die verder wordt beschreven in artikel 16.

Paragraaf 4 geeft aan onder welke voorwaarden de nachtvisserij mag uitgeoefend worden in de toegestane wateren. Concreet mag er dus nachtvisserij worden uitgeoefend in de volgende wateren : . de waterwegen of delen daarvan niet opgesomd in bijlage 3; . de visplassen niet opgesomd in bijlage 3.

Er geldt evenwel de beperking dat het gebruik van vis als aas of delen daarvan en kunstaas, met een totale lengte van meer dan 2 cm, verboden is. Het verbod op het gebruik van vis als aas en van kunstaas groter dan 2 cm is geïnspireerd vanuit het oogpunt om de roofvis 's nacht te beschermen. De nachtvisserij spitst zich immers in de praktijk bijna uitsluitend toe op het vissen op karper. Het karpervissen was destijds ook de reden om nachtvisserij op bepaalde wateren toe te laten.

In paragraaf 5 worden alle uitzonderingen op de overige paragrafen in dit artikel gegroepeerd : . In punt 1° van paragraaf 5 wordt een afwijking gegeven op paragraaf 2, 2°, b) voor wat betreft het vliegvissen (definitie vliegvissen opgenomen in laatste lid van paragraaf 5). Aan vliegvissers wordt de mogelijkheid geboden om toch te kunnen vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei en dit in alle onbevaarbare waterlopen en in de waterwegen of delen daarvan opgesomd in bijlage 3. De terugzetverplichting (zoals bepaald in paragraaf 3) blijft in deze periode evenwel van kracht. Tevens is conform artikel 13, 7°, het wadend vissen ook verboden. Vliegvissen gebeurt immers vaak wadend en zal in de periode van 16 april tot en met 31 mei dus alleen vanaf de oever (of van op een boot) kunnen uitgeoefend worden. . In paragraaf 2 wordt in alle onbevaarbare waterlopen, in de waterwegen of delen daarvan opgesomd in bijlage 3 en in de visplassen opgesomd in bijlage 3 een verbod ingesteld om te vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei (paragraaf 2, 2°, b) of om de nachtvisserij uit te oefenen (paragraaf 2, 2°, c). In punt 2° van paragraaf 5 wordt op beide periodes een uitzondering gegeven voor het vissen met de peur op paling. Dit betekent concreet dat het altijd en in alle wateren toegestaan is met de peur op paling te vissen. . In punt 3° van paragraaf 5 wordt gesteld dat men tijdens het vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei of tijdens de nachtvisserij alleen paling in het bezit mag hebben of meenemen, op voorwaarde dat men gebruik maakt van één enkele peur en geen andere hengel. In afwijking van de algemene terugzetverplichting tijdens het vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei of tijdens de nachtvisserij (zoals bepaald in paragraaf 3), mag paling dus wel in het bezit gehouden worden of meegenomen worden, alleen indien deze gevangen werd met de peur. Het feit dat slechts één enkele peur is toegestaan, is om bij controle in beide periodes duidelijk te kunnen vaststellen dat de paling met de peur werd gevangen en niet met een ander tweede vistuig. Normaal gezien mag een visser immers twee vistuigen gebruiken (zoals bepaald in artikel 13, 6° ).

In de volgende tabel worden de regels met betrekking tot het in het bezit houden of meenemen van vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei en de nachtvisserij weergegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het vissen met één of twee hengels en het vissen met de peur.

Pour la consultation du tableau, voir image In het laatste lid van paragraaf 5 wordt vliegvissen gedefinieerd.

Toelichting bij artikel 13 In dit artikel worden de verschillende wijzen van vissen en vistuigen die verboden zijn opgesomd in 7 punten. 1° In dit punt wordt bedoeld dat het verboden is om, wanneer een water bedekt is met ijs, een gat te maken in het ijs en hierin te vissen. Vissen zijn immers gevoelig voor trillingen die gemaakt worden op het ijs. 2° Gekleurde maden zijn maden die met een kleurstof werden bewerkt. Meestal zijn ze dan geel of rood gekleurd. Uit laboanalyses van maden die commercieel verkrijgbaar zijn in de handel is gebleken dat de kleurstof die meestal in de praktijk gebruikt wordt sudanrood is.

