Etaamb.openjustice.be
Loi du 21 octobre 1997
publié le 27 novembre 1997

Loi portant le texte néerlandais du Code de commerce, à l'exclusion du Livre I, titres VIII et IX, de la loi du 5 mai 1936 sur l'affrètement fluvial, des lois coordonnées du 25 septembre 1946 sur le concordat judiciaire et de la loi du 5 juin 1928 portant révision du Code disciplinaire et pénal pour la marine marchande et la pêche maritime

source
ministere de la justice
numac
1997009872
pub.
27/11/1997
prom.
21/10/1997
ELI
eli/loi/1997/10/21/1997009872/moniteur
moniteur
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
liens
Conseil d'État (chrono)
Document Qrcode

21 OCTOBRE 1997. Loi portant le texte néerlandais du Code de commerce, à l'exclusion du Livre I, titres VIII et IX, de la loi du 5 mai 1936Documents pertinents retrouvés type loi prom. 05/05/1936 pub. 04/04/2013 numac 2013000202 source service public federal interieur Loi sur l'affrètement fluvial fermer sur l'affrètement fluvial, des lois coordonnées du 25 septembre 1946 sur le concordat judiciaire et de la loi du 5 juin 1928 portant révision du Code disciplinaire et pénal pour la marine marchande et la pêche maritime (1)


ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.

Les Chambres ont adopté et Nous sanctionnons ce qui suit :

Article 1er.La présente loi règle une matière visée à l'article 78 de la Constitution.

Art. 2.Les dispositions qui suivent forment le texte néerlandais du Code de Commerce à l'exclusion du Livre Ier, titres VIII et IX, de la loi du 5 mai 1936Documents pertinents retrouvés type loi prom. 05/05/1936 pub. 04/04/2013 numac 2013000202 source service public federal interieur Loi sur l'affrètement fluvial fermer sur l'affrètement fluvial, des lois coordonnées du 25 septembre 1946 sur le concordat judiciaire et de la loi du 5 juin 1928 portant revision du Code disciplinaire et pénal pour la marine marchande et la pêche maritime, tels qu'ils ont été expressément modifiés et complétés jusqu'au 14 février 1997.

Le texte néerlandais ci-après des dispositions qui ont modifié et complété le Code de commerce, la loi du 5 mai 1936Documents pertinents retrouvés type loi prom. 05/05/1936 pub. 04/04/2013 numac 2013000202 source service public federal interieur Loi sur l'affrètement fluvial fermer sur l'affrètement fluvial, les lois coordonnées du 25 septembre 1946 sur le concordat judiciaire et la loi du 5 juin 1928 portant révision du Code disciplinaire et pénal pour la marine marchande et la pêche maritime postérieurement à la loi du 18 avril 1898, remplace le texte néerlandais antérieur de ces dispositions.

Les contestations basées sur la divergence des textes français et néerlandais sont décidées d'après la volonté du législateur, déterminée suivant les règles ordinaires d'interprétation, sans prééminence de l'un des textes sur l'autre.

Le Roi peut modifier les dispositions législatives existantes afin de mettre leur texte en concordance avec les dispositions de la présente loi.

WETBOEK VAN KOOPHANDEL BOEK I. - Koophandel in het algemeen TITEL I. - Kooplieden Deze titel (artt. 1-11) is bij de wet van 15 december 1872 vervangen als volgt : Artikel 1 [Kooplieden zijn zij die daden uitoefenen, bij de wet daden van koophandel genoemd, en daarvan, hoofdzakelijk of aanvullend, hun gewoon beroep maken.] Aldus vervangen bij artikel 1 van de wet van 3 juli 1956.

Artikel 2 [Onder daden van koophandel verstaat de wet : - elke aankoop van voedingsmiddelen en koopwaren om die, al dan niet na bewerking of verwerking, weder te verkopen of om het gebruik ervan te verhuren; - elke verkoop of verhuring die het gevolg is van zodanige aankoop; elke huur van roerende goederen om die in onderhuur te geven en elke onderverhuring die daarvan het gevolg is; elk in hoofdzaak materieel werk verricht ingevolge huur van diensten, zodra het, zelfs op bijkomstige wijze, gepaard gaat met levering van koopwaar; - elke aankoop van een handelszaak om die te exploiteren; - alle verrichtingen van industriële ondernemingen, zelfs wanneer de ondernemer slechts de voortbrengsels van zijn eigen grond verwerkt en voor zover het geen verwerking betreft die normaal bij landbouwbedrijven behoort; - alle verrichtingen van ondernemingen van openbare of particuliere werken, van vervoer te land, te water of door de lucht; - alle verrichtingen van ondernemingen van leveringen, van zaakwaarneming, van zaakbezorging, van openbare verkopingen, van openbare schouwspelen en van premieverzekeringen; - [alle verbintenissen van handelsagenten voor het bemiddelen of afsluiten van zaken;] - elke bank-, wissel-, commissie- of makelaarsverrichting; - alle verrichtingen van ondernemingen die tot doel hebben onroerende goederen te kopen om ze weder te verkopen; - alle verrichtingen van openbare banken; - alle verbintenissen uit wisselbrieven, mandaten, orderbriefjes of ander order- of toonderpapier; - alle verbintenissen van kooplieden betreffende zowel onroerende als roerende goederen, tenzij bewezen is dat ze een oorzaak hebben die vreemd is aan de koophandel.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 3 juli 1956, het zevende lid ingevoegd bij artikel 28 van de wet van 13 april 1995.

Artikel 2bis [Worden echter niet als daden van koophandel aangemerkt, de aankopen met het oog op de verkoop aan particulieren en de verkopen aan particulieren van produkten die onder het beroep van apotheker ressorteren, wanneer deze aankopen en verkopen worden verricht door een persoon die wettelijk is gemachtigd de geneeskunde of de veeartsenijkunde uit te oefenen, voor zover deze persoon niet eveneens andere, door de wet als daden van koophandel aangemerkte daden stelt in het raam van een gewoon beroep dat, hetzij als hoofdzakelijk beroep, hetzij als aanvullend beroep wordt uitgeoefend.

Voor de toepassing van deze bepaling worden beschouwd als producten die onder het beroep van apotheker ressorteren : 1° de drogerijen, substanties, bereidingen of samenstellingen voor farmaceutisch gebruik;2° de geneesmiddelen in de zin van artikel 1, § 1, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen;3° het medisch en farmaceutisch materiaal, te weten de substanties, voorwerpen en stoffen die geheel of ten dele zijn onderworpen aan de regeling die, ter uitvoering van artikel 1, § 2, van voornoemde wet, op de geneesmiddelen van toepassing is, alsook de produkten die algemeen in de geneeskunde worden gebruikt; 4° de producten die de apotheker mag verkopen ingevolge de wetten en verordeningen.] Ingevoegd bij het enige artikel van de wet van 18 juli 1973.

Artikel 3 Onder daden van koophandel verstaat de wet eveneens : - alle verrichtingen met betrekking tot de bouw van binnenschepen en zeeschepen en de vrijwillige koop, verkoop of wederverkoop daarvan; - elke expeditie ter zee; - elke koop of verkoop van tuig en takelage en bevoorrading; - elke bevrachtingsovereenkomst; het nemen of geven van geld op bodemerij; - elke verzekering en elke andere overeenkomst betreffende de zeehandel; - elk akkoord en elke overeenkomst betreffende het loon van schepelingen; - alle verbintenissen van zeelieden voor de dienst op koopvaardijschepen.

Artikel 4 Opgeheven bij artikel 40 van de wet van 19 januari 1990.

Artikel 5 Opgeheven bij artikel 40 van de wet van 19 januari 1990.

Artikel 6 [De daden van koophandel in de artikelen 2 en 3 genoemd, zijn als dusdanig niet geldig ten aanzien van een minderjarige. Ze worden als burgerrechtelijke daden beschouwd.] Aldus vervangen bij artikel 41 van de wet van 19 januari 1990.

Artikel 7 Opgeheven bij artikel 42 van de wet van 19 januari 1990.

Artikel 8 De handel van de ouders van de minderjarige wordt door zijn voogd voortgezet wanneer de familieraad het dienstig acht, en onder de voorwaarden die hij bepaalt.

Het bestuur ervan kan worden toevertrouwd aan een bijzondere bewindvoerder, die onder toezicht staat van de voogd.

De beslissing van de familieraad wordt binnen vijftien dagen ter homologatie voorgelegd aan de rechtbank. Het wordt dadelijk uitgevoerd en houdt slechts op gevolg te hebben wanneer de homologatie wordt geweigerd.

De familieraad kan te allen tijde zijn toestemming herroepen, met inachtneming van dezelfde vormen. Die beslissing wordt eerst na homologatie uitgevoerd.

Artikel 9 Opgeheven bij artikel 7, § 1, van de wet van 30 april 1958.

Artikel 10 (De gehuwde vrouw) wordt niet geacht openbare koopvrouw te zijn wanneer zij er zich toe bepaalt de waren uit de handel van haar man in het klein te verkopen; zij wordt alleen geacht dit te zijn wanneer zij afzonderlijk handel drijft.

Het eerste lid opgeheven bij artikel 7, § 10, van de wet van 30 april 1958, het tweede lid aldus gewijzigd ingevolge deze opheffing bij de artikelen 2 en 3, § 1, 1° van deze wet.

Artikel 11 Opgeheven bij artikel 36, 1°, van de opheffings- en wijzigingsbepalingen van artikel 4 van de wet van 14 juli 1976.

TITEL II. - Huwelijksvoorwaarden van kooplieden Deze titel (art. 12-15) is bij de wet van 15 december 1872 vervangen als volgt : Artikel 12 [Van ieder huwelijkscontract tussen echtgenoten waarvan er één koopman is, wordt binnen een maand na de dagtekening een uittreksel gezonden aan de griffie van elke rechtbank binnen welker rechtsgebied de handeldrijvende echtgenoot in het handelsregister ingeschreven is. De uittreksels worden overeenkomstig de wet van 30 april 1929 in boeken samengebonden. [Hetzelfde geldt voor de akten houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten binnen drie maanden na de beslissing tot homologatie.

Het uittreksel vermeldt of de echtgenoten in gemeenschap gehuwd zijn, met opgave van de afwijkingen van het wettelijk stelsel, dan wel of zij een ander stelsel hebben aangenomen.] [Bedingen in het huwelijkscontract of in de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel die tot doel hebben af te wijken van de regels van de verdeling bij helften van het gemeenschappelijk vermogen, hoeven niet te worden vermeld.] Van de boeken waarin de uittreksels zijn bijeengebracht, alsook van de steekkaarten bij de wet van 30 april 1929 voorgeschreven, wordt aan ieder die erom verzoekt zonder kosten inzage verleend.] Aldus vervangen bij artikel 1 van de wet van 3 juli 1956, het tweede lid daarna vervangen door een tweede en een derde lid bij artikel 36, 2°, van de opheffings- en wijzigingsbepalingen van artikel 4 van de wet van 14 juli 1976; het derde lid daarna aldus aangevuld bij het enige artikel van de wet van 19 mei 1982; het vroegere derde lid wordt het vierde lid.

Artikel 13 De notaris voor wie het huwelijkscontract [of de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel] is verleden, is gehouden de bij het vorige artikel voorgeschreven toezending te doen, op straffe van geldboete van zesentwintig frank tot honderd frank en zelfs van ontzetting uit zijn ambt en van aansprakelijkheid jegens de schuldeisers, wanneer bewezen is dat het verzuim het gevolg is van heimelijke verstandhouding.

Aldus gewijzigd bij artikel 36, 3°, van de opheffings- en wijzigingsbepalingen van artikel 4 van de wet van 14 juli 1976.

Artikel 14 [Elke echtgenoot die gehuwd is onder een ander stelsel dan [het wettelijke], en na zijn huwelijk koopman wordt, of een nieuw handelsbedrijf begint, is gehouden dezelfde toezending te doen aan de griffie van de rechtbank binnen welker rechtsgebied hij een opgave voor de inschrijving in het handelsregister doet, bij gebreke waarvan hij, in geval van faillissement, kan worden gestraft als schuldig aan eenvoudige bankbreuk.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 3 juli 1956 en daarna gewijzigd bij artikel 36, 4° van de opheffings- en wijzigingsbepalingen van artikel 4 van de wet van 14 juli 1976.

Artikel 15 [Elk vonnis of arrest waarbij de echtscheiding wordt toegestaan of de scheiding van tafel en bed of van goederen wordt uitgesproken tussen de echtgenoten van wie er ten minste een koopman is, wordt door hen neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel in het rechtsgebied waarvan een der echtgenoten of beide echtgenoten zijn ingeschreven in het handelsregister; bij gebreke daarvan kunnen de schuldeisers daartegen verzet doen voor wat hun belangen raakt en opkomen tegen iedere vereffening die erop gevolgd mocht zijn.] Aldus vervangen bij artikel 36, 5°, van de opheffings- en wijzigingsbepalingen van artikel 4 van de wet van 14 juli 1976.

TITEL III. - Koopmansboeken Deze titel (artt. 16-24) is bij de wet van 15 december 1872 vervangen als volgt : Artikel 16 Opgeheven bij artikel 24, 1°, van de wet van 17 juli 1975.

Artikel 17 Opgeheven bij artikel 24, 1°, van de wet van 17 juli 1975.

Artikel 18 Opgeheven bij artikel 24, 1°, van de wet van 17 juli 1975.

Artikel 19 Opgeheven bij artikel 24, 1°, van de wet van 17 juli 1975.

Artikel 20 [Een regelmatig gevoerde boekhouding kan door de rechter aangenomen worden om tussen kooplieden als bewijs te dienen betreffende handelsverrichtingen.] Aldus vervangen bij artikel 18 van de wet van 17 juli 1975, de nieuwe Nederlandse tekst vastgesteld bij artikel 13 van de wet van 1 juli 1983.

Artikel 21 [Onverminderd de bijzondere wetten kan de overlegging van de volledige boekhouding van een koopman, te weten de boeken, registers en boekingsstukken, niet in rechte bevolen worden dan inzake erfopvolging, gemeenschap of verdeling van een vennootschap en in geval van faillissement.] Aldus vervangen bij artikel 18 van de wet van 17 juli 1975, de nieuwe Nederlandse tekst vastgesteld bij artikel 13 van de wet van 1 juli 1983.

Artikel 22 [De rechter kan in de loop van een rechtsgeding, zelfs ambtshalve, de openlegging bevelen van het geheel of van een gedeelte van de boekhouding van een koopman, teneinde daaruit te nemen hetgeen het geschil betreft.] Aldus vervangen bij artikel 18 van de wet van 17 juli 1975, de nieuwe Nederlandse tekst vastgesteld bij artikel 13 van de wet van 1 juli 1983.

Artikel 23 [Wanneer de boekhouding waarvan de openlegging wordt aangeboden, gevorderd of bevolen, zich bevindt op een plaats te ver verwijderd van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is, kan deze aan de rechtbank van koophandel van die plaats of aan een vrederechter ambtelijke opdracht geven inzage te nemen en een proces-verbaal van de inhoud op te maken en over te zenden.] Aldus vervangen bij artikel 18 van de wet van 17 juli 1975, de nieuwe Nederlandse tekst vastgesteld bij artikel 13 van de wet van 1 juli 1983.

Artikel 24 [De rechter kan de eed opleggen aan de partij die aanbiedt de bewijskracht van de boekhouding van de andere partij te erkennen, wanneer deze weigert haar boekhouding open te leggen.] Aldus vervangen bij artikel 18 van de wet van 17 juli 1975, de nieuwe Nederlandse tekst vastgesteld bij artikel 13 van de wet van 1 juli 1983.

TITEL IV. - Bewijs van handelsverbintenissen Deze titel (art. 25) is bij de wet van 15 december 1872 vervangen als volgt : Artikel 25 Behalve door de bewijsmiddelen die het burgerlijk recht toelaat, kunnen handelsverbintenissen ook worden bewezen door getuigen in alle gevallen waarin de rechtbank oordeelt dit te moeten toestaan, behoudens de uitzonderingen bepaald voor bijzondere gevallen.

Koop en verkoop kan bewezen worden door middel van een aanvaarde factuur, onverminderd de andere bewijsmiddelen die door de wetten op de koophandel zijn toegelaten.

TITEL V. - Handelsbeurzen, wisselagenten en makelaars Deze titel werd bij artikel 104, 1° van de wet van 4 december 1990 opgeheven.

TITEL VI. Artikel 91-108 Opgeheven bij artikel 18 van de wet van 5 mei 1872 en bij het aanvullende artikel van de wet van 25 augustus 1891.

WET VAN 5 MEI 1872 TITEL I. - Pand Artikel 1 Pand tot zekerheid van een handelsverbintenis geeft aan de schuldeiser het recht om zich, bij voorrecht en voorrang boven de andere schuldeisers, uit de in pand gegeven zaak te doen betalen, wanneer de inpandgeving geschied is op een wijze die in de koophandel geldt voor de verkoop van zaken van dezelfde aard, en de in pand gegeven zaak in het bezit is gesteld en gebleven van de schuldeiser of van een derde omtrent wie partijen zijn overeengekomen.

De last van het bewijs van de dagtekening der inpandgeving rust op de schuldeiser. Dit bewijs kan geleverd worden door alle wettelijke middelen.

Artikel 2 De schuldeiser wordt geacht de koopwaren in zijn bezit te hebben wanneer zij te zijner beschikking zijn in zijn magazijnen of schepen, bij de douane of in een openbare opslagplaats, of wanneer zij voor hun aankomst in zijn bezit zijn gesteld door een cognossement of door een vrachtbrief. [Inzake schuldvorderingen geldt artikel 2075 van het Burgerlijk Wetboek.] Het laatste lid toegevoegd bij de wet van 12 december 1996.

Artikel 3 De pandhoudende schuldeiser ontvangt op de vervaldagen de rente, de dividenden en het kapitaal van de in pand gegeven waarden en verrekent ze met zijn schuldvordering.

Wanneer het pand bestaat uit handelspapier, oefent de pandhoudende schuldeiser de rechten uit van de houder en moet hij diens verplichtingen nakomen.

Artikel 4 Indien de door het pand gewaarborgde schuldvordering niet voldaan is op de vervaldag, kan de schuldeiser, na een aanmaning te hebben betekend aan de lener en in voorkomend geval aan de derde-pandgever, op een verzoekschrift aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel machtiging verkrijgen om het pand, hetzij openbaar, hetzij uit de hand, naar keuze van de voorzitter, te doen verkopen door de persoon die deze aanwijst.

Op dat verzoekschrift wordt eerst beslist twee vrije dagen nadat het aan de schuldenaar en in voorkomend geval aan de derde-pandgever is betekend met verzoek om in die tussentijd hun eventuele opmerkingen aan de voorzitter te doen toekomen. [De effecten en deviezen worden verkocht op de beurs : - de genoteerde, op de gewone vergaderingen van de beurs of van een der beurzen waar zij genoteerd worden; - de niet genoteerde, op de veilingen van de beurscommissie.

De voorzitter van de rechtbank wijst voor elk van de beurzen waar de verkoop zal geschieden, een op de lijst van die beurs ingeschreven wisselagent aan, die tot de verkoop zal overgaan overeenkomstig het beursreglement, zonder verdere formaliteiten.] Het derde en het vierde lid toegevoegd bij artikel 30 van het koninklijk besluit nr 300 van 30 maart 1936.

Artikel 5 De aldus verkregen beschikking is eerst uitvoerbaar nadat ze aan de lener en in voorkomend geval aan de derde-pandgever betekend is, met aanwijzing van de dag, plaats en uur van de veiling, indien deze bevolen is. Die beschikking wordt definitief en geldt als in laatste aanleg gewezen, indien de lener of in voorkomend geval de derde-pandgever binnen drie dagen na de betekening er geen verzet tegen doet met dagvaarding voor de rechtbank van koophandel.

Artikel 6 De termijn om hoger beroep in te stellen tegen het op dat verzet gewezen vonnis is acht dagen te rekenen van de betekening.

Artikel 7 De beschikking en het vonnis zijn van rechtswege uitvoerbaar zonder borgtocht niettegenstaande verzet of hoger beroep.

Artikel 8 De hierboven gestelde termijnen kunnen niet worden verlengd wegens de afstand.

Indien de schuldenaar of in voorkomend geval de derde-pandgever zijn woonplaats niet heeft binnen het rechtsgebied van de rechtbank van koophandel of aldaar geen keuze van woonplaats gedaan heeft, worden de in de vorige artikelen vermelde betekeningen, behalve die waarvan sprake is in artikel 4, op geldige wijze gedaan ter griffie van die rechtbank.

Artikel 9 De uitoefening van de rechten bij de vorige artikelen aan de pandhoudende schuldeiser toegekend, wordt niet geschorst door faillissement, noch door opschorting van betaling, noch door het overlijden van de schuldenaar of van de derde-pandgever.

Artikel 10 Elk beding waarbij de schuldeiser zou worden gemachtigd zich het pand toe te eigenen of erover te beschikken zonder inachtneming van de hiervoren bepaalde vormen, is nietig.

Artikel 11 Artikel 2 en de artikelen 4 tot en met 10 van deze titel zijn van toepassing op het pand tot zekerheid van het wettelijk voorrecht van de commissionairs of van hun geldschieters, waarvan sprake is in afdeling II van titel II hierna.

TITEL II. - Commissiecontract Afdeling I. - De commissionairs in het algemeen Artikel 12 Commissionair is hij die op zijn eigen naam of onder een maatschappelijke naam handelt voor rekening van een opdrachtgever.

Artikel 13 De verplichtingen en de rechten van de persoon die handelt in naam van een opdrachtgever, worden geregeld in het Burgerlijk Wetboek, boek III, titel XIII. Afdeling II. - Commissionairs of consignatarissen Artikel 14 Iedere commissionair is, door de enkele toezending, bewaargeving of consignatie van koopwaren, op de waarde bevoorrecht voor alle leningen, voorschotten of betalingen die hij als commissionair doet, hetzij voor de verzending van de koopwaren, hetzij gedurende de tijd dat deze in zijn bezit zijn.

Dit voorrecht bestaat slechts voor zover de koopwaren in het bezit gesteld zijn en gebleven van de commissionair of van een derde omtrent wie partijen zijn overeengekomen.

In de bevoorrechte schuldvordering van de commissionair zijn, naast de hoofdsom, ook de rente, het commissieloon en de kosten begrepen.

Artikel 15 Wanneer de koopwaren voor rekening van de opdrachtgever verkocht en geleverd zijn, verhaalt de commissionair het bedrag van zijn schuldvordering op de opbrengst van de verkoop, bij voorrang boven de schuldeisers van de opdrachtgever.

Artikel 16 Iedere geldschieter die aan de commissionair de nodige bedragen in geld of in handelspapier verstrekt voor de leningen, voorschotten of betalingen waarvan sprake is in artikel 14, eerste lid, heeft tot waarborg voor de terugbetaling van de verstrekte bedragen en van de rente hetzelfde voorrecht op dezelfde voorwerpen en op dezelfde wijze als in de artikelen 14 en 15 bepaald is.

Dit voorrecht bestaat slechts voor zover de geldschieter of een derde omtrent wie partijen zijn overeengekomen, door de commissionair in het bezit is gesteld van het cognossement of van de vrachtbrief.

Artikel 17 Het voorrecht van de geldschieter gaat boven dat van de commissionair.

Algemene bepalingen Artikel 18 Opheffingsbepaling.

TITEL VII. - Koop en verkoop Artikel 109 Opgeheven ingevolge artikel 25 van de wet van 15 december 1872.

TITEL VIIbis - Vervoerovereenkomst Deze titel (artt. 1-46) is ingevoegd bij de wet van 25 augustus 1891.

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Artikel 1 De vervoerovereenkomst wordt bewezen door alle wettelijke middelen, inzonderheid door de vrachtbrief.

De vrachtbrief vermeldt : 1° de plaats en de dag van de verzending;2° de naam en de woonplaats van de afzender;3° de naam en de woonplaats van de geadresseerde;4° de naam en de woonplaats van de vervoerder of van de commissionair door wiens bemiddeling het vervoer geschiedt;5° de aard, het gewicht of de maat van de te vervoeren goederen, het getal en de bijzondere merken van de colli's;6° de tijd waarbinnen het vervoer moet geschieden en de prijs van het vervoer of de reglementaire voorwaarden waarnaar partijen verwijzen. De vrachtbrief wordt getekend door de afzender of door de commissionair.

Artikel 2 De commissionair of de vervoerder is gehouden de aard, de hoeveelheid en desgevorderd de waarde van de te vervoeren goederen in zijn dagboek aan te tekenen overeenkomstig de verklaringen van de afzender.

Artikel 3 Hij staat in voor de aankomst van de goederen en van de personen binnen de overeengekomen tijd, behoudens toeval of overmacht.

Artikel 4 Hij is aansprakelijk voor de beschadiging of het verlies van de goederen alsmede voor de ongevallen waardoor de reizigers worden getroffen, indien hij niet bewijst dat de beschadiging, het verlies of het ongeval het gevolg is van een vreemde oorzaak die hem niet kan worden toegerekend.

Artikel 5 Hij staat borg voor de daden van de commissionair of van de tussenvervoerder aan wie hij de te vervoeren goederen toezendt.

Artikel 6 Zolang de goederen niet ter bestemming zijn afgeleverd en voor zover in de vrachtbrief niet anders is bedongen, is de vervoerder gehouden de aanwijzingen van de afzender te volgen en is alleen deze gerechtigd om over de goederen te beschikken.

Het recht van de afzender houdt op te bestaan zodra de goederen aan de besteldienst zijn afgegeven of zodra aan de geadresseerde een bericht van aankomst is gezonden.

Artikel 7 De inontvangstneming van de vervoerde goederen doet elke vordering tegen de vervoerder en de commissionair vervallen behalve wanneer een bijzonder voorbehoud is gemaakt of in geval van niet uiterlijk zichtbare beschadiging.

Het bijzonder voorbehoud of het bezwaar moet op schrift gesteld worden en aan de vervoerder gezonden uiterlijk de tweede dag na de inontvangstneming, in geval van uiterlijk zichtbare beschadiging en van verlies, en binnen een termijn van zeven dagen, de dag van inontvangstneming niet inbegrepen, in geval van vertraging.

Wanneer de vervoerder bij de aflevering heeft gewezen op beschadiging of gedeeltelijk verlies, is de geadresseerde gehouden dadelijk bezichtiging van de vervoerde goederen toe te staan.

In geval van niet uiterlijk zichtbare beschadiging of van manco binnen de vervoerde goederen, kan het bezwaar van de geadresseerde alsnog worden aangenomen, indien het schriftelijk aan de vervoerder is gericht binnen een termijn van zeven dagen, de dag van inontvangstneming niet inbegrepen, en indien vaststaat dat de beschadiging of het manco er reeds van voor de aflevering was.

De uitzondering bepaald voor het geval van niet uiterlijk zichtbare beschadiging of manco binnen in de vervoerde goederen, geldt niet wanneer het voorstel om de koopwaar te bezichtigen aan de geadresseerde of aan zijn gemachtigde is gedaan op het ogenblik van de aflevering.

De vordering blijft slechts bestaan betreffende de punten waarover een bijzonder voorbehoud of bezwaar is gemaakt.

Artikel 8 Wanneer de vervoerde goederen worden geweigerd of aangaande de inontvangstneming daarvan geschil is ontstaan, wordt de staat van de goederen, indien een belanghebbende het vordert, onderzocht door een of drie deskundigen, die worden benoemd bij een beschikking van de voorzitter van de rechtbank van koophandel, onderaan op een verzoekschrift gesteld.

De geadresseerde wordt opgeroepen bij een aangetekende brief, waarin dag en uur van het deskundigenonderzoek worden aangegeven.

De beschikking kan bevelen dat de goederen in bewaring zullen worden gegeven of onder sekwester gesteld, alsook dat zij naar een openbare of particuliere opslagplaats zullen worden gebracht.

De beschikking kan de verkoop gelasten ten bate van de vervoerder of de commissionair ten belope van hetgeen hem naar aanleiding van het vervoer verschuldigd is. Deze verkoop geschiedt openbaar in de door de voorzitter aangewezen plaats, en ten minste drie vrije dagen nadat daarvan bericht is gegeven aan de geadresseerde en de afzender. Deze termijn wordt verdubbeld wanneer een van de belanghebbenden in het buitenland verblijft.

In spoedeisende gevallen kan de voorzitter die termijnen verkorten.

De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. Zij is uitvoerbaar op de minuut en voor de registratie.

Artikel 9 Alle rechtsvorderingen, ontstaan uit de overeenkomst van goederenvervoer, met uitzondering [van het ziekenvervoer] en van die welke volgen uit een strafbaar feit, verjaren door verloop van zes maanden ten aanzien van binnenlands vervoer en door verloop van een jaar ten aanzien van internationaal vervoer.

De verjaring loopt, in geval van totaal verlies of van vertraging, van de dag waarop het vervoer had moeten plaatshebben, en in geval van gedeeltelijk verlies of van beschadiging, van de dag der afgifte van de goederen.

In geval van onregelmatige toepassing van het tarief of van fouten in de berekening van de vervoerkosten en bijkomende kosten, loopt de verjaring van de dag der betaling.

De rechtsvorderingen ontstaan uit de overeenkomst van personenvervoer, met uitzondering van die welke volgen uit een strafbaar feit, verjaren door verloop van één jaar.

De verjaring loopt van de dag waarop het feit dat tot de rechtsvordering aanleiding geeft, zich heeft voorgedaan.

Regresvorderingen moeten, op straffe van verval, worden ingesteld binnen de termijn van een maand, te rekenen van de dagvaarding die tot het regres aanleiding geeft.

Het eerste lid werd gewijzigd bij artikel 65 van de wet van 6 augustus 1993.

Artikel 10 Dit hoofdstuk is mede van toepassing op de spoorwegondernemingen voor zover in hoofdstuk II niet anders is bepaald.

HOOFDSTUK II. - Spoorwegvervoer § 1. Algemene bepalingen Artikel 11 [De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen moet in binnenlandse dienst alle vervoer van personen verrichten dat kan geschieden met de normale vervoermiddelen waarmede aan de regelmatige behoeften van het verkeer kan worden voldaan, onder de voorwaarden bepaald in het beheerscontract.] Aldus vervangen bij artikel 165, 1° van de wet van 21 maart 1991.

Artikel 12 Opgeheven bij artikel 165, 6° van de wet van 21 maart 1991.

Artikel 13 [De tarieven, die van toepassing zijn op het personenvervoer in binnenlandse dienst worden met berichten in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.] Aldus vervangen bij artikel 165, 2° van de wet van 21 maart 1991.

Artikel 14 Opgeheven bij artikel 165, 6° van de wet van 21 maart 1991.

Artikel 15 Opgeheven bij artikel 165, 6° van de wet van 21 maart 1991. § 2. Reizigers Artikel 16 Een reglement bepaalt onder welke voorwaarden de reizigers tot het vervoer worden toegelaten. Het bepaalt welke reizigers niet in de treinen mogen worden toegelaten.

Artikel 17 Het is aan [de spoorwegvervoerder] verboden in zijn tarieven of reglementen bepalingen op te nemen, waardoor zijn gemeenrechtelijke aansprakelijkheid gewijzigd wordt voor de ongevallen waardoor de reizigers worden getroffen.

Aldus gewijzigd bij artikel 165, 5° van de wet van 21 maart 1991. § 3. Bagage en goederen Artikel 18 Een reglement bepaalt onder welke voorwaarden de reiziger het recht heeft zijn bagage te laten vervoeren met de trein waarin hij toegelaten is, en welke bagage hij bij zich mag houden.

Ten aanzien van de laatstgenoemde bagage draagt [de spoorwegvervoerder] generlei aansprakelijkheid, behalve wanneer vaststaat dat hij schuld heeft.

Het tweede lid aldus gewijzigd bij artikel 165, 5° van de wet van 21 maart 1991.

Artikel 19 Tegen overhandiging van de bagage bij de verzending wordt een genummerd en gedagtekend bewijs afgegeven, waarop worden vermeld de plaats van vertrek en van aankomst, het getal en het totale gewicht van de colli's, de ontvangen prijs en, in voorkomend geval, de aangifte van het belang bij de aflevering.

Artikel 20 De bagage wordt bij de aankomst van de trein afgegeven tegen overhandiging van het bewijs.

Artikel 21 [De spoorwegvervoerder] is gehouden in elk station een lokaal te hebben waarin de bagage die na de aankomst van de trein niet wordt afgehaald, en de bagage die de reizigers verlangen in bewaring te geven, veilig wordt geborgen.

De aansprakelijkheid van [de spoorwegvervoerder] is beperkt tot de verplichtingen van de bewaarnemer.

De bewaargever ontvangt een bewijs waarop de aard, het getal, en indien hij het verlangt, het totale gewicht van zijn colli's worden vermeld.

Indien hij verzuimt die voorwerpen binnen de door de reglementen bepaalde tijd op te vorderen, kan [de spoorwegvervoerder] ze doen verkopen overeenkomstig artikel 8, of ze aan de domeinen afgeven overeenkomstig de ter zake geldende wetten.

Het eerste, tweede en vierde lid aldus gewijzigd bij artikel 165, 5° van de wet van 21 maart 1991.

Artikel 22 - 26 Opgeheven bij artikel 165, 6° van de wet van 21 maart 1991.

Artikel 27 Wanneer [de spoorwegvervoerder] ernstige redenen heeft om te vermoeden dat een gedane verklaring onjuist is of dat er zich schadelijke of gevaarlijke stoffen, waarvan geen aangifte is gedaan of waarvan het vervoer verboden is, in de colli's of de bagage bevinden, kan hij deze doen openen, ook als ze in bewaring gegeven zijn of als de reizigers ze overeenkomstig de reglementen bij zich houden. De opening geschiedt hetzij in tegenwoordigheid van de afzender of de reiziger, hetzij, in geval van afwezigheid of van weigering, ten overstaan van een officier van gerechtelijke politie.

Aldus gewijzigd bij artikel 165, 5° van de wet van 21 maart 1991.

Artikel 28 Opgeheven bij artikel 4 van de wet van 3 juli 1964.

Artikel 29 - 32 Opgeheven bij artikel 165, 6° van de wet van 21 maart 1991.

Artikel 33 Goederen die aan spoedig bederf onderhevig zijn, kunnen na verloop van de voor de afhaling bepaalde termijn worden verkocht, zelfs uit de hand, nadat daarvan bericht is gezonden aan de geadresseerde, en zonder andere formaliteiten dan de voorafgaande vaststelling van de staat waarin zij zich bevinden, door een officier van gerechtelijke politie.

De uitslag van de verkoop wordt ter kennis gebracht van de afzender en de geadresseerde.

In alle andere gevallen kan [de spoorwegvervoerder], wanneer de geadresseerde de goederen niet in ontvangst neemt binnen de door de reglementen bepaalde tijd, ze doen verkopen overeenkomstig artikel 8, of ze aan de domeinen afgeven overeenkomstig de ter zake geldende wetten.

De indeling met opschrift opgeheven bij artikel 165, 3° van de wet van 21 maart 1991; het laatste lid aldus gewijzigd bij artikel 165, 5° van de wet van 21 maart 1991.

Artikel 34 [Voor het binnenlands vervoer van goederen is de aansprakelijkheid van de spoorwegvervoerder onderworpen aan de bepalingen van titel IV van de uniforme regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen (C.I.M.) van appendix B aan het "Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer", goedgekeurd bij de wet van 25 april 1983.] Aldus vervangen bij artikel 165, 4° van de wet van 21 maart 1991.

Artikel 35 - 46 Opgeheven bij artikel 165, 6° van de wet van 21 maart 1991.

Artikel 47 [De Koning] kan ten aanzien van de exploitatie van [vervoermiddelen] voor personen of goederen de maatregelen voorschrijven die Hij noodzakelijk acht voor de handhaving van de orde en de veiligheid van de reizigers.

De nummering ingevoegd, het eerste lid opgeheven en het tweede lid gewijzigd bij artikel 2 en 3, § 1, 2° van deze wet.

TITEL VIII. - Wisselbrief en orderbriefje Zie de wet van 10 juli 1964 tot invoering van een nieuwe Nederlandse tekst van de gecoördineerde wetten op de wisselbrieven en orderbriefjes.

TITEL IX. - Handelsvennootschappen Zie de wet van 26 mei 1983 tot vaststelling van de Nederlandse tekst en tot aanpassing van de Franse tekst van het Wetboek van Koophandel, Eerste boek, titel IX. TITEL X. - Wet van 11 juni 1874 Verzekering in het algemeen Deze titel (artikelen 1-32) is ingevoegd bij de wet van 11 juni 1874.

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Artikel 1 Verzekering is een overeenkomst waarbij de verzekeraar zich tegen betaling van een premie verbindt de verzekerde schadeloos te stellen voor verlies of schade ten gevolge van toevallige gebeurtenissen of van overmacht.

Verwachte winst kan worden verzekerd in de gevallen bij de wet bepaald.

Artikel 2 De verenigingen van onderlinge verzekering worden beheerst door hun reglementen, door de algemene rechtsbeginselen en door de bepalingen van deze titel, die met een zodanige verzekering niet onverenigbaar zijn.

Zij worden in rechte vertegenwoordigd door hun directeurs.

Artikel 3 De bepalingen van deze titel, voor zover daarvan door bijzondere artikelen niet wordt afgeweken, zijn mede van toepassing op de zeeverzekering en op de verzekering betreffende land-, rivier- en kanaalvervoer. [Zij zijn niet van toepassing op de verzekeringen die onder de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst vallen].

Het tweede lid toegevoegd bij artikel 142 van de wet van 25 juni 1992).

HOOFDSTUK II. - Personen die een verzekering kunnen aangaan Artikel 4 Ieder die bij het behoud van een zaak belang heeft wegens een recht van eigendom of een ander zakelijk recht of wegens enige aansprakelijkheid in verband met de zaak, kan die laten verzekeren.

Artikel 5 De verzekering kan voor rekening van een ander worden aangegaan krachtens een algemene of een bijzondere lastgeving, of zelfs zonder lastgeving.

In het laatst bedoelde geval worden de gevolgen geregeld overeenkomstig de bepalingen betreffende de zaakwaarneming.

Indien uit de verzekering niet volgt dat zij voor een derde is aangegaan, wordt de verzekerde geacht ze voor zichzelf te hebben gesloten.

Artikel 6 Een schuldeiser kan de gegoedheid van zijn schuldenaar laten verzekeren; de verzekeraar kan zich beroepen op het voorrecht van uitwinning, voor zover niet anders is overeengekomen.

De beslagleggende of pandhoudende schuldeisers, alsook de bevoorrechte en hypothecaire schuldeisers, kunnen de voor de betaling van hun schuldvorderingen verbonden goederen in hun eigen naam laten verzekeren.

In dat geval treedt de vergoeding voor het schadegeval, wat hen betreft, van rechtswege in de plaats van de verzekerde goederen die hun pand uitmaken.

Artikel 7 Bij verzekering van roerende zaken wordt de verzekeraar bevrijd door betaling van de vergoeding aan de verzekerde, indien geen verzet onder hem gedaan is.

Artikel 8 De bepalingen van de twee vorige artikelen hebben slechts gevolg in zover de schuldeiser bij de rangregeling of bij de verdeling in batige rang zou zijn gekomen, indien de in beslag genomen, in pand gegeven, met hypotheek bezwaarde of bij voorrecht verbonden zaken niet verloren waren gegaan.

HOOFDSTUK III. - Verplichtingen van de verzekeraar en van de verzekerde Artikel 9 Elke verzwijging of onjuiste opgave van de zijde van de verzekerde, zelfs zonder kwade trouw, maakt de verzekering nietig, wanneer daardoor de waardering van het risico zodanig wordt verminderd of het voorwerp ervan zodanig wordt veranderd dat de verzekeraar, indien hij daarvan kennis had gedragen, de overeenkomst niet op dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan.

Artikel 10 In alle gevallen waarin de verzekeringsovereenkomst geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, moet de verzekeraar, wannneer de verzekerde te goeder trouw heeft gehandeld, de premie teruggeven, hetzij voor het geheel, hetzij voor het gedeelte waarvoor hij geen risico heeft gelopen. [De goede trouw kan niet worden ingeroepen in het geval van artikel 12, eerste lid.] Het tweede lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 1, 3° van deze wet.

Artikel 11 Wanneer de overeenkomst vernietigd wordt uit oorzaak van bedrog, arglist of kwade trouw, behoudt de verzekeraar de premie, onverminderd de strafvordering, indien daartoe grond bestaat.

Artikel 12 De verzekerde zaken waarvan de volle waarde reeds door een verzekering gedekt is, kunnen niet een tweede maal tegen dezelfde risico's worden verzekerd ten voordele van dezelfde persoon.

Wanneer door de eerste overeenkomst niet de volle waarde verzekerd is, zijn de verzekeraars die de volgende overeenkomsten hebben getekend, verbonden voor het meerdere, in de volgorde van dagtekening van de overeenkomsten.

Alle verzekeringen die dezelfde dag zijn aangegaan, worden geacht tegelijkertijd te zijn gesloten.

Artikel 13 Het gehele of gedeeltelijke verlies wordt over de onderscheiden verzekeringen omgeslagen, naar evenredigheid van de bedragen waarvoor ze gesloten zijn ingeval ze van dezelfde datum zijn, of naar evenredigheid van de waarde waarvoor ieder moet instaan ingeval ze van verschillende datum zijn.

Artikel 14 Achtereenvolgende verzekeringen van dezelfde waarden tegen dezelfde risico's en ten voordele van dezelfde personen hebben nochtans gevolg : 1° wanneer zij zijn aangegaan met instemming van elk van de verzekeraars;het verlies wordt in dat geval omgeslagen alsof beide verzekeringen tegelijkertijd waren gesloten; 2° wanneer de verzekerde de eerste verzekeraar ontslaat van elke verbintenis voor de toekomst, onverminderd zijn eigen verbintenissen. De afstand moet in het laatstbedoelde geval ter kennis worden gebracht van de verzekeraar en op straffe van nietigheid in de nieuwe polis vermeld worden.

Artikel 15 De verzekerde kan de verzekeringspremie laten verzekeren.

Artikel 16 Verlies of schade, veroorzaakt door opzet of grove schuld van de verzekerde, komt niet ten laste van de verzekeraar; deze kan zelfs de premie behouden of vorderen indien hij reeds enig risico heeft gelopen.

Artikel 17 Bij elke verzekering moet de verzekerde al het nodige doen om de schade te voorkomen of te beperken; dadelijk nadat de schade ontstaan is, moet hij daarvan kennis geven aan de verzekeraar; een en ander op straffe van schadevergoeding, indien daartoe grond bestaat.

De kosten, door de verzekerde gemaakt om de schade te beperken, komen ten laste van de verzekeraar, ook wanneer het gezamenlijk bedrag van die kosten en van de schade de verzekerde som te boven gaat en de aangewende pogingen vruchteloos gebleven zijn.

Niettemin kunnen de rechtbanken en de scheidsrechters, wanneer de partijen zich tot hen hebben gewend, die kosten verminderen of zelfs weigeren toe te kennen, indien zij oordelen dat ze geheel of gedeeltelijk op onbedachtzame wijze zijn gemaakt.

Artikel 18 De verzekeraar staat niet in voor het verlies en de schade die onmiddellijk volgen uit een eigen gebrek van de zaak, tenzij het tegendeel bedongen is.

Artikel 19 Oorlogsrisico en verlies of schade veroorzaakt door oproer, zijn niet verzekerd tenzij het tegendeel bedongen is.

Artikel 20 Bij elke verzekering wordt de vergoeding van de schade bepaald naar de waarde van de zaak ten tijde van het schadegeval.

Wanneer de verzekerde waarde vooraf geschat is door deskundigen omtrent wie partijen zijn overeengekomen, kan de verzekeraar deze schatting niet betwisten, behalve in geval van bedrog.

De waarde van de zaak kan bewezen worden door alle wettelijke middelen. De rechter kan zelfs, ingeval de bewijzen onvoldoende zijn, aan de verzekerde ambtshalve de eed opleggen.

Artikel 21 Telkens als de verzekering slechts een gedeelte van de waarde van de zaak dekt, wordt de verzekerde zelf als verzekeraar voor het overige beschouwd, tenzij het tegendeel bedongen is.

Artikel 22 De verzekeraar die de schade betaald heeft, treedt in alle rechten die de verzekerde, ter zake van die schade, tegenover derden mocht hebben, en de verzekerde is aansprakelijk voor elke handeling die de rechten van de verzekeraar tegenover derden mocht benadelen.

In de verzekeringen die krachtens artikel 6, tweede lid, mogen worden gesloten, treedt de verzekeraar die de vergoeding betaald heeft, in de plaats van de schuldeiser voor diens rechtsvordering tegen de schuldenaar.

De indeplaatsstelling kan in geen geval tot nadeel strekken van de verzekerde die slechts gedeeltelijk schadeloos gesteld is; deze kan zijn rechten voor het overige uitoefenen en behoudt te dien aanzien de voorkeur boven de verzekeraar overeenkomstig artikel 1252 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 23 De verzekeraar heeft een voorrecht op de verzekerde zaak.

Dit voorrecht behoeft niet te worden ingeschreven. Het komt in rang onmiddellijk na het voorrecht van de gerechtskosten.

Het geldt slechts voor een bedrag gelijk aan twee jaar premie, onverschillig op welke wijze deze betaald wordt.