Sudanrood is zowel toxisch voor de vis die de maden opeet als voor de mens bij eventuele consumptie van een vis die deze kleurstof bevat na inname van gekleurde maden. 3° Het enige toegalaten vistuig is de hengel, fuik of schepnet.Wat betreft de fuik kan deze alleen in de Beneden-Zeeschelde gebruikt worden mits men voldoet aan de bepalingen van Hoofdstuk II van dit besluit. Vermits geen vergunningen worden uitgereikt tot en met 31 december 2014, is het gebruik van de fuik in deze periode de facto verboden. Wat betreft het schepnet moet deze bepaling samen gelezen worden met artikel 14, tweede lid, dat stelt dat het schepnet alleen mag gebruikt worden om de met de hengel gevangen vis weg te nemen. In de praktijk kan het schepnet dus gebruikt worden wanneer een visser een vis gevangen heeft en hij deze vis omwille van zijn gewicht met een schepnet aan land wil brengen om de vis te kunnen onthaken. Met een schepnet vissen uit het water proberen te scheppen die niet met een hengel gevangen worden, is dus niet toegelaten. Nog op te merken valt dat de hengel met de peur gelijk wordt gesteld zoals reeds bepaald werd in artikel 1, 3°. 4° Het verbod om te vissen op snoek en snoekbaars zoals bepaald in artikel 12, § 2, 2°, a) (in de periode en wateren zoals bepaald in dit artikel) gaat gepaard met een verbod op het gebruik van de specifieke methoden die courant gebruikt worden om te vissen op deze soorten (snoek en snoekbaars).Door in dit punt de methoden te verbieden die meestal worden aangewend om op deze soorten te vissen, wordt een extra bescherming ingebouwd naar deze vissoorten. 5° In dit punt wordt gesteld dat een hengel maximaal van drie haken voorzien mag zijn.Deze haken kunnen zowel enkelvoudige haken zijn als meervoudige haken. Een veelvoudige haak is bijv. een dreghaak die op zijn beurt bestaat uit drie individuele haken die aan elkaar tot één geheel bevestigd zijn. 6° Het aantal hengels waarmee iemand mag vissen, is maximaal twee.De peur wordt met de hengel gelijk gesteld. Dus een visser mag ofwel met 2 hengels tegelijk vissen, ofwel met één hengel en één peur tegelijk, ofwel met 2 peuren tegelijk. Conform artikel 12, § 5, 3° mag men tijdens de nachtvisserij, of tijdens de gesloten periode van 16 april tot en met 31 mei alleen paling in het bezit hebben of meenemen indien gebruik gemaakt wordt van één enkele peur en geen andere hengel. 7° Het wadend vissen is verboden in twee periodes.In het tweede lid van artikel 13 wordt een definitie gegeven van wadend vissen. Het verbod heeft als doel om verstoring van paaigronden door betreding te voorkomen. De eerste periode waarin het wadend vissen verboden is (1 december - 28 februari) slaat op de paaiperiode van zalmachtigen, zoals ook aangehaald in de bespreking bij artikel 12, § 2, 1°. De tweede periode waarin wadend vissen verboden is (16 april-31 mei) slaat dan op de paaiperiode van de meeste karperachtigen (onder meer barbeel en kopvoorn voor waterlopen).

Toelichting bij artikel 14 Het eerste lid stelt dat een visser zijn hengel voortdurend moet kunnen bewaken. Deze bepaling is geïnspireerd vanuit het feit dat in sommige gevallen van stroperij vissers bijv. nachtlijnen leggen en deze onbeheerd achterlaten en de volgende dag komen ophalen.

Dergelijke praktijken zijn dus op basis van deze bepaling niet toegestaan. Het bewaken van de hengel impliceert ook dat een visser zijn hengel op een auditieve manier mag bewaken. Een visser hoeft dus niets steeds vlak naast zijn hengel te zitten en deze visueel bewaken, maar mag zich ook in de nabijheid bevinden waarbij hij van een aanbeet verwittigd wordt door een elektronische beetverklikker die een auditief signaal weergeeft. Deze laatste techniek wordt bijv. vaak door karpervissers gebruikt.

Het tweede lid geeft weer hoe het schepnet mag gebruikt worden. In de bespreking van artikel 13, 3°, wordt hierop nader ingegaan.

Toelichting bij artikel 15 In paragraaf 1 worden de minimummaten van enkele vissoorten bepaald.

Wanneer een visser een vis vangt die kleiner is dan de minimummaat dan moet de vis onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst worden vrijgelaten. Minimummaten moeten toelaten om de vis ten minste eenmaal in zijn leven te laten deelnemen aan de reproductie.

Minimummaten worden aangehouden voor soorten die zich minder goed handhaven in onze wateren of waarop een hoge hengelonttrekking van toepassing is. Deze minimummaten worden vrij hoog gelegd om deze soorten extra te beschermen. Er wordt tevens aangegeven in deze paragraaf hoe de lengte van een vis precies moet gemeten worden, dit om eventuele discussies uit te sluiten. Tevens wordt aangegeven dat een visser geen vis in het bezit mag hebben waarvan kop of staart zouden verwijderd zijn. Bij controle van de minimummaten moet het immers mogelijk zijn om, enerzijds te kunnen vaststellen over welke soort het gaat, en anderzijds moet ook de lengte van de vis kunnen bepaald worden (voor zover voor die bepaalde soort een minimummaat van toepassing is). Het kunnen vaststellen van de soort is dus niet alleen van belang met het oog op het controleren van eventuele minimummaten, maar is tevens noodzakelijk om te kunnen vaststellen of een visser geen soorten van bijlage 1 bij dit besluit in het bezit zou hebben en of de visserij op een soort op dat moment niet gesloten is.

In paragraaf 2, 1°, wordt gesteld dat een visser geen karper in het bezit mag hebben die groter is dan 60 cm. In paragraaf 1 van dit artikel wordt gesteld dat karper een minimummaat moet hebben van 30 cm. Met de bepaling in dit artikel wordt van deze bepaling afgeweken in de zin dat er een beperking wordt opgelegd door middel van een bovengrens. Concreet komen beide bepalingen er samen dus op neer dat een visser alleen karper in het bezit mag hebben indien de lengte van karper zich bevindt tussen 30 en 60 cm. Elke karper kleiner dan 30 cm of elke karper groter dan 60 cm moet onmiddellijk en voorzichtig worden vrijgelaten in het water van herkomst. De maat van 60 cm voor karper is geïnspireerd vanuit het feit dat er illegale circuits bestaan waarbij grote levende karpers tegen grote sommen worden verhandeld. Doordat karper groter dan 60 cm onmiddellijk moet worden vrijgelaten in het water van herkomst en dus zelfs niet in een leefnet mag gehouden worden, wordt de controle op deze bepaling eenvoudiger.

In paragraaf 2, 2°, wordt gesteld dat voor snoek tot en met 31 mei 2018 een volledige terugzetverplichting geldt. Dit impliceert dat er wel op snoek mag gevist worden, maar dat elke gevangen snoek onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst moet vrijgelaten worden. Het betekent een bijkomende bescherming voor deze soort zonder afbreuk te doen aan het hengelgenot. De maatregel is evenwel tijdelijk. Bij aflopen ervan wordt vanaf 1 januari 2019 de minimummaat van 45 cm zoals bepaald in paragraaf 1 van dit artikel terug van toepassing. In de periode van de tijdelijke terugzetverplichting is deze minimummaat evenwel zonder betekenis. Met het oog op het aflopen van de terugzetverplichting voor snoek zal ongeveer anderhalf jaar voorafgaand aan die einddatum een evaluatie gebeuren. Op basis van die evaluatie kan desgevallend tijdig een nieuw voorstel tot verlenging van de terugzetverplichting aan de Vlaamse Regering worden voorgesteld.