Artikel 24 De verzekeraar kan het voorwerp van de verzekering altijd laten herverzekeren.

HOOFDSTUK IV. - Bewijs van de overeenkomst Artikel 25 De verzekeringsovereenkomst moet worden bewezen door geschrift, ongeacht de waarde van het voorwerp der overeenkomst.

Niettemin kan het bewijs door getuigen worden toegelaten, wanneer er een begin van schriftelijk bewijs aanwezig is.

Artikel 26 Eenzelfde polis mag verscheidene verzekeringen bevatten, die verschillen ten aanzien van de verzekerde zaken, het premiepercentage of de verzekeraars.

Artikel 27 De verzekeringspolis vermeldt : 1° de dag waarop de verzekering is gesloten;2° de naam van degene die de verzekering voor eigen rekening of voor rekening van een derde aangaat;3° de risico's die de verzekeraar op zich neemt, en de tijdstippen waarop de risico's beginnen te lopen en eindigen. HOOFDSTUK V. - Enige gevallen van ontbinding van de overeenkomst Artikel 28 De verzekering kan geen gevolg hebben wanneer de verzekerde zaak niet aan het risico blootgesteld is geweest of wanneer de schade reeds bestond ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.

Artikel 29 Ingeval de verzekeraar failliet gaat voordat het risico geëindigd is, kan de verzekerde vorderen dat een borg gesteld wordt, of, bij gebreke van een borg, dat de overeenkomst wordt beëindigd.

Gaat de verzekerde failliet, dan heeft de verzekeraar hetzelfde recht.

Artikel 30 Bij vervreemding van de verzekerde zaak loopt de verzekering van rechtswege, tenzij het tegendeel bedongen is, ten voordele van de nieuwe eigenaar, ten aanzien van alle risico's waarvoor de premie betaald was ten tijde van de vervreemding.

Zij loopt eveneens ten voordele van de nieuwe eigenaar, tenzij het tegendeel in de polis bedongen is, wanneer deze in de rechten en verplichtingen van de voorgaande eigenaar jegens de verzekeraars gesteld is of wanneer de verzekeringsovereenkomst verder wordt uitgevoerd in onderlinge overeenstemming tussen de verzekeraar en de nieuwe eigenaar.

Artikel 31 De verbintenissen van de verzekeraar houden op, wanneer een daad van de verzekerde de risico's door verandering van een essentiële omstandigheid wijzigt of die risico's verzwaart in zodanige mate dat de verzekeraar de verzekering niet zou hebben aangegaan of daarin slechts op andere voorwaarden zou hebben toegestemd, indien de nieuwe staat van zaken ten tijde van het sluiten der overeenkomst had bestaan.

De verzekeraar kan zich op deze bepaling niet beroepen, wanneer hij is voortgegaan met de uitvoering van de overeenkomst, nadat hij kennis had gekregen van de verandering in het risico.

HOOFDSTUK VI. - Verjaring Artikel 32 Elke rechtsvordering die uit een verzekeringspolis ontstaat, verjaart door verloop van drie jaren, te rekenen van de gebeurtenis waarop ze gegrond is. [In geval van regresvordering van de verzekerde tegen de verzekeraar loopt de termijn echter eerst vanaf het instellen van de rechtsvordering door de getroffene, onverschillig of het gaat om een oorspronkelijke eis tot schadeloosstelling dan wel om een latere eis naar aanleiding van een verzwaring van de schade of van het ontstaan van nieuwe schade.] Het tweede lid toegevoegd bij artikel 2 van de wet van 30 mei 1961.

TITEL XI. - Enige verzekeringen in het bijzonder Opgeheven bij artikel 147, 1°, van de wet van 25 juni 1992.

BOEK II. - Zeevaart en binnenvaart Wetten van 21 augustus 1879, 12 juni 1902 en 10 februari 1908, gecoördineerd op 25 september 1908 TITEL I. - Zeeschepen en andere zeevaartuigen HOOFDSTUK I. [Van zeeschepen] Vervangen bij artikel 15 van de wet van 21 december 1990.

Artikel 1 Voor de toepassing van deze wet worden als zeeschepen beschouwd alle vaartuigen van ten minste 25 ton, bestemd of gewoonlijk gebruikt voor personen- of goederenvervoer, visserij, sleepvaart of enige andere winstgevende scheepvaartverrichting ter zee.

Artikel 2 Zeeschepen zijn roerende goederen. Zij zijn echter niet onderworpen aan de regel dat met betrekking tot roerende goederen het bezit als titel geldt.

Artikel 3 Opgeheven bij artikel 32, 1°, van de wet van 21 december 1990.

Artikel 4 Opgeheven bij artikel 32, 1°, van de wet van 21 december 1990.

Artikel 5 Opgeheven bij artikel 32, 1°, van de wet van 21 december 1990.

Artikel 6 Opgeheven bij artikel 32, 1°, van de wet van 21 december 1990.

Artikel 7 Opgeheven bij artikel 32, 1°, van de wet van 21 december 1990.

Artikel 7bis Opgeheven bij artikel 32, 1°, van de wet van 21 december 1990.

HOOFDSTUK II. - Openbaarheid van zakelijke rechten op zeeschepen Artikel 8 Akten en vonnissen die bewijs opleveren van een overeenkomst tot vestiging, overdracht, aanwijzing of tenietdoening van zakelijke rechten, met uitzondering van voorrechten, op een zeeschip of een zeeschip in aanbouw, worden ingeschreven [in het register der zeeschepen]; zij kunnen niet eerder aan derden worden tegengesteld.

Gewijzigd bij artikel 16 van de wet van 21 december 1990.

Artikel 9 [In het register der zeeschepen] worden eveneens ingeschreven de eisen tot ontbinding, herroeping, nietigverklaring van een onder het vorige artikel vallende overeenkomst, of tot het doen vaststellen van het bestaan van zakelijke rechten, met uitzondering van voorrechten, op een zeeschip of een zeeschip in aanbouw, alsmede de vonnissen op deze eisen gewezen.

Deze eisen zijn eerst ontvankelijk nadat zij ingeschreven zijn. De niet-ontvankelijkheid moet door de rechter ambtshalve worden opgeworpen; zij kan in elke stand van het geding worden voorgedragen.

De griffier mag geen expeditie van het vonnis afgeven voordat hem is gebleken dat het vonnis ingeschreven is, op straffe van vergoeding van alle schade.

Het eerste lid gewijzigd bij artikel 17 van de wet van 21 december 1990.

Artikel 10 Geregistreerde onderhandse akten en authentieke akten worden tot inschrijving toegelaten.

Artikel 11 Een akte wordt niet tot inschrijving toegelaten wanneer het schip niet [in het register der zeeschepen geregistreerd is].

Gewijzigd bij artikel 18 van de wet van 21 december 1990.

Artikel 12 Voor de inschrijving [in het register der zeeschepen] ingevolge artikel 8 wordt aan de hypotheekbewaarder de aan de regel van de openbaarheid onderworpen akte zelf overgelegd indien het een onderhandse akte is, of een expeditie indien het een authentieke akte is.

Van een onderhandse akte worden twee originelen overgelegd (...). Van een authentieke akte worden een expeditie en een gewaarmerkt afschrift (...) overgelegd.

Het eerste lid gewijzigd bij artikel 19 van de wet van 21 december 1990; rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 81 van het Wetboek der Zegelrechten, het tweede lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 2, 1°, van deze wet.

Artikel 13 De hypotheekbewaarder vermeldt (...) : 1° de datum van de akte;2° de aard van de akte en, indien het een authentieke akte is, de vermelding van welke openbare ambtenaar of rechtbank zij uitgaat;3° de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de partijen;4° de aard en hoofdbestanddelen van de overeenkomst. Gewijzigd bij artikel 20 van de wet van 21 december 1990.

Artikel 14 Na de inschrijving geeft de bewaarder aan de aanvrager de expeditie van de authentieke akte of een van de originelen van de onderhandse akte terug. Onderaan op het stuk bevestigt hij de inschrijving te hebben verricht en vermeldt datum en nummer ervan.

Het gewaarmerkte afschrift van de authentieke akte of één origineel (...) van de onderhandse akte blijft ten kantore berusten.

Het tweede lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 2, 2°, van deze wet"..

Artikel 15 Wordt de in te schrijven akte door de kapitein tijdens de reis opgemaakt, dan kan de formaliteit worden vervuld op vertoon van een telegram dat de in artikel 13 bedoelde gegevens bevat.

Deze formaliteit heeft alle wettelijke gevolgen, mits de akte aan de hypotheekbewaarder ter inschrijving wordt aangeboden binnen drie maanden na de inschrijving van het telegram.

Artikel 16 Voor de inschrijving (...) ingevolge artikel 9 worden aan de bewaarder der scheepshypotheken overgelegd : 1° indien het een eis in rechte betreft, twee uittreksels bevattende de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de partijen, de vermelding van de rechten waarvan de vaststelling, ontbinding, herroeping of vernietiging wordt gevorderd, en van de rechtbank die van de eis kennis moet nemen;2° indien het een vonnis betreft, twee uittreksels door de griffier afgegeven en bevattende de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de partijen, het beschikkende gedeelte van de beslissing, alsook de vermelding van de rechtbank of het hof waardoor de beslissing is gewezen. De bewaarder geeft aan de verzoeker een van de uittreksels terug, waarop hij de verklaring aanbrengt dat de inschrijving gedaan is. [Is het zeeschip waarop de eis tot ontbinding, tot herroeping of tot vernietiging betrekking heeft niet in België geregistreerd, dan beperkt de hypotheekbewaarder zich tot de vaststelling in het register van de overleggingen, van de overlegging van de vermelde uittreksels.

Hij gaat tot de inschrijving over als achteraf de registratie van het zeeschip wordt gevraagd.] Het eerste lid gewijzigd bij artikel 21, a), van de wet van 21 december 1990; het derde lid vervangen bij artikel 21, b), van de wet van 21 december 1990.

Artikel 17 Indien op dezelfde dag verscheidene aan de regel van de openbaarheid onderworpen titels op het hypotheekkantoor zijn aangeboden, wordt de voorrang bepaald naar het volgnummer waaronder de bewaarder de overhandiging heeft vermeld in het register der neergelegde titels.

Artikel 18 Verzuim van een of meer van de formaliteiten, bij de vorige artikelen voorgeschreven, heeft alleen dan nietigheid van de inschrijving ten gevolge, wanneer daaruit nadeel voor derden ontstaat.

HOOFDSTUK III. - Voorrechten en hypotheken op zeeschepen Artikel 19 De voorrang tussen de schuldeisers van een schip vloeit voort uit voorrecht of uit hypotheek. Het voorrecht is verbonden aan de aard van de schuldvordering; het gaat altijd boven hypotheek.

Artikel 20 De schuldeisers die een voorrecht of een ingeschreven hypotheek hebben op een schip, volgen dat schip, in wiens handen het ook overgaat; zij worden gerangschikt en betaald volgens de orde van hun schuldvorderingen of inschrijvingen.

Artikel 21 Indien de derde-bezitter de bevoorrechte en hypothecaire schulden niet betaalt binnen de betalings- en uitsteltermijnen aan de schuldenaar verleend of de hierna te bepalen formaliteiten om zijn eigendom te zuiveren niet vervult, heeft elke schuldeiser het recht om het bezwaarde schip tegen hem te doen verkopen.

Artikel 22 Verandering van nationaliteit laat de rechten waarmede het schip bezwaard is onverminderd. De omvang van die rechten wordt geregeld door de wet van het land onder welke vlag het schip wettig voer ten tijde van de verandering van nationaliteit.

Afdeling I. - Voorrechten op zeeschepen Artikel 23 § 1. [Bevoorrechte schuldvorderingen op het zeeschip, op de vracht voor de reis tijdens welke zij ontstaan zijn, en op het toebehoren van schip en vracht na de aanvang van de reis verkregen, zijn alleen : 1° de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten en de andere kosten in het gemeenschappelijk belang van de schuldeisers gemaakt voor het behoud van het schip of voor de verkoop en de verdeling van de opbrengst;de tonne-, vuur- of havengelden en soortgelijke openbare heffingen en belastingen, de loodslonen, de kosten van bewaking en behoud sinds het schip in de laatste haven is binnengelopen; 2° de schuldvorderingen uit de arbeidsovereenkomst van de kapitein, van de schepelingen en van de overige personen die aan boord van het schip in dienst zijn; 2°bis [de bijdragen, op grond van de arbeidsovereenkomst van de kapitein, het scheepsvolk en de overige personen welke zich in dienst van het schip aan boord bevinden, verschuldigd aan de [Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden], alsmede de bijdragen waarvan deze laatste de inning verzekert;] 3° het hulp- en bergloon en de bijdrage van het schip in de gemene averij;4° de vergoedingen wegens aanvaring of andere scheepvaartongevallen, alsmede wegens schade aan kunstwerken van havens, dokken en waterwegen, wegens lichamelijk letsel aan passagiers en schepelingen, wegens verlies of beschadiging van lading of bagage;5° de schuldvorderingen uit overeenkomsten of handelingen die de kapitein krachtens zijn wettelijke bevoegdheden gesloten of verricht heeft buiten de thuishaven en die werkelijk noodzakelijk waren voor het behoud van het schip of de voortzetting van de reis, onverschillig of de kapitein tevens eigenaar is van het schip en of de schuldvordering aan hem dan wel aan leveranciers, herstellers, geldschieters of andere contractanten behoort. § 2. Onder het in § 1 bedoelde toebehoren van schip en vracht wordt verstaan : 1° de vergoeding aan de eigenaar verschuldigd wegens niet herstelde stoffelijke schade aan het schip of wegens verlies van vracht;2° de vergoeding aan de eigenaar verschuldigd voor gemene averij, voor zover deze bestaat hetzij in niet-herstelde stoffelijke schade aan het schip, hetzij in verlies van vracht;3° het loon aan de eigenaar verschuldigd wegens hulpverlening of berging voor het einde van de reis, na aftrek van de bedragen toegekend aan de kapitein en andere personen in dienst van het schip. [Het passagegeld wordt gelijkgesteld met de vracht].

Als toebehoren van schip of vracht worden niet beschouwd de vergoedingen aan de eigenaar verschuldigd krachtens verzekeringsovereenkomsten, evenmin als de premies, toelagen of andere subsidies van het eigen land.

In afwijking van § 1 strekt het voorrecht ten bate van de personen in dienst van het schip zich uit tot alle vrachten voor alle reizen die in de loop van eenzelfde arbeidsovereenkomst zijn gemaakt].

Aldus vervangen bij artikel 1 van de wet van 28 november 1928 (II), § 1, 2°bis ingevoegd bij artikel 2 van het koninklijk besluit nr 535 van 31 maart 1987 en opnieuw gewijzigd bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 mei 1995, § 2, tweede lid aldus vervangen bij artikel 3 van de wet van 11 april 1989. De aanduiding van de paragrafen met Romeinse cijfers vervangen door Arabische cijfers bij de artikelen 2 en 3, § 2, 2°bis, van deze wet.

Artikel 24 § 1. [Schuldvorderingen die op een zelfde reis betrekking hebben, zijn bevoorrecht in de volgorde waarin zij in artikel 23, § 1, gerangschikt zijn. De schuldvorderingen bedoeld onder eenzelfde nummer staan in rang gelijk en worden naar evenredigheid betaald ingeval de opbrengst ontoereikend is.

Schuldvorderingen als bedoeld onder de nrs 3 en 5 worden in elk van die categorieën bij voorrang betaald in omgekeerde volgorde van de tijdstippen waarop zij ontstaan zijn.

Schuldvorderingen die betrekking hebben op eenzelfde voorval, worden geacht gelijktijdig te zijn ontstaan. § 2. Bevoorrechte schuldvorderingen van de laatste reis hebben voorrang boven die van de voorgaande reizen.

Schuldvorderingen uit een en dezelfde arbeidsovereenkomst aangegaan voor verscheidene reizen, staan evenwel alle in rang gelijk met de schuldvorderingen van de laatste reis. § 3. Bij de verdeling van de opbrengst van de verkoop der bij voorrecht verbonden zaken kunnen de bevoorrechte schuldeisers opkomen voor het totaal bedrag van hun schuldvorderingen, met dien verstande dat daarop geen vermindering wordt toegepast volgens de regels van de aansprakelijkheidsbeperking, maar hun ook geen hoger bedrag wordt uitgekeerd dan krachtens die regels verschuldigd is. § 4. Het voorrecht op de vracht kan worden uitgeoefend, zolang de vracht nog verschuldigd is of het bedrag van de vracht zich nog bevindt in handen van de kapitein of de vertegenwoordiger van de eigenaar. Hetzelfde geldt ten aanzien van het voorrecht op het toebehoren. § 5. De bepalingen van dit artikel en van artikel 23 zijn van toepassing op een schip geëxploiteerd door een reder die er niet de eigenaar van is of door een bevrachter van het gehele schip, tenzij de eigenaar buiten het bezit gesteld is door een onrechtmatige daad en bovendien de schuldeiser niet te goeder trouw is. § 6. [Het voorrecht bepaald in bovenstaand artikel 23, 2°bis heeft voorrang boven het voorrecht van de Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden, bepaald in artikel 19, 4°ter, van de hypotheekwet van 16 december 1851.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 28 november 1928 (II), § 6 ingevoegd bij artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 535 van 31 maart 1987 en opnieuw gewijzigd bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 mei 1995. De aanduiding van de paragrafen met Romeinse cijfers vervangen door Arabische cijfers bij de artikelen 2 en 3, § 2, 2°bis, van deze wet.

Afdeling II. - Hypotheek op zeeschepen Artikel 25 Zeeschepen kunnen met hypotheek worden bezwaard bij overeenkomst tussen de partijen.

De artikelen 73, 74 en 75 van de wet van 16 december 1851 zijn op die hypotheek van toepassing.

Artikel 26 De scheepshypotheek is alleen dan geldig, wanneer zij verleend wordt op een duidelijk aangewezen vaartuig en voor een bepaald bedrag.

Zij kan worden gevestigd op een schip in aanbouw.

Artikel 79 en de vijf laatste leden van artikel 80 van de wet van 16 december 1851 zijn erop toepasselijk.

Artikel 27 Tenzij het tegendeel bedongen is, strekt de scheepshypotheek zich uit tot tuig en takelage, machines en ander toebehoren. Zij strekt zich ook uit tot de vracht.

Artikel 28 De hypotheek waarborgt drie jaar rente in dezelfde rang als de hoofdsom.

Artikel 29 De hypotheek kan ingeschreven worden zolang zij bestaat.

Bij overlijden van de schuldenaar moet de inschrijving geschieden binnen drie maanden na het openvallen van de erfenis.

De inschrijving kan niet meer genomen worden na inschrijving van de akte van vervreemding of na faillissement van de schuldenaar. [Wanneer het schip de Belgische nationaliteit verliest, kan geen hypotheek meer worden ingeschreven na de doorhaling van de [registratie].

Het vierde lid toegevoegd bij artikel 10 van de wet van 2 april 1965 en gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 2, 2°ter, van deze wet.

Artikel 30 De titel van hypotheekvestiging bevat keuze van woonplaats door de schuldeiser ter standplaats van de hypotheekbewaarder.

Deze vermeldt in [het register der zeeschepen], benevens het in artikel 13 voorgeschrevene : 1° de voet en de vervaldag van de rente, alsook de termijn van terugbetaling van de hoofdsom;2° in voorkomend geval het beding van dadelijke uitwinning;3° de keuze van woonplaats. Bij gebreke van keuze van woonplaats mogen alle betekeningen en kennisgevingen betreffende de inschrijving aan de procureur des Konings van het arrondissement gedaan worden.

Het is aan degene in wiens voordeel een inschrijving bestaat, of aan zijn vertegenwoordigers, geoorloofd de gekozen woonplaats te veranderen, met inachtneming van de formaliteiten voorgeschreven in artikel 88 van de wet van 16 december 1851.

Het tweede lid gewijzigd bij artikel 22 van de wet van 21 december 1990.

Artikel 31 Tussen de hypothecaire schuldeisers onderling wordt de rang bepaald door de dag van de inschrijving en, indien de hypotheken op dezelfde dag zijn ingeschreven, door het volgnummer van de inschrijving.

Artikel 32 De inschrijving houdt de hypotheek in stand gedurende vijftien jaren te rekenen van de dag der inschrijving. Zij houdt op van kracht te zijn indien de inschrijving niet is vernieuwd voor het verstrijken van de termijn.

De inschrijving wordt vernieuwd op een bij de hypotheekbewaarder in tweevoud ingediend verzoekschrift waarin de te vernieuwen inschrijving nauwkeurig wordt aangewezen; anders geldt zij enkel als eerste inschrijving.

Artikel 33 Wanneer een hypotheekrecht wordt overgedragen bij een onderhandse akte, moet de titel van hypotheekvestiging, voorzien van de vermelding der inschrijving, worden vertoond aan de hypotheekbewaarder. Deze maakt daarop melding van de overdracht.

Hetzelfde geldt voor overdracht bij een authentieke akte, verleden krachtens een onderhandse lastgeving of in het buitenland opgemaakt in de vorm bij de buitenlandse wet voorgeschreven.

Artikel 34 Ingeval het schip vergaat of onzeewaardig wordt, oefent de schuldeiser zijn rechten uit op de geredde voorwerpen of op de opbrengst ervan, ook al is de schuld nog niet opeisbaar.

In geval van averijregeling betreffende het schip kan de hypothecaire schuldeiser tussenkomen tot bewaring van zijn rechten; hij kan deze slechts uitoefenen wanneer de gehele vergoeding of een deel ervan niet is of wordt aangewend tot herstelling van het schip.

Artikel 35 [De inschrijvingen worden doorgehaald of verminderd, hetzij met toestemming van de belanghebbende partijen, daartoe bevoegd, hetzij krachtens een vonnis in laatste aanleg gewezen of in kracht van gewijsde gegaan, of uitvoerbaar verklaard niettegenstaande verzet of hoger beroep.] De doorhaling of de vermindering wordt door de hypotheekbewaarder gedaan tegen overlegging hetzij van een expeditie der authentieke akte van toestemming, hetzij van de akte in brevet en van een gewaarmerkt afschrift (...), hetzij van de onderhandse akte, hetzij van een expeditie van het vonnis.

Een woordelijk uittreksel uit de authentieke akte is voldoende, wanneer daarin wordt verklaard door de notaris die het heeft afgegeven dat de akte noch voorwaarde noch voorbehoud bevat.

Is het een onderhandse akte, dan worden daarvan twee originelen opgemaakt (...) en de gehele of gedeeltelijke doorhaling wordt alleen gedaan op vertoon van de titel van hypotheekvestiging, voorzien van de vermelding der inschrijving. De bewaarder maakt er melding op van de gehele of gedeeltelijke doorhaling van de inschrijving.

De titel van vestiging moet eveneens worden vertoond wanneer het een authentieke akte betreft, verleden krachtens een onderhandse lastgeving of in het buitenland opgemaakt in de vorm bij de buitenlandse wet voorgeschreven.

Het eerste lid vervangen bij artikel 8 van de wet van 10 oktober 1913; rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 81 van het Wetboek der Zegelrechten, het tweede en het vierde lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 2, 3°, van deze wet.

Artikel 36 De vorderingen tot doorhaling en vermindering vallen onder toepassing van de artikelen 94 en 95 van de wet van 16 december 1851.

Afdeling III. - Tenietgaan van voorrechten en hypotheken Artikel 37 De voorrechten en hypotheken gaan teniet : 1° door het tenietgaan van de hoofdverbintenis;2° door de afstand van het voorrecht of van de hypotheek door de schuldeiser;3° door de gedwongen verkoop van het bezwaarde schip;4° door de vrijwillige vervreemding van het bezwaarde schip, gevolgd van de vervulling van de hierna voorgeschreven formaliteiten en voorwaarden. [Bovendien gaan de voorrechten, buiten de hiervoren bepaalde gevallen, teniet door verloop van één jaar, met uitzondering van de in artikel 23, § 1, 5°, bedoelde schuldvorderingen wegens leveringen, waarvoor de termijn zes maanden niet mag overschrijden.

Voor de voorrechten tot waarborging van hulp- en bergloon loopt de termijn te rekenen van de dag waarop de verrichtingen geëindigd zijn; voor het voorrecht tot waarborging van vergoedingen wegens aanvaring en andere ongevallen en wegens lichamelijk letsel, van de dag waarop de schade veroorzaakt is; voor het voorrecht ten aanzien van verlies of beschadiging van lading of bagage, van de dag waarop de lading of de bagage is of moest worden afgeleverd; voor herstellingen, leveringen en andere gevallen als bedoeld in artikel 23, § 1, 5°, van de dag waarop de schuldvordering ontstaan is. In alle overige gevallen loopt de termijn te rekenen van de dag waarop de schuldvordering opeisbaar is.

Het recht om voorschotten of betalingen op afrekening te vragen heeft niet ten gevolge dat de in artikel 23, § 1, 2°, bedoelde schuldvorderingen van de aan boord in dienst zijnde personen opeisbaar worden.

Wanneer de eiser het bezwaarde schip niet in beslag heeft kunnen nemen in de territoriale wateren van de Staat waar hij zijn woonplaats of zijn hoofdverblijf heeft, wordt de hiervoren gestelde termijn verlengd tot ten hoogste drie jaar te rekenen van het ontstaan van de schuldvordering.] Het tweede, derde, vierde en vijfde lid toegevoegd bij artikel 3 van de wet van 28 november 1928 (II).

Artikel 38 De voorrechten gaan teniet door vrijwillige vervreemding, mits : 1° de akte van vervreemding wordt ingeschreven overeenkomstig artikel 8;2° de vervreemding tweemaal en met een tussentijd van ten minste acht dagen wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, alsmede in een van de bladen van Antwerpen, van Gent en van het arrondissement waarin de thuishaven gelegen is;3° de schuldeiser binnen een maand na de inschrijving of na de laatste bekendmaking geen verzet betekent aan de vroegere of aan de nieuwe eigenaar. Het recht van voorrang van de schuldeiser blijft echter bestaan op de koopprijs, zolang deze niet is betaald of verdeeld.

Artikel 39 De hypotheken gaan teniet door vrijwillige vervreemding, mits de nieuwe eigenaar, binnen zes maanden na de inschrijving van zijn titel of, in geval van vervolging in de loop van die zes maanden, binnen vijftien dagen na de betekening van het bevel dat aan de beslaglegging voorafgaat, aan alle ingeschreven schuldeisers, aan de woonplaats door hen bij de inschrijving gekozen, betekent : 1° een uittreksel uit zijn titel bevattende de dagtekening en de aard van de akten, de aanwijzing van de partijen, de naam, de soort en de tonnenmaat van het schip, de prijs en de lasten die van de prijs deel uitmaken, de waardering van de zaak, indien deze geschonken is of overgedragen anders dan door verkoop;2° de opgave van de datum van inschrijving van zijn titel;3° een tabel in drie kolommen, waarvan de eerste de dagtekening van de inschrijvingen bevat, de tweede de naam van de schuldeisers en de derde het bedrag van de ingeschreven schuldvorderingen. Artikel 40 De nieuwe eigenaar verklaart in de akte van kennisgeving dat hij de hypothecaire schulden en lasten zal voldoen ten belope van de prijs of van de opgegeven waarde, zonder enige aftrek ten voordele van de verkoper of van wie ook.

Behoudens beding van het tegendeel in de titels van schuldvordering, heeft hij het genot van elke tijdsbepaling en van elk uitstel van betaling, aan de oorspronkelijke schuldenaar verleend, en hij neemt de termijnen in acht die tegen de laatstgenoemde zijn bedongen.

De niet vervallen schuldvorderingen die slechts voor een gedeelte batig zijn gerangschikt, zijn onmiddellijk opeisbaar, ten belope van dit gedeelte ten aanzien van de nieuwe eigenaar, en voor het geheel ten aanzien van de schuldenaar.

Artikel 41 Indien een van de ingeschreven schuldeisers een rechtsvordering tot ontbinding bezit en ze wil instellen, moet hij zulks op straffe van verval verklaren ter griffie van de rechtbank voor welke de rangregeling moet worden vervolgd.

De verklaring moet binnen vijftien dagen na de kennisgeving worden gedaan en binnen tien dagen worden gevolgd door het instellen van de eis tot ontbinding.

Te rekenen van de dag waarop de schuldeiser verklaart dat hij de rechtsvordering tot ontbinding wil instellen, is de zuivering geschorst en zij kan pas worden hervat nadat de schuldeiser afstand heeft gedaan van de rechtsvordering tot ontbinding, of nadat deze vordering is afgewezen.

Artikel 42 Binnen vijftien dagen na de kennisgeving, gedaan op verzoek van de nieuwe eigenaar, kan ieder ingeschreven schuldeiser vorderen dat het schip in openbare veiling verkocht wordt onder de voorwaarden bepaald in artikel 115 van de wet van 16 december 1851.

De artikelen 116, 117, 118, 120, 121 en 122 van de genoemde wet zijn mede van toepassing.

HOOFDSTUK IV. - Openbaarheid van de hypothecaire bescheiden en verantwoordelijkheid van de bewaarders Artikel 43 [De bewaarder houdt een register der overleggingen waarin, naar volgorde van de aanbiedingen blijkende uit een doorlopende nummering, worden vastgesteld : a) de overleggingen van stukken aangeboden ter registratie of wijziging van de registratie van zeeschepen;b) de overleggingen ter inschrijving van akten, vonnissen en rechtsvorderingen bedoeld in de artikelen 8 en 9 van deze wet. Elk blad van het register der overleggingen wordt genummerd en gekorttekend door een door de Minister van Financiën aangeduide ambtenaar van de administratie van de Belasting over de toegevoegde waarde, Registratie en Domeinen.

Het register wordt iedere dag door de bewaarder afgesloten.

Na het volledig gebruik van het register wordt er zonder verplaatsing een duplicaat van gemaakt door de bewaarder of door een andere ambtenaar van de Administratie van de Belasting over de toegevoegde waarde, Registratie en Domeinen daartoe aangewezen door de Directeur-generaal van deze administratie. De Minister van Financiën bepaalt op welke wijze dit duplicaat wordt gemaakt. Hij bepaalt bij welke rechtbank het moet worden neergelegd en de modaliteiten van deze neerlegging.] Vervangen bij artikel 23 van de wet van 21 december 1990.

Artikel 44 Het houden van het register [der zeeschepen] en de vorm van de inschrijvingen worden geregeld bij koninklijk besluit.

Gewijzigd bij artikel 24 van de wet van 21 december 1990.

Artikel 45 De bewaarder verstrekt aan ieder die erom verzoekt, een afschrift of een uittreksel uit het register [der zeeschepen] en uit zijn archief van neergelegde stukken en in voorkomend geval een getuigschrift van ontstentenis.

De artikelen 126, 128, 129 en 130 van de wet van 16 december 1851 zijn mede van toepassing.

Het eerste lid gewijzigd bij artikel 25 van de wet van 21 december 1990.

TITEL II. - Eigenaar en bemanning van zeeschepen HOOFDSTUK I. - [Scheepseigenaars] Afdeling I. - [Aansprakelijkheid van [scheepseigenaars.] Opschrift ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989 en gewijzigd bij artikel 2 van deze wet.

Artikel 46 [§ 1. Iedere scheepseigenaar is persoonlijk aansprakelijk voor zijn eigen handelingen, verzuimen of verbintenissen. § 2. De scheepseigenaar is burgerlijk aansprakelijk voor de handelingen van de kapitein en staat in voor de verbintenissen door deze aangegaan in het uitoefenen van zijn dienst. § 3. De scheepseigenaar is burgerlijk aansprakelijk voor de handelingen van de bemanning, van de loods en van andere als dusdanig werkzaam zijnde aangestelden, in het uitoefenen van hun respectieve dienst. § 4. Artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten is van toepassing op de persoonlijke aansprakelijkheid van de aangestelden van de scheepseigenaar of hulpverlener voor schade, bij de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst in dienst van het schip, toegebracht aan de scheepseigenaar of aan derden.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989.

Afdeling II. -[Beperking van de aansprakelijkheid] Opschrift ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989.

Artikel 47 [§ 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in de §§ 2 en 3 hierna, kan de [scheepseigenaar] zijn aansprakelijkheid beperken overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag betreffende de beperking van de aansprakelijkheid inzake zeevorderingen, opgemaakt te Londen op 19 november 1976, verder « LLMC-Verdrag » genoemd.

De toepassing van artikel 2, § 1, letters d en e van dat verdrag is evenwel uitgesloten. § 2. De [scheepseigenaar] kan zijn aansprakelijkheid voor schade door olieverontreiniging beperken overeenkomstig de bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, en van de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van dit Verdrag, en van het Protocol bij dit Verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976, in zoverre het oliën betreft die omschreven staan in dit Verdrag. § 3. De vervoerder van passagiers en hun reisgoed over zee kan zijn aansprakelijkheid beperken overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag betreffende het vervoer over zee van passagiers en hun reisgoed, opgemaakt te Athene op 13 december 1974 en van zijn Protocol, opgemaakt te Londen op 19 november 1976, en desgevallend van de artikelen 7, 8, 9 § 2, 10 tot 13 en 15 § 1, van het LLMC-Verdrag.

De Koning stelt de hogere aansprakelijkheidslimiet per hoofd vast waarvan sprake in artikel 72 van het verdrag van Athene. § 4. De hulpverlener die niet vanaf een schip optreedt of enkel optreedt aan boord van het schip waaraan of ten opzichte waarvan hulp- of bergingsdiensten worden verleend, kan zijn aansprakelijkheid beperken tot het bedrag vastgesteld in artikel 6, § 4, van het LLMC-Verdrag.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989 en § 1 en § 2 gewijzigd bij artikel 2 van deze wet.

Afdeling III. - [Vorming van het beperkingsfonds en bevoegdheidsregeling] Opschrift ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989.

Artikel 48 [§ 1. De scheepseigenaar of hulpverlener vraagt de vorming van het fonds geregeld door het LLMC-Verdrag, door indiening van een verzoekschrift bij de voorzitter van de rechtbank van koophandel die bevoegd is krachtens artikel 627, 10°, van het Gerechtelijk Wetboek.

Het verzoekschrift moet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 1026 van het Gerechtelijk Wetboek.

Het moet bovendien vermelden : nationaliteit en naam van het schip, het voorval waarbij de schade is opgelopen, met vermelding van datum en plaats, het wettelijk bedrag van de aansprakelijkheidsbeperking zoals verzoeker het heeft geraamd, en de wijze waarop hij voornemens is het beperkingsfonds te vormen : storting in speciën of garantiestelling.

Bij het verzoekschrift worden gevoegd : 1° de door de verzoeker gewaarmerkte lijst van de hem bekende schuldeisers ten aanzien van wie hij meent de beperking van zijn aansprakelijkheid te kunnen inroepen, met vermelding zo mogelijk van eenieders woonplaats, alsook van het definitief of voorlopig bedrag en van de aard van elke schuldvordering;2° alle stukken tot staving van de berekening van het wettelijk bedrag van de aansprakelijkheidsbeperking. § 2. Indiening van het verzoekschrift houdt geen erkenning van aansprakelijkheid in. § 3. De voorzitter van de rechtbank van koophandel verifieert bij voorraad of het door de verzoeker opgegeven bedrag overeenkomt met het bedrag waartoe zijn aansprakelijkheid kan worden beperkt. Zodra de voorzitter heeft vastgesteld dat beide bedragen overeenstemmen, geeft hij bevel tot instelling van de procedure tot vorming van het fonds.

Heeft de verzoeker niet aangeboden het bedrag, waartoe zijn aansprakelijkheid kan worden beperkt, vermeerderd met de wettelijke interesten vanaf de dag van de schadeverwekkende gebeurtenis tot de dag waarop het beperkingsfonds zal zijn gevormd, in speciën te storten, dan beveelt de voorzitter het instellen van de procedure slechts indien de verzoeker het stellen van een garantie aanbiedt die aanvaardbaar en toereikend is.

De voorgestelde garantie is aanvaardbaar als, naar het oordeel van de voorzitter, zeker is dat het fonds werkelijk beschikbaar zal zijn en vrij overdraagbaar zodra de garantie gesteld is.

De garantie is toereikend als haar bedrag overeenstemt met het bedrag waartoe de aansprakelijkheid kan worden beperkt, vermeerderd met een provisie voor dekking van de wettelijke interesten voor een door de voorzitter geschikt geachte tijdsduur.

Het bepaalde in de artikelen 2040 tot 2043 van het Burgerlijk Wetboek is toepasselijk op de door de verzoeker te stellen garantie.

De beschikking vermeldt de termijn waarbinnen de storting gedaan of de garantie verstrekt moet worden, welke termijn niet langer mag zijn dan een maand te rekenen van de datum van de beschikking; deze laatste bepaalt bovendien de door de verzoeker binnen dezelfde termijn te storten provisie voor het dekken van de kosten van de procedure tot vorming, vereffening en verdeling van het beperkingsfonds.

De voorzitter benoemt een rechter-commissaris en een vereffenaar.

Het salaris van de vereffenaar wordt geregeld door de voorzitter met inachtneming van de aard en de belangrijkheid van de procedure tot vorming, vereffening en verdeling van het fonds.

Het bepaalde in de artikelen 460, 462 en 463 van Boek III van dit Wetboek, is van toepassing op de werkzaamheden van de rechter-commissaris en van de vereffenaar. § 4. Bij storting in speciën duidt de vereffenaar de instelling aan waarbij het geld moet worden gedeponeerd. Dit deposito geschiedt op naam van de vereffenaar qualitate qua. Geen opvraging mag worden verricht zonder toestemming van de rechter-commissaris.

De interesten van de gedeponeerde bedragen worden bij deze sommen geteld.

Ingeval een garantie verstrekt wordt, wordt zij gesteld in het voordeel van de vereffenaar qualitate qua.

Geen wijziging mag aan de aldus gestelde garantie worden aangebracht zonder machtiging van de rechter-commissaris.

De provisie voor het dekken van de kosten van de procedure wordt overgemaakt aan de vereffenaar, die hierover beschikt onder controle van de rechter-commissaris. § 5. Op verslag van de vereffenaar waarin wordt gesteld dat de bedragen gedeponeerd zijn of dat de garantie gegeven is, stelt de voorzitter in een beschikking vast dat het fonds gevormd is. Vanaf die beschikking gelden voor het aanhangige schadegeval, artikel 13 van het LLMC-Verdrag en de artikelen 496 tot 500, 502 tot 504 en 508 van Boek III van dit Wetboek.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt de beschikking van de voorzitter gelijkgesteld met het vonnis van faillietverklaring vermeld in de voormelde artikelen 496, 504 en 508.

De bekendmakingen vermeld in voormeld artikel 496 worden in voorkomend geval gedaan in één of meer buitenlandse maritieme bladen.

Het verzet tegen de beschikking vermeld in het eerste lid wordt voor de rechtbank van koophandel gebracht. Het verzet moet gedaan worden binnen de drie maanden van de publicatie vermeld in voormeld artikel 496. Deze termijn wordt vermeerderd met de termijnen bepaald in artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek. § 6. De bedragen van de beperkte aansprakelijkheid worden in de nationale munt omgerekend bij de verificatie vermeld in het eerste lid van § 3.

Is er, voor de vaststelling van de vorming van het beperkingsfonds aanleiding tot verbetering, in de één of andere zin, van de omrekening in Belgische frank van het bedrag van de beperkte aansprakelijkheid, dan wordt die verbetering uitgesproken bij beschikking van de voorzitter, die bepaalt binnen welke termijn de voorgeschreven maatregelen ten uitvoer worden gelegd. § 7. Artikel 1039 van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing voor alle beschikkingen die de voorzitter verleent voor de rechtspleging vermeld in deze afdeling.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989.

Artikel 49 [§ 1. Het vonnis of het arrest dat na de vorming van het fonds het faillissement van de verzoeker uitspreekt, hem uitstel van betaling verleent of zijn gerechtelijk akkoord homologeert, heeft voor het fonds geen gevolgen. § 2. De verzoeker en eventueel de curator van zijn faillissement moeten opgeroepen worden voor alle verrichtingen van de procedure tot vereffening en verdeling van het beperkingsfonds.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989.

Afdeling IV. - [Procedure van vereffening en verdeling van het fonds] Opschrift ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989.

Artikel 50 [§ 1. Zodra de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar of van de hulpverlener vaststaat en deze gerechtigd zijn hun aansprakelijkheid te beperken, wordt de procedure voor vereffening en verdeling van het fonds voortgezet. § 2. De artikelen 496 tot 500, 502 tot 504 en 508 van Boek III van dit Wetboek zijn op de aangifte, de verificatie en de betwisting van de ten laste van het fonds neergelegde schuldvorderingen van toepassing. § 3. De bekendmaking vermeld in artikel 496 van Boek III van dit Wetboek wordt in voorkomend geval gedaan in één of meer buitenlandse maritieme bladen.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989.

Artikel 51 [§ 1. Er kan geen enkel recht van voorrang uitgeoefend worden op het gedeelte van het beperkingsfonds dat bestemd is om de zaakschade te vereffenen. § 2. De vereffenaar maakt een ontwerp van verdeling op en deelt het mede aan de schuldeisers.

In geval van betwisting van het ontwerp van verdeling doet de rechtbank van koophandel wier voorzitter van het geding kennis heeft genomen, uitspraak op verslag van de vereffenaar.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989.

Artikel 52 [§ 1. De uitdeling van het fonds aan de schuldeisers geschiedt naar evenredigheid van hun bevestigde en geverifieerde schuldvorderingen. § 2. De betaling aan elke schuldeiser van het deel van het beperkingsfonds dat hem toekomt, maakt een einde aan zijn schuldvordering tegenover de verzoeker. § 3. Als alle schuldvorderingen werden vereffend, komt het eventuele saldo van het fonds toe aan degene die het gevormd heeft of, zo deze ondertussen is failliet gegaan, aan de failliete boedel.

Op verslag van de vereffenaar, medeondertekend door de rechter-commissaris, wordt de procedure gesloten verklaard door de voorzitter van de rechtbank van koophandel die bevoegd is krachtens artikel 627, 10°, van het Gerechtelijk Wetboek.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989.

Afdeling V. - [Omrekening in nationale munt] Opschrift ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989 Artikel 53 [Indien de scheepseigenaar of de hulpverlener geen beperkingsfonds vormt, worden de bedragen van de beperkte aansprakelijkheid in de nationale munt omgerekend op de respectieve data van de betalingen.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 11 april 1989.

Afdeling VI. - [Algemene bepalingen] Opschrift ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 11 april 1989 Artikel 54 [De termen « scheepseigenaar » en « hulpverlener » moeten worden verstaan in de betekenis die ze hebben in artikel 1, 2° en 3° van het Verdrag betreffende de beperking van de aansprakelijkheid voor zeevorderingen, opgemaakt te Londen op 19 november 1976.] Opgeheven ingevolge artikel 99 van de wet van 5 juni 1928 voor de zeevaart en bij artikel 40 van de wet van 1 april 1936 voor de binnenvaart daarna opnieuw ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 11 april 1989.

Artikel 55 Indien de ontslagen kapitein medeëigenaar is van het schip, kan hij van de medeëigendom afstand doen en de uitkering eisen van het daarmee overeenstemmend kapitaal.

Het bedrag van dit kapitaal wordt bepaald door deskundigen, in onderlinge overeenstemming of ambtshalve te benoemen.

Artikel 56 De reder die medeëigenaar of lasthebber van de eigenaars is, vertegenwoordigt de scheepseigenaars in rechte voor alles wat de uitrusting en de vaart betreft.

Gewijzigd bij artikel 2 van deze wet.

Artikel 57 In alles wat het gemeenschappelijk belang van de scheepseigenaars aangaat, wordt het gevoelen van de meerderheid gevolgd.

De meerderheid wordt bepaald door de scheepsaandelen die gezamenlijk de helft van de waarde van het schip te boven gaan.

De veiling van een schip kan slechts worden toegestaan op vordering van de eigenaars die samen de helft van alle scheepsaandelen vertegenwoordigen, tenzij bij geschrifte het tegendeel bedongen is.

In geval van veiling gaan de lasten die een scheepsaandeel bezwaren, van rechtswege over op het overeenkomstige deel van de prijs.

Gewijzigd bij artikel 2 van deze wet.

HOOFDSTUK II. - De bemanning Afdeling I. - De kapitein § 1. Rechten en verplichtingen van de kapitein Artikel 58 De kapitein, gezagvoerder of schipper, belast met het voeren van een zeeschip of een ander vaartuig, is zelfs voor lichte tekortkomingen bij de vervulling van zijn taak aansprakelijk.

Artikel 59 Hij is aansprakelijk voor de goederen waarvan hij het vervoer op zich neemt.

Hij geeft van die goederen een ontvangstbewijs af.

Dat bewijs wordt cognossement genoemd.

Artikel 60 Het is de taak van de kapitein de samenstelling van de bemanning van het schip te bepalen, alsmede de matrozen en andere schepelingen te kiezen en te huren; hij doet dit echter in overeenstemming met de eigenaars, wanneer dezen zich ter plaatse bevinden of aldaar door gemachtigden vertegenwoordigd zijn.

Artikel 61 De kapitein houdt een scheepsdagboek, per blad genummerd en geparafeerd door een van de rechters van de rechtbank van koophandel, dan wel door de burgemeester of een schepen in plaatsen waar geen rechtbank van koophandel bestaat.