In paragraaf 3, 1°, wordt gesteld dat een visser zijn gevangen vis in een leefnet mag bewaren. Er wordt expliciet aangegeven dat de artikelen 10, 12 en 15, paragraaf 1 en 2, hierbij moeten nageleefd worden (onverminderd de artikelen 10, 12 en 15, paragraaf 1 en 2).

Concreet betekent dit dat : . een visser nooit soorten van bijlage 1 in zijn leefnet mag houden (cf. artikel 10); . een visser steeds de gesloten periodes zoals bepaald in artikel 12 moet respecteren en in de periodes waarin de visserij op bepaalde soorten gesloten is, deze vissoorten dus niet in zijn leefnet mag behouden. Concreet mogen zalmachtigen of snoek en snoekbaars tijdens hun respectievelijke gesloten periodes, zoals bepaald in artikel 12, § 2, dus niet in het leefnet mogen gehouden worden. Bovendien is tijdens het vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei of tijdens de nachtvisserij sowieso geen leefnet toegestaan omdat conform artikel 12, § 3, in deze periodes elke gevangen vis onmiddellijk en voorzichtig moet vrijgelaten worden in het water van herkomst. Alleen paling gevangen met de peur mag in deze periodes in het bezit gehouden worden of meegenomen worden (conform artikel 12, § 5, 3° ). . een visser geen vissen in zijn leefnet mag hebben waarvoor een minimummaat bestaat (zoals vastgelegd in artikel 15, paragraaf 1); tevens mag een visser geen karper groter dan 60 cm in zijn leefnet hebben en evenmin snoek tot en met eind 2018 (zoals bepaald in artikel 15, paragraaf 2, 1° en 2° ).

Het houden van vis in een leefnet kan in afwijking van sommige hierboven opgesomde punten in welbepaalde gevallen toch plaats vinden.

Deze afwijking wordt besproken in artikel 16.

In paragraaf 3, 2°, wordt een meeneembeperking ingesteld van 5 vissen.

Concreet mag een visser dus na zijn hengelbeurt in totaal slechts 5 vissen onttrekken en vervoeren (definitie onttrekken zoals bepaald in artikel 1, 15° ). Het zijn vissen die groter moeten zijn dan 15 cm.

Alle vissen moeten dood zijn behalve paling. Paling mag dood, maar ook levend vervoerd worden. In artikel 15 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij wordt immers gesteld dat het verboden is om levende vis te onttrekken, behalve paling. Het feit dat paling wel levend mag vervoerd worden is geïnspireerd op het feit dat voorafgaand aan consumptie paling soms een tijd in water wordt gehouden om de grondsmaak te verwijderen. Voor snoekbaars geldt bovendien een aantalsbeperking van 3 stuks. Indien een visser bijvoorbeeld al drie snoekbaarzen wil onttrekken, mag hij daarbovenop nog maar 2 andere vissen onttrekken. De aantalsbeperking van 5 vissen is absoluut en moet in het totaal gerespecteerd worden.

Net zoals bij paragraaf 3, 1°, wordt voor paragraaf 3, 2°, expliciet aangegeven dat de artikelen 10, 12 en 15, paragraaf 1 en 2, moeten nageleefd worden (onverminderd de artikelen 10, 12 en 15, paragraaf 1 en 2). Concreet betekent dit dat : . een visser nooit soorten van bijlage 1 mag onttrekken (artikel 10); . een visser steeds de gesloten periodes zoals bepaald in artikel 12 moet respecteren en in de periodes waarin de visserij op bepaalde soorten gesloten is, deze vissoorten dus niet mag onttrekken. Concreet mogen zalmachtigen of snoek en snoekbaars tijdens hun respectievelijke gesloten periodes, zoals bepaald in artikel 12, § 2, dus niet onttrokken worden. Bovendien mogen tijdens het vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei of tijdens de nachtvisserij sowieso geen vissen onttrokken omdat conform artikel 12, § 3, in deze periodes elke gevangen vis onmiddellijk en voorzichtig moet vrijgelaten worden in het water van herkomst. Alleen paling gevangen met de peur mag in deze periodes in het bezit gehouden worden of meegenomen worden (conform artikel 12, § 5, 3° ); . een visser geen vissen mag onttrekken waarvoor een minimummaat bestaat (zoals vastgelegd in artikel 15, paragraaf 1); tevens mag een visser geen karper groter dan 60 cm onttrekken en evenmin snoek tot en met eind 2018 (zoals bepaald in artikel 15, paragraaf 2, 1° en 2° ).

Tot slot wordt in paragraaf 3, 2°, gesteld dat vissen niet ter plaatse mogen worden geconsumeerd. Deze bepaling is een gevolg van het feit steeds controle moet mogelijk zijn op soorten (behoort de soort tot bijlage 1 of is de visserij op deze soort gesloten) en op minimummaten. Deze problematiek komt ook aan bod bij de bespreking van artikel 15, § 1, waarin is toegelicht waarom een visser geen gevangen vis in het bezit mag hebben waarvan kop of staart zouden verwijderd zijn.

In het laatste lid van paragraaf 3 wordt gedefinieerd wat verstaan wordt onder het 'onttrekken van vis' : vissers houden soms vis in het bezit in een leefnet waarbij aan het einde van de hengelbeurt de vangst vaak wordt teruggezet in het water. De definitie van vis onttrekken wil hiermee een duidelijk onderscheid maken. Het gaat dan om vissers die vis in het bezit hebben én deze meenemen, al of niet voor consumptie.

Toelichting bij artikel 16 Artikel 16 gaat specifiek over wedstrijden (zoals gedefinieerd in artikel 1,11° ). Tijdens wedstrijden mogen, in afwijking van de maten zoals bepaald in artikel 15, toch vissen in het leefnet worden gehouden. Hiervoor moet voldaan worden aan de voorwaarden zoals opgesomd in paragraaf 1 van artikel 16. Tevens wordt gesteld in paragraaf 2 dat ook tijdens de gesloten periode van 16 april tot en met 31 mei in de toegelaten wateren vissen mogen bewaard worden in het leefnet tijdens wedstrijden voor zover de voorwaarden van paragraaf 1 zijn vervuld. Na afloop van de wedstrijd (na de eigenlijke meting en weging van de vissen) moeten alle vissen onmiddellijk en voorzichtig in het water van herkomst worden vrijgelaten. Tevens wordt in deze paragraaf gesteld dat vissen in een voldoende groot leefnet moeten gehouden worden. Alleen snoek, snoekbaars en beschermde soorten mogen niet in het leefnet worden gehouden. Voor wat betreft de afmetingen van zo'n leefnet kan verwezen worden naar de code van goede wedstrijdpraktijk. In paragraaf 3 van dit artikel wordt bepaald dat minstens één maand vooraf een aanvraag gericht moet worden aan het Agentschap voor Natuur en Bos (cf. artikel 9).

Toelichting bij artikel 17 In dit artikel wordt nader bepaald hoeveel (maximum 20) en welke soorten aasvisjes een visser mag bezitten of vervoeren. De aasvisjes mogen levend of dood zijn. Voor zover het geen soorten zijn van bijlage 1 zijn in principe alle soorten toegestaan. Wel moet hun lengte maximum 15 cm zijn. De minimummaten van de vissoorten, zoals bepaald in paragraaf 1 van artikel 15, moeten ook gerespecteerd worden. Soorten die niet toegestaan zijn als aasvis, betreffen kleurvariëteiten (bijv. goudvis, goudwinde,...) en niet inheemse soorten.