Dat dagboek vermeldt : - de beslissingen genomen tijdens de reis; - de ontvangsten en uitgaven betreffende het schip en in het algemeen, alles wat betrekking heeft op de lading en alles wat aanleiding kan geven tot het doen van rekening en verantwoording of tot het instellen van een rechtsvordering.

Artikel 62 Opgeheven bij artikel 38 van de wet van 25 augustus 1920.

Artikel 63 De kapitein moet aan boord voorzien zijn van : - de zeebrieven; - de monsterrol; - de cognossementen; - [de meetbrief]; - [het certificaat van deugdelijkheid of het voorlopig certificaat van deugdelijkheid en in voorkomend geval de vereiste internationale certificaten]; - [de door de wetgeving inzake douane en accijnzen vereiste documenten]; - [de staat van de hypothecaire inschrijvingen die op het schip genomen zijn]; - [in voorkomend geval het oliejournaal en, wanneer het schip daadwerkelijk meer dan 2 000 ton olie in bulk als lading vervoert, het certificaat van verzekering of van financiële zekerheid.] Aldus gewijzigd bij artikel 4 van de wet van 28 november 1928 (II), artikel 33 van de wet van 5 juni 1972 en artikel 15, § 1, van de wet van 20 juli 1976, artikel 21, van de wet van 12 juli 1983 en artikel 2 en 3, § 2, 4° van deze wet.

Artikel 64 De kapitein moet persoonlijk aanwezig zijn op het schip bij het in- en uitvaren van havens, getijhavens of rivieren.

Artikel 65 In geval van niet-nakoming van de verplichtingen opgelegd bij de (...) artikelen 61, 63 en 64 is de kapitein voor alle gebeurtenissen aansprakelijk jegens de belanghebbenden bij het schip en bij de lading.

Aldus gewijzigd bij artikel 2 en 3, § 2, 5° van deze wet.

Artikel 66 De kapitein is eveneens aansprakelijk voor alle schade aan goederen die hij, buiten de schriftelijke toestemming van de inlader, op het dek van zijn schip heeft geladen.

Met het dek wordt gelijkgesteld elke opbouw die geen geheel vormt met het spantwerk.

Artikel 67 De aansprakelijkheid van de kapitein houdt slechts op in geval van bewezen overmacht.

Artikel 68 [Wanneer de eigenaars of hun gemachtigden zich ter plaatse bevinden, mag de kapitein niet dan met hun bijzondere toestemming het schip laten vertimmeren, zeilen, touwen en andere voorwerpen voor het schip aankopen of het schip vervrachten.] Aldus vervangen bij artikel 6 van de wet van 28 november 1928 (II).

Artikel 69 Wanneer het vaartuig vervracht is met toestemming van de eigenaars en een van hen weigert bij te dragen in de kosten die noodzakelijk zijn voor de afvaart, kan de kapitein, vierentwintig uren na aanmaning aan de weigeraar om zijn bijdrage te leveren, met machtiging van de rechter, voor zijn rekening geld opnemen op zijn scheepsaandeel, zelfs onder hypothecair verband.

Artikel 70 [Indien het gedurende de reis noodzakelijk is herstellingen te doen, levensmiddelen aan te kopen of in andere dringende behoeften van het schip te voorzien, kan de kapitein, na zulks te hebben vastgesteld in een proces-verbaal door de voornaamste schepelingen ondertekend, ten belope van de vastgestelde behoeften geld opnemen onder verband van de lading of goederen verpanden, met machtiging in België, van de rechtbank van koophandel of, waar die er niet is, van de vrederechter, en, in het buitenland, van de consul of de vice-consul of, bij ontstentenis, van de plaatselijke overheid.

De magistraat die tot de geldopneming machtiging heeft gegeven, vermeldt zulks in het scheepsdagboek.

De tijdbevrachter en, indien zij het allen eens zijn, de verschillende afzenders, kunnen zich tegen het verpanden van hun goederen verzetten door die te lossen en de vracht te betalen naar verhouding van het afgelegde gedeelte van de reis.

Zijn de afzenders het niet eens, dan zijn diegenen onder hen die gebruik willen maken van het recht om hun goederen te lossen, gehouden tot betaling van de volle vracht op die goederen.

In beide gevallen moeten zij die hun goederen hebben doen lossen, hun aandeel betalen in de averij die zich heeft voorgedaan tot op het ogenblik van het lossen.] Aldus vervangen bij artikel 6 van de wet van 28 november 1928 (II).

Artikel 71 De kapitein is voor zijn terugvaart uit een buitenlandse haven naar België verplicht de eigenaars of hun gemachtigden een door hem getekende rekening te zenden, met vermelding van de staat van de lading, de prijs van de ingeladen goederen, de door hem opgenomen geldsommen, de naam en de woonplaats van de uitleners.

Artikel 72 [De kapitein die geld opneemt op het casco, de bevoorrading of de uitrusting van het schip, goederen verkoopt, buiten noodzaak geld opneemt op de lading of verdichte averijen en uitgaven in rekening brengt, is aansprakelijk tegenover de rederij en persoonlijk gehouden het geld terug te geven of de goederen te betalen, onverminderd strafvervolging indien daartoe grond bestaat.] Aldus vervangen bij artikel 6 van de wet van 28 november 1928 (II).

Artikel 73 Buiten het geval van wettelijk vastgestelde onzeewaardigheid, mag de kapitein het schip niet verkopen dan met een bijzondere volmacht van de eigenaars, op straffe van nietigheid van de verkoop.

Artikel 74 De kapitein die voor een reis wordt aangenomen, is gehouden ze te volbrengen op straffe van vergoeding van alle kosten en alle schade aan de eigenaars en de bevrachters.

Artikel 75 De kapitein die vaart voor gemene winst op lading, mag geen goederen aan boord nemen voor eigen rekening, tenzij het tegendeel bedongen is.

Artikel 76 Bij overtreding van de bepaling van het vorige artikel verbeurt de kapitein zijn aandeel in de gemene winst, onverminderd de vergoeding van meerdere schade indien daartoe grond bestaat.

Artikel 77 De kapitein mag gedurende de vaart, bij welk gevaar ook, het schip niet verlaten dan na zich te hebben beraden met de officieren en de voornaamste bemanningsleden; in dat geval is hij op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid verplicht het geld en van het kostbaarste deel van de lading zoveel als hij kan mede in veiligheid te brengen.

Gaan de aldus uit het schip meegenomen zaken door enig toeval verloren, dan is de kapitein daarvoor niet aansprakelijk.

Artikel 78 De kapitein is gehouden binnen vierentwintig uren na aankomst zijn scheepsdagboek voor gezien te laten tekenen en een scheepsverklaring af te leggen.

Die verklaring moet inhouden : - de plaats en het tijdstip van zijn vertrek; - de koers die hij gevolgd heeft; - de gevaren die hij gelopen heeft; - de ongeregeldheden die aan boord hebben plaatsgehad en alle opmerkelijke voorvallen van zijn reis.

Artikel 79 De scheepsverklaring wordt ter griffie afgelegd ten overstaan van de voorzitter van de rechtbank van koophandel.

In plaatsen waar geen rechtbank van koophandel is, wordt de scheepsverklaring afgelegd voor de vrederechter van het kanton.

De vrederechter die de scheepsverklaring heeft ontvangen, moet deze onverwijld doorzenden aan de voorzitter van de naaste rechtbank van koophandel.

In beide gevallen wordt de verklaring neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel.

Artikel 80 Wanneer de kapitein een buitenlandse haven aandoet, is hij verplicht zich aan te melden bij de Belgische consul, een scheepsverklaring voor hem af te leggen en zich een getuigschrift te doen afgeven waaruit het tijdstip van aankomst en vertrek, alsmede de staat en de aard van de lading blijken.

Artikel 81 Wordt de kapitein gedurende de reis genoodzaakt een Belgische haven binnen te lopen, dan is hij gehouden de redenen daarvan op te geven aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel van de plaats.

Wordt de kapitein genoodzaakt een buitenlandse haven binnen te lopen, dan wordt de opgave gedaan aan de Belgische consul of, bij zijn ontstentenis, aan de plaatselijke overheid.

Het tweede lid opgeheven bij artikel 8, 12°, van de opheffingsbepalingen van artikel 2 van de wet van 10 oktober 1967.

Artikel 82 De kapitein die schipbreuk heeft geleden en alleen of samen met een deel van zijn schepelingen is ontkomen, moet zich aanmelden, in België bij de rechter van de plaats of, bij zijn ontstentenis, bij enige andere burgerlijke overheid, in het buitenland bij de Belgische consul of, bij zijn ontstentenis, bij de plaatselijke overheid, een scheepsverklaring afleggen, deze doen bevestigen door de geredde schepelingen die hem vergezellen, en zich daarvan een expeditie ter hand doen stellen.

Artikel 83 Ter bevestiging van de verklaring van de kapitein verhoort de rechter de schepelingen en, zo mogelijk, de passagiers, onverminderd alle andere bewijzen.

Een niet-bevestigde verklaring kan de kapitein niet strekken tot ontlasting en heeft geen bewijskracht in rechte, uitgezonderd wanneer alleen de kapitein behouden aangekomen is op de plaats waar hij zijn verklaring heeft afgelegd.

De partijen worden toegelaten tot het tegenbewijs.

Artikel 84 Indien er gedurende de reis gebrek aan levensmiddelen ontstaat, kan de kapitein, na zich met de voornaamste schepelingen te hebben beraden, opvarenden die nog eigen mondvoorraad hebben, dwingen deze tegen betaling van de waarde beschikbaar te stellen voor allen. § 2. Het cognossement Artikel 85 Het cognossement moet de aard en hoeveelheid van de te vervoeren goederen opgeven.

Het vermeldt : - de naam en de woonplaats van de afzender; - de naam en het adres van de persoon aan wie de goederen worden verzonden; - de naam en de woonplaats van de kapitein; - de naam, de nationaliteit en de tonnenmaat van het schip; - de plaats van afvaart en van bestemming; - de bedingen betreffende de vracht.

Het vermeldt op de kant de merken en nummers van de te vervoeren goederen.

Het vermeldt het aantal afgegeven exemplaren.

Het cognossement kan aan order zijn, aan toonder of op naam.

Artikel 86 Elk cognossement wordt opgemaakt in ten minste vier originelen : één voor de afzender, één voor de persoon aan wie de goederen worden verzonden, één voor de kapitein, één voor de reder.

Het exemplaar voor de kapitein wordt getekend door de afzender; de andere exemplaren worden getekend door de kapitein.

Wanneer er meer exemplaren zijn voor de persoon aan wie de goederen worden verzonden, wordt op elk van die exemplaren vermeld of het een eerste exemplaar is of een tweede of een derde enz.

Het cognossement moet worden getekend binnen vierentwintig uren na de inlading.

De afzender is gehouden binnen dezelfde tijd de bewijzen van de douane betreffende de ingeladen goederen aan de kapitein af te geven.

Artikel 87 [Onverminderd het bij artikel 91 bepaalde geldt het cognossement dat in de hierboven voorgeschreven vorm is opgemaakt, als bewijs tussen alle bij de lading belanghebbende partijen en tussen hen en de verzekeraars.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 28 november 1928 (III).

Artikel 88 In geval van verschil tussen het door de afzender getekend cognossement en de door de kapitein getekende cognossementen, heeft elk origineel bewijskracht tegen de partij die het getekend heeft.

Artikel 89 Alleen hij die houder is van het cognossement, zelfs krachtens een endossement in blanco, heeft het recht om zich de lading door de kapitein te doen afleveren.

Wanneer verscheidene exemplaren van een cognossement worden vertoond, wendt de kapitein zich in België tot de rechtbank van koophandel, in het buitenland tot de Belgische consul of tot de plaatselijke overheid, ten einde een bewaarder te doen aanwijzen aan wie hij de lading zal afleveren tegen betaling van de vracht.

Artikel 90 In geval van schipbreuk of van binnenlopen in een noodhaven kan iedere houder van een cognossement, zelfs op naam, alle rechten van de afzender uitoefenen, zich de goederen door de kapitein doen afleveren en de opbrengst ervan in ontvangst nemen, onder verplichting borg te stellen, en met machtiging, in België, van de rechtbank van koophandel, en in het buitenland, van de Belgische consul of van de plaatselijke overheid, die tot bewaring van de rechten van derden zodanige maatregelen zullen voorschrijven als zij passend achten.

Artikel 91 [A. Op het verhandelbaar cognossement, opgemaakt voor het vervoer van goederen in enig schip van welke nationaliteit ook, uit of naar een haven van het Rijk (...), zijn de volgende regels van toepassing : § 1. In dit artikel worden de navolgende woorden gebruikt in de hieronder aangegeven zin : a) « vervoerder » omvat de scheepseigenaar of de bevrachter die partij is bij een vervoerovereenkomst met een afzender;b) « vervoerovereenkomst » slaat slechts op een vervoerovereenkomst waarvan blijkt uit een cognossement of een dergelijk stuk recht gevend op het vervoer van goederen over zee;het slaat ook op het cognossement of dergelijk stuk uitgegeven krachtens een charterpartij van het ogenblik af dat dit de betrekkingen regelt van de vervoerder en de cognossementhouder; c) « goederen » omvat zaken, voorwerpen, koopmanschappen en waren van welke aard ook, met uitzondering van levende dieren en van lading die, bij de vervoerovereenkomst, opgegeven is als geplaatst op het dek en feitelijk aldus wordt vervoerd;d) « schip » betekent elk vaartuig gebruikt voor het vervoer van de goederen over zee;e) « vervoer van goederen » dekt de tijd verlopen van de inlading der goederen aan boord van het schip tot de lossing ervan uit het schip. § 2. Onverminderd de bepalingen van § 6 is de vervoerder in alle overeenkomsten tot vervoer van goederen over zee, met betrekking tot de lading, de behandeling, de stuwing, het vervoer, de bewaking, de verzorging en de lossing dier goederen, belast met de aansprakelijkheden en verplichtingen hieronder vermeld gelijk hij geniet van de daarbedoelde rechten en ontheffingen. § 3. 1° De vervoerder is gehouden voor en bij de aanvang van de reis een redelijke zorg aan te wenden voor : a) het zeewaardig maken van het schip;b) het voldoende bemannen, uitrusten en bevoorraden van het schip;c) het geschikt maken en in goede staat brengen van de ruimen, koel- en vrieskamers en alle andere delen van het schip, waarin goederen worden vervoerd, om deze daarin te bergen, te vervoeren en goed te houden.2° Onder voorbehoud van het bepaalde bij § 4 is de vervoerder verplicht zorg te dragen voor de behoorlijke en zorgvuldige lading, behandeling, stuwing, vervoer, bewaking, verzorging en lossing van de vervoerde goederen.3° Na de goederen ontvangen en aangenomen te hebben, moet de vervoerder of de kapitein of vertegenwoordiger van de vervoerder op verlangen van de afzender aan deze een cognossement afgeven, dat onder meer vermeldt : a) de voornaamste, voor het onderkennen van de goederen nodige merken, zoals deze voor het begin der inlading door de afzender schriftelijk zijn opgegeven, mits deze merken op de niet verpakte goederen of op de kisten of verpakkingen die de goederen inhouden, door stempeling of anderszins duidelijk aangebracht zijn op zodanige wijze dat zij in normale omstandigheden tot het einde van de reis leesbaar blijven;b) het aantal colli's of het stuktal der goederen of de hoeveelheid of het gewicht, al naar het geval, zoals zulks door de afzender schriftelijk is opgegeven;c) de uiterlijke staat en de uiterlijke gesteldheid van de goederen; met dien verstande dat geen vervoerder, kapitein of vertegenwoordiger van de vervoerder verplicht zal zijn een cognossement af te geven inhoudende merken, getal, hoeveelheid of gewicht, wanneer hij redelijke gronden heeft te vermoeden dat zij niet nauwkeurig de in werkelijkheid door hem ontvangen goederen weergeven of tot het toetsen waarvan hij geen redelijke gelegenheid heeft gehad. 4° Zulk een cognossement geldt als vermoeden, behoudens tegenbewijs, van de ontvangst door de vervoerder van de goederen zoals zij beschreven zijn overeenkomstig nr 3, a, b, en c. [Nochtans wordt het tegenbewijs niet toegelaten indien het cognossement is overgedragen geworden aan een derde persoon die er te goeder trouw houder van is.] 5° De afzender wordt geacht ten behoeve van de vervoerder in te staan voor de juistheid op het ogenblik van de inontvangstneming van de door hem opgegeven merken, getal, hoeveelheid en gewicht, en de afzender zal de vervoerder schadeloos stellen voor alle verlies, schade en kosten, ontstaan tengevolge van onjuistheden in de opgave van deze bijzonderheden.Het recht van de vervoerder op dergelijke schadeloosstelling beperkt in genen dele zijn aansprakelijkheid en zijn verbintenissen, zoals zij uit de vervoerovereenkomst voortvloeien, tegenover elke andere persoon dan de afzender. 6° Tenzij aan de vervoerder of zijn vertegenwoordiger in de loshaven, voor of op het ogenblik van het weghalen van de goederen en van hun overgifte aan de krachtens de vervoerovereenkomst op de aflevering recht hebbende persoon, schriftelijk kennis is gegeven van het verlies of de schade en van de algemene aard van dat verlies of die beschadiging, geldt bedoelde weghaling, tot bewijs van het tegendeel, als vermoeden dat de goederen door de vervoerder werden afgeleverd zoals zij in het cognossement zijn omschreven. Is het verlies of de beschadiging niet uiterlijk zichtbaar, dan moet de kennisgeving binnen drie dagen na de aflevering geschieden.

Schriftelijk voorbehoud is overbodig als de staat van het goed op het ogenblik van de inontvangstneming door beide partijen gezamenlijk vastgesteld werd. [Behoudens het bepaalde bij 6°bis, zijn de vervoerder en het schip van alle aansprakelijkheid wegens verlies of beschadiging van of met betrekking tot de goederen ontheven, tenzij een rechtsvordering wordt ingesteld binnen één jaar nadat de goederen zijn of behoorden te worden afgeleverd. Deze termijn kan echter door de partijen worden verlengd op voorwaarde dat zij hiermee hebben ingestemd na de feiten die tot de rechtsvordering aanleiding hebben gegeven.] Indien er zekerheid of vermoeden bestaat dat er verlies of beschadiging heeft plaatsgehad, moeten de vervoerder en de ontvanger elkander over en weer in redelijkheid alle middelen verschaffen om het onderzoek van het goed en het natellen van de colli's gemakkelijk te maken. [6°bis. Regresvorderingen kunnen zelfs na het verstrijken van de bij ten 6° voorziene termijnen worden ingesteld, wanneer dit geschiedt binnen de termijn van drie maanden vanaf de dag waarop de persoon die de regresvordering instelt, de klacht heeft geregeld of waarop de dagvaarding aan die persoon werd betekend, op voorwaarde dat de regeling van de klacht of de betekening van de dagvaarding heeft plaatsgehad voor het verstrijken van de eerder vermelde termijn van één jaar of van de termijn tussen partijen overeengekomen volgens 6°, vierde lid, van deze paragraaf.] 7° Als de goederen ingeladen zijn, wordt door de vervoerder, kapitein of vertegenwoordiger van de vervoerder aan de afzender op zijn verlangen een cognossement afgegeven met de vermelding « geladen », mits de afzender, indien hij vooraf enig op die goederen rechtgevend document heeft ontvangen, het tegen afgifte van het « geladen » -cognossement teruggeeft.De vervoerder, de kapitein of de vertegenwoordiger heeft eveneens het recht in de haven van inlading op het oorspronkelijk afgegeven document de naam van het schip of van de schepen waarin de goederen werden geladen en de datum of de data van inlading aan te tekenen, in welk geval het aldus aangevulde document, mits inhoudende de in § 3, 3°, vermelde bijzonderheden, als een « geladen » -cognossement in de zin van dit artikel wordt beschouwd. 8° Iedere bepaling, beding of afspraak in een vervoerovereenkomst, waardoor de vervoerder of het schip wordt ontheven van aansprakelijkheid voor verlies of beschadiging van of met betrekking tot goederen, voortvloeiende uit nalatigheid, schuld of tekortkoming in het voldoen aan de verplichtingen in deze paragraaf gesteld, of waardoor deze aansprakelijkheid mocht worden verminderd op andere wijze dan in dit artikel is voorgeschreven, is nietig, van onwaarde en zonder gevolg.Een beding krachtens hetwelk de uitkering op grond van een gesloten verzekering aan de vervoerder komt, of elk ander beding van dergelijke strekking wordt geacht te zijn gemaakt teneinde de vervoerder van aansprakelijkheid te ontheffen. § 4. 1° Noch de vervoerder, noch het schip is aansprakelijk wegens verlies of schade, ontstaan tengevolge van of voortvloeiend uit onzeewaardigheid, tenzij deze te wijten is aan gebrek aan redelijke zorg aan de zijde van de vervoerder om het schip zeewaardig te maken of om het behoorlijk te bemannen, uit te rusten of te bevoorraden, of om de ruimen, koel- en vrieskamers en alle andere delen van het schip, waarin goederen vervoerd worden, geschikt te maken en in goede staat te brengen, opdat zij kunnen dienen tot het bergen, het vervoeren en het bewaren van de goederen, alles overeenkomstig het bepaalde bij § 3, 1°. Telkens als verlies of schade het gevolg is van onzeewaardigheid, rust de bewijslast ten aanzien van de uitoefening van de redelijke zorg op de vervoerder of op elke andere persoon, die mocht beweren krachtens deze paragraaf van aansprakelijkheid te zijn ontheven. 2° Noch de vervoerder, noch het schip is aansprakelijk wegens verlies of schade, voortvloeiend uit of ontstaan tengevolge van : a) een handeling, onachtzaamheid of nalatigheid van de kapitein, een lid van de bemanning, de loods of een ondergeschikte van de vervoerder, gepleegd bij de navigatie of de behandeling van het schip;b) brand, tenzij veroorzaakt door opzet of schuld van de vervoerder;c) gevaren en onheilen van de zee of van andere bevaarbare wateren;d) onvermijdelijke natuurlijke toevallen;e) oorlogshandelingen;f) daden van vijanden van de Staat;g) aanhouding of maatregelen van hogerhand of gerechtelijk beslag;h) quarantainemaatregelen;i) een handeling of een nalatigheid van de afzender of eigenaar der goederen, van zijn vertegenwoordiger of lasthebber;j) werkstakingen of uitsluitingen of stilstand of belemmering van de arbeid, tengevolge van welke oorzaak ook, hetzij gedeeltelijk, hetzij geheel;k) oproer of ongeregeldheden;l) redding of poging tot redding van mensenlevens of goederen op zee;m) verlies aan volume of gewicht of elk ander verlies, of elke andere beschadiging, veroorzaakt door een verborgen gebrek, de bijzondere aard of een eigen gebrek aan het goed;n) onvoldoende verpakking;o) onvoldoende of ondoelmatige merken;p) verborgen gebreken, indien zij ondanks behoorlijke zorg niet te ontdekken waren;q) een andere oorzaak, niet bestaand uit opzet of schuld van de vervoerder, noch uit opzet of schuld van de vertegenwoordigers of ondergeschikten van de vervoerders;doch de bewijslast rust op degene die zich op deze ontheffing beroept, en het staat aan hem aan te tonen dat noch de schuld van de vervoerder zelf, noch zijn opzet, noch de schuld of het opzet van de vertegenwoordigers of de ondergeschikten van de vervoerder heeft bijgedragen tot het verlies of de schade. 3° De afzender is niet aansprakelijk wegens door de vervoerder of het schip geleden verlies of schade, ontstaan door of voortvloeiend uit enigerlei oorzaak zonder dat er sprake is van handeling, schuld of nalatigheid van de afzender, zijn vertegenwoordigers of zijn ondergeschikten.4° Generlei afwijking van de koers tot redding of poging tot redding van mensenlevens of goederen op zee en generlei redelijke afwijking van de koers wordt beschouwd als een inbreuk op de verplichtingen voortvloeiend uit dit artikel of uit de vervoerovereenkomst en de vervoerder is niet aansprakelijk voor enig verlies of enige beschadiging, daardoor ontstaan. [5° a) Tenzij de aard en de waarde van de goederen door de inlader zijn aangegeven voordat de goederen zijn ingeladen en deze aangifte in het cognossement is opgenomen, zijn in geen geval de vervoerder, noch het schip aansprakelijk voor verlies of beschadiging van of met betrekking tot de goederen tot een bedrag boven 666,67 rekeneenheden per collo of eenheid, of 2 rekeneenheden per kilogram brutogewicht, van de verloren of beschadigde goederen, met dien verstande dat het hoogste bedrag in aanmerking moet worden genomen. b) Het totaal verschuldigd bedrag wordt berekend op basis van de waarde die de goederen hebben op de plaats waar en op de dag waarop, volgens de vervoerovereenkomst, de goederen aan land zijn gezet of behoorden te worden gezet. De waarde van de goederen wordt bepaald volgens de beursnotering of, bij gebreke hiervan, volgens de marktprijs of nog, bij gebreke van beide, volgens de gebruikelijke waarde van goederen van dezelfde aard en hoedanigheid. c) Wanneer een container, een palet of een dergelijk tuig wordt gebruikt om de goederen te verzamelen of op te stapelen, wordt elke collo of eenheid, welke naar luid van het cognossement dat tuig omvat, beschouwd als een collo of een eenheid in de zin van deze paragraaf. Buiten de hierboven voorziene gevallen wordt het tuig als collo of eenheid beschouwd. d) De rekeneenheid bedoeld in dit artikel is het Speciaal Trekkingsrecht zoals dit is omschreven door het Internationaal Monetair Fonds. De omrekening in Belgische frank van de bedragen bepaald in § IV, 5°, a), geschiedt op de datum waarop de goederen werden geleverd of hoorden geleverd te worden. e) De vervoerder noch het schip zijn gerechtigd het voordeel van de beperking van de aansprakelijkheid te genieten als bewezen werd dat de schade het gevolg is van een handelen of een nalaten van de vervoerder, begaan hetzij met het opzet de schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat er waarschijnlijk schade zou uit voortvloeien.f) De in lid a) vermelde aangifte, opgenomen in het cognossement, schept een vermoeden behoudens tegenbewijs, doch zij bindt de vervoerder niet en deze behoudt het recht de juistheid daarvan te betwisten.g) Bij overeenkomst tussen de vervoerder, kapitein of agent van de vervoerder en de inlader kan een ander dan in lid a) vermeld maximumbedrag bepaald worden mits dit overeengekomen maximum niet lager is dan het in dat lid vermeld maximumbedrag. h) In geen geval is de vervoerder noch het schip aansprakelijk voor verlies of beschadiging van of met betrekking tot de goederen indien de aard of de waarde hiervan door de inlader met opzet verkeerdelijk in het cognossement is aangegeven.] 6° Goederen van ontvlambare, ontplofbare of gevaarlijke aard, tot welker inlading de vervoerder, de kapitein of de vertegenwoordiger van de vervoerder geen toestemming zou hebben gegeven, wanneer hij de aard of de gesteldheid daarvan gekend had, mogen te allen tijde voor de lossing op iedere plaats door de vervoerder worden gelost of vernietigd of onschadelijk gemaakt zonder schadevergoeding, en de afzender van deze goederen is aansprakelijk voor alle schaden en onkosten, middellijk of onmiddellijk ontstaan ten gevolge van de inlading ervan.Indien een van deze goederen, ingeladen met voorkennis en toestemming van de vervoerder, een gevaar wordt voor het schip of de lading, mag het eveneens door de vervoerder worden gelost of vernietigd of onschadelijk gemaakt zonder enige aansprakelijkheid van de vervoerder, tenzij voor gemene averij, indien daartoe grond bestaat. [§ 4bis. 1. De bij dit artikel voorziene ontheffingen en beperkingen van de aansprakelijkheid gelden voor elke rechtsvordering die tegen die vervoerder wordt ingesteld tot het bekomen van schadeloosstelling voor verlies of beschadiging van uit hoofde van een vervoerovereenkomst vervoerde goederen, om het even of die rechtsvordering is ingesteld geworden op grond van de contractuele of de niet-contractuele aansprakelijkheid van de vervoerder. 2. Indien zulke rechtsvordering wordt ingesteld tegen een aangestelde van de vervoerder, kan die evenzeer een beroep doen op de ontheffingen en de beperkingen welke de vervoerder zelf krachtens het artikel kan inroepen.3. In dit geval mag het totaal der bedragen ten laste van de vervoerder en zijn aangestelden de bij dit artikel voorziene grens van aansprakelijkheid niet overschrijden. 4. De aangestelde kan echter de bepalingen van deze paragraaf niet doen gelden, indien bewezen is dat de schade het gevolg is van het feit dat de aangestelde heeft gehandeld of heeft nagelaten te handelen, hetzij met inzicht schade te veroorzaken, hetzij op roekeloze wijze en met het bewustzijn dat de handeling of het verzuim waarschijnlijk schade zou teweegbrengen.] § 5. Een vervoerder is vrij zijn rechten en ontheffingen geheel of gedeeltelijk op te geven of zijn aansprakelijkheden en verplichtingen te vermeerderen, zoals deze en gene bepaald zijn in dit artikel, mits deze afstand of deze vermeerdering vermeld wordt in het aan de afzender afgegeven cognossement.

Geen bepaling van dit artikel is van toepassing op charterpartijen; maar als in het geval van een bevracht schip cognossementen worden afgegeven, zijn deze onderworpen aan de voorschriften van dit artikel.

Geen voorschrift in deze regels wordt beschouwd als een beletsel voor de opneming in een cognossement van enig geoorloofd beding omtrent gemene averij. § 6. Onverminderd de bepalingen der voorgaande paragrafen, zijn een vervoerder, kapitein of vertegenwoordiger van de vervoerder en een afzender vrij, omtrent bepaalde goederen, welke ook, een overeenkomst aan te gaan met zodanige bedingen als hun goed zullen dunken aangaande de aansprakelijkheid en de verplichtingen van de vervoerder betreffende deze goederen, alsmede de rechten en ontheffingen van de vervoerder ten aanzien van deze goederen, of aangaande zijn verplichtingen wat betreft de staat van zeewaardigheid van het schip voor zover zodanig beding niet strijdig is met de openbare orde, of aangaande de zorg of achtzaamheid van zijn ondergeschikten of vertegenwoordigers voor wat betreft de inlading, de behandeling, de stuwing, het vervoer, de bewaking, de verzorging en de lossing der over zee vervoerde goederen, mits in dit geval geen cognossement is of wordt uitgegeven en de bedingen van de getroffen overeenkomst opgenomen worden in een ontvangbewijs dat een niet verhandelbaar stuk is en zulks vermeldt.

Elke zo gesloten overeenkomst heeft volledig rechtsgevolg.

Deze paragraaf is echter niet van toepassing op gewone handelsverschepingen, bewerkstelligd bij gelegenheid van gewone handelsverrichtingen, maar slechts op andere verladingen, waarbij het karakter en de gesteldheid van de te vervoeren goederen en de omstandigheden, de bedingen en de bepalingen, waarop het vervoer plaats moet vinden, zodanig zijn dat ze een bijzondere afspraak rechtvaardigen. § 7. Geen bepaling van dit artikel verbiedt een vervoerder of een afzender in een overeenkomst bedingen, bepalingen, voorbehouden of ontheffingen op te nemen betreffende de verplichtingen en aansprakelijkheden van de vervoerder of het schip wegens verlies of beschadiging van de goederen of aangaande hun bewaking, zorg en behandeling voor de inlading in en na de lossing uit het schip waarmee zij over zee worden vervoerd. § 8. De bepalingen van dit artikel laten onverlet de rechten en de verplichtingen van de vervoerder, voortvloeiend uit enige thans geldende wet betreffende de beperking van de aansprakelijkheid van eigenaars van zeeschepen.

B. Op elk volgens de vorenstaande bepalingen opgemaakt cognossement moet worden vermeld dat de « regels van artikel 91 » er toepasselijk op zijn.] Vervangen bij artikel 1 van de wet van 28 november 1928(III); A, § III, 4° en 6° gewijzigd, § III, 6°bis ingevoegd, § IV, 5° vervangen en § IVbis ingevoegd bij artikel 5 van de wet van 11 april 1989; rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 259 van de wet van 19 mei 1960, A, eerste lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 2, 6° van deze wet; de aanduiding van de paragrafen met Romeinse cijfers vervangen door Arabische cijfers bij de artikelen 2 en 3, § 2, 7° van deze wet.

Afdeling II. Matrozen en schepelingen Artikel 92-110 Opgeheven bij artikel 174 van de wet van 5 juni 1928.

Bepaling aan de twee vorige afdelingen gemeen Artikel 111 De kapitein en de schepelingen mogen onder geen enkel voorwendsel voor eigen rekening goederen inladen zonder toestemming van de eigenaars van het schip en zonder vracht te betalen, indien zij daartoe niet gerechtigd zijn krachtens de arbeidsovereenkomst.

Worden onrechtmatig ingeladen goederen niet voor de afvaart aan wal gebracht, dan betalen degenen die ze hebben doen inladen, het dubbele van de vracht die zij verschuldigd zouden zijn geweest indien de goederen met toestemming van de eigenaars waren ingeladen, onverminderd de vergoeding van meerdere schade, indien daartoe grond bestaat.

TITEL III. - Charterpartij of overeenkomst van scheepshuur HOOFDSTUK I. - Aard en vorm van de overeenkomst Artikel 112 De overeenkomst van scheepshuur wordt bewezen door de in zaken van koophandel toegelaten middelen. Wat in de overeenkomst niet bepaald is, wordt geregeld volgens het plaatselijk gebruik.

Artikel 113 In de huur van een geheel schip zijn de kajuit en de overige ruimte voor de bemanning niet begrepen; het is echter aan de kapitein niet geoorloofd in de kajuit of in de overige ruimte voor de bemanning goederen te laden zonder toestemming van de bevrachter.

In geval van overtreding is [het tweede lid] van artikel 111 van toepassing op de kapitein.

Aldus gewijzigd bij artikel 2 en 3, § 2, 8° van deze wet.

Artikel 114 Wanneer het schip vervracht is tegen een prijs berekend naar tijdsduur, loopt de vracht vanaf de dag van de afvaart, tenzij het tegendeel bedongen is.

Artikel 115 De huurprijs voor een zeeschip of een ander zeevaartuig wordt vracht genoemd.

Deze wordt vastgesteld bij overeenkomst van partijen.

Zij kan worden bedongen voor het gehele vaartuig of voor een gedeelte, voor een gehele reis of voor een bepaalde tijd, bij het gewicht, het getal of de maat, tegen vaste prijs of bij het stuk.

Artikel 116 De (...) ingeladen goederen zijn verbonden voor de nakoming van de overeenkomsten der partijen.

Aldus gewijzigd bij artikel 3 van de wet van 10 februari 1908, de Franse tekst gewijzigd bij artikel 3, § 2, 10° van deze wet.

HOOFDSTUK II. - Gevolgen van de overeenkomst Afdeling I. - Verplichtingen van de vervrachter Artikel 117 De vervrachter moet aan de bevrachter het genot van het schip bezorgen zoals bij de overeenkomst is bedongen.

Wanneer het schip in zijn geheel is gehuurd, mag de kapitein geen goederen innemen zonder toestemming van de bevrachter, zelfs indien deze het niet volledig heeft beladen.

De vrachtprijs voor de ingenomen bijlading komt ten goede aan de bevrachter die het gehele schip heeft gehuurd.

Artikel 118 Indien de kapitein voor het schip een groter laadvermogen heeft opgegeven dan het werkelijk heeft, is hij jegens de bevrachter tot schadevergoeding gehouden.

De Franse tekst gewijzigd bij artikel 3, § 2, 11° van deze wet.

Artikel 119 De opgave van de tonnenmaat van een schip wordt niet onjuist geacht wanneer het verschil niet groter is dan een veertigste of wanneer de opgave overeenstemt met de meetbrief.

Afdeling II. - Verplichtingen van de bevrachter § 1. Algemene regels Artikel 120 De bevrachter heeft twee hoofdverplichtingen : 1° de lading te verschaffen waartoe hij zich verbonden heeft;2° de bedongen vracht te betalen. Wanneer hij de in de charterpartij vermelde hoeveelheid goederen niet ingeladen heeft, is hij niettemin verplicht de volle vracht te betalen voor de gehele overeengekomen lading.

Wanneer hij meer ingeladen heeft, moet hij voor het meerdere vracht betalen op de voet van de bij de charterpartij bedongen prijs.

Wanneer hij niets ingeladen heeft en de reis opzegt voor de afvaart, betaalt hij als vergoeding aan de kapitein de helft van de vracht bij de charterpartij bedongen voor de gehele lading die hij moest verschaffen.

Hij kan de reis niet meer opzeggen zodra een gedeelte van de lading aan boord is; indien het schip, in dat geval, zonder volle lading vertrekt, is aan de kapitein de volle vracht verschuldigd, tenzij bij aanleg op stukgoederen.

Artikel 121 Wanneer de goederen zonder vertraging ter bestemmingsplaats aangekomen zijn, kan de afzender in geen geval vermindering van de vracht vorderen.

Artikel 122 De afzender kan goederen die in waarde verminderd zijn of beschadigd door een eigen gebrek of door toeval, niet afstaan voor de vracht.

Vaten met wijn, olie, honig of andere vloeistof die leeg- of bijna leeggelopen zijn, kunnen echter wel worden afgestaan voor de vracht.

Artikel 123 Wanneer de ontvanger weigert de goederen aan te nemen, kan de kapitein op rechterlijk gezag zoveel daarvan doen verkopen als nodig is tot betaling van zijn vracht, en de bewaargeving van het overige doen bevelen.

Zijn de goederen ontoereikend, dan behoudt hij zijn verhaal tegen de afzender.

Artikel 124 De kapitein mag de goederen niet aan boord houden wegens niet-betaling van de vracht.

Hij kan tijdens het lossen vorderen dat de goederen onder een derde bewaard zullen blijven totdat de vracht betaald is.

Artikel 125 De kapitein is voor de vracht en, in voorkomend geval, voor de vergoeding van de averij bevoorrecht op de goederen van de lading gedurende vijftien dagen na de aflevering, indien zij niet in een derde hand zijn overgegaan.

Artikel 126 In geval van faillissement van de afzenders of ontvangers voor het verstrijken van de termijn van vijftien dagen is de kapitein boven alle schuldeisers bevoorrecht voor de betaling van de vracht en van wat hem wegens averij verschuldigd is. § 2. Vertraging bij de aankomst ter bestemming Artikel 127 Wanneer een schip bij de afvaart, gedurende de reis of op de plaats van de lossing wordt opgehouden door de schuld van de bevrachter, moet deze de kosten wegens vertraging vergoeden.

Wanneer een schip dat voor een heen- en terugreis vervracht is, terugvaart zonder lading of met een onvolledige lading, is aan de kapitein de volle vracht verschuldigd, alsmede schadevergoeding wegens vertraging.

Artikel 128 Wanneer het schip bij de afvaart, gedurende de reis of op de plaats van de lossing wordt opgehouden of vertraagd door de schuld van de kapitein, is deze jegens de bevrachter tot schadevergoeding gehouden.

Artikel 129 Wanneer het uitlopen van een schip slechts voor een tijd verhinderd wordt door overmacht, blijven de gesloten overeenkomsten bestaan en is er geen grond tot schadevergoeding wegens vertraging.

Artikel 130 Wordt het schip door overmacht opgehouden in de loop van de reis, dan is er voor de duur van het oponthoud geen vracht verschuldigd bij tijdbevrachting, noch vermeerdering van vracht bij reisbevrachting.

Voeding en loon van de bemanning gedurende het oponthoud van het schip worden als averij gerekend.

Artikel 131 De afzender kan gedurende het oponthoud van het schip zijn goederen op eigen kosten doen uitladen, mits hij ze weer inlaadt of de kapitein schadeloos stelt. § 3. Het niet ter bestemming aankomen van de lading Artikel 132 Wanneer een schip op stukgoederen aanlegt, hetzij bij het gewicht, bij de maat of tegen vaste prijs, kan de afzender zijn goederen voor de afvaart terugnemen, tegen betaling van de halve vracht.

Te zijnen laste komen ook de kosten van het inladen, alsmede die van het uitladen en het weer inladen van de andere goederen die moeten worden verplaatst, en de kosten wegens vertraging.

Artikel 133 De kapitein kan de in zijn schip aangetroffen goederen waarvan hem geen aangifte is gedaan, aan wal doen brengen in de plaats van de lading, of daarvoor vracht aanrekenen tegen de hoogste prijs die in dezelfde plaats voor soortgelijke goederen wordt betaald.

Artikel 134 De afzender die zijn goederen gedurende de reis terugneemt, moet de volle vracht en alle door het uitladen veroorzaakte kosten van verplaatsing betalen; neemt hij zijn goederen terug wegens een handeling of een nalatigheid van de kapitein, dan staat deze in voor alle kosten.

Artikel 135 Wanneer de handel met het land van bestemming verboden wordt voor de afvaart, zijn de overeenkomsten ontbonden, zonder dat partijen elkaar schadevergoeding verschuldigd zijn.

De afzender betaalt de kosten van het inladen en het uitladen van zijn goederen.

Artikel 136 Wanneer de handel met het land van bestemming verboden wordt na de afvaart en het schip genoodzaakt is met zijn lading terug te keren, is aan de kapitein alleen vracht voor de heenreis verschuldigd, ook al is het schip voor de heen- en terugreis bevracht.

Artikel 137 Ingeval het schip verhinderd wordt de haven van bestemming binnen te lopen door blokkade van die haven of door enige andere overmacht en de kapitein geen bevelen heeft ontvangen of de ontvangen bevelen niet kan uitvoeren, is hij gehouden de belangen van de afzender zo goed mogelijk te dienen, hetzij door zich naar een naburige haven te begeven, hetzij door naar de plaats van afvaart terug te keren.

Artikel 138 Vracht is verschuldigd voor de goederen die de kapitein heeft moeten verkopen om te voorzien in de mondbehoeften, de herstellingen of andere dringende behoeften van het schip, mits hij de waarde daarvan verrekent tegen de prijs waarvoor de overgebleven goederen of goederen van dezelfde soort en hoedanigheid worden verkocht in de plaats van de lossing, indien het schip in behouden haven aankomt.

Indien het schip vergaat, brengt de kapitein de goederen in rekening tegen de prijs waarvoor hij ze verkocht heeft, insgelijks na aftrek van de in de cognossementen bedongen vracht (...).

Brengt het uitoefenen van dit recht een verlies mee voor degenen wier goederen zijn verkocht of in pand gegeven, dan wordt dit verlies naar evenredigheid verdeeld over de waarde van deze goederen en van alle goederen ter bestemming aangekomen of uit de schipbreuk gered na de zeeongevallen die de verkoop of de inpandgeving noodzakelijk hebben gemaakt.

Het tweede lid gewijzigd bij artikel 6 van de wet van 11 april 1989.

Artikel 139 Wanneer de kapitein gedurende de reis het schip moet laten herstellen, is de bevrachter gehouden te wachten of de volle vracht te betalen.

Ingeval het schip niet kan worden hersteld, is de kapitein verplicht een ander schip te huren.

Kan de kapitein geen ander schip huren, dan wordt de vracht geregeld overeenkomstig artikel 142.

Artikel 140 De kapitein verbeurt zijn vracht en is tot schadevergoeding gehouden jegens de bevrachter, indien deze bewijst dat het schip bij de afvaart onzeewaardig was.

Het bewijs wordt toegelaten ondanks en tegen het [certificaat van deugdelijkheid.] Het tweede lid aldus gewijzigd ingevolge artikel 1 van de wet van 25 augustus 1920 en artikel 2 en 3, § 2, 12° van deze wet.

Artikel 141 De kapitein heeft recht op de vracht van de goederen die tot gemeen behoud overboord zijn geworpen, onder verplichting van omslag.

Artikel 142 Er is geen vracht verschuldigd voor goederen die bij schipbreuk of bij stranding teniet zijn gegaan, of die door zeerovers of vijanden genomen zijn.

De kapitein is gehouden de hem vooraf betaalde vracht terug te geven, tenzij het tegendeel is bedongen.

Er is geen vracht verschuldigd voor goederen die na schipbreuk of verklaring van onzeewaardigheid van het schip niet ter bestemming zijn aangekomen.

Komen de goederen ter bestemming tegen een mindere vracht dan met de kapitein van het verloren gegane of onzeewaardig verklaarde schip was overeengekomen, dan moet het verschil aan de kapitein worden betaald.

Er is hem echter niets verschuldigd indien de nieuwe vracht gelijk is aan die welke met hem was overeengekomen; indien de nieuwe vracht hoger is, komt het verschil ten laste van de afzender.

Artikel 143 De kapitein die bij het bergen of het afkopen van de niet ter bestemming aangekomen goederen hulp heeft verleend, heeft recht op een vergoeding, die in geval van geschil door de rechter wordt bepaald.

HOOFDSTUK III. - Averij en averijregeling Artikel 144 Alle buitengewone kosten ten dienste van het schip en de goederen, gezamenlijk of afzonderlijk gemaakt, alle schade aan het schip of aan de goederen overkomen vanaf de lading en afvaart tot aan de terugkomst en lossing worden als averij gerekend.

Artikel 145 Bij gebreke van bijzondere bedingen tussen partijen wordt de averij geregeld overeenkomstig de navolgende bepalingen.

Artikel 146 Er zijn twee soorten van averij : gemene averij en bijzondere averij.

Artikel 147 Als gemene averij gelden de buitengewone kosten en de schade opzettelijk gemaakt of toegebracht tot behoud en gemeen welzijn van schip en lading.

Alle andere averij is bijzondere averij.

Artikel 148 Als gemene averij worden niettemin beschouwd de kosten wegens het binnenlopen in een noodhaven ten gevolge van een onheil op zee dat schip en lading in gemeen gevaar zou brengen, indien de vaart werd voortgezet.

Onder deze kosten zijn begrepen het loon en de voeding van de bemanning, vanaf het binnenlopen van de haven tot wanneer het schip weer in staat is om zijn reis te vervolgen.

Geschiedt het binnenlopen wegens averij die blijkt voort te komen uit een eigen gebrek van het schip of die te wijten is aan de kapitein of aan de schepelingen, dan worden de kosten als bijzondere averij van het schip gerekend.

Geschiedt het binnenlopen wegens spontane gisting of enig ander eigen gebrek van de goederen, dan worden alle kosten als bijzondere averij van de goederen gerekend.

Artikel 149 Gemene averij wordt gedragen door de goederen, door het schip en door het nettobedrag van de vracht, naar evenredigheid van hun waarde.

Bijzondere averij wordt gedragen en betaald door de eigenaar van de zaak die de schade geleden of het verlies veroorzaakt heeft.

Artikel 150 Niet betaalde vracht of vooraf betaalde en terug te geven vracht draagt in de averij slechts tot de helft van haar brutobedrag.

Artikel 151 Munitie en mondvoorraad, kleren en loon van de schepelingen en bagage van de reizigers dragen niet in de gemene averij; hun waarde wordt vergoed bij omslag over alle andere goederen.

Artikel 152 Alle behouden gebleven goederen dragen in de averij naar hun netto-waarde op de plaats van de lossing of naar hun netto-opbrengst, na aftrek van de te betalen vracht. De vooraf betaalde en niet terug te geven vracht wordt niet afgetrokken.

De geworpen of opgeofferde goederen worden vergoed naar hun waarde, vracht inbegrepen, onder verplichting de vracht te betalen. Zij dragen in de averij naar hun waarde, na aftrek van de vracht, op dezelfde wijze als de behouden gebleven goederen.

Artikel 153 De hoedanigheid van de goederen wordt vastgesteld door overlegging van de cognossementen en facturen, zo die er zijn.

Wanneer de hoedanigheid van de goederen in het cognossement verkeerd is opgegeven en deze een grotere waarde blijken te hebben, dragen zij in de averij op de voet van hun schatting, indien zij behouden zijn gebleven.

Zij worden vergoed volgens de hoedanigheid in het cognossement opgegeven, indien zij verloren zijn gegaan.

Wanneer de goederen van mindere hoedanigheid zijn dan in het cognossement is aangegeven, dragen zij in de averij volgens de hoedanigheid in het cognossement vermeld, indien zij behouden zijn gebleven.

Zij worden vergoed op de voet van hun waarde, indien zij zijn geworpen of beschadigd.

Artikel 154 Goederen waarvan geen cognossement of verklaring van de kapitein bestaat, worden niet vergoed, indien zij zijn geworpen; zij dragen in de averij, indien zij behouden zijn gebleven.

Goederen, op de overloop van het schip geladen, dragen in de schade, indien zij behouden zijn gebleven.

Zijn zij geworpen of door werping beschadigd, dan is de eigenaar niet gerechtigd een vordering tot omslag in te stellen; hij heeft alleen verhaal op de kapitein.

Artikel 155 Het schip draagt in de averij naar zijn waarde op de plaats van de lossing.

Artikel 156 Indien het schip niettegenstaande werping vergaat, heeft geen omslag plaats.

De geborgen goederen zijn niet gehouden tot betaling of tot vergoeding van de geworpen of beschadigde goederen.

Artikel 157 Indien het schip door de werping behouden blijft en naderhand bij het vervolgen van de reis vergaat, dragen de geborgen goederen in de werping naar hun waarde in de staat waarin zij zich bevinden, na aftrek van het bergloon.

Artikel 158 De geworpen goederen dragen in geen geval in de vergoeding van de schade die na de werping aan de behouden gebleven goederen is overkomen.

De goederen dragen niet in de vergoeding van het schip dat vergaan of onzeewaardig geworden is.

Artikel 159 In alle voormelde gevallen zijn de kapitein en de schepelingen op de goederen of op de ervoor verkregen prijs bevoorrecht ten belope van de omslag.

Zij kunnen echter de goederen niet terughouden, wanneer de ontvanger borg stelt voor de betaling van de omslag.

Artikel 160 Indien na gedane omslag de eigenaars weer in het bezit komen van de geworpen goederen, zijn zij gehouden hetgeen zij in de verdeling ontvangen hebben, ten behoeve van de kapitein en van de belanghebbenden in te brengen, onder aftrek van de door de werping veroorzaakte schade en van de bergingskosten.

Artikel 161 De kapitein is gehouden, zodra daartoe gelegenheid is, een proces-verbaal op te maken van de werping en de andere opofferingen.

Het proces-verbaal vermeldt de redenen die tot de opoffering hebben doen besluiten, alsmede de zaken die zijn opgeofferd, achtergelaten, geworpen of beschadigd. Het wordt door de kapitein en de voornaamste schepelingen getekend of geeft de reden op waarom deze geweigerd hebben te tekenen. Het wordt overgeschreven in het scheepsdagboek.

Artikel 162 In de eerste haven die het schip aandoet, is de kapitein verplicht binnen vierentwintig uren na zijn aankomst de in het proces-verbaal vermelde feiten te bevestigen.

Artikel 163 De staat van verlies en schade wordt op verzoek van de kapitein door [dispacheurs] opgemaakt ter plaatse waar het schip gelost wordt.

De [dispacheurs] worden benoemd door de rechtbank van koophandel, wanneer de lossing plaatsheeft in een Belgische haven.

Zij worden benoemd door de Belgische consul, of bij zijn ontstentenis, door de plaatselijke overheid, wanneer de lossing plaatsheeft in een buitenlandse haven.

De [dispacheurs] worden beëdigd voordat zij hun werkzaamheden beginnen.

Het derde lid opgeheven bij artikel 8, 12°, van de opheffingsbepalingen van artikel 2 van de wet van 10 oktober 1967.

Aldus gewijzigd bij artikelen 2 en 3, § 2, 13° van deze wet.

Artikel 164 De krachtens het vorige artikel benoemde [dispacheurs] maken de omslag op van het verlies en de schade.

De omslag is uitvoerbaar na homologatie door de rechtbank.

In buitenlandse havens wordt de omslag uitvoerbaar verklaard door de Belgische consul of, bij zijn ontstentenis, door een ter plaatse bevoegde rechtbank.

Aldus gewijzigd bij artikelen 2 en 3, § 2, 13° van deze wet.

TITEL IV. - Vervoer van reizigers over zee Artikel 165 De reiziger kan zijn rechten uit de vervoerovereenkomst niet overdragen zonder toestemming van de kapitein.

Artikel 166 De kosten van voeding van de reiziger zijn in het passagegeld begrepen, indien het tegendeel niet is bedongen.

In het laatstgenoemde geval is de kapitein gehouden aan de reiziger de noodzakelijke levensmiddelen te verstrekken tegen een redelijke prijs.

Artikel 167 De reiziger wordt als inlader beschouwd ten aanzien van de goederen die hij aan boord heeft.

Het tweede lid opgeheven ingevolge artikel 7 van de wet van 11 april 1989.

Artikel 168 De reiziger is gehouden zich te gedragen naar de bevelen van de kapitein tot handhaving van de orde aan boord.

Artikel 169 De goederen van de reiziger, die zich aan boord bevinden, zijn als pand verbonden voor de betaling van het passagegeld en, in voorkomend geval, van de onderhoudskosten.

Artikel 170 De kapitein draagt zorg voor de bewaring van de goederen van de reiziger die onderweg komt te overlijden.

Artikel 171 De kapitein moet, tenzij het tegendeel bedongen is, zich rechtstreeks naar de bestemmingsplaats begeven, op straffe van ontbinding van de overeenkomst en van schadevergoeding, indien daartoe grond bestaat.

Artikel 172 De kapitein is niet verplicht te wachten op de reiziger die in de inschepingshaven of gedurende de reis niet bijtijds aan boord komt. In dat geval moet de reiziger het volle passagegeld betalen.

Artikel 173 De kapitein heeft recht op de helft van het passagegeld, indien de reiziger acht dagen voor de afvaart verklaart dat hij van de overeenkomst afziet; is de verklaring niet tijdig gedaan, dan is het volle passagegeld verschuldigd.

De kapitein heeft recht op een vierde van het passagegeld, wanneer de reiziger tengevolge van overlijden, zware ziekte of overmacht in de onmogelijkheid verkeert om in te schepen. Bovendien worden in dat geval de onderhoudskosten teruggegeven, indien zij in het passagegeld begrepen zijn.

Artikel 174 De reiziger heeft recht op schadevergoeding en kan ontbinding van de overeenkomst vorderen indien de afvaart niet op de gestelde dag heeft plaatsgehad door de schuld van de kapitein.

Artikel 175 De overeenkomst is ontbonden, zonder dat partijen elkaar schadevergoeding verschuldigd zijn, indien de afvaart niet heeft kunnen plaatsvinden tengevolge van verbod om handel te drijven met de haven van bestemming, blokkade of enige andere overmacht.

Artikel 176 De reiziger die vrijwillig het schip verlaat gedurende de reis, is het volle passagegeld verschuldigd.

Indien de reiziger komt te overlijden of door ziekte genoodzaakt wordt het schip te verlaten, is het passagegeld slechts in verhouding tot de afgelegde reis verschuldigd.

Artikel 177 Ingeval het schip niet ter bestemming aankomt tengevolge van neming, schipbreuk of verklaring van onzeewaardigheid, heeft de kapitein enkel recht op vergoeding van de gemaakte onderhoudskosten.

Artikel 178 Wanneer de kapitein het schip gedurende de reis moet laten herstellen, is de reiziger gehouden te wachten of het volle passagegeld te betalen.

Zolang het werk duurt, heeft de reiziger recht op kosteloos logies en op onderhoud overeenkomstig hetgeen bedongen is, tenzij de kapitein aanbiedt hem de reis op een soortgelijk schip te laten volbrengen.

TITEL V. - Bodemerij Artikel 179 Een lening op bodemerij kan door de kapitein alleen worden aangegaan voor de bekostiging van herstellingen of andere buitengewone behoeften van schip of lading, of voor de vervanging van voorwerpen die door zeeongevallen verloren zijn gegaan. [Daartoe moet in België machtiging worden verleend door de rechtbank van koophandel; in het buitenland door de consul, de vice-consul of, bij ontstentenis, door de plaatselijke overheid.] Het tweede lid aldus vervangen bij artikel 35 van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967.

Artikel 180 [In de machtiging moet worden vermeld of de lening plaatsheeft onder verband van de lading of van een deel ervan. Zij kan nooit worden gesloten onder verband van goederen die niet waren ingeladen ten tijde van het voorval dat aanleiding heeft gegeven tot de lening.] Vervangen bij artikel 3 van de wet van 10 februari 1908.

Artikel 181 Het is verboden te lenen op de winst die uit de goederen wordt verwacht. De geldschieter heeft in dat geval enkel recht op terugbetaling van het kapitaal, zonder enige rente.

Artikel 182 Indien twee of meer leningen op bodemerij zijn aangegaan op dezelfde zaken, heeft de latere lening de voorrang boven de voorgaande.

Leningen, in dezelfde noodhaven gedurende hetzelfde oponthoud aangegaan, zijn gelijkgerechtigd.

Artikel 183 De zaken waarop de lening is aangegaan, zijn bij voorrecht en naar evenredigheid van het aandeel van elk ervan verbonden voor het bedrag van het bodemerijgeld in kapitaal en rente.

Artikel 184 Bij gebreke van betaling op de vervaldag is de rente van het kapitaal en van de bodemerijpremie verschuldigd te rekenen van de dag van het protest van niet-betaling.

Artikel 185 Elke bodemerijbrief kan worden verhandeld door endossement, indien hij aan order is gesteld. [Het endossement geschiedt volgens de regels vastgelegd in de wetten betreffende de wisselbrieven en de orderbriefjes.] [In dat geval heeft de verhandeling van de bodemerijbrief dezelfde gevolgen en doet zij dezelfde rechtsvorderingen tot vrijwaring ontstaan als de verhandeling van ander handelspapier.] Het tweede lid vervangen bij de artikelen 2 en 3, § 2, 14° van deze wet.

Artikel 186 De zekerheid voor de betaling strekt zich niet uit tot de bodemerijpremie, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk bedongen is.

Artikel 187 Wanneer de zaken waarop bodemerij is aangegaan, tijdens de duur en op de plaats van het risico geheel verloren zijn gegaan door toeval of door schelmerij van de schipper als bedoeld in de artikelen 201 en 207, kan het uitgeleende bedrag niet worden teruggevorderd.

De bodemerijnemer moet al het nodige doen om schade te voorkomen of te beperken, overeenkomstig hetgeen artikel 17 van de wet van 11 juni 1874 aan de verzekerde voorschrijft.

Artikel 188 In geval van schipbreuk is de terugbetaling van het bodemerijgeld beperkt tot de waarde van de geborgen en voor de bodemerijovereenkomst verbonden zaken na aftrek van het bergloon.

In hetzelfde geval is de terugbetaling van het bodemerijgeld onder verband van de vracht beperkt tot hetgeen voor vracht verschuldigd is, na aftrek van het loon van de bemanning en van het aandeel van de bodemerijgever in het bergloon.

Artikel 189 In geval van werping van de zaak die voor de bodemerij verbonden is, wordt het bij omslag betaalde bedrag bij voorrecht aangewend tot voldoening van de rechten van de bodemerijgever.

Artikel 190 De bodemerij draagt niet in de bijzondere averij van de verbonden zaken.

Zij draagt in de gemene averij die ontstaan is na de lening, indien de akte niet vermeldt dat de bodemerijgever daarvan vrijgesteld is.

TITEL VI. - Zeeverzekering Afdeling I. - Vorm en inhoud van de verzekeringsovereenkomst Artikel 191 De zeeverzekering kan omvatten : - het casco en de kiel van het schip; - het tuig en de takelage; - de uitrusting en de mondvoorraad; - de vracht; - het passagegeld; - het op bodemerij gegeven geld en de bodemerijpremie; - de ingeladen goederen; - de uit de goederen verwachte winst; - het loon van de bemanning; - de winst op de bevrachting; - het makelaarsloon en het commissieloon op aankoop, verkoop en consignatie; - de geldsommen voor en tijdens de reis besteed ten behoeve van het schip en van de verzending van de goederen; - in het algemeen, alle op geld waardeerbare zaken of waarden die aan scheepvaartrisico onderhevig zijn, onverminderd de bepalingen [van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, in zoverre zij betrekking heeft op de persoonsverzekeringen.] Het laatste lid aldus gewijzigd bij artikel 143 van de wet van 25 juni 1992.

Artikel 192 In geval van bedrog in de waardering van de verzekerde zaken, alsmede van verdichting of vervalsing, kan de verzekeraar de zaken laten onderzoeken en waarderen, onverminderd alle andere burgerrechtelijke of strafrechtelijke vorderingen.

Artikel 193 Zaken waarvan de waarde in de overeenkomst in een vreemde munt is uitgedrukt, worden gewaardeerd in Belgische munt volgens de koers van de vreemde munt ten tijde van de ondertekening van de polis.

Artikel 194 Is de waarde van de verzekerde zaken in de overeenkomst niet uitgedrukt, dan wordt zij bewezen overeenkomstig de bepalingen van afdeling II van deze titel.

Artikel 195 Wanneer de duur van het risico bij de overeenkomst niet bepaald is, loopt het risico ten aanzien van het schip, het tuig en de takelage, de uitrusting, de mondvoorraad en de vracht, zodra het inladen is begonnen, en, indien het schip in ballast vertrekt, zodra het innemen van ballast is begonnen; het risico eindigt op het tijdstip van de lossing of eenentwintig dagen na de aankomst op de plaats van bestemming, bij gebreke van lossing binnen die termijn.

Ten aanzien van de goederen, loopt het risico van de dag dat zij in het schip of in de overslaglichters zijn geladen, tot de dag dat zij op de wal zijn geplaatst.

Ten aanzien van alle andere zaken begint en eindigt voor de verzekeraar de aansprakelijkheid op het tijdstip dat voor de verzekerde het zeerisico begint en eindigt.

Artikel 196 Indien in tijd van vrede een premieverhoging bedongen is voor het geval van oorlog en de hoegrootheid ervan in de verzekeringsovereenkomst niet is bepaald, wordt zij door de rechtbank vastgesteld met inachtneming van de risico's, de omstandigheden en de bedingen van de verzekeringspolis.

Artikel 197 In geval van verlies van goederen voor rekening van de kapitein verzekerd en geladen in het schip waarover hij het bevel voert, is de kapitein gehouden aan de verzekeraars het bewijs van de aankoop van de goederen te leveren en daarvan een cognossement te bezorgen, door twee van de voornaamste schepelingen getekend.

Artikel 198 Een schepeling of een passagier die in België verzekerde goederen in het schip laadt, is verplicht daarvan een cognossement te laten ter plaatse waar de inlading geschiedt. In België wordt het gelaten ter griffie van de rechtbank van koophandel; in het buitenland, in handen van de Belgische consul of, bij zijn ontstentenis, in handen van de plaatselijke overheid.

Artikel 199 De verzekeringsovereenkomst is nietig, wanneer zij op bodemerij genomen geld tot voorwerp heeft.

Afdeling II. - Verplichtingen van de verzekeraar en van de verzekerde Artikel 200 De verzekering wordt nietig verklaard en de verzekeraar ontvangt als schadevergoeding een half ten honderd van het verzekerde bedrag : - wanneer voor de aanvang van het risico de reis wordt gestaakt, zelfs door toedoen van de verzekerde; - wanneer de bevrachter de vracht heeft laten verzekeren en deze door omstandigheden niet verschuldigd is; - wanneer de verzekerde, in het geval van artikel 10 van de wet van 11 juni 1874, recht heeft op teruggave van de premie.

Wanneer de premie minder dan een ten honderd bedraagt, is de schadevergoeding gelijk aan de helft van de premie.

Artikel 201 Voor rekening van de verzekeraar is alle verlies en schade ontstaan tengevolge van storm, schipbreuk, stranding, aanvaring, gedwongen verandering van koers, reis of schip, werping, brand, ontploffing, plundering en in het algemeen door enig ander zeegevaar.

Ingeval de verzekeraar het oorlogsrisico voor zijn rekening neemt, staat hij in voor alle schade en verlies die verzekerde zaken overkomen door vijandelijkheden, vergeldingsmaatregelen, oorlogsverklaring, blokkade, aanhouding op last van hogerhand, molest van de zijde van een erkende of niet-erkende regering en in het algemeen door alle oorlogsvoorvallen en -gevaren.

Artikel 202 Ingeval het oorlogsrisico niet in de verzekering is begrepen, is de overeenkomst ontbonden, indien een oorlogshandeling het verloop van de reis komt te wijzigen.

Wanneer die handeling echter plaats vindt op zee, gaat de ontbinding van de overeenkomst niet in voordat het schip geankerd of gemeerd ligt in de eerste haven die het bereikt.

Artikel 203 In het geval van het vorige artikel wordt vermoed dat de verzekerde goederen tengevolge van enig zeegevaar verloren zijn gegaan, behoudens tegenbewijs.

Artikel 204 De oorlogsmolestverzekering, ongeacht de verplichtingen daaraan verbonden voor de verzekeraars, treedt ten aanzien van de gewone risico's in de plaats van de verzekering onder het beding « vrij van oorlogsmolest », te rekenen van het tijdstip waarop de laatstgenoemde overeenkomst ontbonden wordt ingevolge artikel 202.

Artikel 205 Verandering van koers, reis of schip, door de verzekerde bevolen, en verlies of schade, door zijn toedoen ontstaan, komen niet ten laste van de verzekeraar; deze heeft zelfs recht op de premie, ingeval het risico voor hem is beginnen te lopen.

Artikel 206 Schade veroorzaakt door toedoen en schuld van de eigenaar, bevrachter of inlader, komt niet ten laste van de verzekeraar.

Artikel 207 De verzekeraar is aansprakelijk voor de daden van ontrouw en fouten van de kapitein en de schepelingen, bekend onder de naam van schelmerij van de schipper, tenzij het tegendeel is bedongen.

Hij is niet aansprakelijk voor de daden van ontrouw van de kapitein die door de verzekerde is aangesteld, tenzij het tegendeel is bedongen.

Artikel 208 In de polis moet melding worden gemaakt van de goederen die uit hun aard bijzonder aan bederf of aan vermindering onderhevig zijn, zoals koren of zout, of van goederen die schade kunnen lijden door lekkage, anders is de verzekeraar niet aansprakelijk voor de schade en het verlies aan die goederen overkomen, tenzij de verzekerde bij de ondertekening van de polis de aard van de lading niet kende.

Artikel 209 Wanneer de verzekering betrekking heeft op goederen voor de heenreis en voor de terugreis en het schip op zijn eerste bestemmingsplaats geen teruglading of een onvolledige teruglading heeft ingenomen, ontvangt de verzekeraar slechts tweederde van de overeengekomen premie, naar evenredigheid, tenzij anders bedongen is.

Artikel 210 Voor de verzekering worden de goederen geschat naar de waarde die zij hadden ten tijde en ter plaatse van de inlading, met inbegrip van alle rechten en kosten tot aan boord, alsmede van de verzekeringspremie en de bijkomende kosten.

Casco, kiel, tuig en takelage worden geschat naar hun waarde op de dag waarop het risico is begonnen.

Mondvoorraad, uitrusting en alle andere op geld waardeerbare zaken worden geschat naar hun waarde ter plaatse en ten tijde van het begin van het risico.

Artikel 211 Een overeenkomst van verzekering of van herverzekering voor een hoger bedrag dan de waarde van de verzekerde zaken, is ten aanzien van de verzekerde alleen nietig, wanneer bewezen wordt dat er zijnerzijds bedrog of arglist is geweest.

Artikel 212 Wanneer er, in het voormelde geval, geen bedrog of arglist is geweest, blijft de overeenkomst gelden ten belope van de geschatte of overeengekomen waarde van de verzekerde zaken.

Artikel 213 Wanneer de partijen overeengekomen zijn omtrent het bedrag van de verwachte winst, is deze schatting bindend, zonder dat nader bewijs vereist is.

Artikel 214 In de verzekering van op bodemerij te leen gegeven geldsommen wordt de bodemerijpremie niet geacht begrepen te zijn.

Artikel 215 Bij verzekering van de vracht van de verzekerde zaken wordt, in geval van bijzondere averij, verhoudingsgewijze evenveel voor de vracht uitgekeerd als voor de verzekerde zaken.

Artikel 216 De verzekeraar van het passagegeld is gehouden tot vergoeding van het verlies dat de verzekerde op dit passagegeld heeft geleden ten gevolge van zeerisico's, zoals kosten van ontscheping en herinscheping, voeding en logies van de reizigers in een noodhaven, vervanging van verloren gegane of beschadigde levensmiddelen en verder vervoer aan boord van een ander schip.

Artikel 217 Indien de verzekering bij verdeling plaatsheeft ten aanzien van goederen die moeten worden geladen in verscheidene nader aangeduide schepen, met vermelding van de geldsom die op elk schip verzekerd wordt, en alle goederen worden geladen in één schip of in een kleiner aantal schepen dan in de overeenkomst is bepaald, is de verzekeraar enkel gehouden tot betaling van de som die hij verzekerd heeft op het schip of de schepen die de lading hebben ingenomen, niettegenstaande alle bedoelde schepen vergaan zijn; hij ontvangt niettemin de bij artikel 200 bepaalde vergoeding.

Artikel 218 De verzekeraar is ontslagen van het risico en heeft recht op de premie, indien de verzekerde het schip naar een verder gelegen plaats zendt dan in de overeenkomst genoemd is, zij het op dezelfde route.

De verzekering heeft volkomen gevolg indien de reis verkort wordt, mits de kapitein daartoe een van de aanleghavens kiest.

De verzekeraar staat nochtans in voor het verlies, de schade en de uitgaven, die dagtekenen van voor de verlenging of de verandering van de reis.

Artikel 219 Elke verzekering aangegaan na het verlies of de aankomst van de verzekerde zaken is nietig, indien bewezen wordt dat de verzekerde het verlies, of de verzekeraar de aankomst moet hebben vernomen voor de ondertekening van de overeenkomst.

Artikel 220 Wordt het bewijs geleverd tegen de verzekerde, dan betaalt deze aan de verzekeraar een dubbele premie.

Wordt het bewijs geleverd tegen de verzekeraar, dan betaalt deze aan de verzekerde een bedrag gelijk aan het dubbele van de overeengekomen premie.

Artikel 221 Het beding « vrij van beschadigdheid » ontslaat de verzekeraar van elke gemene of bijzondere averij, uitgezonderd in de gevallen waarin abandonnement kan worden gedaan; in die gevallen heeft de verzekerde de keus tussen abandonnement en het instellen van een rechtsvordering wegens averij.

Afdeling III. - Abandonnement Artikel 222 Abandonnement van de verzekerde zaken kan geschieden : - in geval van neming, - schipbreuk, - stranding met verbrijzeling, - onzeewaardigheid tengevolge van zeegevaar, - aanhouding door een vreemde mogendheid, - verlies of beschadiging van de verzekerde zaken, indien het verlies of de beschadiging ten minste drie vierde bedraagt.

Abandonnement kan geschieden in geval van aanhouding door de regering na het begin van de reis.

Artikel 223 Abandonnement kan niet gedaan worden voor het begin van de reis.

Artikel 224 Alle andere schade wordt als averij beschouwd en tussen verzekeraars en verzekerden geregeld naar verhouding van hun belangen.

Artikel 225 Abandonnement van de verzekerde zaken kan noch gedeeltelijk noch voorwaardelijk gedaan worden.

Het strekt zich niet verder uit dan tot de zaken waarop de verzekering en het risico betrekking hebben.

Artikel 226 Het abandonnement moet aan de verzekeraar gedaan worden : - binnen zes maanden na ontvangst van de tijding van het verlies, wanneer het zich heeft voorgedaan in een haven of op de kust van Europa, of op die van Azië en Afrika van de Middellandse Zee; - binnen een jaar na ontvangst van de tijding van het verlies, wanneer het zich heeft voorgedaan in Afrika aan deze zijde van Kaap de Goede Hoop of in Amerika aan deze zijde van Kaap Hoorn; - binnen achttien maanden na ontvangst van de tijding van het verlies, wanneer het zich heeft voorgedaan in andere gedeelten van de wereld.

Na het verstrijken van die termijnen zijn de verzekerden niet meer tot abandonnement gerechtigd.

In geval van neming en van aanhouding op last van hogerhand beginnen de voormelde termijnen eerst te lopen bij het verstrijken van de in artikel 243 bepaalde termijnen.

Artikel 227 De verzekeraar kan, zonder het verstrijken van de voormelde termijnen af te wachten, de verzekerde aanmanen om abandonnement te doen. Indien de verzekerde dit niet doet binnen een maand, is hij er niet meer toe gerechtigd.

Artikel 228 [Ingeval van herverzekering moeten de herverzekerden het abandonnement ter kennis van de herverzekeraar brengen binnen de volgende termijnen : - binnen een maand, wanneer het verlies zich heeft voorgedaan in het Verenigd Koninkrijk of in een aan België grenzende Staat; - binnen twee maanden, wanneer het verlies zich heeft voorgedaan in een andere Staat van Europa, dan wel in een Staat aan de Afrikaanse of Aziatische kust van de Middellandse Zee of aan de Aziatische kust van de Zwarte Zee; - binnen vijf maanden, wanneer het verlies zich heeft voorgedaan in een staat buiten Europa, aan deze zijde van de zeeëngten van Malakka en van Soenda, en aan deze zijde van Kaap Hoorn; - binnen acht maanden, indien het verlies zich heeft voorgedaan in de Staten aan gene zijde van die zeeëngten en aan gene zijde van Kaap Hoorn.

Deze termijnen lopen vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verzekerden van hun abandonnement kennis hebben gegeven.

In geval van oorlog ter zee worden de in het eerste lid bepaalde termijnen verdubbeld ten aanzien van de overzeese landen.] Aldus vervangen bij artikel 2 en 3, § 2, 15° van deze wet.

Artikel 229 In de gevallen waarin abandonnement kan worden gedaan en bij andere ongevallen waarvan het risico voor de verzekeraar is, moet de verzekerde elk bericht dat hij ontvangt aan de verzekeraar betekenen op straffe van schadevergoeding.

De betekening moet geschieden binnen drie dagen na ontvangst van het bericht.

Artikel 230 Wanneer te rekenen van de dag van de afvaart of van de dag waar de laatst ontvangen tijding betrekking op heeft, zes maanden verlopen zijn in geval van een gewone reis, of een jaar in geval van een lange reis, kan de verzekerde die verklaart geen tijding van zijn schip te hebben ontvangen, abandonnement doen aan de verzekeraar en betaling van de verzekeringssom vorderen, zonder dat het verlies behoeft te worden bewezen.

Na die zes maanden of na dat jaar kan de verzekerde optreden binnen de termijnen gesteld in artikel 226.

Artikel 231 Indien een verzekering voor een bepaalde tijd is aangegaan, wordt, na verloop van de termijnen hiervoren gesteld voor gewone en voor lange reizen, vermoed dat het schip vergaan is binnen de looptijd van de verzekering.

Artikel 232 Als lange reizen worden beschouwd die welke verder gaan dan : - zuidwaarts, de 30e graad noorderbreedte; - noordwaarts, de 72e graad noorderbreedte; - westwaarts, de 15e lengtegraad vanaf de meridiaan van Parijs; - oostwaarts, de 44e lengtegraad vanaf de meridiaan van Parijs.

Artikel 233 Bij de betekening ingevolge artikel 229 kan de verzekerde of abandonnement doen met aanmaning aan de verzekeraar om de verzekeringssom te betalen binnen de termijn in de overeenkomst gesteld, of zich het recht voorbehouden om abandonnement te doen binnen de termijnen in de wet gesteld.

Artikel 234 Bij het doen van abandonnement is de verzekerde gehouden de verzekeringen op te geven die hij op de verzekerde zaken heeft gesloten of doen sluiten, evenals die waartoe hij last heeft gegeven, en die waarvan hij weet dat zij door anderen op dezelfde zaken zijn gesloten, bij gebreke waarvan de termijn van betaling, die moet ingaan op de dag van het abandonnement, opgeschort wordt tot de dag dat hij gemelde opgave zal hebben laten doen, zonder dat daaruit enige verlenging volgt van de termijn bepaald om de rechtsvordering tot abandonnement in te stellen.

Artikel 235 In geval van bedrieglijke opgave is de verzekerde verstoken van de voordelen der verzekering.

Artikel 236 Indien de tijd van de betaling niet vastgesteld is bij de overeenkomst, moet de verzekeraar de verzekeringssom betalen binnen drie maanden na de betekening van het abandonnement.

Artikel 237 De stukken tot bewijs van inlading en verlies moeten aan de verzekeraar worden betekend voordat tegen hem een vordering tot betaling van de verzekerde bedragen kan worden ingesteld.

Artikel 238 De verzekeraar wordt toegelaten tot het tegenbewijs van de feiten die in de bewijsstukken opgetekend zijn.

Door die toelating wordt de veroordeling van de verzekeraar tot voorlopige uitkering van de verzekeringssom niet opgeschort, mits de verzekerde borg stelt.

De verbintenis van de borg vervalt na twee volle jaren, indien er geen rechtsvordering is ingesteld.

Artikel 239 Is het abandonnement betekend en aangenomen of bij vonnis geldig verklaard, dan behoren de verzekerde zaken aan de verzekeraar te rekenen van de dag van het abandonnement.

De verzekeraar kan de terugkeer van het schip niet voorwenden om zich te onttrekken aan de betaling van de verzekeringssom.

Artikel 240 De verzekeraar van de verwachte winst kan, in geval van abandonnement, niets uit de zaak vorderen van degene die ze heeft laten verzekeren.

Artikel 241 In geval van abandonnement van de vracht heeft de vrachtverzekeraar recht op de vracht voor het deel van de lading dat geborgen of in de aanleghavens ontscheept is en op het ten tijde van het schadegeval verschuldigde passagegeld, zelfs al is het voor of tijdens de reis betaald, onverminderd de rechten van de bodemerijgevers, [het recht van de matrozen op loon en repatriëring] en de kosten en uitgaven gedurende de reis.

Aldus gewijzigd bij artikel 2 en 3, § 2, 16° van deze wet.

Artikel 242 In hetzelfde geval kan de vrachtverzekeraar het loon van de bemanning en alle andere in de verzekering begrepen uitgaven waarvan de verzekerde door de gebeurtenis bevrijd is, van de verzekeringssom aftrekken.

Voor het afgetrokken bedrag wordt de premie volledig terugbetaald.

Artikel 243 In geval van neming door kapers of vijanden of van aanhouding op last van hogerhand, is de verzekerde gehouden daarvan aan de verzekeraar betekening te doen binnen drie dagen na de ontvangst van de tijding.

Het abandonnement van de verzekerde zaken kan eerst gedaan worden : - na verloop van zes maanden te rekenen van de betekening, wanneer de neming of de aanhouding heeft plaatsgehad in een Europese zee of in een zee die Europa van Azië of van Afrika scheidt; - na verloop van een jaar, wanneer de neming of de aanhouding in een verder gelegen gebied heeft plaatsgehad.

Ingeval de genomen of aangehouden goederen aan bederf onderhevig zijn, worden de voormelde termijnen verkort tot anderhalve maand in het eerste geval en tot drie maanden in het tweede geval.

Is de verzekerde zaak tot goede prijs verklaard of is zij verbeurdverklaard voor het verstrijken van die termijnen, dan kan abandonnement worden gedaan door betekening van de tijding daarvan aan de verzekeraars.

Artikel 244 Gedurende de termijnen in het vorige artikel bepaald, zijn de verzekerden verplicht alles te doen wat in hun vermogen ligt om de genomen of aangehouden zaken terug te krijgen of te doen vrijgeven.

Hunnerzijds kunnen ook de verzekeraars daartoe het nodige doen, samen met de verzekerden of afzonderlijk.

Artikel 245 Abandonnement wegens onzeewaardigheid kan niet worden gedaan wanneer het mogelijk is het gestrande schip weer vlot te maken, te herstellen en in staat te brengen om zijn reis naar de plaats van bestemming te vervolgen.

In dat geval behoudt de verzekerde zijn verhaal op de verzekeraars voor de kosten en averij door de stranding veroorzaakt.

Artikel 246 Wanneer het schip onzeewaardig is verklaard, is degene die de lading heeft laten verzekeren, gehouden daarvan kennis te geven binnen drie dagen na ontvangst van de tijding.

Artikel 247 De kapitein is in dat geval verplicht al het mogelijke te doen om een ander schip te vinden teneinde de goederen naar de plaats van bestemming te brengen.

Artikel 248 De goederen die in het geval van het vorige artikel in een ander schip zijn geladen, blijven voor risico van de verzekeraar, totdat zij aangekomen en uitgeladen zijn.

Artikel 249 De verzekeraar is bovendien aansprakelijk voor de averij, de kosten van de lossing, opslag en herlading, de meerdere vracht en alle andere kosten die gemaakt zijn om de goederen te bergen.

Artikel 250 Wanneer de kapitein binnen de bij artikel 243 voorgeschreven termijnen geen ander schip heeft kunnen vinden om de goederen weer in te laden en naar de plaats van bestemming te brengen, kan de verzekerde abandonnement doen.

TITEL VII. - Aanvaring Artikel 251 [Wanneer de aanvaring is toe te schrijven aan toeval, wanneer zij veroorzaakt is door overmacht, of wanneer twijfel rijst omtrent de oorzaken van de aanvaring, wordt de schade gedragen door hen die ze hebben geleden.

Deze bepaling is ook toepasselijk ingeval de schepen of een daarvan tijdens het ongeval voor anker liggen.

Indien de aanvaring is veroorzaakt door de schuld van één der schepen, komt de vergoeding van de schade ten laste van het schip dat de fout heeft begaan.

In geval van wederzijdse schuld is de aansprakelijkheid van elk der schepen evenredig aan het gewicht van de wederzijds begane fouten; wanneer evenwel die verhouding uit de omstandigheden niet kan worden afgeleid of wanneer de fouten tegen elkander schijnen op te wegen, wordt de aansprakelijkheid gelijkelijk gedeeld.

De schade toegebracht, hetzij aan schepen, hetzij aan hun ladingen, hetzij aan bagage of andere goederen van de bemanningen, reizigers of andere personen die zich aan boord bevinden, wordt in bovengemelde verhouding gedragen door de schuldige schepen, zonder hoofdelijkheid ten aanzien van derden.

De schuldige schepen zijn hoofdelijk aansprakelijk ten aanzien van derden voor schade veroorzaakt door dood of verwonding, behoudens recht van verhaal voor het schip dat een groter deel betaald heeft dan het overeenkomstig het vierde lid van dit artikel dragen moet.

De in de voorgaande bepalingen vastgestelde aansprakelijkheid blijft bestaan ingeval de aanvaring is veroorzaakt door de schuld van een loods, ook al is het gebruik van een loods verplicht.] Aldus vervangen bij artikel 1 van de wet van 12 augustus 1911.

Artikel 252 [De rechtsvordering tot vergoeding van schade tengevolge van aanvaring geleden is niet afhankelijk van enig protest of enige andere bijzondere formaliteit.] Aldus vervangen bij artikel 1 van de wet van 12 augustus 1911.

Artikel 253 De vordering op het aanvarend schip wordt ingesteld tegen de kapitein of de eigenaars.

De kapitein is niet persoonlijk aansprakelijk, tenzij er zijnerzijds schuld of nalatigheid aanwezig is.

Artikel 254 [De kapitein of de eigenaar van het aangevaren schip kan optreden voor rekening van de bemanning, van de derden-afzenders, van de reizigers en van alle andere partijen die door de aanvaring schade hebben geleden.

De rechtsvordering door de kapitein of de eigenaar ingesteld wegens schade aan het schip, houdt het recht van de andere belanghebbenden in stand.] Aldus vervangen bij artikel 1 van de wet van 12 augustus 1911.

Artikel 255 [Na een aanvaring is de kapitein van elk der in aanvaring gekomen schepen gehouden aan het andere schip, zijn bemanning en reizigers hulp te verlenen, voor zover hij zulks kan doen zonder ernstig gevaar voor zijn eigen schip, bemanning en reizigers.

Hij is, binnen de grenzen van het mogelijke, eveneens gehouden aan het andere schip de naam en de thuishaven van zijn schip kenbaar te maken, alsmede de plaats waar het vandaan komt en die waar het heen gaat.] Ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 12 augustus 1911; het derde, het vierde en het vijfde lid daarna opgeheven bij artikel 88 van de wet van 5 juni 1928.

Artikel 256 [De bepalingen van deze titel zijn mede van toepassing op de vergoeding van de schade die een schip, hetzij door het uitvoeren of nalaten van een maneuver, hetzij door het niet nakomen van de reglementen, heeft toegebracht aan een ander schip of aan de zich aan boord bevindende zaken of personen, ook al heeft er geen aanvaring plaatsgehad.] Ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 12 augustus 1911.

TITEL VIII. - [Hulp en berging] Deze titel (artt. 257-265) is ingevoegd bij artikel 3 van de wet van 12 augustus 1911.

Artikel 257 Iedere daad van hulp of berging, die met gunstige uitslag is bekroond, geeft recht op een billijk loon.

Geen loon is verschuldigd als de verleende hulp zonder gunstige uitslag is gebleven.

In geen geval mag de te betalen som de waarde van de geredde zaken overtreffen.

Artikel 258 Personen die aan de hulpverlening hebben deelgenomen ondanks het uitdrukkelijk en redelijk verbod van de zijde van het geholpen schip, hebben geen recht op enig loon.

Artikel 259 Het slepende schip heeft geen recht op loon voor hulp of berging van het gesleepte schip of zijn lading, dan wanneer het buitengewone diensten heeft bewezen die niet kunnen worden beschouwd als uitvoering van de sleepovereenkomst.

Artikel 260 Ook dan wanneer hulp of berging heeft plaatsgehad tussen schepen die aan dezelfde eigenaar toebehoren, is loon verschuldigd.

Artikel 261 Het bedrag van het loon wordt vastgesteld door de overeenkomst der partijen en, bij gebreke daarvan, door de rechter.

Hetzelfde geldt voor de verhouding waarin het loon tussen de bergers moet worden verdeeld en voor de verdeling tussen de eigenaars, de kapiteins en de andere personen in dienst van de schepen die aan de berging hebben deelgenomen.

Artikel 262 Elke overeenkomst betreffende hulp en berging aangegaan tijdens en onder de invloed van het gevaar, kan ten verzoeke van een der partijen door de rechter worden vernietigd of gewijzigd, wanneer deze van oordeel is dat de overeengekomen voorwaarden niet billijk zijn.

In alle gevallen waarin bewezen is dat de toestemming van een der partijen door bedrog of verzwijging waardeloos is gemaakt of waarin het loon in buitengewone mate naar de ene of de andere kant buiten verhouding staat tot de bewezen dienst, kan ten verzoeke van de belanghebbende partij de overeenkomst door de rechter worden vernietigd of gewijzigd.

Artikel 263 De rechter stelt het loon vast naar omstandigheden, daarbij tot grondslag nemende : a) in de eerste plaats de verkregen uitslag, de moeite en de verdienste van hen die de hulp hebben verleend, het gevaar waarin het geholpen schip, zijn reizigers, bemanning en lading, de bergers en het bergende schip hebben verkeerd, de gebruikte tijd, de gemaakte kosten en de geleden schade, alsmede het risico van aansprakelijkheid en andere risico's door de bergers gelopen, de waarde van het door hen aan gevaar blootgestelde materieel, waarbij in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met de bijzondere uitrusting van het helpende schip;b) in de tweede plaats de waarde van de geredde zaken. Dezelfde bepalingen zijn van toepassing op de verdeling waarvan sprake is in artikel 261, tweede lid.

De rechter kan het loon van de bergers verminderen of het hun ontzeggen, wanneer blijkt dat zij door hun schuld de berging of hulp hebben nodig gemaakt, of dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan diefstal, heling of andere bedrieglijke handelingen.

Artikel 264 Geen loon is verschuldigd door geredde personen.

Zij die mensenlevens hebben gered ter gelegenheid van de ramp die tot berging of hulp aanleiding heeft gegeven, zijn gerechtigd tot een billijk deel van het loon dat aan de bergers van schip, lading en toebehoren wordt toegekend.

Artikel 265 Iedere kapitein is gehouden, voor zover hij zulks kan doen zonder ernstig gevaar voor zijn schip, bemanning en reizigers, hulp te verlenen aan eenieder, zij het een vijand, die hij in zee aantreft in levensgevaar.

Het tweede lid opgeheven bij artikel 88 van de wet van 5 juni 1928.

TITEL IX. - Middelen van niet-ontvankelijkheid en verjaring.

De titel en de artikelen 266-270 vernummerd bij artikel 4 van de wet van 10 februari 1908 en bij artikel 6 van de wet van 12 augustus 1911.

Artikel 266 [Tenzij aan de vervoerder of zijn vertegenwoordiger in de loshaven, voor of op het ogenblik van het weghalen van de goederen en van hun overgifte aan de krachtens de vervoerovereenkomst op de aflevering recht hebbende persoon, schriftelijk kennis is gegeven van het verlies of de schade en van de algemene aard van het verlies of die beschadiging, geldt bedoelde weghaling, tot bewijs van het tegendeel, als vermoeden dat de goederen door de vervoerder werden afgeleverd zoals zij in het cognossement zijn omschreven.

Is het verlies of de beschadiging uiterlijk niet zichtbaar, dan moet de kennisgeving binnen drie dagen na de aflevering geschieden.

In elk geval zijn de vervoerder en het schip van alle aansprakelijkheid wegens verlies of schade ontheven, tenzij een rechtsvordering wordt ingesteld binnen een jaar nadat de goederen zijn of behoorden te zijn afgeleverd. [De regresvorderingen kunnen na het verstrijken van de in het derde lid bepaalde termijn van één jaar worden ingesteld gedurende een termijn van drie maanden vanaf de dag waarop de persoon die de regresvordering instelt, de klacht heeft geregeld of waarop de dagvaarding aan die persoon werd betekend, op voorwaarde dat de regeling van de klacht of de betekening van de dagvaarding heeft plaatsgehad voor het verstrijken van de eerder vermelde termijn van één jaar of van de termijn tussen partijen overeengekomen na de feiten die tot de rechtsvordering aanleiding hebben gegeven.] Aldus vervangen bij artikel 3 van de wet van 28 november 1928 (III) daarna aldus aangevuld bij artikel 8 van de wet van 11 april 1989.

Artikel 267 Het voorbehoud waarvan sprake is in het vorige artikel, is overbodig, als de staat van de vervoerde zaken op het ogenblik van de inontvangstneming gezamenlijk is vastgesteld, hetzij door partijen, hetzij door deskundigen.