Tot de voor Vlaanderen niet inheemse soorten die dus niet als aasvis mogen gebruikt worden, worden onder meer de volgende vissoorten begrepen : alle andere grondelsoorten dan de inheemse riviergrondel, zoals onder meer de blauwbandgrondel, marmergrondel, zwartbekgrondel, Kesslers grondel, Pontische stroomgrondel, witvingrondel,..; tevensgiebel, zwarte Amerikaanse dwergmeerval, bruine Amerikaanse dwergmeerval, Amerikaanse hondsvis, zonnebaars,...

In artikel 16 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij wordt ten slotte nog gesteld dat voor wat betreft het bezitten en vervoeren van levende aasvissen deze aasvissen moeten behoren tot de cyprinidae (de karperachtigen). Aasvissen die courant als levende aasvis gebruikt worden, behoren evenwel tot deze categorie (bijv. blankvoorn, rietvoorn, winde, riviergrondel, alver blei, brasem). Alleen aasvissen behorend tot de karperachtigen (cyprinidae) mogen dus levend vervoerd worden.

Als dode aasvisjes mag men ook niet-cyprinidae (niet-karperachtigen) bezitten of dood vervoeren, en dit zowel zoetwatervissoorten (bijv. baars, pos), als brakwatervissoorten (bijv. haring, sprot, spiering) die voorkomen in de wateren waarop de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij van toepassing is.

Delen van zeevissoorten zoals makreel en wijting mogen ook gebruikt worden als aas.

Aasvissen groter dan 15 cm kunnen in de praktijk ook gebruikt worden, levend of dood. Levend als ze gevangen zijn ter plaatse (en in het leefnet worden behouden), maar een visser mag evenwel maximum 5 vissen groter dan 15 cm onttrekken en dood vervoeren. Eveneens moet dit artikel samen met paragraaf 1 en 2 van artikel 15 worden gelezen.

Concreet moeten dus de minimummaten van de vissoorten, zoals bepaald in paragraaf 1 van artikel 15, gerespecteerd worden indien deze soorten als 'grote' aasvis gebruikt worden. Tevens moet ook de maximummaat van karper gerespecteerd worden indien een grote karper als aasvis zou gebruikt worden.

Wanneer we dit artikel samen lezen met artikel 15, § 3, 2°, komt het erop neer dat aan een visser een meeneembeperking wordt opgelegd van 5 vissen groter dan 15 cm en dat hij tegelijkertijd 20 aasvisjes kleiner dan 15 cm mag bezitten of vervoeren.

In het laatste lid van dit artikel wordt een definitie van aasvis gegeven. Het vissen met aasvis is immers een immers bijzondere wijze van vissen gericht om roofvis zoals bijv. snoek, snoekbaars of paling te vangen.

HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen Toelichting bij artikel 18 In heel wat visplassen zijn er toegankelijkheidsreglementen van toepassing (bijv. via een politieverordening voor wateren in eigendom van een gemeente of provincie of met toepassing van het besluit van 8 december 2008 van de Vlaamse Regering betreffende de toegankelijkheid van de bossen en de natuurreservaten) die stellen dat de betreffende domeinen 's nachts niet toegankelijk zijn, wat dus tot gevolg heeft dat er in die domeinen de facto niet gevist kan worden omdat het toegankelijkheidsreglement de toegang tot die domeinen ontzegt. Dit artikel verwijst naar dergelijke toegankelijkheidsregelingen. Dit besluit geeft de visser dus geen recht om domeinen te betreden in strijd met de toegankelijkheidsreglementen die er van toepassing zouden zijn.