De voorzitter van de rechtbank van koophandel van de loshaven is bevoegd op gewoon verzoekschrift een of drie deskundigen aan te wijzen, met opdracht de staat van de vervoerde goederen vast te stellen, alsmede de oorzaken en het bedrag van de schade te bepalen.

De tegenpartij wordt voor het deskundigenonderzoek opgeroepen bij aangetekende brief.

De beschikking kan bevelen dat de goederen in bewaring worden gegeven of onder sekwester gesteld, alsook dat zij naar een openbare of particuliere opslagplaats zullen worden gebracht.

Zij kan de verkoop van de goederen ten belope van de verschuldigde vracht bevelen.

Verzet tegen de beschikking wordt gebracht voor de rechtbank van koophandel; het moet worden gedaan uiterlijk de tweede dag na die waarop van de beschikking bericht is ontvangen, zon- en feestdagen niet meegerekend.

Het zevende lid opgeheven bij artikel 4 van de wet van 28 november 1928 (III).

Artikel 268 In geval van gemene averij is de houder van een cognossement, aan wie de kapitein de goederen heeft afgeleverd zonder voorbehoud, niet verplicht bij te dragen in de omslag, indien hij bewijst dat hij houder van het cognossement was voor rekening van een derde en dat hij de goederen niet meer in zijn bezit heeft. In zodanig geval kan de kapitein rechtstreeks optreden tegen hem die eigenaar van de goederen was op het ogenblik van de aflevering, doch hij is aansprakelijk tegenover de massa ten belope van hetgeen in de omslag voor deze goederen is verschuldigd.

Artikel 269 [Alle rechtsvorderingen, ontstaan uit een bodemerijcontract, uit een charterpartij of, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 266, uit een cognossement, verjaren door verloop van drie jaar, ingaande] : 1° de dag dat de schuldvordering opeisbaar wordt, indien het een bodemerijcontract betreft;2° de dag dat de reis eindigt, indien het een charterpartij of een cognossement betreft. Aldus gewijzigd bij artikel 5 van de wet van 28 november 1928 (III).

Artikel 270 [Voorts verjaren : - de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade door aanvaring, twee jaar na het voorval; voor het instellen van de verhaalsvorderingen door het voorlaatste lid van artikel 251 toegelaten, is de termijn een jaar; deze verjaring begint eerst te lopen vanaf de dag van de betaling; - de rechtsvorderingen tot betaling van hulp- en bergloon, twee jaar na de dag waarop de hulp- of bergingswerkzaamheden zijn geëindigd;] - de rechtsvorderingen wegens gemene averij, een jaar na de dag van het voorval; - de rechtsvorderingen tot betaling van vracht en van loon van de officieren, matrozen en andere schepelingen, een jaar na het eindigen van de reis; - de rechtsvorderingen wegens voeding aan de matrozen verstrekt op last van de kapitein, een jaar na de levering; - de rechtsvorderingen wegens het leveren van zaken die noodzakelijk zijn voor de uitrusting en de bevoorrading van het schip, een jaar na de levering; - de rechtsvorderingen wegens loon van werklieden en wegens gedaan werk, een jaar na de oplevering van het werk; - de rechtsvorderingen tot aflevering van goederen, een jaar na de aankomst van het schip.

Aldus gewijzigd bij artikel 4 van de wet van 12 augustus 1911.

TITEL X. - Binnenschepen De titel en de artikelen 271-279 ingevoegd bij artikel 6 van de wet van 10 februari 1908 en vernummerd bij artikel 6 van de wet van 12 augustus 1911.

Artikel 271 Voor de toepassing van deze wet worden als [binnenschepen] beschouwd, de vaartuigen, gewoonlijk gebruikt of bestemd voor de vaart in de [binnenwateren] ten behoeve van personen- of goederenvervoer, visserij, sleepvaart, baggerwerk of enige andere winstgevende scheepvaartverrichting.

Voor de toepassing van deze wet worden met [binnenschepen] gelijkgesteld alle vaartuigen van minder dan 25 ton die gewoonlijk ter zee worden gebruikt voor soortgelijke verrichtingen.

Gewijzigd bij artikel 2 en 3, § 2, 18° van deze wet.

Artikel 272 [Titel I van dit boek, met uitzondering van de artikelen 1 en 23, § 1, 5°, is van toepassing op de binnenschepen.

De woorden « zeeschip » en « register der zeeschepen », worden, waar zij voorkomen in titel I, respectievelijk vervangen door de woorden « binnenschip » en « register van teboekstelling »].

Aldus vervangen bij art. 11 van de wet van 2 april 1965, daarna vervangen bij artikel 26 van de wet van 21 december 1990.

Artikel 272bis [§ 1. Elk binnenschip reeds gebouwd of in aanbouw kan op aanvraag van de belanghebbenden, worden teboekgesteld onder een speciaal nummer.

Teboekstelling geschiedt op aangifte door de belanghebbenden op het door de Koning aangewezen kantoor der hypotheekbewaringen.

Binnenschepen worden hierna « schip » genoemd. § 2. Met het oog op de teboekstelling van het schip, moeten de eigenaars bij de hypotheekbewaarder een aangifte indienen met opgave van : 1° naam en kenmerken van het schip, aard en vermogen van de voortstuwingsmachine, de thuishaven die de aangevers het hebben toegewezen en, in voorkomend geval, het volgnummer van het schip, voorafgegaan door de beginletters van zijn thuishaven;2° jaar en plaats van de bouw, naam en woonplaats van de bouwer;3° verkeer en verrichtingen waarvoor het schip gewoonlijk en hoofdzakelijk gebezigd wordt of zal worden;4° de huidige eigenaar van het schip, te weten : a) als het een natuurlijke persoon betreft, zijn naam, voornamen, beroep, nationaliteit, zijn woonplaats en in voorkomend geval, zijn gekozen woonplaats;b) als het een handelsvennootschap betreft, haar handelsnaam of benaming, haar maatschappelijke zetel en de plaats van haar hoofdinrichting, plaats en datum van haar oprichting, naam, voornamen, nationaliteit en woonplaats van de hoofdelijk aansprakelijke vennoten, van de beheerders of van de zaakvoerders. § 3. Indien verscheidene natuurlijke personen of rechtspersonen op het schip rechten van eigendom of vruchtgebruik hebben, vermeldt de aangifte aard en hoegrootheid van die rechten en geeft zij voor ieder van die personen de in § 2 genoemde gegevens op. § 4. Bij de aangifte moeten de volgende stukken worden gevoegd : 1° het nationaliteitsbewijs van ieder van de personen en de statuten van ieder van de handelsvennootschappen die eigenaar of medeëigenaar zijn;2° de akte van vestiging, overdracht of aanwijzing van de rechten van eigendom of vruchtgebruik, als het een onderhandse, of een uitgifte als het een authentieke akte is.Een dubbel van de onderhandse of een voor eensluidend verklaard afschrift van de authentieke akte moet worden bijgevoegd en blijft ten kantore van de hypotheekbewaarder berusten; 3° de meetbrief, met een duplicaat dat ten kantore blijft berusten;4° in voorkomend geval, een verklaring van de bevoegde overheid van de Staat waar het schip laatst was teboekgesteld of geregistreerd, betreffende de hypothecaire toestand van het schip, met aanduiding van de laatst ingeschreven eigenaar. § 5. Een schip dat in België in aanbouw is, wordt teboekgesteld op aangifte van de bouwer of door hem voor wiens rekening het wordt gebouwd, als deze zijn eigendomsrecht bewijst.

De aangifte bevat de in § 2 genoemde gegevens voor zover die kunnen worden verstrekt. Bij de aangifte worden de in § 4, 1° en 2°, genoemde stukken gevoegd. Binnen dertig dagen nadat het schip voltooid is, worden die gegevens door de belanghebbenden aangevuld en wordt de meetbrief voorgelegd, samen met een duplicaat dat ten kantore blijft berusten. § 6. Van elk feit dat aanleiding geeft tot wijziging van de gegevens die luidens dit artikel moeten voorkomen in de aangifte en in de met het oog op teboekstelling over te leggen stukken, moet binnen dertig dagen nadat het zich heeft voorgedaan, door de aangevers aan de bewaarder kennis worden gegeven opdat het in het register van teboekstelling wordt geboekt. Bij overlijden van de aangever of aangevers rust de voormelde verplichting op de erfgenamen of legatarissen, evenwel met dien verstande dat de termijn van dertig dagen ingaat op het tijdstip waarop dezen kennis krijgen van het feit dat aanleiding geeft tot wijziging van de in dit artikel bedoelde gegevens.

De kennisgeving moet vergezeld zijn van een in tweevoud opgemaakt stuk waaruit dat feit blijkt. Is dit stuk echter een authentieke akte, dan moet daarvan een uitgifte samen met een eensluidend verklaard afschrift worden overgelegd. Het dubbel van dat stuk of het eensluidend verklaard afschrift van de authentieke akte blijft ten kantore van de hypotheekbewaarder berusten.

Elke kennisgeving van een wijziging in de tonnenmaat, in de afmetingen van het schip, in de aard en het vermogen van de voortstuwingsmachine, moet vergezeld gaan van de meetbrief waarop die wijziging is aangetekend, en van een duplicaat van dat document, dat ten kantore blijft berusten. § 7. Wanneer het schip teboekgesteld is op overlegging van een meetbrief opgemaakt volgens buitenlandse metingsregelen, wordt de meetbrief, opgemaakt volgens de in België geldende voorschriften, samen met een duplicaat van dat document, dat ten kantore blijft berusten, aan de bewaarder voorgelegd binnen het jaar na de teboekstelling.

Wijzigingen die uit de nieuwe meting voortvloeien, worden in het register van teboekstelling opgetekend. § 8. De bewaarder tekent het nummer waaronder het schip is teboekgesteld en de datum van de teboekstelling aan op de meetbrief die tot staving van de aangifte wordt voorgelegd. § 9. De teboekstelling kan door de hypotheekbewaarder worden doorgehaald, hetzij van ambtswege, hetzij op verzoek van belanghebbenden.

Ondanks de doorhaling blijven de inschrijvingen betreffende de zakelijke rechten waarmede het schip is bezwaard bestaan en kunnen zij naderhand worden doorgehaald, verminderd of hernieuwd.

Geen teboekstelling mag worden doorgehaald dan dertig dagen na de datum waarop alle bij de hypotheekbewaring ingeschreven schuldeisers en alle derden, die er een exploot van beslag lieten inschrijven, door de bewaarder op de hoogte zijn gebracht. Die kennisgeving geschiedt bij een ter post aangetekende brief die aan de gekozen woonplaats van de ingeschrevene mag worden gezonden.

De bewaarder vermeldt de doorhaling op de meetbrief.] Ingevoegd bij artikel 12 van de wet van 2 april 1965 daarna vervangen bij artikel 27 van de wet van 21 december 1990.

Artikel 273 [§ 1. Onder voorbehoud van de §§ 2 tot 4 zijn van toepassing op de binnenvaartuigen en op de vaartuigen en drijvende tuigen door de Koning daarmede gelijkgesteld : 1° de artikelen 1 tot en met 15, behalve artikel 6, § 5, van het Verdrag inzake de beperking van aansprakelijkheid voor zeevorderingen, gesloten te Londen op 19 november 1976, verder LLMC-Verdrag genoemd. Artikel 2, § 1, litterae d en e, van het LLMC-Verdrag is van toepassing op de binnenvaartuigen en de daarmede gelijkgestelde vaartuigen en drijvende tuigen. 2° De artikelen 46, 48 tot 58 en 67 van dit Boek.3° De artikelen 12 tot 14, 16 en 17 van de wet houdende goedkeuring en uitvoering van diverse internationale akten inzake de zeevaart. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt het begrip schip, waar het voorkomt in de aangeduide artikelen, vervangen door « binnenvaartuig ». § 3. De aansprakelijkheidsgrenzen vermeld in de artikelen 6, §§ 1 en 4 en 7 van het LLMC-Verdrag, en de grondslag van de berekening van de aansprakelijkheidsbeperking worden vastgesteld door de Koning.

De Koning is bevoegd om deze gegevens te allen tijde aan te passen, rekening houdend met de economische toestand. § 4. De vorderingen vermeld in artikel 2, § 1, litterae d en e van het LLMC-Verdrag omvatten mede de vorderingen van de overheid wegens de maatregelen en verrichtingen vermeld in artikel 14 van de wet vermeld in § 1, 3°.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 28 november 1928 (I); daarna vervangen door artikel 9 van de wet van 11 april 1989.

Artikel 274 [De artikelen 89 en 90 van dit boek zijn mede van toepassing op het cognossement bedoeld in artikel 9 van de wet van 5 mei 1936 op de binnenbevrachting.] Het eerste, het tweede en het derde lid opgeheven bij artikel 61 van de wet van 5 mei 1936, het vierde lid vervangen bij artikel 6 van de wet van 28 november 1928 (III) en daarna aldus gewijzigd bij artikel 61 van de wet van 5 mei 1936 en de artikelen 2 en 3, § 2, 19°, van deze wet.

Artikel 275 Hoofdstuk III van titel III betreffende averij en averijregeling, behalve artikel 154, is mede van toepassing op de binnenschepen.

Artikel 276 De binnenvaartverzekering kan omvatten : het casco en de kiel van het schip; het tuig en de takelage; de uitrusting en de mondvoorraad; de vracht; het passagegeld; de ingeladen goederen; de uit de goederen verwachte winst; [het loon van de bemanning]; de winst op de bevrachting; het makelaarsloon en het commissieloon op aankoop, verkoop en consignatie; de geldsommen voor en tijdens de reis besteed ten behoeve van het schip en van de verzending van de goederen; in het algemeen, alle op geld waardeerbare zaken of waarden die aan scheepvaartrisico onderhevig zijn, onverminderd de bepalingen [van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, in zoverre zij betrekking heeft op de persoonsverzekeringen].

Aldus gewijzigd bij artikel 144 van de wet van 25 juni 1992 en bij artikel 2 en 3, § 2, 20° van deze wet.

Artikel 277 De bepalingen van titel VI zijn van overeenkomstige toepassing op de binnenvaartverzekering.

Artikel 278 [Titel VII betreffende de aanvaring, titel VIII betreffende hulp en berging, de leden 1, 2, 3 en 4 van artikel 270, zijn van overeenkomstige toepassing.] Aldus vervangen bij artikel 5 van de wet van 12 augustus 1911 en nadien gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 2, 21° van deze wet.

Artikel 279 Opgeheven bij artikel 5 van de wet van 28 november 1928 (II).

BOEK III. - Faillissement, bankbreuk en opschorting van betaling WET VAN 18 APRIL 1851 Algemene bepalingen Artikel 437 De koopman die heeft opgehouden te betalen en wiens krediet geschokt is, bevindt zich in staat van faillissement.

Degene die geen handel meer drijft kan failliet worden verklaard, indien hij heeft opgehouden te betalen toen hij nog koopman was.

De koopman kan na zijn overlijden failliet worden verklaard, indien hij overleden is nadat hij had opgehouden te betalen.

Artikel 438 Het faillissement wordt eenvoudige bankbreuk genoemd en gestraft met een correctionele straf, wanneer de gefailleerde verkeert in een van de gevallen van grove schuld, bepaald in hoofdstuk I van de hiernavolgende titel II;

Het faillissement wordt bedrieglijke bankbreuk genoemd en gestraft met een criminele straf, wanneer de gefailleerde verkeert in een van de gevallen van bedrog, bepaald in hoofdstuk II van dezelfde titel.

Artikel 439 Aanvragen tot opschorting van betaling worden ingediend en er wordt op beslist overeenkomstig de bepalingen van de hiernavolgende titel IV. TITEL I. - Faillissement HOOFDSTUK I. - Aangifte, faillietverklaring en staking van betaling.

Artikel 440 De gefailleerde is verplicht binnen drie dagen nadat hij heeft opgehouden te betalen, daarvan aangifte te doen ter griffie van de rechtbank van koophandel van zijn woonplaats. De dag waarop hij heeft opgehouden te betalen, is in die drie dagen begrepen.

Bij faillissement van een vennootschap onder firma moet de aangifte de naam en de woonplaats van elk der hoofdelijk verbonden vennoten vermelden; zij wordt gedaan ter griffie van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de hoofdvestiging van de vennootschap zich bevindt.

Wanneer een naamloze vennootschap failliet wordt verklaard, geschiedt de rechtspleging tegen [de bestuurders], die verplicht zijn aan de rechter-commissaris en aan de curators alle inlichtingen te verstrekken en desgevorderd voor hen te verschijnen.

Het derde lid aldus gewijzigd bij artikel 2 en 3, § 3, 1° van deze wet.

Artikel 441 De gefailleerde voegt bij zijn aangifte : 1° de balans van zijn zaken of een nota waarin de redenen worden opgegeven, die hem beletten de balans neer te leggen;2° [de boeken voorgeschreven in hoofdstuk I [van de wet van 17 juli 1975] op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen];die registers worden afgesloten door de griffier, die vaststelt in welke staat zij zich bevinden.

De balans bevat een opgave en een schatting van alle roerende en onroerende goederen van de schuldenaar, de staat van de schuldvorderingen en schulden, een tabel van de winsten en verliezen, een tabel van de uitgaven; zij moet door de schuldenaar echt verklaard, gedagtekend en ondertekend zijn.

De griffier bevestigt onderaan op de aangifte van de gefailleerde en onderaan op de bijgevoegde stukken de datum waarop zij ter griffie zijn neergelegd, en geeft desgevraagd een ontvangbewijs af.

De afgifte ter griffie van alle andere stukken betreffende het faillissement wordt op dezelfde wijze vastgesteld, zonder dat daarvan een andere akte van neerlegging behoeft te worden opgemaakt.

Het eerste lid, 2° gewijzigd bij artikel 20 van de wet van 17 juli 1975 waarvan de Nederlandse tekst opnieuw is vastgesteld bij artikel 13 van de wet van 1 juli 1983, en bij artikel 2 en 3, § 3, 2° van deze wet.

Artikel 442 De faillietverklaring geschiedt bij vonnis door de rechtbank van koophandel gewezen, hetzij op aangifte van de gefailleerde, hetzij op verzoek van een of meer schuldeisers, hetzij ambtshalve.

Bij hetzelfde vonnis, of bij een later vonnis gewezen op verslag van de rechter-commissaris, bepaalt de rechtbank van koophandel, ambtshalve of op vordering van een belanghebbende partij, het tijdstip waarop de schuldenaar heeft opgehouden te betalen.

Behoudens de uitzondering van artikel 613 mag dat tijdstip niet op meer dan zes maanden voor het vonnis van faillietverklaring gesteld worden.

Bij gebreke van een bijzondere bepaling wordt de gefailleerde geacht te hebben opgehouden te betalen vanaf het vonnis van faillietverklaring, of vanaf de dag van zijn overlijden wanneer de faillietverklaring nadien is uitgesproken.

Een vordering om te doen vaststellen dat hij heeft opgehouden te betalen op een ander tijdstip dan blijkt uit het vonnis van faillietverklaring of uit een later vonnis, is niet meer ontvankelijk na de dag die aangewezen is voor het sluiten van het proces-verbaal van verificatie der schuldvorderingen, evenwel onverminderd het verzet dat overeenkomstig artikel 473 voor de belanghebbenden openstaat.

Artikel 443 Uiterlijk de tiende dag van elke maand zenden de ontvangers der registratie een lijst van de in de loop van de vorige maand geregistreerde protesten betreffende de geaccepteerde wisselbrieven en de orderbriefjes aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel in welker rechtsgebied de protesten hebben plaatsgehad. Die lijst vermeldt : 1° de datum van het protest;2° de naam, de voornamen, het beroep, de woonplaats van degene in wiens voordeel het stuk is uitgegeven of van de trekker;3° de naam, de voornamen, het beroep, de woonplaats van de ondertekenaar van het orderbriefje of van de acceptant van de wisselbrief;4° de vervaldag;5° het bedrag van het stuk;6° de verstrekte waarde;7° het antwoord op het protest. Een dergelijke lijst wordt ook toegezonden aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel in welker rechtsgebied de ondertekenaar van een orderbriefje of de acceptant van een wisselbrief zijn woonplaats heeft, indien deze in België gelegen is in een ander rechtsgebied dan dat waar de betaling moet geschieden.

Die lijsten blijven berusten op de griffie van elk van deze rechtbanken, waar een ieder daarvan inzage kan nemen.

HOOFDSTUK II. - Gevolgen van het faillissement Artikel 444 Te rekenen van het vonnis van faillietverklaring verliest de gefailleerde van rechtswege het beheer over al zijn goederen, alsmede over de goederen die hij gedurende het faillissement mocht verkrijgen.

Alle betalingen, verrichtingen en handelingen van de gefailleerde en alle betalingen aan de gefailleerde, gedaan na het vonnis, zijn rechtens nietig.

Artikel 445 Met betrekking tot de boedel zijn nietig en zonder gevolg, wanneer zij door de schuldenaar zijn verricht sinds het door de rechtbank bepaalde tijdstip van staking van betaling of binnen de tien dagen die aan dat tijdstip voorafgaan : - alle handelingen waardoor de eigendom van roerende of onroerende goederen om niet wordt overgedragen, alsmede handelingen, verrichtingen of overeenkomsten, vergeldend of onder bezwarende titel, indien de waarde van hetgeen de gefailleerde heeft gegeven, de waarde van hetgeen hij daarvoor heeft ontvangen, aanmerkelijk overtreft; - alle betalingen, hetzij in geld, hetzij bij overdracht, verkoop, schuldvergelijking of anderszins, wegens niet vervallen schulden, en alle betalingen anders dan in geld of in handelspapier, wegens vervallen schulden; - alle bedongen (...) hypotheken en alle rechten van gebruikspand of van pand, op de goederen van de schuldenaar gevestigd wegens voordien aangegane schulden.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 43 van de wet van 16 december 1851, het vierde lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 3° van deze wet.

Artikel 446 Alle andere betalingen door de schuldenaar wegens vervallen schulden gedaan, en alle handelingen onder bezwarende titel door hem aangegaan na de staking van betaling en voor het vonnis van faillietverklaring, kunnen vernietigd worden, indien zij die van de schuldenaar iets hebben ontvangen of met hem hebben gehandeld, kennis hadden van de staking van betaling.

Artikel 447 De rechten van hypotheek en van voorrecht die op geldige wijze verkregen zijn, kunnen ingeschreven worden tot de dag van het vonnis van faillietverklaring.

De inschrijvingen die binnen de tien dagen voor het tijdstip van de staking van betaling of later zijn genomen, kunnen nietig verklaard worden, wanneer meer dan vijftien dagen verlopen zijn tussen de datum van de akte waaruit de hypotheek of het voorrecht volgt, en de datum van de inschrijving.

Artikel 448 Alle handelingen of betalingen, verricht met bedrieglijke benadeling van de rechten van de schuldeisers, zijn nietig, onverschillig op welke datum zij hebben plaatsgehad.

Artikel 449 Ingeval een wisselbrief betaald is na het tijdstip bepaald als het tijdstip van de staking van betaling en voor het vonnis van faillietverklaring, kan de vordering tot teruggave slechts ingesteld worden tegen hem voor wiens rekening de wisselbrief is uitgegeven; betreft het een orderbriefje, dan kan de vordering slechts ingesteld worden tegen de eerste endossant.

In beide gevallen moet het bewijs worden geleverd dat hij tegen wie de teruggave wordt gevorderd, ten tijde van de uitgifte van het stuk kennis had van de staking van betaling.

Artikel 450 Het vonnis van faillietverklaring heeft ten gevolge dat de niet vervallen schulden opeisbaar worden ten aanzien van de gefailleerde; is de gefailleerde ondertekenaar van een orderbriefje, acceptant van een wisselbrief, of trekker bij gebreke van acceptatie, dan zijn de andere schuldenaars gehouden borg te stellen voor de betaling op de vervaldag, tenzij zij verkiezen dadelijk te betalen.

Niet vervallen schulden die geen rente geven en waarvan de vervaldag meer dan een jaar na het vonnis ligt, worden in het passief echter niet opgenomen dan onder aftrek van de wetttelijke rente voor de tijd die nog moet verlopen tot de vervaldag.

Ingeval een van de medeschuldenaars een niet vervallen en niet rentegevend orderbriefje of zodanige wisselbrief onmiddellijk betaalt, geschiedt zulks onder aftrek van de wettelijke rente voor de tijd die nog moet verlopen tot de vervaldag.

Artikel 451 De rente van schuldvorderingen die niet gewaarborgd zijn door voorrecht, pand of hypotheek, houdt op te lopen vanaf het vonnis van faillietverklaring, doch alleen ten aanzien van de boedel.

De rente van de gewaarborgde schuldvorderingen kan niet worden gevorderd dan van de opbrengst van de goederen die verbonden zijn voor het voorrecht, het pand of de hypotheek.

Artikel 452 Na hetzelfde vonnis kan een roerende of onroerende rechtsvordering of een middel van tenuitvoerlegging op de roerende of onroerende goederen niet voortgezet, ingesteld of aangewend worden dan tegen de curators van het faillissement.

De rechtbank kan de gefailleerde niettemin als tussenkomende partij toelaten.

Artikel 453 [Het vonnis van faillietverklaring doet elk beslag ophouden dat ten verzoeke van gewone en niet bevoorrechte schuldeisers op de roerende en onroerende goederen van de gefailleerde is gelegd].

Indien de dag van de gedwongen verkoop van de in beslag genomen roerende of onroerende goederen reeds voor dat vonnis was bepaald en door aanplakking bekendgemaakt, geschiedt die verkoop voor rekening van de boedel.

Wanneer echter het belang van de boedel het vereist, kan de rechtbank uitstel van de verkoop toestaan op verzoek van de curators.

Het eerste lid aldus vervangen bij artikel 1 van de wet van 28 maart 1985.

Artikel 454 Alle middelen van tenuitvoerlegging, strekkende tot betaling van de schuldvorderingen die bevoorrecht zijn op de roerende goederen die tot de failliete boedel behoren, worden geschorst tot aan de sluiting van het proces-verbaal van verificatie der schuldvorderingen, behoudens alle maatregelen tot bewaring van recht en het door de eigenaar verkregen recht om verhuurde goederen weer in bezit te nemen.

In dit laatste geval houdt de bij dit artikel bepaalde schorsing van de middelen van tenuitvoerlegging van rechtswege op ten voordele van de eigenaar.

HOOFDSTUK III. - Beheer en vereffening van de failliete boedel Afdeling I. - Algemene bepalingen Artikel 455 De regering kan op overeenkomstig advies van het hof van beroep besluiten dat er beëdigde vereffenaars zullen zijn bij de rechtbanken waar dit vereist is wegens het aantal en de belangrijkheid van de faillissementen.

Artikel 456 In de arrondissementen waar beëdigde vereffenaars zijn, worden de faillissementscurators uit die vereffenaars gekozen, behalve wanneer wegens de afstand, wegens verwantschap, strijdige belangen of andere redenen van gewettigde verdenking een andere keus noodzakelijk is voor een goed beheer van het faillissement.

Ingeval er geen beëdigde vereffenaars zijn of wanneer de rechtbank van koophandel meent dat zij overeenkomstig het vorige lid een andere keus moet doen, worden de curators benoemd uit de personen ten aanzien van wie de meeste waarborgen bestaan dat zij hun beheer met bekwaamheid en getrouwheid zullen waarnemen.

Deze curators hebben dezelfde rechten en bevoegdheden en zijn onderworpen aan hetzelfde toezicht en dezelfde verplichtingen als de curators gekozen uit de beëdigde vereffenaars.

Artikel 457 De Koning bepaalt op het advies van het hof van beroep en van de rechtbank van koophandel het getal van de beëdigde vereffenaars naar de behoeften van de dienst.

Zij worden door de Koning benoemd uit twee dubbeltallen, door die lichamen voorgedragen.

Artikel 458 De beëdigde vereffenaars worden benoemd voor vijf jaar en zij blijven in elk geval hun hoedanigheid behouden totdat hun opvolgers beëdigd zijn. Zij zijn herbenoembaar.

De beëdigde vereffenaar die niet in zijn ambt gehandhaafd wordt, zorgt niettemin voor de afwikkeling van de hem opgedragen verrichtingen en voor de vereffening van de faillissementen waarvoor hij als curator was aangesteld.

Artikel 459 De beëdigde vereffenaars staan onder toezicht van de rechtbank van koophandel. Zij kunnen door de Koning worden ontslagen.

Artikel 460 Hij die tot vereffenaar is benoemd legt binnen vijftien dagen na zijn benoeming ter openbare terechtzitting van de rechtbank van koophandel de eed af dat hij zich goed en getrouw zal kwijten van het ambt van faillissementscurator.

Artikel 461 Het loon van de curators wordt door de rechtbank van koophandel met inachtneming van de aard en de belangrijkheid van het faillissement vastgesteld naar de grondslagen door een koninklijk besluit te bepalen.

Artikel 462 De rechtbank van koophandel kan te allen tijde de rechter-commissaris van een faillissement vervangen door een van haar andere leden, en zij kan ook de curators of een van hen ontslaan, hen door andere vervangen of hun getal vermeerderen.

De curators wier ontslag wordt gevorderd, worden vooraf opgeroepen en gehoord in raadkamer. Het vonnis wordt uitgesproken ter terechtzitting.

Artikel 463 De rechter-commissaris heeft in het bijzonder opdracht om op het beheer en de vereffening van de failliete boedel toezicht te houden en de verrichtingen te bespoedigen; hij doet ter terechtzitting verslag over alle geschillen waartoe het faillissement aanleiding geeft, hij beveelt de dringende maatregelen die noodzakelijk zijn tot beveiliging en bewaring van de goederen van de boedel, en in de vergaderingen van de schuldeisers van de gefailleerde is hij voorzitter. [De rechter-commissaris kan buiten zijn arrondissement alle tot zijn opdracht behorende handelingen verrichten, wanneer hij van oordeel is dat ernstige of dringende omstandigheden zulks vereisen.] De beschikkingen van de rechter-commissaris zijn uitvoerbaar bij voorraad. Tegen die beschikkingen staat beroep open bij de rechtbank van koophandel.

Het tweede lid ingevoegd bij het enig artikel van de wet van 19 april 1983.

Artikel 464 De procureur des Konings kan bij alle verrichtingen van het faillissement aanwezig zijn, inzage nemen van de boeken en bescheiden van de gefailleerde, de staat van zijn zaken onderzoeken en zich door de curators alle inlichtingen doen verstrekken die hij dienstig acht.

Artikel 465 Vonnissen in zaken van faillissement zijn uitvoerbaar bij voorraad; de gewone termijn om daarvan in hoger beroep te komen is slechts vijftien dagen, te rekenen vanaf de betekening.

Voor verzet, hoger beroep, of cassatieberoep zijn niet vatbaar : 1° de vonnissen waarbij rechters-commissarissen worden benoemd of vervangen en curators worden benoemd of ontslagen; 2° [de vonnissen waarbij een uitspraak wordt gedaan over de verzoeken tot hulp voor de gefailleerde en zijn gezin;] 3° de vonnissen waarbij de verkoop wordt toegestaan van tot het faillissement behorende goederen en koopwaren of waarbij overeenkomstig artikel 453, § 3, uitstel wordt verleend voor de verkoop van inbeslaggenomen voorwerpen;4° de vonnissen waarbij de uitspraak over een gerechtelijk akkoord wordt opgeschort;5° de vonnissen waarbij uitspraak wordt gedaan op het beroep tegen de beschikkingen die de rechter-commissaris heeft gegeven bij de vervulling van zijn opdracht. Het tweede lid, 2°, aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 28 maart 1985.

Afdeling II. - Vormen betreffende de faillietverklaring en eerste maatregelen te nemen ten aanzien van de persoon en de goederen van de gefailleerde Artikel 466 Bij het vonnis van faillietverklaring benoemt de rechtbank van koophandel een rechter-commissaris en beveelt de verzegeling. Zij stelt een of meer curators aan al naar de belangrijkheid van het faillissement.

Zij beveelt dat de schuldeisers van de gefailleerde ter griffie aangifte van hun vorderingen zullen doen binnen een termijn van ten hoogste twintig dagen, te rekenen van het vonnis van faillietverklaring, en zij wijst de bladen aan waarin dat vonnis, alsook het latere vonnis houdende vaststelling van het tijdstip van de staking van betaling, zullen worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 472.

Hetzelfde vonnis wijst de dagen en uren aan waarop in het gerechtsgebouw het proces-verbaal van verificatie der vorderingen zal worden gesloten en de uit die verificatie ontstane geschillen zullen worden behandeld. Die tijdstippen worden zo gekozen dat er ten minste vijf en ten hoogste twintig dagen verlopen tussen het verstrijken van de termijn voor de aangifte van de vorderingen en de sluiting van het proces-verbaal van verificatie, evenals tussen die sluiting en de behandeling van de geschillen.

De rechtbank kan bij hetzelfde vonnis de rechter-commissaris belasten met de uitoefening van alle bevoegdheden die aan de vrederechter zijn toegekend krachtens de bepalingen van dit wetboek met betrekking tot de faillissementen.

Artikel 467 Opgeheven bij artikel 3 van de wet van 28 maart 1985.

Artikel 468 Wanneer de rechtbank meent dat de beschrijving van het actief kan worden opgemaakt in een dag, beveelt zij dat daartoe onmiddellijk zal worden overgegaan in tegenwoordigheid van de rechter-commissaris (...), zonder voorafgaande verzegeling.

Aldus gewijzigd bij artikel 36, § 1, van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967.

Artikel 469 [De griffier van de rechtbank van koophandel zendt onverwijld aan de procureur des Konings en aan de curatoren kennisgeving van de beschikkingen van het vonnis waarbij de verzegeling is bevolen en waarbij de voornoemde curatoren werden benoemd.] De vrederechter kan, hetzij ambtshalve of op verzoek van een of meer schuldeisers, de boedel verzegelen, zelfs voordat het vonnis gewezen is, doch alleen in geval van verdwijning van de schuldenaar dan wel van gehele of gedeeltelijke verduistering van zijn actief.

Het eerste lid aldus vervangen bij artikel 4 van de wet van 28 maart 1985.

Artikel 470 De aangestelde curator neemt dadelijk na het vonnis van faillietverklaring zijn taak op; wanneer hij niet is gekozen uit de beëdigde vereffenaars, doet hij vooraf ten overstaan van de rechter-commissaris de eed zich goed en getrouw van zijn opdracht te zullen kwijten; hij beheert de failliete boedel als een goed huisvader onder toezicht van de rechter-commissaris en indien daartoe grond bestaat, vordert hij dadelijk de verzegeling.

De zegels worden aangebracht op de magazijnen, kantoren, kassen, portefeuilles, boeken, bescheiden, roerende goederen en voorwerpen van de gefailleerde.

Bij faillissement van een vennootschap onder firma of [een gewone commanditaire] vennootschap geschiedt de verzegeling niet alleen in de zetel van de vennootschap, maar ook in de woning van ieder der hoofdelijk verbonden vennoten. [De rechter] geeft onverwijld kennis van elke door hem gedane verzegeling aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel en aan de curators die over het faillissement zijn aangesteld.

Het vierde lid aldus gewijzigd bij artikel 36, § 3, van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967 en het derde lid bij de artikelen 2 en 3, § 3, 4° van deze wet.

Artikel 471 De volgende zaken worden niet verzegeld of worden ontzegeld en aan de curators overhandigd : 1° de boeken van de gefailleerde, nadat zij zijn afgesloten door de vrederechter, die in zijn proces-verbaal vaststelt in welke staat zij zich bevinden;2° de waardepapieren waarvan de vervaldag nabij is of die vatbaar zijn voor acceptatie of waarvoor daden van bewaring zullen moeten worden verricht;een lijst ervan wordt aan de rechter-commissaris overhandigd; 3° de zaken die onderhevig zijn aan spoedig bederf of snelle waardevermindering;4° de zaken die dienen tot de exploitatie van de handelszaak, in het geval van artikel 475;5° de zaken begrepen in de staat vermeld in artikel 476. Van de zaken in dit artikel opgesomd maken de curators dadelijk een beschrijving op ten overstaan van de vrederechter, die het proces-verbaal tekent.

Artikel 472 [Het vonnis van faillietverklaring en het latere vonnis dat de staking van betaling vaststelt, worden door de zorg van de curators binnen vijf dagen na hun dagtekening bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in dagbladen.

De uittreksels vermelden : 1. de naam, de voornamen, de plaats van geboorte, alsmede het adres en het inschrijvingsnummer in het handelsregister van de gefailleerde; betreft het een handelsvennootschap, de naam, de rechtsvorm, het inschrijvingsnummer in het handelsregister en de zetel; 2. de datum van het vonnis van faillietverklaring en de rechtbank die het heeft gewezen;3. in voorkomend geval de datum van het vonnis waarbij de staking van betaling is vastgesteld, en de datum van die staking;4. de naam, de voornamen en het adres van de curator of curators;5. de termijn om aangifte van de schuldvorderingen te doen. De opneming wordt bewezen door middel van het Belgisch Staatsblad waarin de genoemde uittreksels zijn verschenen.

Ingeval de curator vaststelt dat het faillissement mogelijk zal moeten gesloten worden bij gebrek aan actief, verzoekt hij de rechter-commissaris ontlast te worden van de publicatieplicht in dagbladen. De kosten van publicatie die niet worden gedekt door het actief, zullen ten laste blijven van de curator.] Aldus vervangen bij het enige artikel van de wet van 18 mei 1956, het eerste lid en het 1° van het tweede lid daarna aldus gewijzigd bij artikel 12 van de wet van 24 juli 1962; het 1° daarna aldus vervangen bij artikel 40 van de wet van 24 maart 1978. Bepaling thans aldus in haar geheel vervangen bij artikel 17 van de wet van 24 december 1993.

Artikel 473 Tegen het vonnis van faillietverklaring en tegen het vonnis waarbij het tijdstip van staking van betaling is vastgesteld, kan verzet worden gedaan door de belanghebbenden die daarbij geen partij zijn geweest. [Het verzet is slechts ontvankelijk indien het wordt gedaan door de gefailleerde binnen acht dagen, of door enige andere belanghebbende binnen vijftien dagen na de opneming van de uittreksels uit de vonnissen in het Belgisch Staatsblad.] Het tweede lid aldus vervangen bij artikel 18 van de wet van 24 december 1993.

Artikel 474 Wanneer een schuldenaar bij de aangifte van zijn faillissement verklaart dat zijn actief ruim toereikend is om al zijn schulden te voldoen, en opschorting van betaling aanvraagt, kan de rechtbank van koophandel, zonder de gang van het faillissement tegen te houden, gelasten dat door een of meer deskundigen dadelijk een onderzoek zal worden ingesteld naar de staat van zijn zaken; indien de rechtbank, op grond van de uitslag van dat onderzoek, vaststelt dat het actief van de schuldenaar werkelijk hoger is dan zijn passief, beveelt zij dat de schuldeisers zonder verder verwijl zullen worden bijeengeroepen; er wordt gehandeld zoals bepaald is in titel IV. Artikel 475 In het geval van het vorige artikel en in alle gevallen waarin de gefailleerde een akkoord heeft aangevraagd, en indien het belang van de schuldeisers het vereist, kan de rechtbank, op verslag van de rechter-commissaris en na de curators te hebben gehoord, bevelen dat de handelsverrichtingen van de gefailleerde voorlopig zullen worden voortgezet door de curators of, onder hun toezicht, door een derde. De rechtbank kan, op verslag van de rechter-commissaris en na de curators te hebben gehoord, die maatregel te allen tijde wijzigen of herroepen.

Artikel 476 [§ 1. De goederen bedoeld in artikel 1408 van het Gerechtelijk Wetboek, met uitzondering van de goederen die de beslagene volstrekt nodig heeft voor zijn beroep, bedoeld in het 3° van dat artikel, worden uit het actief van het faillissement gesloten en blijven onder het beheer en ter beschikking van de gefailleerde. § 2. Uit het actief van het faillissement worden eveneens gesloten, de bedragen, sommen en uitkeringen die de gefailleerde ontvangt sinds de faillietverklaring voor zover zij krachtens de artikelen 1409 tot 1412 van het Gerechtelijk Wetboek of krachtens bijzondere wetten niet voor beslag vatbaar zijn. § 3. De gefailleerde kan bovendien voor zichzelf en zijn gezin levensonderhoud verkrijgen, te bepalen door de rechtbank, op voorstel van de curatoren en op verslag van de rechter-commissaris. § 4. De curatoren maken een staat op van de in de §§ 1 en 3 bedoelde goederen.] Aldus vervangen door artikel 16 van de wet van 14 januari 1993.

Artikel 477 De curators kunnen met machtiging van de rechter-commissaris dadelijk overgaan tot de verkoop van de zaken die onderhevig zijn aan spoedig bederf of snelle waardevermindering.

De andere zaken mogen voor de verwerping van het akkoord niet verkocht worden dan met machtiging van de rechtbank, die op verslag van de rechter-commissaris en nadat de gefailleerde gehoord is of behoorlijk opgeroepen, bepaalt op welke wijze en onder welke voorwaarden de verkoop zal geschieden.

Artikel 478 De aan de gefailleerde gerichte brieven worden afgegeven aan de curators en door hen geopend; indien de gefailleerde aanwezig is, woont hij de opening bij.

Artikel 479 Alle schuldvorderingen of geldsommen die aan de gefailleerde verschuldigd zijn, worden door de curators opgespoord en tegen kwijting geïnd. De gelden afkomstig van verkopingen en invorderingen door de curators gedaan, worden binnen acht dagen na ontvangst in de Deposito- en Consignatiekas gestort, onder aftrek van de bedragen die de rechter-commissaris heeft begroot. Bij nalatigheid zijn de curators interest zoals in handelszaken verschuldigd voor de sommen die zij niet hebben gestort, onverminderd de toepassing van de artikelen 459 en 462.

Artikel 480 [De betaling van de bedragen toegekend aan de schuldeisers van het faillissement wordt door de aangestelde van de Deposito- en Consignatiekas rechtstreeks gedaan op vertoon van een duplicaat van de uitdelingslijst getekend door de curators en geviseerd door de rechter-commissaris; dit duplicaat bevat alle aanwijzingen die de aangestelde van de kas nodig heeft om postoverschrijvingen of postcheques op te maken ten behoeve van de belanghebbenden.

Het bedrag van hetgeen de curators verschuldigd is aan voorschotten en honoraria, komt bovenaan op de lijst van de schuldeisers en wordt betaald op de wijze voorgeschreven voor de schuldeisers.] Aldus vervangen bij artikel 40 van het koninklijk besluit nr 150 van 18 maart 1935.

Artikel 481 Opgeheven bij artikel 5 van de wet van 28 maart 1985.

Artikel 482 De gefailleerde mag zich niet verwijderen zonder toestemming van de rechter-commissaris. Hij is gehouden gevolg te geven aan alle oproepingen aan hem gericht door de rechter-commissaris of door de curators.

De gefailleerde kan verschijnen door een gemachtigde, indien hij aantoont dat hij verhinderd is om redenen die de rechter-commissaris geldig acht.

Het tweede lid opgeheven bij artikel 6 van de wet van 28 maart 1985.

Artikel 483 De curators ontbieden de gefailleerde om in zijn tegenwoordigheid de boeken en bescheiden vast te stellen en af te sluiten.

Artikel 484 De curators gaan onmiddellijk over tot het onderzoek en de verbetering van de balans. Is er geen balans neergelegd, dan maken zij er een op aan de hand van de boeken en bescheiden van de gefailleerde, alsmede van de inlichtingen die zij kunnen inwinnen, en leggen deze balans neer ter griffie van de rechtbank van koophandel.

Artikel 485 De rechter-commissaris kan de gefailleerde, diens klerken en bedienden en wie dan ook horen, zowel aangaande het onderzoek en het opmaken van de balans als aangaande de oorzaken en de omstandigheden van het faillissement.

Artikel 486 Wanneer een koopman failliet is verklaard na zijn overlijden, of wanneer de gefailleerde overlijdt na de aangifte van zijn faillissement, kunnen zijn weduwe, zijn kinderen of zijn erfgenamen zich aanmelden of zich laten vertegenwoordigen om hem te vervangen bij het opmaken van de balans, evenals bij alle faillissementsverrichtingen.

Artikel 487 Te rekenen van hun ambtsaanvaarding zijn de curators op hun persoonlijke verantwoordelijkheid gehouden alle handelingen te verrichten tot bewaring van de rechten van de gefailleerde tegenover zijn schuldenaars.

Zij zijn eveneens gehouden inschrijving te vorderen van de hypotheken op de onroerende goederen van de schuldenaars van de gefailleerde, indien deze het niet heeft gevorderd; de inschrijving wordt ten name van de boedel genomen door de curators, die bij hun borderel een getuigschrift van de griffier voegen als bewijs van hun benoeming.

Zij zijn bovendien gehouden ten name van de gezamenlijke schuldeisers inschrijving te nemen op de onroerende goederen van de gefailleerde, waarvan het bestaan hun bekend is. De inschrijving wordt gedaan op vertoon van een eenvoudig borderel met vermelding van het bestaan van het faillissement en van de datum van het vonnis waarbij zij zijn benoemd.

Artikel 488 Binnen drie dagen na hun ambtsaanvaarding vorderen de curators de ontzegeling, indien daartoe reden is, en maken zij de beschrijving op van de goederen van de gefailleerde, in zijn tegenwoordigheid of nadat hij behoorlijk is opgeroepen.