Toelichting bij artikel 19 De bevoegdheid om wijzingen vast te stellen aan de bijlage 3 wordt gedelegeerd naar de Vlaamse minister, bevoegd voor de natuur.

Toelichting bij artikel 20 Dit artikel heft het uitvoeringsbesluit van 20 mei 1992 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij op.

Toelichting bij artikel 21 Dit artikel duidt de bevoegde minister voor de uitvoering van dit besluit aan.

Toelichting bij Bijlage 1 Dit artikel somt de soorten op waar in artikel 10, 15, 16 en 17 naar verwezen wordt.

Toelichting bij Bijlage 2 Deze bijlage preciseert hoe op het terrein een tijdelijk of permanent visverbod door middel van signalisatieborden kan duidelijk gemaakt worden. Het bovenste bord, vermeld in artikel 1, 1°, betreft nog de bebording zoals deze in het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 1992 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij was opgenomen. Via het besluit van 8 december 2008 van de Vlaamse Regering betreffende de toegankelijkheid van de bossen en de natuurreservaten werd dit verbodsbord evenwel vervangen door een bord met een ander pictogram zoals is weergegeven in dit besluit als tweede bord onder 1°. Het besluit van 8 december 2008 voorziet evenwel een overgangsperiode om toe te laten dat de oude borden op het terrein binnen afzienbare tijd vervangen worden door de nieuwe. In dit besluit worden daarom zowel het oude bord uit het besluit van 20 mei 1992 als het nieuwe bord conform het besluit van 8 december 2008 opgenomen. Het oude bord is echter maar van toepassing tot en met 31 januari 2015.

Artikel 2 preciseert hoe en waar de borden kunnen geplaatst worden. Er wordt de nodige flexibiliteit gegeven aan het plaatsen van de borden zodat ter plaatse de zone van visverbod goed afgebakend en goed zichtbaar is zowel voor vissers vanop de oever als bijv. voor vissers met een bootje vanop het water.

Toelichting bij Bijlage 3 In deze bijlage worden de wateren opgesomd waar in artikel 12, § 2, en artikel 13 naar verwezen wordt. Het betreft de wateren waar bepaalde beperkingen over het vissen van toepassing zijn. Deze beperkingen zijn gebaseerd op ecologische argumenten om een noodzakelijke bescherming te garanderen voor de vissen en hun leefomgeving.

Raad van State afdeling Wetgeving advies 52.597/3 van 17 januari 2013 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering 'tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij' Op 18 december 2012 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur verzocht binnen een termijn van dertig dagen, een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering 'tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij'.

Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 8 januari 2013. De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jan Smets en Bruno Seutin, staatsraden, Jan Velaers en Lieven Denys, assessoren, en Greet Verberckmoes, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Anja Somers, auditeur.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 17 januari 2013. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt ertoe een nieuwe regeling uit te werken betreffende de visserijpolitie en betreffende het vissen met vergunning op de Beneden-Schelde. Het te nemen besluit is bedoeld om in de plaats te komen van het besluit van Vlaamse Regering van 20 mei 1992 'tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij'. Artikel 20 van het ontwerp voorziet in de opheffing van dat besluit van Vlaamse Regering. 3.1. De rechtsgrond voor de meeste bepalingen van het ontworpen besluit wordt geboden door de artikelen 2, 3, 8, § §§ 1 en 3, 11, 12 en 16 van de wet van 1 juli 1954 'op de riviervisserij'. 3.2. Voor een aantal bepalingen van het ontwerp moet echter worden opgemerkt dat er wat de rechtsgrond betreft, een voorbehoud dient te worden gemaakt. 3.2.1. In artikel 1, 11°, van het ontwerp wordt de term « wedstrijd » omschreven als volgt : « een hengelwedstrijd die door een Vlaamse vissersvereniging georganiseerd wordt. Die vissersvereniging is aangesloten bij een overkoepelende federatie of een overkoepelend verbond die een werking [hebben] in ten minste twee Vlaamse provincies, ». 3.2.2. In artikel 9, eerste lid, 1°, van het ontwerp wordt in een vrijstelling voorzien van het bezit van het (vis)verlof voor een persoon die niet in het Vlaamse Gewest is gedomicilieerd en deelneemt aan een door een Vlaamse vissersvereniging georganiseerde en openbaar aangekondigde nationale of internationale wedstrijd tussen vissersverenigingen op een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag.

Deze vrijstelling voor de personen, vermeld in de genoemde bepaling, is alleen geldig voor de werkelijke duur van de (hengel)wedstrijd.

Voor (hengel)wedstrijden op Europees vlak en voor wereldkampioenschappen geldt die vrijstelling bovendien gedurende de week die voorafgaat aan de wedstrijd. De betrokken wedstrijden worden minstens één maand vooraf door de overkoepelende federatie of het overkoepelende verbond gegroepeerd gemeld aan het Agentschap voor Natuur en Bos (hierna : het agentschap). 3.2.3. In artikel 16, § 1, 1°, van het ontwerp wordt bepaald dat de lengten vermeld in artikel 15 niet gelden voor de duur van een (hengel)wedstrijd, op voorwaarde dat de wedstrijd minstens één maand vooraf door de overkoepelende federatie of het overkoepelende verbond is gemeld aan het agentschap en dat de overkoepelende federatie of het overkoepelende verbond alle wedstrijden van de aangesloten clubs gegroepeerd heeft gemeld. 3.2.4. Zoals artikel 1, 11°, van het ontwerp is geredigeerd, volgt eruit dat een vissersvereniging moet zijn aangesloten bij een « overkoepelende federatie » of een « overkoepelend verbond », die een werking dienen te hebben in ten minste twee Vlaamse provincies, alvorens zij een hengelwedstrijd kan organiseren als bedoeld in het ontwerp.

Op grond van artikel 8, § § 4 en 5, van de wet van 1 juli 1954 is de Vlaamse Regering bevoegd om vissersverenigingen te erkennen en de voorwaarden te bepalen waaronder een erkenning kan worden verleend.

Die bepaling werd bij decreet van 18 mei 1999 ingevoerd om onder meer « de overheid [toe te laten] een zekere controle uit [te] oefenen op de toenemende viswedstrijden in de waters waarop de wet van toepassing is ». (1) Er dient evenwel te worden vastgesteld dat er tot op heden geen uitvoering is gegeven aan het voornoemde artikel 8, § § 4 en 5, wat de gemachtigde heeft beaamd.

Nu er nog geen erkenningsregeling bestaat voor vissersverenigingen, komt het de Vlaamse Regering niet toe om te bepalen dat vissersverenigingen moeten zijn aangesloten bij een overkoepelende federatie of een overkoepelend verbond (die een werking dienen te hebben in ten minste twee Vlaamse provincies), opdat voor de door de vissersvereniging georganiseerde hengelwedstrijd de in artikel 9, eerste lid, 1°, bedoelde vrijstelling van het bezit van het (vis)verlof of de in artikel 15 vermelde lengten (artikel 16, § 1, 1°, van het ontwerp) niet gelden.

De artikelen 1, 11°, 9, tweede lid, en 16, § 1, 1°, van het ontwerp dienen in het licht hiervan te worden herwerkt.

Onderzoek van de tekst Aanhef 4. Het tweede lid van de aanhef dient te worden aangepast gelet op hetgeen werd opgemerkt omtrent de rechtsgrond voor het ontworpen besluit. 5. Aangezien de Raad van State om advies gevraagd wordt met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State dient het zesde lid van de aanhef te worden vervangen als volgt : « Gelet op advies 52.597/3 van de Raad van State, gegeven op 8 januari 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; ».

De griffier, De voorzitter.

G. Verberckmoes. J. BAERT. _______ Note (1) Parl.St. Vl. Parl. 1998-99, nr. 1314/1, 2.

^