Met machtiging van de rechter-commissaris kunnen de curators zich voor het opstellen van de boedelbeschrijving, evenals voor het schatten van de voorwerpen, laten bijstaan door wie ze daartoe geschikt achten.

Artikel 489 De boedelbeschrijving wordt door de curators opgemaakt naargelang de ontzegeling vordert; [de rechter-commissaris] is aanwezig en tekent bij elke vacatie; de minuut wordt, binnen vierentwintig uren na de definitieve sluiting, ter griffie neergelegd; de curators kunnen daarvan ter plaatse kosteloos afschrift nemen.

Er wordt overgegaan tot een vergelijking van de overeenkomstig artikel 471 niet verzegelde of ontzegelde zaken, waarvan een beschrijving is opgemaakt.

Het eerste lid aldus gewijzigd bij artikel 36, § 4, van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967.

Artikel 490 Wanneer de faillietverklaring heeft plaatsgehad na overlijden en vooraleer de boedelbeschrijving is opgemaakt, of wanneer de gefailleerde overlijdt vooraleer met de beschrijving is begonnen, wordt deze dadelijk opgemaakt met inachtneming van de in het vorige artikel voorgeschreven vormen, in tegenwoordigheid of althans na behoorlijke oproeping van de erfgenamen.

Artikel 491 Na het opmaken van de boedelbeschrijving worden de koopwaren, het geld, de bescheiden, de titels van schuldvorderingen, de roerende goederen en voorwerpen van de schuldenaar toevertrouwd aan de zorg van de curators, die onderaan op het stuk verklaren ze over te nemen.

Artikel 492 [De curators kunnen, met machtiging van de rechter-commissaris en na behoorlijke oproeping van de gefailleerde, dadingen aangaan over alle geschillen waarbij de boedel betrokken is, zelfs wanneer het onroerende vorderingen en rechten betreft.

Wanneer de dading onroerende rechten betreft of wanneer de waarde van haar voorwerp onbepaald is of 10 000 frank te boven gaat, wordt zij eerst verbindend nadat ze gehomologeerd is op verslag van de rechter-commissaris.

De gefailleerde wordt tot de homologatie opgeroepen; hij kan er zich tegen verzetten. Zijn verzet is voldoende om de dading te verhinderen indien zij betrekking heeft op onroerende goederen.

De curators kunnen ook met machtiging van de rechtbank en na behoorlijke oproeping van de gefailleerde aan de tegenpartij de beslissende eed opdragen in de geschillen waarin het faillissement betrokken is.] Aldus vervangen bij artikel 38 van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967.

Artikel 493 De curators kunnen een beroep doen op de gefailleerde om hen in hun beheer te helpen en voor te lichten. De rechter-commissaris bepaalt de voorwaarden waaronder hij zijn arbeid zal verrichten.

Artikel 494 In elk faillissement zijn de curators gehouden, binnen vijftien dagen na hun ambtsaanvaarding, aan de rechter-commissaris een memorie of kort verslag af te geven over de uiterlijke staat van het faillissement, de voornaamste oorzaken en omstandigheden ervan en de kenmerken die het vertoont.

De rechter-commissaris doet de memorie, met zijn aanmerkingen, dadelijk toekomen aan de procureur des Konings. Indien zij hem niet is afgegeven binnen de voorgeschreven termijn, geeft hij daarvan kennis aan de procureur des Konings en deelt hem de oorzaken van de vertraging mee.

Artikel 495 [Wanneer de gefailleerde vervolgd wordt wegens eenvoudige of bedrieglijke bankbreuk, wanneer een bevel tot medebrenging of tot aanhouding tegen hem is uitgevaardigd, geeft de procureur des Konings daarvan onverwijld kennis aan de rechter-commissaris.] Aldus vervangen bij artikel 7 van de wet van 28 maart 1985.

HOOFDSTUK IV. - Aangifte en verificatie van de schuldvorderingen Artikel 496 [De schuldeisers van de gefailleerde zijn gehouden de aangifte van hun vorderingen, samen met hun titels, ter griffie van de rechtbank van koophandel neer te leggen binnen de termijn die in het vonnis van faillietverklaring bepaald is. De griffier houdt er aantekening van en geeft een ontvangbewijs af.

De schuldeisers worden te dien einde gewaarschuwd door middel van de bekendmakingen voorgeschreven bij artikel 472. Zij worden bovendien, zodra zij bekend zijn, gewaarschuwd [bij een ter post aangetekende brief] van de curators. Deze brief vermeldt de dagen en uren, bepaald voor het sluiten van het proces-verbaal van verificatie der schuldvorderingen en voor de behandeling van de geschillen die uit deze verificatie mochten ontstaan.

Aan de minuut van de brief, die door de rechter-commissaris wordt geviseerd, worden en blijven de desbetreffende ontvangbewijzen gehecht.] Aldus vervangen bij art. 1 van de wet van 24 juli 1962 en het tweede lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 5° van deze wet.

Artikel 497 Zijn er schuldeisers die hun verblijfplaats of hun woonplaats buiten het Rijk hebben en voor wie de bij het vonnis van faillietverklaring bepaalde termijn te kort is, dan wordt deze te hunnen behoeve door de rechter-commissaris naar omstandigheden verlengd; van deze verlenging wordt melding gemaakt in de brief die aan die schuldeisers wordt toegezonden overeenkomstig artikel 496.

Artikel 498 Elke aangifte vermeldt de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de schuldeiser, het bedrag en de oorzaken van zijn schuldvordering, de eraan verbonden voorrechten, hypotheek- of pandrechten, en de titel waarop zij berust. [De aangifte eindigt met een verklaring gesteld in de volgende bewoordingen : « Ik verklaar naar eer en geweten dat deze schuldvordering waar en oprecht is. » of « J'affirme en honneur et conscience que ma créance est sincère et véritable. » of « Ich versichere hiermit auf Ehre und Gewissen dass meine Forderung aufrichtig und wahrheitsgetreu ist. »] Zij wordt getekend door de schuldeiser, of in zijn naam door een gemachtigde; in het laatste geval moet de volmacht aan de aangifte worden gehecht, zij moet het bedrag van de schuldvordering vermelden en de bij dit artikel voorgeschreven verklaring inhouden.

Het tweede lid aldus vervangen bij artikel 5 van de wet van 27 mei 1974.

Artikel 499 De aangifte van de schuldeiser die zijn woonplaats niet heeft in de gemeente waar de rechtbank zitting houdt, bevat keuze van woonplaats in die gemeente.

Bij gebreke van keuze van woonplaats kunnen hem alle betekeningen en mededelingen gedaan worden ter griffie van de rechtbank.

Artikel 500 De verificatie van de schuldvorderingen wordt door de curators verricht naar gelang zij ter griffie aangegeven worden; zij geschiedt ten overstaan van de rechter-commissaris en in tegenwoordigheid of althans na behoorlijke oproeping van de gefailleerde. De titels worden getoetst aan de boeken en bescheiden van de gefailleerde.

De schuldvorderingen van de curators worden geverifieerd door de rechter-commissaris.

Bij elke vergadering maken de curators een proces-verbaal van de verrichtingen op, dat door hen en door de rechter-commissaris wordt ondertekend. Het geeft de woonplaats op van de schuldeisers en hun gemachtigden. Het bevat een korte beschrijving van de overgelegde titels, vermeldt de overschrijvingen, doorhalingen en tussenregels, en verklaart of de vordering wordt erkend of betwist.

In geval van betwisting of wanneer de vordering niet volledig bewezen schijnt te zijn, verdagen de curators hun beslissing tot het tijdstip waarop het proces-verbaal van verificatie gesloten wordt, en, indien de schuldeiser op het ogenblik van de verdaging niet tegenwoordig is in persoon of bij gemachtigde, zenden zij hem daarvan dadelijk bericht bij een ter post aangetekende brief.

De Franse tekst van het vierde lid gewijzigd bij artikel 3, § 3, 6° van deze wet.

Artikel 501 Na de aangifte van elke vordering en tot de dag gesteld voor de behandeling van de geschillen waartoe zij aanleiding geeft, kan de rechter-commissaris, zelfs ambtshalve, bevelen dat de schuldeiser of zijn gemachtigde of iedere persoon die inlichtingen kan verstrekken, persoonlijk zal verschijnen. Hij maakt proces-verbaal op van hun verklaringen. Hij kan ook bevelen dat de schuldeiser zijn boeken zal openleggen, of, krachtens een bevel tot onderzoek daarvan, vorderen dat hem daarvan een uittreksel zal worden bezorgd, opgemaakt door de rechter van de plaats.

Artikel 502 [Op de vergadering belegd voor de sluiting van het proces-verbaal van verificatie, wordt elke aangegeven vordering die betwist wordt of nog niet is erkend, onderzocht op tegenspraak. De curators ondertekenen op de titel van elke erkende en niet betwiste vordering de volgende verklaring : « Opgenomen in het passief van het faillissement van ..., voor een bedrag van ..., de ... ».

De rechter-commissaris viseert de verklaring; hij verwijst alle geschillen betreffende niet erkende vorderingen naar de rechtbank.] Aldus vervangen bij artikel 38 van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967.

Artikel 503 De gefailleerde en de schuldeisers wier vorderingen geverifieerd of op de balans gebracht zijn, kunnen de verificatie van de vorderingen bijwonen en bezwaren inbrengen tegen de verrichte en de te verrichten verificaties. Na de sluiting van het proces-verbaal van verificatie kunnen, op straffe van nietigheid, tegen de verrichte en in dat proces-verbaal begrepen verificaties geen bezwaren worden ingediend dan bij akten, aan de schuldeisers die de aangifte hebben gedaan, betekend en samen met de bewijsstukken ter griffie neergelegd twee dagen voor de terechtzitting waarop de geschillen moeten worden behandeld.

Bezwaren tegen verificaties verricht na de sluiting van het proces-verbaal van verificatie moeten, eveneens op straffe van nietigheid, betekend worden binnen tien dagen na de erkenning van de betwiste vordering. Ten aanzien van de schuldeisers die na het laatstgenoemde tijdstip erkend zijn, loopt die termijn evenwel eerst vanaf de verificatie van hun vorderingen.

Artikel 504 [Op de dag bij het vonnis van faillietverklaring bepaald voor de behandeling van de geschillen, doet de rechter-commissaris verslag, en de rechtbank, die aldus van de geschillen kennis neemt, beslist onverwijld en met voorrang boven alle andere zaken, zo mogelijk bij een enkel vonnis, alle geschillen over de verificatie van de schuldvorderingen, zonder te wachten tot het einde van de overeenkomstig artikel 497 verlengde termijnen en zonder voorafgaande dagvaarding. Het vonnis wordt gewezen nadat de curators, de gefailleerde en de schuldeisers die een bezwaar hebben ingebracht en een aangifte gedaan, over en weer zijn gehoord, indien zij verschijnen.

De geschillen die niet vatbaar zijn voor dadelijke beslissing, worden afzonderlijk behandeld. De rechtbank kan echter bij voorraad beslissen dat de schuldeisers wier vorderingen betwist worden, tot de raadpleging en stemming over het akkoord zullen worden toegelaten voor een bij hetzelfde vonnis te bepalen bedrag. Geeft zij daarover geen beslissing, dan kunnen de schuldeisers wier vorderingen betwist worden, aan de verrichtingen van het faillissement niet deelnemen zolang over het geschil zelf geen uitspraak is gedaan.

Verzet is niet ontvankelijk tegen een krachtens dit artikel gewezen vonnis, noch tegen latere vonnissen over de afzonderlijk behandelde geschillen. Het vonnis dat de schuldeisers wier vorderingen betwist worden bij voorraad toelaat, is bovendien niet vatbaar voor hoger beroep of cassatieberoep.] Aldus vervangen bij artikel 38 van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967.

Artikel 505 Opgeheven bij artikel 8, 13°, van de opheffingsbepalingen van artikel 2 van de wet van 10 oktober 1967.

Artikel 506 Totdat de geschillen berecht zijn, blijven alle aangiften van schuldvorderingen, de bewijsstukken en alle desbetreffende akten, processen-verbaal, bezwaar- en verzoekschriften op de griffie berusten en worden aan de belanghebbenden op hun verzoek ter inzage gegeven.

Artikel 507 Ter griffie wordt voor elk faillissement een in kolommen verdeelde tabel opgemaakt die voor elke aangegeven schuldvordering de volgende vermeldingen bevat : 1° het volgnummer;2° de naam, de voornamen, het beroep en de verblijfplaats van de schuldeiser die zijn aangifte en zijn titels heeft neergelegd;3° de datum van deze neerlegging;4° het bedrag van de aangegeven vordering;5° een korte opgave van de goederen of voorwerpen waarvan beweerd wordt dat zij, krachtens hypotheek of voorrecht, tot waarborg ervan strekken;6° de opneming in het passief of de verwerping door de curators;7° de datum van deze opneming of verwerping;8° de ingebrachte bezwaren;9° de namen van de personen die de bezwaren hebben ingebracht;10° de datums waarop de bezwaren zijn ingebracht;11° de dag waarop het proces-verbaal van verificatie wordt gesloten;12° de dag bepaald voor de behandeling van de geschillen;13° de korte inhoud van de eindbeslissing;14° de datum van die beslissing;15° de andere inlichtingen waarvan de mededeling aan de belanghebbenden nuttig kan zijn. Die tabel wordt opgemaakt door de griffier; de vereiste vermeldingen worden daarop van dag tot dag aangetekend in de volgorde waarin de feiten en omstandigheden zich voordoen. Zij wordt aan de belanghebbenden op hun verzoek ter inzage gegeven.

Artikel 508 De bekende of onbekende schuldeisers die in gebreke blijven hun schuldvorderingen aan te geven of te bevestigen binnen de termijn bij het vonnis van faillietverklaring bepaald en krachtens artikel 497 verlengd, komen niet in aanmerking voor de uitdelingen; zij kunnen hun vorderingen echter aangeven en bevestigen tot en met de slotuitdeling.

Hun aangiften schorten de bevolen uitdelingen niet op, maar bij nieuwe uitdelingen na die aangiften bevolen, komen zij in aanmerking voor het bedrag dat door de rechter-commissaris bij voorraad bepaald is en in reserve wordt gehouden totdat hun vorderingen erkend zijn. In alle gevallen dragen zij de kosten waartoe de verificatie en de erkenning aanleiding hebben gegeven en kunnen zij niets vorderen van de reeds voor hun aangiften bevolen uitdelingen; zij hebben evenwel het recht de percenten waarop zij bij de eerste uitdelingen aanspraak hadden kunnen maken, vooraf te nemen uit het nog niet uitgedeelde actief, indien zij bewijzen dat het hun onmogelijk is geweest hun aangifte en bevestiging te doen binnen de bepaalde termijn.

HOOFDSTUK V. - Akkoord Afdeling I. - Vergadering van de schuldeisers Artikel 509 Zodra krachtens artikel 504 vonnis is gewezen, wordt overgegaan tot het maken van een akkoord, zonder te wachten totdat de op grond van artikel 497 verleende termijnen verstreken zijn.

Te dien einde beveelt de rechter-commissaris dat de schuldeisers worden bijeengeroepen en bepaalt plaats, dag en uur van de vergadering.

De datum wordt op zodanige wijze bepaald dat de vergadering plaatsheeft binnen vijftien dagen na het krachtens artikel 504 gewezen vonnis, en dat aan elke schuldeiser, tussen zijn oproeping en de dag van de vergadering, een termijn wordt gelaten van twee dagen, vermeerderd met een dag [per vijftig kilometer] afstand tussen de plaats waar hij werkelijk woont en de plaats van de vergadering.

Het derde lid gewijzigd bij artikel 2 en 3, § 3, 7° van deze wet.

Artikel 510 [De bijeenroeping van de schuldeisers heeft plaats binnen vijf dagen na de beschikking van de rechter-commissaris; zij geschiedt door de zorg van de curators, door middel van bekendmaking en door toezending van een brief aan alle schuldeisers wier schuldvorderingen erkend of voorlopig toegelaten zijn; een en ander op de wijze en in de vorm voorgeschreven bij de artikelen 472 en 496.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 24 juli 1962.

Artikel 511 Op de plaats, de dag en het uur, bepaald door de rechter-commissaris, komt de vergadering bijeen onder zijn voorzitterschap. Alleen de erkende of voorlopig toegelaten schuldeisers of hun gemachtigden mogen eraan deelnemen.

De gefailleerde wordt tot deze vergadering opgeroepen; hij mag er zich niet doen vertegenwoordigen dan om geldige en door de rechter-commissaris aangenomen redenen.

De rechter-commissaris onderzoekt de volmachten van degenen die zich als gemachtigden op de vergadering aanmelden. De curators brengen verslag uit over de stand van het faillissement, over de formaliteiten die zijn vervuld en de verrichtingen die hebben plaatsgehad, en over de vermoedelijke uitslag van de vereffening. De gefailleerde wordt gehoord. De curators ondertekenen hun verslag en geven het af aan de rechter-commissaris, die proces-verbaal opmaakt van hetgeen op de vergadering is verklaard en beslist.

Afdeling II. - Totstandkoming van het akkoord Artikel 512 Tussen de ter vergadering verschenen schuldeisers en de gefailleerde schuldenaar kan geen akkoord tot stand komen dan wanneer alle hierboven voorgeschreven formaliteiten zijn vervuld.

Dit akkoord komt slechts tot stand door de toestemming van de meerderheid van de schuldeisers, die drie vierde moet vertegenwoordigen van het gezamenlijk bedrag van de overeenkomstig hoofdstuk IV erkende of voorlopig toegelaten schuldvorderingen; een en ander op straffe van nietigheid.

Rekening houdend met de impliciete wijziging door de opheffing van artikel 520 bij artikel 44 van de wetten op het gerechtelijk akkoord, gecoördineerd op 25 september 1946, het eerste lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 8° van deze wet.

Artikel 513 De schuldeisers wier schuldvorderingen door een ingeschreven (...) hypotheek, een voorrecht of een pand gewaarborgd zijn, hebben bij de verrichtingen betreffende het akkoord geen stemrecht voor de bedoelde schuldvorderingen; deze worden slechts meegerekend indien de schuldeisers afstand doen van hun hypotheek, pand of voorrecht.

Deelneming aan de stemming over het akkoord brengt die afstand van rechtswege mee; de afstand heeft geen gevolg, indien het akkoord niet wordt aangenomen.

De vorenbedoelde schuldeisers kunnen niettemin meestemmen over het akkoord, wanneer zij van hun voorrecht, hypotheek of pand afstand doen voor ten minste de helft van hun schuldvorderingen; in dat geval worden die schuldvorderingen bij de verrichtingen betreffende het akkoord slechts ten belope van dat gedeelte meegerekend.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 81 van de wet van 16 december 1851, het eerste lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 9° van deze wet.

Artikel 514 Een akkoord is uitgesloten, wanneer de gefailleerde in het bij artikel 495 bepaalde geval verkeert of wegens bedrieglijke bankbreuk is veroordeeld.

In het geval van artikel 495 kunnen de ter raadpleging over het akkoord opgeroepen schuldeisers hun besluit tot na afloop van de vervolging uitstellen met de tweevoudige meerderheid voorgeschreven in artikel 512. Verwerping van het uitstel heeft verwerping van het akkoord tot gevolg.

Artikel 515 Het akkoord wordt staande de vergadering getekend, op straffe van nietigheid. Is het akkoord slechts aangenomen met een meerderheid van de schuldeisers of met een drievierde meerderheid wat het bedrag aan schuldvorderingen betreft, dan wordt de raadpleging en beslissing over het akkoord een enkele maal uitgesteld voor acht dagen; in dat geval hebben de besluiten van de eerste vergadering en de alsdan gegeven toestemmingen geen gevolg.

Artikel 516 Alle schuldeisers die gerechtigd waren aan de totstandkoming van het akkoord mee te werken, of wier rechten nadien zijn erkend, kunnen er verzet tegen doen.

Het verzet moet met redenen omkleed zijn en binnen vijf dagen na het akkoord aan de curators en aan de gefailleerde betekend worden; een en ander op straffe van nietigheid. Binnen vijf dagen na die betekening kunnen de curators en de gefailleerde hun verzoekschrift, houdende antwoord op het verzet, doen betekenen en het ter griffie neerleggen, samen met de stukken waarvan zij gebruik zullen maken.

Zodra deze termijn verstreken is, brengt de rechter-commissaris, zonder andere vorm of rechtspleging, verslag uit over de kenmerken van het faillissement en over de vraag of het akkoord kan worden aangenomen, en de rechtbank doet bij een enkel vonnis uitspraak op het verzet en over de homologatie. Partijen kunnen echter ter terechtzitting verschijnen of zich doen vertegenwoordigen om in het kort de middelen tot staving van hun aanspraken uiteen te zetten.

Is er slechts één curator benoemd en doet hij verzet, dan moet hij de benoeming van een tweede curator vorderen; tegenover deze is hij gehouden alle bij dit artikel voorgeschreven vormen in acht te nemen.

Wanneer de berechting van het verzet afhankelijk is van de beslissing van geschillen die wegens hun onderwerp buiten de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel vallen, schort deze haar uitspraak op totdat die geschillen beslist zijn.

Artikel 517 Wanneer het hierboven voorgeschrevene niet nagekomen is of wanneer het algemeen belang of het belang van de schuldeisers zich tegen het akkoord schijnt te verzetten, weigert de rechtbank de homologatie. In dat geval is het akkoord vernietigd ten aanzien van alle belanghebbenden.

Artikel 518 Het gehomologeerde akkoord is verbindend voor alle schuldeisers, onverschillig of hun schuldvorderingen al dan niet op de balans gebracht of al dan niet geverifieerd zijn, zelfs voor die vermeld in artikel 497, alsmede voor de schuldeisers die krachtens artikel 504 voorlopig zijn toegelaten tot de raadpleging en stemming, ongeacht het bedrag dat het eindvonnis hun later zal toekennen. De homologatie handhaaft ten behoeve van elke schuldeiser de hypotheek die krachtens [het derde lid van artikel 487] ingeschreven is op de onroerende goederen van de gefailleerde. Te dien einde doen de curators het vonnis van homologatie op het hypotheekkantoor inschrijven, tenzij het akkoord dienaangaande anders beslist. [De rechtbank kan op verslag van de rechter-commissaris, de voormalige curators of bij hun ontstentenis, een speciaal door de rechtbank aangewezen curator machtigen om opheffing te verlenen, zowel van de inschrijving verricht op grond van dit artikel als van die verricht op grond van artikel 487.] Het tweede lid toegevoegd bij het enige artikel van de wet van 2 juli 1969, het eerste lid gewijzigd bij artikel 2 en 3, § 3, 10° van deze wet.

Artikel 519 Zodra het vonnis van homologatie in kracht van gewijsde is gegaan, nemen de ambtsverrichtingen van de curators een einde.

De curators doen ten overstaan van de rechter-commissaris eindrekening en verantwoording aan de gefailleerde; die rekening wordt besproken en afgesloten. De curators geven aan de gefailleerde al zijn goederen, boeken, papieren en roerende zaken terug; de gefailleerde geeft een ontvangbewijs af; van een en ander wordt door de rechter-commissaris proces-verbaal opgemaakt.

In geval van betwisting doet de rechtbank van koophandel uitspraak op verslag van de rechter-commissaris.

Artikel 520 Opgeheven bij artikel 44 van de gecoördineerde wetten van 25 september 1946 op het gerechtelijk akkoord.

Afdeling III. - Nietigheid en ontbinding van het akkoord Artikel 521 Het akkoord is van rechtswege nietig, als de gefailleerde na de homologatie veroordeeld wordt wegens bedrieglijke bankbreuk.

Wanneer, na de homologatie van het akkoord, de gefailleerde wegens bedrieglijke bankbreuk wordt vervolgd of tegen hem [een bevel is uitgevaardigd tot aanhouding] of, ingeval hij voortvluchtig is, tot medebrenging, kan de rechtbank van koophandel op verslag van de rechter-commissaris zodanige maatregelen tot bewaring van recht voorschrijven als zij noodzakelijk acht.

Deze maatregelen vervallen van rechtswege op de dag van de verklaring van buitenvervolgingstelling, van de beschikking van de vrijspraak of van het arrest van ontslag van rechtsvervolging.

Het tweede lid gewijzigd bij artikel 8 van de wet van 28 maart 1985.

Artikel 522 Geen rechtsvordering tot nietigverklaring van het akkoord is na de homologatie ontvankelijk, tenzij na die homologatie ontdekt wordt dat er bedrog is gepleegd door verberging van het actief of opdrijving van het passief.

De nietigheid van het akkoord, hetzij uit hoofde van bedrog, hetzij tengevolge van veroordeling wegens bedrieglijke bankbreuk, werkt van rechtswege, ook ten aanzien van de borgen.

Artikel 523 Ingeval de gefailleerde niet voldoet aan de inhoud van het akkoord, kan de ontbinding daarvan tegen hem worden gevorderd voor de rechtbank van koophandel, in tegenwoordigheid of na behoorlijke oproeping van de borgen, zo die er zijn.

Zij die zich bij het akkoord borg gesteld hebben voor de gehele of gedeeltelijke uitvoering ervan, worden niet bevrijd door de ontbinding van het akkoord.

Artikel 524 In het vonnis waarbij de rechtbank van koophandel de nietigheid of de ontbinding van het akkoord uitspreekt, of in de bij artikel 521 bepaalde gevallen uitspraak doet op verzoek van een of meer schuldeisers of ambtshalve op verslag van de rechter-commissaris, beveelt zij de vroeger benoemde curators hun ambtsverrichtingen te hervatten of benoemt er nieuwe, en bepaalt zij dat degenen die na de homologatie van het akkoord schuldeiser van de gefailleerde zijn geworden, hun vorderingen moeten aangeven binnen de termijn gesteld in artikel 466. [De voorschriften van de artikelen 469 en 472 vinden overeenkomstige toepassing ten aanzien van dit vonnis. Het bekend te maken uittreksel moet vermelden : 1° [de naam, de voornamen, de plaats en datum van geboorte, alsmede het adres en het inschrijvingsnummer in het handelsregister van de gefailleerde;betreft het een handelsvennootschap, de firma of de naam en de zetel;] 2° de datum van het vonnis waarbij de nietigverklaring, de ontbinding of de nietigheid van rechtswege van het akkoord is uitgesproken, en de rechtbank die het heeft gewezen; 3° de naam, de voornamen en het adres van de curator of curators.] [De opneming wordt bewezen door middel van het Belgisch Staatsblad waarin de genoemde uittreksels zijn verschenen.] [De curators kunnen de boedel doen verzegelen. Bijgestaan door de rechter-commissaris gaan zij zonder verwijl over tot een vergelijking van de waarden, aandelen en papieren met de vroegere beschrijving en zij vullen die zo nodig aan. Zij maken een aanvullende balans op en zenden aan de nieuwe schuldeisers de in artikel 496 bedoelde brief.] Het tweede lid aldus vervangen en het derde lid ingevoegd bij artikel 3 van de wet van 24 juni 1962; het derde lid nadien aldus vervangen bij artikel 19 van de wet van 24 december 1993; het vierde lid aldus vervangen bij artikel 37 van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967; het tweede lid, 1°, nadien aldus vervangen bij artikel 41 van de wet van 24 maart 1978.

Artikel 525 De nieuwe schuldvorderingen worden aangegeven, bevestigd en geverifieerd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV. Schuldvorderingen die reeds in het passief zijn opgenomen, behoeven niet opnieuw te worden geverifieerd, behoudens verwerping of vermindering van die welke inmiddels geheel of gedeeltelijk zijn tenietgegaan.

Artikel 526 De in artikel 445 vermelde handelingen die de gefailleerde heeft verricht na het vonnis van homologatie en voor de nietigverklaring of de ontbinding van het akkoord, zijn nietig en blijven zonder gevolg.

De andere handelingen die de gefailleerde in die tussentijd heeft verricht, worden slechts vernietigd, indien zij de uitvoering van het akkoord hebben geschaad of de schuldeisers op bedrieglijke wijze in hun rechten hebben verkort.

Artikel 527 Schuldeisers wier schuldvorderingen voor het akkoord zijn ontstaan, treden opnieuw in al hun rechten, doch alleen ten aanzien van de gefailleerde; hun schuldvorderingen mogen in de boedel echter niet worden opgenomen dan in de volgende verhouding : indien zij van het toegezegde percent niets hebben ontvangen, ten belope van het geheel; indien zij een deel van dat percent hebben ontvangen, ten belope van het deel van hun oorspronkelijke schuldvorderingen dat overeenstemt met het deel van het percent dat zij niet ontvangen hebben.

De bepalingen van dit artikel zijn mede van toepassing ingeval zich een tweede faillissement voordoet, zonder dat het akkoord vooraf nietigverklaard of ontbonden is.

HOOFDSTUK VI. - Vereffening van de failliete boedel Artikel 528 Indien er geen akkoord tot stand komt, blijven de curators de gezamenlijke schuldeisers verder vertegenwoordigen en gaan zij over tot de vereffening van de failliete boedel; zij doen de onroerende goederen, koopwaren en roerende zaken verkopen en vereffenen de schuldvorderingen en de schulden; een en ander onder toezicht van de rechter-commissaris en met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 479 en 480, zonder dat de gefailleerde behoeft te worden opgeroepen.

Zij kunnen op de bij artikel 492 voorgeschreven wijze dadingen aangaan betreffende alle aan de gefailleerde behorende rechten, niettegenstaande verzet zijnerzijds.

Artikel 529 De schuldeisers kunnen niettemin aan de curators, of aan een derde onder toezicht van de curators, last geven het bedrijf voort te zetten.

Het besluit waarbij hun deze last wordt opgedragen, bepaalt de duur en de omvang ervan, en stelt de bedragen vast die de curators in handen mogen houden tot bestrijding van kosten en uitgaven; het moet dadelijk na de verwerping van het akkoord worden genomen, in tegenwoordigheid van de rechter-commissaris en met de in artikel 512 bepaalde meerderheid naar aantal en bedrag.

Tegen dat besluit staat verzet open voor de gefailleerde en voor de schuldeisers die er niet mee instemmen. Het verzet schorst de uitvoering niet.

Wanneer de verrichtingen van de curators of lasthebbers verbintenissen doen ontstaan boven het actief, zijn alleen de schuldeisers die met die verbintenissen hebben ingestemd, persoonlijk gehouden boven hun aandeel in het actief, en alleen binnen de perken van de last die zij gegeven hebben. Hun bijdrage wordt bepaald naar evenredigheid van hun schuldvorderingen.

Artikel 530 Wanneer een vennootschap onder firma failliet is, kunnen de schuldeisers in een akkoord bewilligen ten voordele van slechts een of van enkele vennoten; in dat geval blijft het gehele vermogen van de vennootschap aan de rechtsregeling van het faillissement onderworpen; de persoonlijke goederen van hem met wie het akkoord is aangegaan, blijven daarvan uitgesloten, en in dit bijzonder akkoord mag geen verbintenis tot betaling van een percent voorkomen dan ten aanzien van waarden buiten het vermogen van de vennootschap.

De vennoot met wie een bijzonder akkoord wordt aangegaan, is niet meer hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 531 Dadelijk na de verwerping van het akkoord wordt aan de bijeengeroepen schuldeisers gevraagd of de onderhoudsuitkering, aan de gefailleerde en zijn gezin toegestaan krachtens artikel 476, zal worden gehandhaafd dan wel of hun een dergelijke uitkering kan worden toegestaan ten laste van de failliete boedel. De uitkering wordt gehandhaafd of kan worden toegestaan, indien de meerderheid der aanwezige schuldeisers erin toestemt. De curators stellen het bedrag voor, de rechter-commissaris bepaalt het en alleen de curators kunnen voor de rechtbank tegen die beslissing opkomen.

Artikel 532 Na de verwerping of de nietigverklaring van het akkoord kan de rechter-commissaris de schuldeisers bijeenroepen, wanneer hij het noodzakelijk acht.

De vergaderde schuldeisers kunnen, met machtiging van de rechtbank, na behoorlijke oproeping van de gefailleerde, bij gewone meerderheid de curators gelasten te onderhandelen over een vaste prijs voor het geheel of een gedeelte van de rechten of vorderingen die nog niet voldaan zijn, en ze te vervreemden.

Artikel 533 Wanneer de vereffening van de failliete boedel beëindigd is, worden de schuldeisers bijeengeroepen door de rechter-commissaris. Hij kan bevelen dat de rekening van de curators bij de oproeping zal worden gevoegd.

Op die vergadering wordt de rekening besproken in tegenwoordigheid of na behoorlijke oproeping van de gefailleerde. Het saldo van de rekening dient voor de laatste uitdeling.

In geval van betwisting wordt gehandeld zoals bepaald is in artikel 519, [derde lid.] Op dezelfde vergadering geven de schuldeisers hun mening te kennen over de verschoonbaarheid van de gefailleerde. Er wordt een proces-verbaal opgemaakt, waarin iedere schuldeiser zijn op- en aanmerkingen kan doen opnemen.

Het derde lid aldus gewijzigd bij artikel 2 en 3, § 3, 11° van deze wet.

Artikel 534 De rechter-commissaris doet aan de rechtbank in raadkamer mededeling van het advies van de schuldeisers over de verschoonbaarheid van de gefailleerde en brengt verslag uit over de kenmerken en de omstandigheden van het faillissement; de rechtbank beslist of de gefailleerde al dan niet verschoonbaar is.

Verschoonbaar kan niet worden verklaard de gefailleerde die zich schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk of aan stellionaat, die veroordeeld is wegens diefstal, valsheid, knevelarij, oplichting of misbruik van vertrouwen, die als bewaarnemer, voogd, bestuurder of anderszins rekenplichtige geen rekening en verantwoording heeft gedaan en niet heeft afgerekend.

Artikel 535 Aan handeldrijvende schuldenaars kan het voorrecht van boedelafstand niet worden verleend.

Wordt de gefailleerde verschoonbaar verklaard, dan (...) kan hij nog alleen op zijn goederen worden vervolgd (...).

Wordt hij niet verschoonbaar verklaard, dan kunnen de schuldeisers hun eigen rechtsvorderingen opnieuw instellen (...).

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 4 van de wet van 31 januari 1980, het tweede en derde lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 12° van deze wet.

Artikel 536 Wanneer, op enig ogenblik voor de bijeenroeping van de schuldeisers tot raadpleging en beslissing over het akkoord, bevonden wordt dat het actief niet toereikend is om de vermoedelijke kosten van beheer en vereffening van de failliete boedel te dekken, kan de rechtbank van koophandel, op verslag van de rechter-commissaris, ook ambtshalve, de afsluiting van de faillissementsverrichtingen uitspreken. In dat geval kan elke schuldeiser opnieuw zijn eigen rechtsvorderingen instellen (...).

De rechtbank kan bij hetzelfde vonnis uitspraak doen over de verschoonbaarheid van de gefailleerde.

De tenuitvoerlegging van het vonnis waarbij die afsluiting is uitgesproken, wordt een maand opgeschort.

De gefailleerde of ieder ander belanghebbende kan te allen tijde dat vonnis door de rechtbank van koophandel doen herroepen, mits hij aantoont dat er genoeg geld voorhanden is om de kosten van de faillissementsverrichtingen te bestrijden, of een toereikende som laat storten in de Consignatiekas. In elk geval moeten de kosten van de procedures, gevoerd op grond van dit artikel, vooraf worden voldaan.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 4 van de wet van 31 januari 1980, het eerste lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 13° van deze wet.

HOOFDSTUK VII. - Soorten schuldeisers en hun rechten Afdeling I. - Medeschuldenaars en borgen Artikel 537 De schuldeiser van verbintenissen die door de gefailleerde en insgelijks gefailleerde medeschuldenaars hoofdelijk aangegaan, geëndosseerd of gewaarborgd zijn, komt in aanmerking voor de uitdelingen in elke boedel en komt daarin op voor de nominale waarde van zijn schuldvordering totdat deze geheel is voldaan.

Artikel 538 Voor de faillissementen van medeschuldenaars bestaat geen onderling verhaal uit hoofde van betaalde percenten, behalve wanneer de percenten uit die boedels meer bedragen dan de schuldvordering in hoofdsom en toebehoren; in dat geval komt het meerdere, naar de orde der verbintenissen, toe aan die schuldenaars voor wie de andere borg staan.

Artikel 539 Wanneer de schuldeiser van verbintenissen die door de gefailleerde met andere medeschuldenaars hoofdelijk zijn aangegaan of waarvoor een borg is gesteld, en hij voor het faillissement een voorschot op zijn schuldvordering ontvangen heeft, wordt deze in de boedel slechts opgenomen onder aftrek van dit voorschot en behoudt hij voor het nog verschuldigde bedrag zijn rechten tegen de medeschuldenaars of de borg.

Artikel 540 De medeschuldenaar of de borg die gedeeltelijke betaling gedaan heeft, komt in het faillissement op voor alles wat hij tot ontlasting van de gefailleerde betaald heeft.

Artikel 541 Niettegenstaande het akkoord behouden de schuldeisers hun vorderingsrecht tegen de medeschuldenaars van de gefailleerde voor het geheel van hun schuldvordering.

Afdeling II. - Pandhoudende schuldeisers en op roerende goederen bevoorrechte schuldeisers Artikel 542 Schuldeisers van de gefailleerde, die rechtsgeldig in het bezit zijn van een pand, worden slechts pro memorie in de boedel opgenomen.

Artikel 543 De curators kunnen, met machtiging van de rechter-commissaris te allen tijde het pand ten bate van de failliete boedel inlossen door betaling van de schuld.

Artikel 544 Ingeval de curators het pand niet inlossen en de schuldeiser het verkoopt voor een prijs die de schuldvordering te boven gaat, wordt het meerdere door hen geïnd. Bedraagt de prijs minder dan de schuldvordering, dan treedt de pandhoudende schuldeiser voor het ontbrekende op als gewone schuldeiser in de boedel.

Artikel 545 [Voor de werknemers bedoeld in artikel 1 [van de wet van 12 april 1965], betreffende de bescherming van het loon der werknemers, worden het loon, zoals bepaald in artikel 2 van die wet, en de in het loon begrepen vergoedingen die aan dezelfde personen verschuldigd zijn wegens beëindiging van hun dienstbetrekking, ongeacht of die beëindiging voor of na de faillietverklaring plaatsheeft, onder de bevoorrechte schuldvorderingen opgenomen met dezelfde rang en ten belope van dezelfde bedragen als het voorrecht dat aan dezelfde personen wordt toegekend bij artikel 19, 3°bis, van de wet van 16 december 1851 op de voorrechten en hypotheken.] Aldus vervangen bij artikel 50 van de wet van 12 april 1965 en gewijzigd bij artikel 2 en 3, § 3, 14° van deze wet.

Artikel 546 Het voorrecht en het recht van terugvordering bij [artikel 20, 5°, van de wet van 16 december 1851] toegekend aan de verkoper van roerende goederen, alsmede het recht van ontbinding, gelden niet in geval van faillissement. [Niettemin blijft dit voorrecht, gedurende vijf jaren te rekenen van de levering, bestaan ten voordele van de verkoper van machines, toestellen, gereedschappen en ander bedrijfsuitrustingsmateriaal, gebruikt in nijverheids-, handels- of ambachtsondernemingen.

Dit voorrecht heeft evenwel slechts gevolg voor zover binnen vijftien dagen na de levering een door de verkoper eensluidend verklaard afschrift van de al dan niet aanvaarde factuur of van elk andere akte waaruit de verkoop blijkt, neergelegd wordt op de griffie van de rechtbank van koophandel van het arrondissement waarin de schuldenaar zijn woonplaats of, bij gebreke hiervan, zijn verblijfplaats heeft. De griffier stelt op dat afschrift een akte van neerlegging. De afschriften worden in een boekdeel verzameld en hiervan wordt een dagelijks bij te houden index op steekkaarten aangelegd, volgens de namen van de kopers. De griffier is gehouden aan allen die erom verzoeken en vooraf de identiteit van de koper opgeven, inzage te verlenen van het afschrift.

Dit voorrecht kan zelfs worden uitgeoefend wanneer de machines, toestellen, gereedschappen en ander bedrijfsuitrustingsmateriaal onroerend zijn geworden door bestemming of incorporatie.] De levering wordt bewezen door de boeken van de verkoper, behoudens tegenbewijs.

Ingeval de schuldenaar failliet verklaard wordt voordat de bedoelde [vijf jaren] zijn verstreken, blijft het voorrecht bestaan tot na de vereffening van het faillissement.

Het tweede, derde en vierde lid vervangen bij artikel 2 van de wet van 29 juli 1957; het zesde lid gewijzigd bij het enige artikel van de wet van 27 juli 1934; rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 20, 5° van de wet van 16 december 1851, het eerste lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 15° van deze wet.

Artikel 547 De curators leggen aan de rechter-commissaris een lijst voor van de schuldeisers die een voorrecht beweren te hebben op de roerende goederen, en indien daartoe grond bestaat, verleent de rechter machtiging om die schuldeisers te betalen uit de eerst inkomende gelden.

Indien het voorrecht betwist wordt, beslist de rechtbank.

Afdeling III. - Rechten van hypothecaire of op onroerende goederen bevoorrechte schuldeisers Artikel 548 Wanneer de prijs van de onroerende goederen vroeger dan of tegelijk met die van de roerende goederen verdeeld wordt, treden de bevoorrechte of de hypothecaire schuldeisers die niet geheel voldaan zijn uit de prijs van de onroerende goederen, naar evenredigheid van hetgeen hun nog verschuldigd is, samen met de gewone schuldeisers op ten aanzien van de gelden die aan de chirografaire boedel toekomen, mits hun schuldvorderingen bevestigd en geverifieerd zijn met inachtneming van de hierboven voorgeschreven vormen.

Artikel 549 Wanneer tot een of meer uitdelingen van gelden wordt overgegaan voordat de prijs van de onroerende goederen verdeeld is, nemen de op de onroerende goederen bevoorrechte en de hypothecaire schuldeisers daaraan deel naar evenredigheid van het volle bedrag van hun schuldvorderingen, onverminderd de afscheiding die hierna wordt omschreven.

Artikel 550 Na de verkoop van de onroerende goederen en de sluiting van de rangregeling onder de hypothecaire en de bevoorrechte schuldeisers, zullen degenen onder hen die ten aanzien van de prijs der onroerende goederen batig gerangschikt zijn voor het volle bedrag van hun schuldvordering, het bedrag dat hun als hypothecaire schuldeisers toegewezen is, slechts ontvangen onder aftrek van hetgeen zij uit de chirografaire boedel hebben verkregen.

De aldus afgetrokken bedragen blijven niet in de hypothecaire boedel, maar worden daarvan afgescheiden en keren terug naar de chirografaire boedel.

Artikel 551 Ten aanzien van de hypothecaire schuldeisers die slechts voor een gedeelte batig gerangschikt zijn bij de verdeling van de prijs der onroerende goederen, wordt gehandeld zoals hierna is bepaald. Hun rechten in de chirografaire boedel worden definitief vastgesteld met inachtneming van het bedrag dat hun nog verschuldigd is na die rangschikking met betrekking tot de onroerende goederen, en wat zij bij de vroegere uitdeling meer ontvangen hebben, wordt afgetrokken van het bedrag dat hun als hypothecaire schuldeisers toegewezen is, en in de chirografaire boedel teruggestort.

Artikel 552 De hypothecaire schuldeisers die niet batig gerangschikt zijn, worden als gewone schuldeisers beschouwd en als zodanig behandeld met betrekking tot de gevolgen van het akkoord en van alle verrichtingen in verband met de chirografaire boedel.

Afdeling IV. - Gevolgen van het faillissement van de ene echtgenoot ten opzichte van de andere Het opschrift aldus vervangen bij artikel 37 van de opheffings- en wijzigingsbepalingen van artikel 4 van de wet van 14 juli 1976.

Artikel 553 [De curator kan de roerende en de onroerende goederen uit het eigen vermogen van een gefailleerde echtgenoot zowel als uit het gemeenschappelijk vermogen verkopen zonder de voorafgaande toestemming van de andere echtgenoot of de rechterlijke machtiging, voorgeschreven bij de artikelen 215, § 1, 1418 en 1420 van het Burgerlijk Wetboek.] Aldus vervangen bij artikel 37 van de opheffings- en wijzigingsbepalingen van artikel 4 van de wet van 14 juli 1976.

Artikel 554 [Indien het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten wordt ontbonden na de faillietverklaring en voor de beëindiging van het faillissement, kunnen noch de echtgenoot van de gefailleerde noch de curator aanspraak maken op de voordelen die in het huwelijkscontract zijn bepaald.] Aldus vervangen bij artikel 37 van de opheffings- en wijzigingsbepalingen van artikel 4 van de wet van 14 juli 1976.

Artikel 555 [De gemeenschappelijke schulden die de gefailleerde bij de uitoefening van zijn beroep heeft gemaakt en die niet voldaan zijn door de vereffening van het faillissement, kunnen niet worden verhaald op het eigen vermogen van de echtgenoot van de gefailleerde.] Aldus vervangen bij artikel 37 van de opheffings- en wijzigingsbepalingen van artikel 4 van de wet van 14 juli 1976.

Artikel 556-560 Opgeheven bij artikel 37 van de opheffings- en wijzigingsbepalingen van artikel 4 van de wet van 14 juli 1976.

Afdeling IV. - Rechten van de vrouw bij faillissement van de man De oude artikelen 553 tot 560 blijven bij wijze van overgangsmaatregel van kracht. Zie artikel 47, § 1, van de opheffings- en wijzigingsbepalingen van artikel 4 van de wet van 14 juli 1976.

Artikel 553 De vrouw wier aangebrachte onroerende goederen niet in de gemeenschap zijn gevallen, neemt die goederen in natura terug, evenals die welke haar zijn opgekomen door erfopvolging of door schenking onder de levenden of bij testament.

Hetzelfde geldt ten aanzien van onroerende goederen verkregen in ruil voor eigen goederen van de vrouw of ten gevolge van wederbelegging, wanneer de wederbelegging in de akte van verkrijging bedongen is en door de vrouw ten minste tien dagen voor de staking van betaling is aanvaard.

Artikel 554 De vrouw neemt eveneens de onroerende goederen terug die door of namens haar zijn verkregen met geld afkomstig van de vorenbedoelde erfenissen en schenkingen, mits de belegging uitdrukkelijk bedongen is in de akte van verkrijging en de herkomst van het geld blijkt uit een boedelbeschrijving of uit enige andere authentieke akte.

Artikel 555 Buiten het geval van het vorige artikel, onverschillig onder welk stelsel het huwelijk is aangegaan, bestaat het wettelijk vermoeden dat de door de vrouw van de gefailleerde verkregen goederen aan haar man toebehoren, met zijn geld zijn betaald en bij het actief van de boedel gevoegd moeten worden, onverminderd het recht van de vrouw om het tegendeel te bewijzen.

Artikel 556 Het recht om de terugneming te vorderen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 553 en 554, kan door de vrouw niet worden uitgeoefend dan met behoud van de last van de schulden en hypotheken waarmee de goederen wettelijk bezwaard zijn, ongeacht of de vrouw zich daartoe vrijwillig heeft verbonden of daartoe is veroordeeld.

Artikel 557 De vrouw wier echtgenoot koopman was ten tijde van de huwelijksvoltrekking of het geworden is binnen twee jaren na die voltrekking, kan tegen de boedel geen vordering instellen ter zake van voordelen in het huwelijkscontract bedongen; in dat geval kunnen de schuldeisers geen aanspraak maken op de voordelen die de vrouw aan de man bij hetzelfde contract heeft toegezegd.

Artikel 558 Wanneer de vrouw schulden voor haar man betaald heeft, bestaat het wettelijk vermoeden dat zij zulks gedaan heeft met geld van de man, en zij kan dientengevolge tegen de boedel geen vordering instellen, behoudens het bewijs van het tegendeel, zoals in artikel 555 is bepaald.

Artikel 559 De vrouw wier echtgenoot koopman was ten tijde van de huwelijksvoltrekking of het geworden is binnen twee jaren na die voltrekking, heeft geen hypotheek dan op de onroerende goederen die te dien tijde aan de man toebehoorden of die hij later door erfenis heeft verkregen, en zulks voor : 1° het geld en de roerende zaken die zij als huwelijksgoed heeft aangebracht of tijdens het huwelijk heeft verkregen door erfenis, schenking onder de levenden of testament en waarvan zij de betaling of de afgifte door een authentieke akte bewijst;2° de wederbelegging van haar goederen die tijdens het huwelijk zijn vervreemd;3° de vergoeding wegens de schulden die zij samen met haar man heeft aangegaan. Artikel 560 Huisraad, roerende zaken, diamanten, schilderijen, gouden en zilveren vaatwerk en andere voorwerpen, dienende tot het gebruik zowel van de man als van de vrouw, komen ten goede aan de schuldeisers onverschillig onder welk stelsel het huwelijk is aangegaan, en de vrouw kan daaruit niets anders krijgen dan de kleren en het linnengoed voor eigen gebruik; deze worden haar toegekend overeenkomstig de bepaling van artikel 476.

De vrouw mag evenwel de roerende zaken die zij bij het huwelijkscontract heeft aangebracht of die zij heeft verkregen door erfenis, schenking onder de levenden of testament en die niet in de gemeenschap gevallen zijn, in natura terugnemen, mits uit een boedelbeschrijving of enige andere authentieke akte blijkt dat het dezelfde zijn.

De vrouw die gerechtelijk van goederen is gescheiden voor de faillietverklaring, neemt onder dezelfde voorwaarden eveneens de roerende goederen terug die haar bij de tenuitvoerlegging van het vonnis zijn toegewezen.

HOOFDSTUK VIII. - Uitdeling aan de schuldeisers Artikel 561 Het bedrag van het roerend actief van de gefailleerde wordt onder de schuldeisers verdeeld naar evenredigheid van hun bevestigde en geverifieerde vorderingen en na aftrek van de kosten en uitgaven voor het beheer van de failliete boedel, van de uitkeringen tot levensonderhoud aan de gefailleerde en zijn gezin en van hetgeen aan de bevoorrechte schuldeisers betaald is.

Te dien einde bezorgen de curators de rechter-commissaris elke maand een staat van de boedel en van het geld dat bij de Consignatiekas gedeponeerd is; de rechter-commissaris beveelt, indien daartoe aanleiding bestaat, een uitdeling aan de schuldeisers en bepaalt tot welk bedrag.

Het bevel van de rechter-commissaris wordt bij [een ter post aangetekende brief] aan de schuldeisers ter kennis gebracht op de wijze voorgeschreven bij artikel 496 onder opgave van de dag waarop met de uitdeling zal worden begonnen.

Het derde lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 16° van deze wet.

Artikel 562 Indien er niet-geverifieerde schuldeisers zijn ten aanzien van wie de krachtens artikel 497 verlengde termijn nog niet verstreken is, of schuldeisers wier vorderingen binnen de voorgeschreven termijn aangegeven en bevestigd zijn doch aanleiding hebben gegeven tot geschillen die nog niet zijn uitgewezen, heeft geen uitdeling plaats dan na reservering van het gedeelte dat overeenstemt met hun schuldvorderingen, zoals zij op de balans zijn gebracht wat de eerstgenoemden, of aangegeven en bevestigd wat de laatstgenoemden betreft.

Wanneer schuldvorderingen, toebehorende aan schuldeisers die hun woon- of verblijfplaats buiten het Rijk hebben en ten aanzien van wie de termijn overeenkomstig artikel 498 is verlengd, niet op de juiste wijze op de balans blijken voor te komen, kan de rechter-commissaris bevelen dat het gereserveerde gedeelte zal worden vermeerderd, onverminderd het recht van de curators om tegen die beslissing op te komen voor de rechtbank van koophandel.

Artikel 563 De curators doen geen betaling dan op vertoon van de titel waaruit de schuldvordering blijkt.

De curators vermelden op de titel het bedrag dat zij betaald hebben of waarvan zij de betaling overeenkomstig artikel 480 bevolen hebben.

Ingeval het onmogelijk is de titel over te leggen, kan de rechter-commissaris de betaling bevelen op vertoon van het proces-verbaal van verificatie. In alle gevallen stelt de schuldeiser de kwijting op de kant van de uitdelingslijst.

HOOFDSTUK IX. - Verkoop van de onroerende goederen van de gefailleerde Artikel 564 [Indien er geen vervolgingen tot uitwinning van de onroerende goederen zijn begonnen voor de verwerping of nietigverklaring van het akkoord, kunnen alleen de curators de verkoop vorderen; zij zijn verplicht dat te doen binnen acht dagen, na verkregen machtiging van de rechter-commissaris en met inachtneming van de vormen voorgeschreven in Deel IV, Boek IV, Hoofdstuk IV, van het Gerechtelijk Wetboek.

Zijn er vervolgingen begonnen, dan kunnen de curators die te allen tijde stuiten door, met machtiging van de rechtbank van koophandel, na oproeping van de gefailleerde de inbeslaggenomen onroerende goederen met inachtneming van dezelfde vormen, te doen verkopen.

In dat geval doen zij ten minste acht dagen vooraf plaats, dag en uur van de verkoping betekenen aan de vervolgende schuldeiser en aan de gefailleerde.

Zodanige betekening wordt binnen dezelfde termijn aan alle ingeschreven schuldeisers gedaan aan de woonplaats die zij in het inschrijvingsborderel hebben gekozen.

De voorgaande bepalingen vinden geen toepassing op de eerst ingeschreven hypothecaire schuldeiser; deze kan het bezwaarde goed in elke stand van het geding doen verkopen overeenkomstig de artikelen 1560 tot 1626 van het Gerechtelijk Wetboek.] Aldus vervangen bij artikel 108 van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967.

Artikel 565 Opgeheven bij artikel 26 van de opheffingsbepalingen van artikel 2 van de wet van 10 oktober 1967.

HOOFDSTUK X. - Terugvordering Artikel 566 In geval van faillissement kan de eigenaar van nog niet betaald handels- en ander papier dat zich in natura in de portefeuille van de gefailleerde bevindt op de dag van het vonnis van faillietverklaring, dat papier terugvorderen wanneer hij het afgegeven heeft alleen met last om het te innen en het bedrag ervan te zijner beschikking te houden, of het speciaal bestemd heeft voor bepaalde betalingen.

Artikel 567 De koopwaren aan de gefailleerde in bewaring gegeven of in consignatie gegeven om te worden verkocht voor rekening van de afzender, kunnen eveneens worden teruggevorderd, zolang zij geheel of gedeeltelijk in natura aanwezig zijn.

Zelfs de prijs van die koopwaren kan worden teruggevorderd in zover hij niet is betaald, in waardepapier voldaan, of in rekening-courant tussen de gefailleerde en de koper verrekend.

Artikel 568 De aan de gefailleerde gezonden koopwaren kunnen ook worden teruggevorderd, zolang de overgave niet is geschied in zijn magazijnen of in die van de commissionair die gelast is ze te verkopen voor rekening van de gefailleerde. [De terugvordering is nochtans niet ontvankelijk wanneer de koopwaren voor hun aankomst, zonder bedrog verkocht zijn op cognossementen of op door de afzender getekende facturen en vrachtbrieven.

De terugvordering geschiedt met inachtneming van de rechten van de pandhoudende schuldeiser die in het bezit van de koopwaren is gesteld door een cognossement of een vrachtbrief.] Het tweede lid aldus vervangen en het derde lid toegevoegd bij het enige artikel van de wet van 31 mei 1890.

Artikel 569 Hij die een zaak terugvordert, is verplicht aan de boedel de door hem in mindering ontvangen bedragen, alsmede alle voorschotten gedaan voor vracht of vervoer, commissie, verzekering of andere kosten terug te geven, en de wegens dezelfde oorzaken verschuldigde bedragen te betalen.

Artikel 570 Verkochte koopwaren die nog niet zijn geleverd aan de gefailleerde of nog niet zijn verzonden aan de gefailleerde of voor diens rekening aan een derde, kunnen voor de verkoper worden teruggehouden.

Artikel 571 In het geval van de artikelen 568 en 570 kunnen de curators, met machtiging van de rechter-commissaris, levering van de koopwaren eisen tegen betaling van [de prijs die tussen de verkoper en gefailleerde bedongen is.] Aldus gewijzigd bij artikel 2 en 3, § 3, 17° van deze wet.

Artikel 572 De curators kunnen met goedkeuring van de rechter-commissaris de verzoeken tot terugvordering inwilligen; indien er een geschil ontstaat, doet de rechtbank uitspraak op verslag van de rechter-commissaris.

TITEL II. - Bankbreuk HOOFDSTUK I. - Eenvoudige bankbreuk Artikel 573 Een gefailleerde koopman wordt aan eenvoudige bankbreuk schuldig verklaard in de volgende gevallen : 1° wanneer zijn persoonlijke of huishoudelijke uitgaven geacht worden buitensporig te zijn;2° wanneer hij aanzienlijke bedragen verloren heeft bij het spel, bij verrichtingen die louter van het toeval afhangen, of bij fictieve beursverrichtingen of fictieve verrichtingen op koopwaren;3° wanneer hij, met het oogmerk om zijn faillissement uit te stellen, heeft gekocht om beneden de prijs te verkopen;wanneer hij, met hetzelfde oogmerk, leningen heeft aangegaan, handelspapier in omloop gebracht en andere nadelige middelen gebruikt om zich geld te verschaffen; 4° wanneer hij uitgaven of verliezen heeft verdicht of wanneer hij niet doet blijken van het bestaan of het gebruik van de activa van zijn laatste inventaris en van de gelden, waarden, roerende goederen en voorwerpen, van welke aard ook, die hij nadien mocht hebben verkregen;5° wanneer hij na de staking van betaling een schuldeiser ten nadele van de boedel betaald of bevoordeeld heeft. Artikel 574 Een koopman kan aan eenvoudige bankbreuk schuldig verklaard worden in de volgende gevallen : 1° wanneer hij voor rekening van een ander, zonder daarvoor waarden in ruil te ontvangen, verbintenissen heeft aangegaan die, gelet op de toestand waarin hij zich bevond toen hij ze aanging, te bezwarend worden geacht;2° wanneer hij opnieuw failliet verklaard wordt zonder aan de verplichtingen van een vorig akkoord te hebben voldaan;3° wanneer hij gehuwd is onder het dotale stelsel of gescheiden is van goederen, en zich niet naar de bepalingen van [artikel 14 van Boek I, titel II] gedragen heeft;4° wanneer hij de staking van betaling niet heeft aangegeven binnen de termijn gesteld in artikel 440;wanneer die aangifte niet alle namen van de hoofdelijk verbonden vennoten vermeldt; wanneer hij bij die aangifte de volgens artikel 441 vereiste inlichtingen en ophelderingen niet verstrekt heeft of wanneer die inlichtingen of ophelderingen onjuist zijn; 5° wanneer hij zich zonder toestemming van de rechter-commissaris verwijderd heeft of zonder wettige verhindering nagelaten heeft in persoon te verschijnen op de oproeping van de rechter-commissaris of van de curators; 6° (...) Het 6° opgeheven bij artikel 21 van de wet van 17 juli 1975; rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 14 van de wet van 15 december 1872, het 3° gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 18° van deze wet.

Artikel 575 Tot de straffen op eenvoudige bankbreuk gesteld worden veroordeeld, onverminderd de toepassing van artikel 578 zo daartoe grond bestaat : 1° zij die in het belang van de gefailleerde zijn roerende of onroerende goederen geheel of ten dele wegnemen, verbergen of helen;2° zij die verdichte of overdreven schuldvorderingen bij het faillissement bedrieglijk indienen en bevestigen in eigen naam of door tussenpersonen;3° de schuldeiser die met de gefailleerde of met enig ander persoon bijzondere voordelen bedingt voor zijn wijze van stemmen bij de beraadslagingen over het faillissement, of die een bijzondere overeenkomst aangaat, waaruit voor hem een voordeel voortvloeit ten laste van het actief van de gefailleerde;4° de curator die zich schuldig maakt aan ontrouw in zijn beheer. De schuldigen worden bovendien veroordeeld tot een geldboete waarvan het bedrag gelijk is aan de waarde van de onwettig bedongen voordelen of van de teruggave en schadevergoeding die aan de gezamenlijke schuldeisers toekomen; de geldboete mag niet minder dan honderd frank bedragen.

Artikel 576 Tot de straffen op eenvoudige bankbreuk gesteld kunnen worden veroordeeld de bestuurders van naamloze vennootschappen die de inlichtingen hun door de rechter-commissaris of de curators gevraagd, niet verstrekken, of die onjuiste inlichtingen verstrekken.

Hetzelfde geldt voor hen die zonder wettige verhindering niet verschijnen op de oproeping van de rechter-commissaris of van de curator.

HOOFDSTUK II. - Bedrieglijke bankbreuk Artikel 577 Een gefailleerde koopman wordt aan bedrieglijke bankbreuk schuldig verklaard in de volgende gevallen : 1° [wanneer hij de boeken of boekingsstukken, bedoeld in hoofdstuk I van [de wet van 17 juli 1975] op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen, geheel of gedeeltelijk heeft doen verdwijnen of de inhoud ervan bedrieglijk heeft weggenomen, uitgewist of veranderd;] 2° wanneer hij een gedeelte van zijn actief verduisterd of verborgen heeft;3° wanneer hij in zijn geschriften, hetzij door openbare akten of door onderhandse verbintenissen, hetzij door zijn balans, bedrieglijk erkend heeft schuldenaar te zijn van geldsommen die hij niet verschuldigd was. Het 1° vervangen bij artikel 22 van de wet van 17 juli 1975; de nieuwe Nederlandse tekst opnieuw vastgesteld bij artikel 13 van de wet van 1 juli 1983; rekening houdend met de impliciete wijziging bij de wet van 17 juli 1975, het 1° gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 19° van deze wet.

Artikel 578 Tot [mededaders van of] medeplichtigen aan een bedrieglijke bankbreuk worden verklaard zij die door een van de middelen in de [artikelen 66 en 67] van het Strafwetboek aangewezen het plegen van de in het vorige artikel vermelde feiten hebben uitgelokt of tot het plegen ervan onderrichtingen hebben gegeven en zij die met hun weten de schuldige aan bedrieglijke bankbreuk hebben geholpen bij daden die zijn bankbreuk hebben voorbereid, vergemakkelijkt of voltooid.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij de artikelen 66 en 67 van het Strafwetboek, gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 20° van deze wet.

HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen Artikel 579 In de gevallen van de artikelen 575, 577 en 578 beslist het hof of de rechtbank waarvoor de zaak aanhangig is, zelfs in geval van vrijspraak : 1° ambtshalve over de terugkeer in de boedel van alle bedrieglijk daaraan ontnomen goederen, rechten of rechtsvorderingen;2° desgevraagd over de schadevergoeding, die bij het vonnis of het arrest wordt bepaald. De overeenkomsten worden bovendien nietig verklaard ten aanzien van eenieder en zelfs ten aanzien van de gefailleerde.

De schuldeiser is gehouden de geldsommen of waarden die hij krachtens de nietig verklaarde overeenkomsten ontvangen heeft, over te maken aan wie zij rechtens toekomen.

Artikel 580 Ingeval de nietigverklaring van de bedrieglijke handelingen of overeenkomsten bedoeld in de artikelen 575 en 577 burgerrechtelijk wordt gevorderd, wordt de eis gebracht voor de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied waarbinnen het faillissement zich heeft voorgedaan.

Artikel 581 De kosten van de vervolging ter zake van eenvoudige of bedrieglijke bankbreuk kunnen niet ten laste van de boedel worden gebracht, behalve in geval van vrijspraak, wanneer de curators zich burgerlijke partij hebben gesteld daartoe gemachtigd door een besluit genomen bij numerieke meerderheid van de aanwezige schuldeisers.

Artikel 582 In geval van akkoord kan de Staatskas de kosten op de gefailleerde niet verhalen dan na verloop van de termijnen bij dat akkoord verleend.

Artikel 583 [Alle arresten of vonnisen van veroordeling, uitgesproken krachtens de artikelen 573 tot 578, bevelen dat het arrest of vonnis van veroordeling op kosten van de veroordeelde bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.] [Het uittreksel vermeldt : [1° de naam, de voornamen, de plaats en datum van geboorte, alsmede het adres en het inschrijvingsnummer in het handelsregister van de veroordeelden en, in voorkomend geval, de firma of de naam en de zetel van de faillietverklaarde handelsvennootschappen waarvan zij bestuurder of zaakvoerder zijn;] 2° de datum van het veroordelend arrest of vonnis en de rechtbank die het heeft uitgesproken;3° de misdrijven die tot de veroordelingen aanleiding hebben gegeven en de uitgesproken straffen;wanneer, op grond van eenheid van opzet, een enkele straf is uitgesproken wegens eenvoudige of bedrieglijke bankbreuk en andere misdrijven, vermelden de uittreksels alle misdrijven die met deze ene straf worden gestraft.] Aldus vervangen bij artikel 4 van de wet van 24 juli 1962; het tweede lid, 1°; nadien aldus vervangen bij artikel 42 van de wet van 24 maart 1978; het eerste lid nadien aldus vervangen bij artikel 20 van de wet van 24 december 1993.

HOOFDSTUK IV. - Beheer van de goederen in geval van bankbreuk Artikel 584 In alle gevallen van vervolging en veroordeling wegens eenvoudige of bedrieglijke bankbreuk worden de burgerlijke rechtsvorderingen, behalve die bedoeld in artikel 579, afzonderlijk behandeld en worden alle in verband met het faillissement voorgeschreven maatregelen uitgevoerd, zonder dat zij aanhangig kunnen worden gemaakt bij de correctionele rechtbanken of bij de hoven van assisen; deze kunnen ze evenmin aan zich trekken.

Artikel 585 De curators van het faillissement zijn evenwel gehouden de stukken, titels, papieren en inlichtingen die hun worden gevraagd, aan het openbaar ministerie te bezorgen. Die stukken, titels en papieren blijven tijdens het onderzoek ter beschikking voor eventuele mededeling ter griffie; deze geschiedt op verzoek van de curators, die zelf uittreksels kunnen nemen, of kunnen vorderen dat [authentieke uittreksels] hun kosteloos worden afgegeven door de griffier.

De stukken, titels en papieren waarvan de gerechtelijke bewaargeving niet is bevolen, worden na het arrest of het vonnis aan de curators teruggegeven tegen ontvangbewijs.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 81 van het Wetboek der Zegelrechten, het eerste lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 21° van deze wet.

TITEL III. - Rehabilitatie Artikel 586 De gefailleerde die alle door hem verschuldigde bedragen, hoofdsom, interest en kosten, geheel heeft voldaan, kan rehabilitatie verkrijgen.

Indien hij hoofdelijk verbonden vennoot is van een gefailleerd handelshuis, kan hij geen rehabilitatie verkrijgen dan na te hebben bewezen dat alle schulden van de vennootschap, hoofdsom, interest en kosten, geheel zijn voldaan, zelfs indien hem een afzonderlijk akkoord is toegestaan.

De gefailleerde kan na zijn overlijden worden gerehabiliteerd.

Artikel 587 Elk verzoek tot rehabilitatie wordt gericht aan het hof van beroep van het rechtsgebied waarbinnen de gefailleerde zijn woonplaats heeft. De verzoeker voegt bij zijn verzoekschrift de kwijtingen en andere bewijsstukken.

Nadat het verzoekschrift aan de procureur-generaal bij het hof van beroep is meegedeeld, zendt deze daarvan door hem voor eensluidend verklaarde expedities aan de procureur des Konings en aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel van de woonplaats van de verzoeker, en, indien deze sedert het faillissement van woonplaats veranderd is, aan de procureur des Konings en aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel van het arrondissement waarbinnen het faillissement zich heeft voorgedaan, en hij gelast hen alle mogelijke inlichtingen in te winnen omtrent de echtheid van de uiteengezette feiten. [Te dien einde draagt de procureur des Konings er zorg voor dat een afschrift van bedoeld verzoek bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad wordt opgenomen.] Het derde lid aldus vervangen bij artikel 21 van de wet van 24 december 1993.

Artikel 588 Elke schuldeiser wiens schuldvordering, hoofdsom, interest en kosten, niet geheel is voldaan, en elke andere belanghebbende kan gedurende de tijd van de aanplakking, tegen de rehabilitatie bij eenvoudige akte ter griffie verzet doen onder overlegging van bewijsstukken. De schuldeiser die verzet doet, kan nooit als partij optreden in de procedure tot rehabilitatie.

Artikel 589 Na verloop van de voormelde twee maanden zenden de procureur des Konings en de voorzitter van de rechtbank van koophandel, ieder afzonderlijk, de door hen ingewonnen inlichtingen en de ingediende akten van verzet aan de procureur-generaal bij het hof van beroep; zij voegen er hun advies over het verzoek aan toe.

De procureur-generaal bij het hof van beroep vordert dat op dit alles een arrest wordt gewezen waarbij het rehabilitatieverzoek wordt toegestaan of geweigerd. Wordt het verzoek geweigerd, dan kan het niet opnieuw worden ingediend dan na verloop van een jaar.

Artikel 590 Het arrest waarbij de rehabilitatie wordt toegestaan wordt toegezonden aan de procureur des Konings en aan de voorzitter van de rechtbanken aan wie het verzoek gezonden is. Deze rechtbanken bevelen dat het arrest in het openbaar zal worden voorgelezen en in hun registers overgeschreven.

Artikel 591 Tot rehabilitatie wordt niet toegelaten hij die schuldig is aan bedrieglijke bankbreuk, hij die veroordeeld is wegens diefstal, valsheid, knevelarij, oplichting of misbruik van vertrouwen, hij die stellionaat heeft gepleegd, de bewaarnemer, voogd, beheerder of anderszins rekenplichtige, die geen rekening en verantwoording heeft gedaan en niet heeft afgerekend.

Tot rehabilitatie kan worden toegelaten hij die wegens eenvoudige bankbreuk veroordeeld is en zijn straf heeft ondergaan.

Artikel 592 Een gefailleerd koopman kan niet op de beurs komen, noch partijen als raadsman bijstaan of als gevolmachtigde vertegenwoordigen voor de rechtbank van koophandel, tenzij hij rehabilitatie heeft verkregen.

TITEL IV. - Opschorting van betaling Artikel 593 Opschorting van betaling wordt slechts verleend aan de koopman die ten gevolge van buitengewone en onvoorziene gebeurtenissen genoodzaakt is tijdelijk op te houden te betalen, maar die op grond van zijn behoorlijk onderzochte balans voldoende goederen of middelen bezit om al zijn schuldeisers te voldoen, in hoofdsom en interest.

Bij overlijden van een koopman kan aan zijn erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving opschorting van betaling van zijn schulden worden verleend om de redenen en onder de voorwaarden bepaald [in het eerste lid.] Het tweede lid aldus gewijzigd bij artikel 2 en 3, § 3, 22° van deze wet.

Artikel 594 De schuldenaar wendt zich bij verzoekschrift tegelijkertijd tot de rechtbank van koophandel van het arrondissement waarbinnen zijn woonplaats is gelegen en tot het hof van beroep van het rechtsgebied.

Hij voegt bij zijn verzoekschrift : 1° een uiteenzetting van de feiten waarop zijn verzoek gegrond is;2° een omstandige staat van schatting van zijn activa en van zijn passiva;3° de naamlijst van zijn schuldeisers, met opgave van hun woonplaats en van het bedrag van hun schuldvorderingen. Het verzoekschrift aan het hof van beroep wordt door de eerste voorzitter meegedeeld aan de procureur-generaal (...).

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 9 van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967, het derde lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 23° van deze wet.

Artikel 595 Het verzoekschrift aan de rechtbank van koophandel wordt afgegeven aan de griffier, die daarvan een ontvangbewijs afgeeft zonder een akte van neerlegging op te maken. [Op dit verzoekschrift bepaalt de rechtbank plaats, dag en uur waarop, binnen veertien dagen, de schuldeisers zullen bijeenkomen.] De rechtbank, zo nodig in buitengewone terechtzitting bijeengeroepen, benoemt een of meer deskundigen om de staat van de zaken van de schuldenaar te onderzoeken en wijst een van haar rechters aan om op hun werkzaamheden toe te zien.

De rechtbank kan aan de schuldenaar, hetzij dadelijk, hetzij in de loop van het onderzoek, voorlopige opschorting van betaling verlenen.

In dat geval benoemt de rechtbank een of meer commissarissen om tijdens de gehele duur van de opschorting toezicht en controle te houden op de verrichtingen van de schuldenaar.

Het tweede lid aldus vervangen bij artikel 5 van de wet van 24 juli 1962, daarna aldus gewijzigd bij artikel 36, § 5, van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967.

Artikel 596 [De schuldeisers worden ieder afzonderlijk door de rechter-commissaris opgeroepen bij aangetekende brief, die ten minste acht dagen voor die van de vergadering op het postkantoor wordt afgegeven; de oproeping wordt bovendien in het Belgisch Staatsblad opgenomen.

Een exemplaar van het Belgisch Staatsblad waarin de oproeping is verschenen, wordt voor de vergadering van de schuldeisers ter griffie neergelegd.] De schuldenaar stort de som die vermoedelijk nodig is voor het bekostigen van die oproepingen en plaatsingen, in handen van de griffier door wiens toedoen die zullen geschieden.

Het eerste en het tweede lid aldus vervangen bij artikel 22 van de wet van 24 december 1993.

Artikel 597 Op de bepaalde dag doet de rechter-commissaris verslag aan de rechtbank in tegenwoordigheid van de schuldeisers of van hun gemachtigden.

De schuldeisers of hun gemachtigden worden gehoord in tegenwoordigheid van de schuldenaar; zij doen, ieder afzonderlijk, aangifte van het bedrag van hun schuldvorderingen en verklaren of zij al dan niet in het verzoek bewilligen.

Van een en ander wordt een omstandig proces-verbaal opgemaakt, waaraan de stukken door de schuldeisers en de schuldenaars overgelegd, worden toegevoegd.

De rechtbank voegt daarbij haar met redenen omkleed advies.

Artikel 598 Het advies van de rechtbank, alsmede alle stukken betreffende het verzoek, worden binnen drie dagen gezonden aan de procureur-generaal bij het hof van beroep van het rechtsgebied, die ze, samen met zijn conclusie, aan de eerste voorzitter doet toekomen; deze wijst een raadsheer aan, op wiens verslag het hof binnen acht dagen na ontvangst van de stukken uitspraak doet.

Artikel 599 Het hof mag geen opschorting van betaling verlenen, zelfs indien het actief toereikend is om het passief te voldoen, behalve wanneer uitdrukkelijk in het verzoek is bewilligd door de meerderheid van de schuldeisers, die drievierde van het gezamenlijke bedrag van de schuldvorderingen vertegenwoordigt.

De meerderheid van de schuldeisers en de meerderheid van de schuldvorderingen worden berekend zonder inachtneming van de schuldvordering en de persoon van de niet verschijnende schuldeisers wier verblijfplaats in het buitenland zo ver verwijderd is van de plaats van de vergadering dat het hun onmogelijk was op de bepaalde dag aanwezig te zijn of zich te laten vertegenwoordigen.

Er wordt evenmin rekening gehouden met de bij artikel 605 bevoorrecht verklaarde schuldvorderingen en met de personen die deze schuldvorderingen bezitten.

Artikel 600 Bij het verlenen van opschorting van betaling bepaalt het hof de duur ervan op ten hoogste twaalf maanden.

Het benoemt een of meer commissarissen om, zolang de opschorting van betaling duurt, toezicht en controle te houden op de verrichtingen van de schuldenaar.

De duur van de opschorting van betaling kan verlengd worden. Die verlenging mag niet voor meer dan twaalf maanden worden toegestaan.

Voor een zelfde schuldenaar mag de voorlopige en definitieve opschorting niet langer duren dan twee jaar.

Aan de schuldenaar kan niettemin een laatste verlenging van ten hoogste één jaar worden toegestaan, mits hij bewijst dat hij gedurende de vorige opschortingstermijnen ten minste zestig ten honderd van zijn passief heeft vereffend.

Elke verlenging van de opschorting van betaling moet worden voorafgegaan door een onderzoek, te verrichten op de wijze voorgeschreven bij de artikelen 594 en volgende.

Afwijzing van het verzoek heeft van rechtswege herroeping van de voorlopige opschorting van betaling ten gevolge.

Het voordeel van de opschorting van betaling gaat niet over op de erfgenamen van de schuldenaar aan wie ze is verleend, behoudens in geval van aanvaarding van de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving.

Artikel 601 [Het vonnis dat voorlopige opschorting van betaling of het arrest dat definitieve opschorting of verlenging van de opschorting verleent, wordt binnen vijf dagen na zijn dagtekening door toedoen van de toeziende commissarissen bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.] Het uittreksel vermeldt : 1° [de naam, de voornamen, de plaats en datum van geboorte, alsmede het adres en het inschrijvingsnummer in het handelsregister van de begunstigde;betreft het een handelsvennootschap, de firma of de naam en de zetel;] 2° de datum van het vonnis of van het arrest waarbij opschorting is verleend en de rechtbank of het hof waardoor het is gewezen;3° de duur van de opschorting;4° de naam, de voornamen en het adres van de commissaris of commissarissen, belast met het toezicht en de controle op de verrichtingen van de schuldenaar gedurende de opschorting. [De opneming wordt bewezen door middel van het Belgisch Staatsblad waarin de genoemde uittreksels zijn verschenen.] Aldus vervangen bij artikel 6 van de wet van 24 juli 1962, het tweede lid, 1°, nadien aldus vervangen bij artikel 43 van de wet van 24 maart 1978; het eerste en het derde lid nadien aldus gewijzigd bij artikel 23 van de wet van 24 december 1993.

Artikel 602 De met het onderzoek belaste deskundigen en de toeziende commissarissen worden gekozen uit de personen die hun woonplaats hebben in het arrondissement.

Alvorens hun taak aan te vatten, leggen de deskundigen in handen van de rechter-commissaris de eed af dat zij hun opdracht goed en getrouw zullen vervullen.

De toeziende commissarissen leggen dezelfde eed af in handen van de voorzitter van de rechtbank van koophandel.

Hun loon wordt door de rechtbank van koophandel begroot naar de aard en de omvang van de zaken van de schuldenaar. Het wordt, evenals de voorschotten, bij voorrang voldaan.

Schuldeisers die tot commissaris zijn benoemd, hebben geen recht op loon.

Artikel 603.

De betaling van de schulden die bestaan ten tijde van het verzoek, kan gedurende de opschorting niet anders plaatshebben dan aan alle schuldeisers naar evenredigheid van hun vorderingen.

Ten aanzien van betwiste schuldvorderingen wordt gehandeld zoals in artikel 562 is bepaald.

De schuldenaar kan zonder machtiging van de toeziende commissarissen zijn roerende of onroerende goederen niet vervreemden, verpanden of met hypotheek bezwaren, geen rechtsgedingen voeren, dadingen treffen, leningen aangaan, geldsommen in ontvangst nemen, betalingen doen, noch daden van beheer verrichten.

In geval van verzet beslist de rechtbank van koophandel.

Artikel 604 Gedurende de opschorting van betaling kan geen middel van tenuitvoerlegging worden toegepast (...) op de goederen van de schuldenaar. (...) Beslag, voor de opschorting gelegd, blijft gehandhaafd, maar de rechtbank kan naar gelang van de omstandigheden daarvan opheffing verlenen, na de schuldenaar, de schuldeiser en de toeziende commissarissen te hebben gehoord.

De opschorting verhindert noch de voortzetting van de reeds aanhangige, noch het instellen van nieuwe rechtsvorderingen tegen de schuldenaar, tenzij het een eis tot betaling van een niet betwiste schuldvordering betreft.

Zolang de voorlopige of de definitieve opschorting duurt, kan echter op de onroerende goederen van de schuldenaar geen hypothecaire inschrijving worden genomen krachtens een vonnis tijdens de opschorting gewezen.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 4 van de wet van 31 januari 1980, het eerste lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 3, § 3, 24° van deze wet.

Artikel 605 Opschorting is alleen van toepassing op verbintenissen die zijn aangegaan voordat ze is verleend. Zij strekt tot voordeel noch van de medeschuldenaars, noch van de borgen die afstand hebben gedaan van het voorrecht van uitwinning. Zij werkt niet ten aanzien van : 1° belastingen en andere openbare lasten, alsmede van dijk- en poldergelden;2° schuldvorderingen gewaarborgd door voorrecht, hypotheek of pand;3° schuldvorderingen wegens levensonderhoud;4° leveringen van levensmiddelen aan de schuldenaar en zijn gezin gedurende de zes maanden die aan de opschorting zijn voorafgegaan. Artikel 606 Hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers kunnen gedurende de opschorting van betaling de onroerende goederen en hun toebehoren, die de schuldenaar nodig heeft voor de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, niet doen in beslag nemen of verkopen, zolang de lopende interest van de gewaarborgde schuldvorderingen stipt wordt betaald.

Artikel 607 Herroeping van de opschorting kan door een of meer schuldeisers of door de toeziende commissarissen gevorderd worden, indien de schuldenaar zich aan bedrog of kwade trouw schuldig maakt, indien hij handelt in strijd met artikel 603 of indien blijkt dat zijn actief niet meer toereikt om al zijn schulden geheel te voldoen.

De aanvraag tot herroeping wordt gericht tot de rechtbank van koophandel, die, na de schuldenaar te hebben gehoord, uitspraak doet wanneer het een voorlopige opschorting betreft, of advies uitbrengt wanneer het een definitieve opschorting betreft. [Elk arrest of vonnis houdende herroeping van de opschorting wordt bekendgemaakt op de wijze voorgeschreven bij artikel 601.

Het uittreksel vermeldt : 1° [de naam, de voornamen, de plaats en datum van geboorte, alsmede het adres en het inschrijvingsnummer in het handelsregister van de persoon ten aanzien van wie de beslissing tot herroeping van de opschorting is gegeven;betreft het een handelsvennootschap, de firma of de naam en de zetel;] 2° de datum van het vonnis of arrest waarbij de opschorting is herroepen.] De opneming wordt bewezen door middel van het Belgisch Staatsblad waarin de genoemde uittreksels zijn verschenen.] Het derde lid aldus vervangen, het vierde en het vijfde lid toegevoegd bij artikel 7 van de wet van 24 juli 1962, het vierde lid, 1°, nadien aldus vervangen bij de wet van 24 maart 1978; het vijfde lid nadien aldus vervangen bij artikel 24 van de wet van 24 december 1993.

Artikel 608 De aanvraag tot intrekking van een verzoek tot opschorting van betaling wordt zowel aan het hof van beroep als aan de rechtbank van koophandel gericht.

Er wordt akte van verleend op vertoon van het bewijs dat de aanvraag tot intrekking vooraf is bekendgemaakt in de vorm bij artikel 595 voorgeschreven.

Artikel 609 Het vonnis waarbij voorlopige opschorting van betaling is verleend, geweigerd of herroepen, is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

De schuldenaar kan tegen het vonnis houdende herroeping van de voorlopige opschorting nochtans verzet doen, wanneer hij ten gevolge van een wettig beletsel niet is gehoord.

Arresten inzake opschorting kunnen voor het Hof van Cassatie worden gebracht.

Artikel 610 Alle akten, stukken of bescheiden die ertoe strekken om de rechtbank of het hof van beroep in te lichten over een verzoek tot opschorting, kunnen door de schuldenaar, de schuldeisers of de toeziende commissarissen worden voorgebracht en neergelegd, (...).

Rekening houdend met de impliciete wijzigingen bij artikel 290 van het Wetboek der Registratierechten en bij artikel 81 van het Wetboek der Zegelrechten, het eerste lid gewijzigd en het tweede lid opgeheven bij de artikelen 2 en 3, § 3, 25° van deze wet.

Artikel 611 De schuldenaar wordt gestraft met dezelfde straf als de schuldige aan eenvoudige bankbreuk : 1° wanneer hij, op enigerlei wijze, opzettelijk een gedeelte van zijn passief verbergt of zijn actief overdrijft om het verlenen van opschorting van betaling te bewerken of te vergemakkelijken;2° wanneer hij bij de raadpleging over het verzoek tot opschorting een of meer personen doet of laat optreden, wier schuldvorderingen verdicht zijn of wier schuldvorderingen waarvoor zij aan de raadpleging deelnemen, overdreven zijn. Artikel 612 Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, zonder schuldeiser te zijn, aan de raadpleging over het verzoek tot opschorting van betaling deelneemt, of die, schuldeiser zijnde, de schuldvorderingen waarvoor hij aan de raadpleging deelneemt, bedrieglijk overdrijft.

Artikel 613 Ingeval de schuldenaar failliet gaat binnen zes maanden na het verstrijken van de opschorting van betaling, wordt hij, in afwijking van artikel 442, van rechtswege geacht te hebben opgehouden te betalen op de dag van het verzoek tot opschorting.

Nietig en zonder gevolg zijn alle handelingen die de schuldenaar zonder machtiging van de toeziende commissarissen heeft verricht in gevallen waarin die machtiging vereist is, onverminderd de bij artikel 445 gestelde nietigheid.

Artikel 614 Opschorting van betaling kan worden verleend aan eigenaars van nijverheidsinrichtingen die de wet niet als kooplieden aanmerkt.

Alle bepalingen van deze titel, met uitzondering van artikel 613, zijn van toepassing op de opschorting.

Wanneer na het verstrijken van de opschorting kennelijk onvermogen ontstaat of boedelafstand plaatsheeft, zijn de hypotheken, genomen krachtens vonnissen die gedurende de opschorting zijn gewezen, nietig en zonder gevolg, evenals alle handelingen die de schuldenaar zonder machtiging van de toeziende commissarissen heeft verricht in gevallen waarin die machtiging vereist is.

BOEK IV. - Rechtbanken van koophandel (...) Boek IV opgeheven bij artikel 8, 14°, van de opheffingsbepalingen van artikel 2 van de wet van 10 oktober 1967.

Wet van 5 mei 1936 op de binnenbevrachting Artikel 1 Elke overeenkomst die ten doel heeft een binnenschip te gebruiken voor vervoer of opslag van goederen, valt onder deze wet, voor zover niet anders bedongen is.

Artikel 2 De overeenkomst tot bevrachting van een binnenschip wordt bewezen door de in handelszaken toegelaten middelen.

Artikel 3 Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder bevrachter, degene die als tussenpersoon optreedt voor het sluiten van een bevrachtingsovereenkomst; onder afzender, degene die het schip laadt in de afvaarthaven; onder geadresseerde, degene aan wie de goederen op de plaats van bestemming moeten worden afgeleverd; onder schipper, de schipper-eigenaar of de zetschipper.

Artikel 4 De huurprijs van een binnenschip wordt vracht genoemd. Deze wordt vastgesteld bij overeenkomst van partijen.

Het schip kan met het oog op vervoer bevracht worden in zijn geheel of voor het inladen van een bepaalde hoeveelheid goederen, voor een reis of voor een bepaalde tijd.

Het schip kan ook bevracht worden voor liggen of als drijvend magazijn.

Artikel 5 De bevrachter heeft recht op een provisie die, indien hieromtrent niets overeengekomen is, gelijk is aan 5 ten honderd van de vracht.

Zij mag in geen geval 10 ten honderd van de vracht te boven gaan.

De provisie is verschuldigd door de schipper. Zij is opeisbaar vanaf het ogenblik dat het cognossement, overeenkomstig artikel 14, aan de schipper ter ondertekening is voorgelegd.

Betaling van de provisie op dat ogenblik geldt als afrekening, en de partijen zijn niet ontvankelijk om de herziening ervan te vragen, ongeacht het bedrag van de vracht dat aan de schipper werkelijk betaald wordt op het einde van de reis.

De bevrachter die een provisie van meer dan 10 ten honderd van de vracht geëist heeft, verbeurt alle recht op provisie en moet de ontvangen bedragen terugbetalen.

Artikel 6 De schipper moet op eigen kosten het vaartuig op de plaats brengen die voor het laden of het lossen aangewezen is, ongeacht de wijze van bevrachting.

Indien hij meent dat de aangewezen plaats niet geschikt is of gevaar oplevert voor averij aan het schip, kan hij weigeren erheen te varen, tenzij de afzender of de geadresseerde zich schriftelijk verbindt de aansprakelijkheid op zich te nemen voor de schade die het schip mocht overkomen ten gevolge van de aan die plaats verbonden risico's.

Indien de gevaren van de plaats niet zichtbaar zijn, is de afzender of de geadresseerde die de schipper beveelt aldaar zijn schip te leggen, van rechtswege aansprakelijk voor de aan die plaats verbonden risico's.

Artikel 7 Indien de overeenkomst slechts één laad- of één losplaats bepaalt, moet de schipper niettemin, desgevraagd, in de ladingshaven laden en in de bestemmingshaven lossen op de verschillende plaatsen die onderscheidenlijk door de afzender en de geadresseerde worden aangewezen. Het daartoe nodige verhalen geschiedt op verzoek en op kosten van de afzender of van de geadresseerde.

Indien de overeenkomst bepaalt dat het schip op meer dan een plaats of langszij van meer dan een schip moet worden geladen of gelost, moet de schipper zich op eigen kosten eenmaal naar elk van de aangewezen plaatsen of langszij van elk schip begeven, terwijl het verdere verhalen voor rekening is van de afzender of van de geadresseerde.

Artikel 8 Het laden, stuwen en lossen geschiedt onder toezicht van de schipper, door de zorg en op kosten van de afzender of van de geadresseerde.

De schipper is gehouden de bedoelde werkzaamheden te vergemakkelijken met alle hem ten dienste staande middelen, maar hij is niet verplicht het hijstuig van het schip kosteloos ter beschikking te stellen.

Artikel 9 Bij het einde van de inlading wordt een bewijsschrift voor het geheel van de ingeladen hoeveelheden opgemaakt. Dat bewijsschrift wordt cognossement genoemd.

Het cognossement wordt door de afzender gereedgemaakt en door de schipper ondertekend; het vermeldt de naam en de woonplaats van de afzender, de naam en de woonplaats van de geadresseerde, de naam van de schipper, de naam van het schip, de plaats van afvaart en van bestemming, het bedrag van de door de geadresseerde te betalen vracht, de aard en de hoeveelheid van de te vervoeren goederen, de merken en nummers van de colli's.

Het cognossement moet gedagtekend zijn. Het kan aan order zijn, aan toonder of op naam. Het wordt opgemaakt in verscheidene door de schipper ondertekende originelen en vermeldt het aantal afgegeven exemplaren. Een exemplaar wordt aan de schipper overhandigd.

De vermeldingen in het cognossement gelden als bewijs tussen alle bij de lading belang hebbende partijen en tussen hen en de verzekeraars.

Bij het einde van de lossing kan de schipper eisen dat de geadresseerde hem kwijting geeft voor de geloste hoeveelheden.

Bovendien kan de afzender voorlopige ontvangbewijzen vorderen naarmate het inladen geschiedt, en de schipper van de geadresseerde naarmate het uitladen geschiedt.

Artikel 10 Indien geladen of gelost wordt met een enkele ploeg of met opeenvolgende ploegen, moet de schipper het aantal ingeladen of geloste colli's controleren. Doet hij dit niet, dan hebben de afzender en de geadresseerde het recht de door hun onderscheiden vertegenwoordigers opgetekende hoeveelheden te vermelden, de eerste in de ontvangbewijzen en het cognossement, de tweede in de ontvangbewijzen en de kwijting.

Indien met verscheidene ploegen tegelijk geladen wordt, is de schipper niet verplicht ontvangbewijzen af te geven en heeft hij het recht te eisen dat in het cognossement de vermelding « aantal onbekend » wordt opgenomen.

Indien na de lossing het schip leeg moet worden gemeten, moet zulks op de dag van de lossing geschieden; zo niet, dan wordt artikel 18 toegepast vanaf de volgende dag.

Artikel 11 Voor stortgoederen geschieden de vaststellingen door beëdigde wegers of meters; zijn er in de haven geen beëdigde wegers of meters, dan geschieden de vaststellingen door wegers of meters, aangewezen door de partijen.

Er worden gewicht- of meetbiljetten opgemaakt naar mate van het laden en aan iedere partij overhandigd.

Artikel 12 De gegevens vastgesteld overeenkomstig het voorgaande artikel dienen tot grondslag voor het opmaken van het cognossement en van de kwijting.

Indien partijen het niet eens zijn over het ingeladen gewicht, wordt van hun onenigheid melding gemaakt in het cognossement. In dat geval moet het schip ter beschikking en onder toezicht van de afzender blijven gedurende ten hoogste vierentwintig uren. Partijen kunnen overeenkomen om een begeleider aan te wijzen, die met het schip zal meevaren tot de plaats van bestemming. De afzender kan ook evenzeer als de schipper het schip doen loden en, in bijzijn van de andere partij, de diepgangsmerken van het schip doen opnemen, daarbij rekening houdende met het water in de pompkasten. De daaraan verbonden kosten worden door de verliezende partij gedragen.

In die gevallen wordt de vracht berekend volgens de opgenomen diepgangsmerken ter bestemmingsplaats.

Indien de loodjes ongeschonden blijken en de opneming van de diepgangsmerken ter bestemingsplaats, met inachtneming van het verschil in dichtheid van het water, overeenkomt met die op de plaats van de afvaart, kan de schipper niet aansprakelijk gesteld worden voor het manco dat zou blijken uit het verschil tussen de hoeveelheden, door de wegers of meters bevonden bij de afvaart en bij de aankomst.

Indien er geen loding of geen opneming van de diepgangsmerken heeft plaatsgehad, mag de schipper in het cognossement de vermelding « gewicht onbekend » aanbrengen en wordt vracht betaald naar het gewicht, door de afzender in het cognossement aangegeven.

Dezelfde regels gelden ingeval het schip met behulp van elevators geladen wordt.

De schipper is niet gehouden de cijfers, uitsluitend met automatische weegtoestellen verkregen, als juist te erkennen, tenzij in de bevrachtingsovereenkomst anders is bedongen.

Artikel 13 Inzake het toegestane reisverlies worden zo nodig bijzondere bepalingen in de bevrachtingsovereenkomst opgenomen.

Deze bepalingen houden rekening met de aard van de goederen, de wijze van inladen, de omstandigheden van de reis en de gebruiken van de laadplaats.

Bij ontstentenis van bepalingen in de bevrachtingsovereenkomst wordt het reisverlies vastgesteld volgens de gebruiken van de losplaats.

Binnen de grenzen, aangeduid in artikel 32, is de schipper aansprakelijk voor het manco, en de waarde hiervan mag, onder aftrek van eventueel reisverlies, afgehouden worden van de vracht, tegen de prijs die de afzender aan de geadresseerde op de factuur gerekend heeft.

Artikel 14 Het cognossement moet de schipper ter ondertekening voorgelegd worden uiterlijk vierentwintig uren na afloop van de inlading, zondagen en wettelijke feestdagen niet inbegrepen. Wordt het cognossement hem binnen die termijn niet ter ondertekening voorgelegd, dan kan de schipper overliggeld eisen vanaf de dag waarop hij tegen die vertraging opkomt door ingebrekestelling, maar hij mag de reis niet aanvaarden alvorens het cognossement getekend te hebben.

Is de ligtijd reeds overschreden, dan is overliggeld verschuldigd totdat het cognossement de schipper ter ondertekening is voorgelegd.

Indien de schipper verzuimt het cognossement te tekenen of de in artikel 5 bepaalde bevrachtingsprovisie te betalen binnen vierentwintig uren na het tijdstip waarop het cognossement hem ter ondertekening is voorgelegd, is hij een vergoeding verschuldigd ten bedrage van het overliggeld voor elke dag vertraging vanaf de dag waarop hem een ingebrekestelling is gezonden.

Artikel 15 De schipper kan bij de ondertekening van het cognossement eisen dat hem eenderde van de vracht vooruit wordt betaald.

De schipper moet het cognossement tekenen, onverschillig welke vracht daarin vermeld is, met dien verstande dat hij het verschil tussen de overeengekomen vracht en de in het cognossement vermelde vracht vooruit kan doen betalen door de bevrachter of het bij wijze van voorschot met hem kan verrekenen; in beide gevallen zonder provisie of rente.

Behalve wanneer is overeengekomen de laad- en lostijden samen te tellen, kan de schipper bij de ondertekening van het cognossement ook betaling eisen voor de overligdagen in de laadhaven. Worden de bedragen betwist, dan kan de schipper storting van een borgsom of opneming van een bijzondere verklaring in het cognossement eisen.

Artikel 16 Laden en lossen mag zowel bij nacht als overdag geschieden, alsmede op zondagen en wettelijke feestdagen.

Het laden en lossen bij nacht of op een zondag of een wettelijke feestdag geeft recht op vergoedingen of compensaties, te bepalen bij een koninklijk besluit, dat tevens de duur van de nacht zal vaststellen.

Artikel 17 De termijn, aan de afzender of aan de geadresseerde toegestaan om te laden of te lossen, wordt ligtijd genoemd.

Hij wordt door de partijen in de bevrachtingsovereenkomst bedongen.

Bij gebreke daarvan wordt hij bepaald overeenkomstig een door de Koning vastgestelde tabel, waarbij als grondslag genomen worden de te laden of te lossen hoeveelheden, ongeacht de tonnenmaat van het schip.

Artikel 18 Indien de afzender of de geadresseerde niet laadt of lost binnen de termijn in het vorige artikel bedoeld, is aan de schipper een vergoeding verschuldigd, die overliggeld wordt genoemd.

Het overliggeld wordt bepaald in de bevrachtingsovereenkomst.

Bij gebreke van zodanige bepaling wordt het overliggeld berekend volgens het tarief bij koninklijk besluit vastgesteld. Ongeacht de geladen of geloste hoeveelheden wordt het overliggeld berekend op de grondslag van het maximumlaadvermogen van het schip bij de grootste diepgang die toegelaten is bij artikel 1 van het algemeen politie- en scheepvaartreglement, zoals dat vermogen blijkt uit de meetbrief.

Artikel 19 De ligtijd gaat in op de dag na de aankomst van het schip op de plaats die is aangewezen : a) in de bevrachtingsovereenkomst voor het laden;b) in het cognossement voor het lossen. Indien evenwel met het laden of lossen begonnen wordt op de dag van de aankomst, gaat de ligtijd op die dag in.

Artikel 20 De aankomst van het schip op de plaats die voor het laden in de bevrachtingsovereenkomst of voor het lossen in het cognossement is aangewezen, wordt op verzoek van de schipper vastgesteld door degene die de verplichting heeft het schip te doen laden of lossen. Deze geeft onmiddellijk een geschreven bewijs van die vaststelling af; doet hij dat niet, of is hij afwezig, dan meldt de schipper hem schriftelijk of telegrafisch de datum waarop het schip ter bestemming is aangekomen.

Artikel 21 De zondagen en wettelijke feestdagen waarop niet wordt geladen of gelost, worden in de ligtijd niet meegerekend.

Artikel 22 Het overliggeld is van rechtswege verschuldigd na afloop van de ligtijd, zonder dat daarvan kennis hoeft te worden gegeven.

Artikel 23 De overligdagen lopen door en worden berekend met volle dagen tot op het einde van de lading of de lossing, met inbegrip van zon- en feestdagen.

Artikel 24 Indien er verscheidene afzenders of geadresseerden zijn, wordt de ligtijd voor elk van hen afzonderlijk berekend op de grondslag van de hoeveelheden die moeten worden geladen of gelost.

De schipper bepaalt, al naar de stuwing, de volgorde bij het laden en lossen en geeft er schriftelijk bericht van op het ogenblik dat hij zijn aankomst doet vaststellen ter uitvoering van artikel 20.

Voor degene die het eerst moet laden of lossen, begint de ligtijd volgens de regel van artikel 19, en voor elk der volgende afzenders of geadresseerden bij het verstrijken van de termijn die aan de vorige toegestaan werd, of ingeval deze niet binnen de bepaalde termijn met het laden of lossen van zijn goederen gereedkomt, op het ogenblik waarop hij daarmee klaar is.

Afzenders of geadresseerden die de termijn overschrijden waarop zij recht hebben, zijn deswege overliggeld verschuldigd zonder hoofdelijk verbonden te zijn.

Artikel 25 In de laadhaven is het overliggeld verschuldigd door degene voor wiens rekening het schip bevracht wordt, in de bestemmingshaven door degene die het cognossement aanbiedt om de lading in ontvangst te nemen.

Artikel 26 Na verloop van een overligtijd van gelijke duur als de ligtijd, en in elk geval van vijftien dagen, kan de schipper in de laadhaven of in de bestemmingshaven extra-overliggeld eisen. Het is pas verschuldigd vanaf de dag na die waarop de schipper aan de betrokkene daartoe een ingebrekestelling heeft gericht. Het is gelijk aan het overliggeld, verhoogd met 50 ten honderd.

Na de vijftiende extra-overligdag kan de schipper in de laadhaven de overeenkomst verbreken, zonder opzegging indien er nog niets geladen is, en in de bestemmingshaven de lading op eigen gezag lossen op kosten en voor risico van de goederen. Hij kan aanspraak maken op de in artikel 27 bepaalde vergoeding indien hij in de laadhaven ligt, of op de vracht indien hij in de bestemmingshaven ligt, alsmede op het overliggeld en extra-overliggeld, onverminderd zijn recht om de in artikel 58 vermelde maatregelen te doen treffen.

Artikel 27 Wanneer de afzender de in de bevrachtingsovereenkomst vermelde hoeveelheid goederen niet heeft ingeladen, heeft de schipper niettemin recht op de gehele vracht voor de volle lading waarvoor het schip werd bevracht. Hij kan eisen dat de afzender voor de afvaart de vracht voor de niet ingeladen hoeveelheden betaalt, of dat in het cognossement een beding wordt opgenomen luidens hetwelk vracht zal verschuldigd zijn voor de in de overeenkomst bepaalde totale hoeveelheid. Indien de afzender meer inlaadt dan overeengekomen is, heeft de schipper, ook voor het meerdere, recht op de bedongen vracht.

Indien de bevrachtingsovereenkomst de vermelding « ongeveer » bevat, kan de afzender 2 1/2 ten honderd meer of minder inladen, voor zover het vermogen van het schip zulks toelaat.

In dat geval wordt de wanvracht berekend over de minimumhoeveelheid die de afzender verplicht was in te laden.

Artikel 28 De aansprakelijkheid van de schipper houdt op bij het einde van de lossing.

De schipper kan aanstonds betaling van de vracht eisen zodra de lostijd verstreken is. Hij moet van de geadresseerde die de lading in ontvangst neemt, de uitvoering eisen van alle uit het cognossement voortvloeiende verplichtingen. Bij onvermogen van de geadresseerde, of ingeval deze weigert het schip te lossen of aan zijn verplichtingen te voldoen, behoudt de schipper zijn verhaal op degene die het schip bevracht heeft.

Artikel 29 Wanneer het schip op een stroom of rivier met vrije loop moet varen om de haven van bestemming te bereiken, kan de schipper niet verplicht worden de gehele bedongen hoeveelheid in te laden, indien het schip ten gevolge van de waterstand niet met een volle lading ter bestemming zou geraken. In dat geval is de vracht alleen voor de ingeladen hoeveelheid verschuldigd, voor zover het schip gedurende de ligtijd geladen wordt, anders heeft de schipper het recht volle vracht te eisen op de bedongen hoeveelheid.

Ingeval het schip per ton per dag bevracht wordt, heeft de afzender het recht de te laden hoeveelheid te bepalen, met dien verstande dat hij gehouden is tot vergoeding van alle kosten van een eventuele lichting.

Artikel 30 De schipper is aansprakelijk voor verlies en beschadiging van de goederen, indien hij niet bewijst dat het verlies of de beschadiging te wijten is aan een feit dat hem niet kan worden toegerekend.

Artikel 31 De schipper is niet aansprakelijk voor verlies of schade ten gevolge van de ondeugdelijkheid van het schip, indien hij bewijst dat hij alle nodige maatregelen getroffen heeft om het schip geschikt te maken voor de vaart en om het ruim in goede staat te brengen.

Artikel 32 De schipper is niet aansprakelijk voor de schade aan de lading toegebracht door een scheepvaartongeval, zelfs indien dit ongeval aan een stuurfout te wijten is, maar om voor die ontheffing in aanmerking te komen moet hij een bewijs overleggen van classificatie overeenkomstig de regels bij koninklijk besluit te stellen, en aantonen dat hij op het ogenblik van het ongeval aan boord was en er een schippersknecht van ten minste 18 jaar voortdurend in zijn dienst had.

De schipper is niet aansprakelijk voor plundering of diefstal gewapenderhand gepleegd, voor verlies of beschadiging veroorzaakt door knaagdieren of ongedierte, voor verlies of schade ten gevolge van onvoldoende verpakking of eigen gebrek van de goederen.

Artikel 33 In een overeenkomst of cognossement betreffende een reis die in haar geheel binnen het Rijk geschiedt, mag niet worden bedongen dat de schipper ontheven zal zijn van zijn aansprakelijkheid voor verlies of schade te wijten aan nalatigheid, schuld of tekortkoming in de zorg die hij aan de lading moet besteden. Een beding waardoor de aansprakelijkheid op enigerlei wijze wordt opgeheven of verminderd, is nietig en van gener waarde.

Elk beding waardoor het recht op uitkering wordt overgedragen aan de vervoerder, of krachtens hetwelk de schipper niet instaat voor verzekerbare risico's, of enig ander dergelijk beding is nietig en van gener waarde.

Artikel 34 Het is de schipper niet verboden te bedingen dat hij niet aansprakelijk zal zijn voor verlies of schade, aan de goederen overkomen voor het laden of na het lossen.

Artikel 35 Aanvaarding voor de schipper van het saldo van de vracht, berekend naar het uitgeleverd gewicht, sluit geen erkenning in van manco.

Artikel 36 Hij die een schip bevracht en de overeenkomst verbreekt alvorens iets te hebben ingeladen, is een vergoeding verschuldigd gelijk aan een derde van de vracht, berekend over het geheel van de in te laden hoeveelheden. Indien de verbreking geschiedt na afloop van de ligtijd, moet hij bovendien het eventuele overliggeld en extra-overliggeld betalen.

Is met de inlading een aanvang gemaakt en blijft de afzender in gebreke de gehele toegezegde hoeveelheid in te laden, dan moet de volle vracht worden betaald op de gehele in de overeenkomst bedongen hoeveelheid.

In dat geval kan de afzender eisen dat de ingeladen hoeveelheid wordt gelost.

Artikel 37 Het staat de afzender vrij de bevrachting op te zeggen, indien de schipper zich niet op de overeengekomen tijd op de aangewezen laadplaats bevindt. De afzender moet bij een proces-verbaal, opgemaakt door een gerechtsdeurwaarder of ondertekend, hetzij door een ambtenaar van de haven of van Bruggen en Wegen, hetzij door twee getuigen, doen vaststellen dat het bevrachte schip zich niet op de laadplaats bevindt.

De schipper moet de schade vergoeden, door de afzender geleden wegens vrachtverschil en kosten, tenzij hij overmacht kan bewijzen.

Artikel 38 Hij die een schip heeft bevracht, kan de overeenkomst verbreken zonder vergoeding, indien de verzekeraar van de lading het schip weigert, mits deze weigering door de slechte staat van het schip gerechtvaardigd wordt en schriftelijk ter kennis van de schipper wordt gebracht binnen twee dagen na de dag van de bevrachting.

Artikel 39 Wanneer de bevrachtingsovereenkomst de naam vermeldt van het schip dat de in te laden goederen aanvoert, kan de afzender de bevrachting opzeggen, indien dat schip niet aankomt voor het einde van de laadtijd, of indien voor het verstrijken van die termijn vastgesteld wordt dat de goederen beschadigd zijn en niet ingeladen kunnen worden.

Hiervan moet aan de schipper schriftelijk bericht worden gezonden voor het verstrijken van de laadtijd.

De schipper heeft in die gevallen recht op een vergoeding, gelijk aan een derde van de vracht.

Artikel 40 Wordt het schip bij het vertrek, tijdens de reis of op de losplaats opgehouden door toedoen van de bevrachter, de afzender of de geadresseerde, dan zijn de kosten van de vertraging verschuldigd door degene die ze heeft veroorzaakt.

Artikel 41 De schipper is schadevergoeding verschuldigd, indien het schip door zijn toedoen bij het vertrek, tijdens de reis of op de losplaats opgehouden of vertraagd is.

Artikel 42 Indien het vertrek van het schip slechts tijdelijk wordt verhinderd door overmacht, blijft de overeenkomst bestaan en is er geen schadevergoeding wegens vertraging verschuldigd.

Artikel 43 Indien een deel van de goederen niet ter bestemmingsplaats aankomt, is slechts een evenredige vracht verschuldigd, die niet minder mag bedragen dan een derde van de overeengekomen vracht.

Is een deel van de goederen over boord geworpen tot gemeen behoud van schip en lading, dan is de volle vracht verschuldigd, maar zij draagt in de gemene averij.

Deze regels doen geen afbreuk aan het recht van verhaal op degenen door wier schuld de goederen verloren gegaan of niet aangekomen zijn.

Artikel 44 In geval van bevrachting als drijvend magazijn is de schipper verplicht het schip in goede staat van onderhoud ter beschikking te stellen van zijn medecontractant. De afzender heeft het recht voor de inlading de overeenkomst op te zeggen zonder enige vergoeding te moeten betalen, indien het schip niet in goede staat is; het bewijs van de gebrekkige staat van het schip rust op de afzender. De afzender die het schip in slechte staat van onderhoud aanvaardt, doet dit op eigen risico en kan zich daar niet op beroepen om de schipper aansprakelijk te stellen voor de beschadiging die er het gevolg van zou zijn.

Artikel 45 De bevrachtingsovereenkomst voor liggen kan bedingen dat de schipper een cognossement zal ondertekenen. In dat geval gelden voor de verplichtingen van de schipper de artikelen 9 tot 13.

Artikel 46 Is er geen cognossement getekend, dan is de schipper niet aansprakelijk ten aanzien van het aantal ingescheepte colli's of de ingeladen hoeveelheden. Hij is slechts aansprakelijk uit hoofde van eigen opzet of grove schuld. De afzender kan evenwel het schip doen loden.

Artikel 47 De schipper wiens schip bevracht is voor liggen, is niet aansprakelijk, zelfs indien hij een cognossement heeft getekend, voor enige beschadiging aan de goederen, tenzij deze te wijten is aan zijn opzet of grove schuld of aan een tekortkoming in het onderhouden van het schip sedert het einde van de inlading.

Artikel 48 Het liggen gaat in op de dag na die van de bevrachting, zelfs wanneer het schip zich op de aangewezen laadplaats bevindt. Indien het schip geladen wordt op de dag van de bevrachting, gaat het liggen echter op die dag in.

Alle sleep- en verhaalkosten worden aan de schipper terugbetaald.

Indien de schipper zelf een schip verhaalt, kan hij een vergoeding eisen, gelijk aan het loon dat door de sleepboten zou gevraagd zijn.

Wanneer het bevel tot verhalen hem bereikt na 16 uur, wintertijd, of na 17 uur, zomertijd, is hij niet verplicht 's anderendaags vanaf het eerste uur op zijn nieuwe ligplaats te zijn. Wanneer het laden, lossen of verhalen geschiedt buiten de diensturen van de douane, wordt aan de schipper een vergoeding toegekend.

Artikel 49 Indien in de overeenkomst geen ligtijd is bepaald, eindigt deze zodra de ingescheepte lading volledig gelost is.

Is er een tijd bepaald, dan kan de afzender het schip binnen die tijd lossen en weer laden.

Indien de overeenkomst aan de schipper enkel een minimumtijd waarborgt, kan de afzender bij het verstrijken daarvan voortzetting van de bevrachting eisen, tenzij hij binnen die tijd het schip reeds geheel gelost heeft.

Artikel 50 Bevrachting voor liggen geschiedt voor ten minste vijf dagen.

De schipper kan op het einde van de bedongen tijd of, indien er geen bedongen tijd is, bij het verstrijken van de vijftigste dag, eisen dat zijn schip gelost wordt. Daartoe moet hij zijn medecontractant in gebreke stellen. Het schip moet gelost worden binnen een tijd van tien dagen, zondagen en wettelijke feestdagen niet inbegrepen, ingaande de dag na de ingebrekestelling of ten vroegste de eenenvijftigste dag van het liggen. Vanaf de elfde dag na die van de ingebrekestelling, kan de schipper zonder nieuwe ingebrekestelling eisen dat de overeengekomen vracht met 50 ten honderd wordt verhoogd.

Hij kan insgelijks, vanaf de twintigste dag na die van de ingebrekestelling, een sekwester doen aanstellen voor het in artikel 58 bepaalde doel.

Artikel 51 De vracht is voor de gehele dag verschuldigd, onverschillig op welk uur het laden begint of het lossen eindigt.

De vracht en het overliggeld moeten betaald worden binnen een termijn van drie werkdagen, ingaande de dag na die waarop het lossen is geëindigd, anders kan de schipper, na ingebrekestelling, als vergoeding een som eisen gelijk aan de dagelijkse vracht, en dit tot aan de volledige betaling.

Artikel 52 De bevrachter kan, zelfs indien er geen cognossement aan order is getekend, de rechten uit de overeenkomst overdragen aan derden. Zodra de schipper, in de vorm bepaald bij artikel 56, bericht ontvangen heeft van deze overdracht en van de aanvaarding door de overnemer, moet hij zich naar diens voorschriften voegen.

De bevrachter die de overeenkomst heeft gesloten, heeft in dat geval recht op zijn provisie van de vracht die aan de schipper verschuldigd is tot de dag van de overdracht, alsook op een provisie van 2 1/2 ten honderd van de vracht verschuldigd door de overnemer.

Artikel 53 Wanneer een schip bevracht is voor liggen of varen en de schipper bevel ontvangt een reis te ondernemen, heeft hij recht op de voor het liggen bedongen vracht tot en met de dag voor die waarop het voor de reis opgemaakt cognossement hem ter ondertekening wordt voorgelegd.

Artikel 54 De schipper kan alle betekeningen, ingebrekestellingen, mededelingen of brieven, met uitzondering van die welke aan de geadresseerde moeten worden gericht, doen toekomen aan de bevrachter of, indien de overeenkomst geen bevrachter vermeldt, aan degene voor wiens rekening ze gesloten is.

Artikel 55 Wanneer de bevrachtingsovereenkomst geen woon- of verblijfplaats van de schipper aangeeft, wordt deze geacht woonplaats te hebben gekozen ten kantore van de bevrachter.

Artikel 56 In alle gevallen waarin, krachtens de wet, een der partijen aan de andere partij een bericht of een ingebrekestelling moet doen toekomen, kan zij dit doen hetzij bij aangetekende brief, hetzij bij een schrijven overhandigd in het bijzijn van twee getuigen, hetzij bij een gewone brief afgegeven tegen ontvangbewijs. Elke aangetekende brief wordt geacht de eerste werkdag na het posten te zijn afgegeven aan de andere partij, die geen tegenbewijs vermag te leveren.

Artikel 57 Door de inontvangstneming van de goederen ter bestemmingsplaats vervalt elke vordering tegen de schipper, behalve wanneer een bijzonder voorbehoud is gemaakt of in geval van uiterlijk niet zichtbare beschadiging.

Het voorbehoud of het bezwaar moet op schrift gesteld worden en aan de schipper gezonden uiterlijk de tweede dag na de inontvangstneming in geval van uiterlijk zichtbare beschadiging en van verlies, en binnen een termijn van zeven dagen, de dag van inontvangstneming niet inbegrepen, in geval van vertraging.

Wanneer de schipper bij de aflevering heeft gewezen op beschadiging of gedeeltelijk verlies, is de geadresseerde gehouden dadelijk bezichtiging van de vervoerde goederen toe te staan.

In geval van uiterlijk niet zichtbare beschadiging of van manco binnen in de vervoerde goederen, kan het bezwaar van de geadresseerde alsnog worden aangenomen, indien het schriftelijk aan de schipper is gericht binnen een termijn van zeven dagen, de dag van inontvangstneming niet inbegrepen, en indien vaststaat dat de beschadiging of het manco er reeds voor de aflevering was.

De uitzondering bepaald voor het geval van uiterlijk niet zichtbare beschadiging of van manco binnen in de vervoerde goederen, geldt niet wanneer het voorstel om de koopwaar te bezichtigen aan de geadresseerde of aan zijn gemachtigde is gedaan op het ogenblik van de aflevering.

De vordering blijft slechts bestaan betreffende de punten waarover een bijzonder voorbehoud of bezwaar is gemaakt.

Artikel 58 Wanneer de vervoerde goederen worden geweigerd of aangaande de inontvangstneming daarvan geschil is ontstaan, wordt de staat van de goederen, indien een belanghebbende het vordert, onderzocht door een of drie deskundigen, die worden benoemd bij een beschikking van de voorzitter van de rechtbank van koophandel, onderaan op een verzoekschrift gesteld.

De geadresseerde wordt opgeroepen bij een aangetekende brief, waarin dag en uur van het deskundigenonderzoek worden aangegeven.

De beschikking kan bevelen dat de goederen in bewaring zullen worden gegeven of onder sekwester gesteld, alsook dat zij naar een openbare of particuliere opslagplaats zullen worden gebracht.

De beschikking kan de verkoop bevelen ten bate van de schipper ten belope van hetgeen hem naar aanleiding van het vervoer verschuldigd is. Deze verkoop geschiedt openbaar, in een door de voorzitter aan te wijzen plaats en ten minste drie vrije dagen nadat daarvan bericht is gegeven aan de geadresseerde en de afzender. Deze termijn wordt verdubbeld wanneer een van de belanghebbenden in het buitenland verblijft.

In spoedeisende gevallen kan de voorzitter die termijnen verkorten.

De beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

Zij is uitvoerbaar op de minuut en voor de registratie.

Artikel 59 Alle rechtsvorderingen, ontstaan uit een overeenkomst die onder deze wet valt, met uitzondering van die welke volgen uit een strafbaar feit, verjaren door verloop van zes maanden ten aanzien van binnenlands vervoer en door verloop van een jaar ten aanzien van internationaal vervoer.

De verjaring loopt, in geval van totaal verlies of van vertraging, van de dag waarop het vervoer had moeten plaatshebben, en in geval van gedeeltelijk verlies of van beschadiging, van de dag der afgifte van de goederen.

De verjaring loopt van de dag waarop het feit dat tot de rechtsvordering aanleiding geeft, zich heeft voorgedaan.

Regresvorderingen moeten, op straffe van verval, worden ingesteld binnen de termijn van een maand, te rekenen van de dagvaarding die tot het regres aanleiding geeft.

Artikel 60 De vracht, de bijkomende kosten, de overliggelden en de extra-overliggelden zijn op de goederen bevoorrecht gedurende de tijd dat deze in het bezit van de schipper zijn en gedurende de vierentwintig uren die op de afgifte aan de geadresseerde volgen, mits laatstgenoemde er het bezit van behoudt.

Dit voorrecht heeft dezelfde rang als het voorrecht, ingesteld bij artikel 20, 7° van de wet van 16 december 1851.

Artikel 61 Artikel 274 van boek II van het Wetboek van Koophandel wordt opgeheven, behoudens wat betreft de artikelen 89 en 90, die van toepassing blijven.

Artikel 62 De bepalingen van deze wet zijn niet van toepassing op de beurtvaart, waarvoor de wet van 25 augustus 1891 blijft gelden.

Artikel 63 Aanvullende bepaling De rechtbank van koophandel benoemt tot beëdigd weger of meter, de wegers of meters die het bewijs leveren dat zij de nodige beroepsbekwaamheid en zedelijke geschiktheid bezitten. Zij leggen de eed af ten overstaan van [de rechtbank] en hun naam wordt daarna gebracht op een lijst die ter griffie aangeplakt wordt.

Aldus gewijzigd bij artikel 42 van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967.

Wetten van 29 juni 1887 en 10 augustus 1946 op het gerechtelijk akkoord, gecoördineerd bij het besluit van de Regent van 25 september 1946.

Artikel 1 Een schuldenaar die koopman is, kan faillietverklaring vermijden, indien hij van zijn schuldeisers een gerechtelijk akkoord verkrijgt op de wijze en onder de voorwaarden voorgeschreven bij deze wet.

Het akkoord kan ook na het overlijden van de schuldenaar worden verleend.

Artikel 2 § 1. Het akkoord komt alleen tot stand indien erin wordt bewilligd door de meerderheid van de schuldeisers die door niet betwiste, of overeenkomstig artikel 22 voorlopig toegelaten schuldvorderingen, tweederde van alle verschuldigde sommen vertegenwoordigen.

De schuldvorderingen van hen die aan de stemming niet hebben deelgenomen of wier stem ongeldig is, worden evenwel niet meegeteld bij de berekening van de meerderheid.

De stemmen van de schuldeisers die zich voorwaardelijk of onduidelijk hebben uitgedrukt, worden als ongeldig beschouwd.

Het akkoord heeft eerst gevolg na homologatie door de rechtbank van koophandel.

Homologatie wordt enkel verleend ten behoeve van de schuldenaar die ongelukkig en te goeder trouw is. § 2. Homologatie van een akkoord, aangevraagd door een naamloze vennootschap, een commanditaire vennootschap op aandelen, een coöperatieve vennootschap (...) kan door de rechtbank niet worden geweigerd op grond van handelingen verricht door een of meer bestuurders of zaakvoerders, tenzij die handelingen zijn verricht met toestemming van de algemene vergadering of door deze zijn goedgekeurd, hoewel zij de aard ervan kende, of tenzij die handelingen van zodanige aard zijn dat zij op het bedrijf van de vennootschap zelf het vermoeden van kwade trouw doen rusten.

Paragraaf 2 aldus gewijzigd bij artikel 2, 5°, van de wet van 14 maart 1962.

Artikel 3 De schuldenaar wendt zich bij verzoekschrift tot de rechtbank van koophandel van zijn woonplaats. Hij voegt bij zijn verzoekschrift : 1° een uiteenzetting van de feiten waarop zijn verzoek gegrond is;2° een omstandige staat van schatting van zijn activa, met vermelding van het totaal van de activa die met hypotheek, voorrecht of pand bezwaard zijn, en een opgave van het bedrag van zijn passiva;3° de naamlijst van zijn erkende of beweerde schuldeisers, met opgave van hun woonplaats en van het bedrag van hun schuldvorderingen;4° het akkoordvoorstel. Hij stort ter griffie de som die vermoedelijk nodig is voor de kosten van de akkoordprocedure.

Artikel 4 Het verzoekschrift wordt ter griffie neergelegd en in een bijzonder register ingeschreven; (...) de griffier geeft daarvan een ontvangbewijs af zonder kosten en zonder andere formaliteiten.

Binnen vierentwintig uren geeft hij bericht van het verzoek aan de procureur des Konings; deze kan alle verrichtingen van het akkoord bijwonen, inzage nemen van de boeken en, te allen tijde, de staat van de zaken van de schuldenaar nagaan.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 1, § 1 van de opheffingsbepaligen van artikel 2 van de wet van 10 oktober 1967, het eerste lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 4, 1° van deze wet.

Artikel 5 De indiening van het verzoek brengt in het voordeel van de schuldenaar van rechtswege voorlopige opschorting mee van alle verdere daden van tenuitvoerlegging en van de faillietverklaring, behoudens toepassing van artikel 24, zo daartoe grond bestaat.

De voorlopige opschorting strekt tot voordeel noch van de medeschuldenaars noch van de borgen die afstand hebben gedaan van het voorrecht van uitwinning.

Een uittreksel uit het verzoekschrift wordt door toedoen (...) van de griffier in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt binnen drie dagen nadat het is ingediend.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 1, § 1 van de opheffingsbepalingen van artikel 2 van de wet van 10 oktober 1967, het derde lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 4, 2° van deze wet.

Artikel 6 Alvorens te onderzoeken of er aanleiding is om gevolg te geven aan het verzoek, wijst de rechtbank, vergaderd in raadkamer, in alle gevallen een van haar rechters aan om verslag uit te brengen over de ontvankelijkheid van het verzoek en, in voorkomend geval, over de staat van de zaken van de schuldenaar.

Artikel 7 Zij doet, uiterlijk binnen acht dagen, uitspraak over de vraag of zij bevoegd is, of het verzoek overeenkomstig artikel 3 is ingediend en of degenen die het hebben ingediend, bevoegd waren om zulks te doen uit naam van de schuldenaar.

Het verslag wordt uitgebracht in raadkamer. De schuldenaar wordt opgeroepen bij aangetekende brief.

Hij kan zijn opmerkingen voorbrengen.

Zo daartoe reden is, verklaart de rechtbank zich onbevoegd of verklaart het verzoek niet-ontvankelijk, bij een met redenen omkleed vonnis.

Artikel 8 Indien de rechtbank van de eis kennis neemt, brengt de rechter-commissaris over de staat van de zaken van de schuldenaar verslag uit in dier voege dat zij uiterlijk binnen veertien dagen na de datum van het vonnis uitspraak kan doen.

Het verslag wordt uitgebracht in raadkamer.

De schuldenaar wordt opgeroepen bij aangetekende brief.

Hij kan zijn opmerkingen voorbrengen.

Indien de rechtbank dan reeds van oordeel is dat de voorwaarden voor het verkrijgen van het akkoord niet vervuld zijn, verwerpt zij het verzoek bij een met redenen omkleed vonnis.

Indien de rechtbank beslist dat de procedure ter verkrijging van het akkoord kan worden voortgezet, bepaalt zij plaats, dag en uur voor de oproeping van de schuldeisers en wijst een of meer bladen aan, benevens het Belgisch Staatsblad, waarin de oproeping binnen drie dagen zal worden geplaatst.

De rechter-commissaris zit de vergadering van de schuldeisers voor.

Hij houdt toezicht op de verrichtingen van het akkoord.

Indien er zoveel schuldeisers zijn dat de bij het zesde lid voorgeschreven vergadering niet kan worden gehouden in een van de gehoorzalen van het rechtsgebied der rechtbank, kan de rechtbank, bij een vonnis waarin die onmogelijkheid behoorlijk wordt vastgesteld, beslissen dat de schuldeisers niet zullen worden opgeroepen en dat zal worden gestemd door afgifte of toezending van een stembriefje aan de griffie van de rechtbank.

In hetzelfde geval kan de rechtbank beslissen dat de schuldeisers, in afwijking van artikel 13, niet afzonderlijk zullen worden opgeroepen en van het akkoordvoorstel alleen kennis zullen krijgen door de middelen van bekendmaking aangewezen overeenkomstig artikel 13.

Artikel 9 De vonnissen gewezen overeenkomstig de artikelen 7 en 8 zijn niet vatbaar voor verzet.

Het vonnis waarbij de eis niet-ontvankelijk wordt verklaard, is niet vatbaar voor hoger beroep.

De schuldenaar kan hoger beroep instellen tegen het vonnis waarbij de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard.

Hij kan ook hoger beroep instellen tegen het vonnis gewezen overeenkomstig artikel 8, vijfde lid.

De termijn van hoger beroep is acht dagen, te rekenen van de uitspraak van het vonnis.

In beide gevallen blijft de opdracht, aan een van de rechters gegeven, gehandhaafd, totdat de termijn van hoger beroep verstreken is en, in geval van hoger beroep, totdat het hof uitspraak heeft gedaan.

De opdracht vervalt evenwel ingeval de rechtbank het faillissement van de schuldenaar uitspreekt, nadat zij het verzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard of verworpen.

Artikel 10 Opgeheven bij artikel 25 van de opheffingsbepalingen van artikel 2 van de wet van 10 oktober 1967.

Artikel 11 Gedurende de procedure ter verkrijging van het akkoord kan de schuldenaar zijn goederen niet vervreemden of met hypotheek bezwaren, noch zich verbinden, zonder toestemming van de rechter-commissaris.

Artikel 12 De rechter-commissaris kan, hetzij dadelijk en voor zijn verslag aan de rechtbank, hetzij gedurende het onderzoek, een of meer deskundigen benoemen om, na in zijn handen de eed te hebben afgelegd dat zij hun opdracht goed en getrouw zullen vervullen, de staat van de zaken van de schuldenaar te onderzoeken.

Hun loon wordt begroot door de rechtbank; het wordt, evenals de voorschotten, bij voorrang voldaan.

Artikel 13 Behoudens het geval waarin de rechtbank met toepassing van artikel 8, achtste lid, beslist dat geen vergadering van de schuldeisers zal worden gehouden, roept de rechter-commissaris de schuldeisers op, bij aangetekende brieven ter post afgegeven ten minste vijftien dagen voor de dag waarop de vergadering moet plaatshebben.

Die brieven bevatten het akkoordvoorstel. De tekst van de artikelen 2 en 15 wordt erin opgenomen.

De schuldeisers die in het buitenland wonen, kunnen worden opgeroepen bij aangetekende telegrammen, met vermelding van het doel van de vergadering, zonder dat het akkoordvoorstel erin behoeft te worden opgenomen.

Een exemplaar van de bladen waarin de oproeping is geplaatst, alsmede de minuut van de brief en van het telegram aan de schuldeisers toegezonden en de bewijzen van aantekening, worden ter griffie neergelegd voor de vergadering van de schuldeisers.

Indien de rechtbank wegens het grote aantal schuldeisers beslist dat er geen vergadering van de schuldeisers zal worden gehouden, bepaalt zij welke middelen van bekendmaking zullen worden aangewend om de schuldeisers in kennis te stellen van het akkoordvoorstel, van de termijn binnen welke zij zullen mogen stemmen, en van het juiste adres van de griffie waaraan het stembriefje moet worden gezonden.

De aldus gedane kennisgeving omvat ook een kort verslag van de rechter-commissaris. De tekst van artikel 15 wordt erin overgenomen.

De kennisgeving wordt geplaatst in het Belgisch Staatsblad, in ten minste vier Belgische bladen, voor de helft Nederlandstalige en voor de helft Franstalige en, ingeval er talrijke schuldeisers van vreemde nationaliteit zijn, in een of meer bladen van het land of van de landen van die schuldeisers.

Artikel 14 Op de dag voor de vergadering van de schuldeisers bepaald, brengt de rechter-commissaris verslag uit over de staat van de zaken van de schuldenaar.

Deze, of een gemachtigde in zijn naam, licht zijn voorstel toe; de schuldeisers, in persoon of bij gemachtigde, verklaren bij geschrift hoeveel hun schuldvordering bedraagt en of zij al dan niet in het akkoord bewilligen.

Ook zij die beweren schuldeisers te zijn en niet zijn opgeroepen, zijn gerechtigd die verklaring te doen. Elke ingediende schuldvordering kan worden betwist door de schuldenaar zowel als door de schuldeisers.

Alvorens tot de stemming wordt overgegaan, doet de rechter-commissaris voorlezing van artikel 15.

Artikel 15 De hypothecaire, pandhoudende of bevoorrechte schuldeisers zijn bij de verrichtingen betreffende het akkoord alleen dan stemgerechtigd voor hun schuldvorderingen, indien zij van hun hypotheek, pand of voorrecht afstand doen.

Deelneming aan de stemming over het akkoord brengt die afstand van rechtswege mee; de afstand heeft geen gevolg, indien het akkoord niet wordt aangenomen.

De vorenbedoelde schuldeisers kunnen niettemin meestemmen over het akkoord, wanneer zij van hun voorrecht, hypotheek of pand afstand doen voor ten minste de helft van hun schuldvorderingen; in dat geval worden die schuldvorderingen bij de verrichtingen betreffende het akkoord slechts ten belope van dat gedeelte meegerekend.

Artikel 16 De rechter-commissaris kan de raadpleging met de schuldeisers verlengen; hij kan ze ook ten hoogste veertien dagen uitstellen.

Hiervan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal. In geval van uitstel worden de schuldeisers opnieuw opgeroepen zoals in de artikelen 8 en 13 is bepaald.

Artikel 17 Het proces-verbaal van het verhandelde op de vergadering van de schuldeisers vermeldt : 1° de lijst van de schuldeisers die ingevolge oproeping of uit eigen beweging verschijnen, met opgave van het bedrag en de aard van hun schuldvorderingen.2° de betwistingen met name van het bestaan en het bedrag van de schuldvorderingen;3° het definitieve akkoordvoorstel van de schuldenaar;4° de uitslag van de stemming over het voorstel en de inachtneming van het voorschrift van artikel 14, vierde lid;5° de dag waarop de rechter-commissaris verslag zal doen aan de rechtbank en deze uitspraak zal doen over de betwistingen en over de homologatie.Dat proces-verbaal wordt staande de vergadering ondertekend, op straffe van nietigheid.

De stukken overgelegd door de schuldenaar en door de schuldeisers worden erbij gevoegd.

Artikel 18 Het proces-verbaal van de vergadering der schuldeisers, opgemaakt overeenkomstig artikel 17, en de bijhorende stukken worden onmiddellijk ter griffie van de rechtbank van koophandel neergelegd, ter inzage van de belanghebbenden.

Artikel 19 Gedurende de acht dagen die volgen op de vergadering, kunnen de schuldeisers vermeld op de lijst die de schuldenaar overeenkomstig artikel 3 heeft neergelegd, hun schuldvordering met de bewijsstukken ter griffie indienen.

Ook de schuldeisers die niet voorkomen op de lijst en zich niet uit eigen beweging op de vergadering hebben aangemeld, kunnen hun schuldvordering ter griffie indienen, mits ze wordt gestaafd door een authentieke of onderhandse akte.

De bewijsstukken worden toegevoegd aan het dossier.

Bij de indiening van een nieuwe schuldvordering moet de schuldeiser verklaren dat hij het akkoord aanneemt of dat hij het verwerpt.

Wordt er geen vergadering gehouden, dan kunnen de schuldeisers die niet voorkomen op de lijst van schuldeisers bedoeld in het eerste lid, ter griffie hun stem uitbrengen, met inachtneming van het bepaalde in het tweede en derde lid.

Zij moeten hun stem uitbrengen, uiterlijk op de dag die bepaald is in het vonnis gewezen overeenkomstig artikel 13, vijfde lid.

Artikel 20 Indien er geen vergadering wordt gehouden, maakt de rechter-commissaris een proces-verbaal op waarin wordt vastgesteld dat de voorschriften voor de stemming in acht zijn genomen, onder welke omstandigheden ze heeft plaatsgehad, wat de uitslag van de stemming was en, in voorkomend geval, welke betwistingen daarbij zijn gerezen.

De rechter bepaalt op welke dag de rechtbank uitspraak zal doen over de betwistingen en over de homologatie.

Dat stuk wordt dadelijk ter griffie neergelegd, ter inzage van de belanghebbenden.

Artikel 21 Op de dag gesteld overeenkomstig artikel 17, 5°, brengt de rechter-commissaris verslag uit aan de rechtbank in openbare terechtzitting; de schuldeisers en de schuldenaar of hun gemachtigden kunnen worden gehoord en de rechtbank doet vervolgens bij een zelfde vonnis uitspraak over de betwistingen en over de homologatie.

Artikel 22 De beslissing van de rechtbank betreffende de betwiste schulvorderingen laat het geschil zelf onverlet en betreft alleen de toelating van het geheel of een deel van de betwiste schuldvorderingen tot de raadpleging omtrent de totstandkoming van het akkoord.

Artikel 23 Wanneer het hierboven voorgeschrevene niet nagekomen is of wanneer het algemeen belang of het belang van de schuldeisers zich tegen het gerechtelijk akkoord schijnt te verzetten, weigert de rechtbank de homologatie.

Artikel 24 Vanaf het uitbrengen van het eerste verslag door de rechter-commissaris overeenkomstig artikel 7 en tot de homologatie van het akkoord kan de rechtbank, indien zij tot de overtuiging komt dat de schuldenaar niet ongelukkig en te goeder trouw is, hem te allen tijde in staat van faillissement verklaren, na zijn ophelderingen te hebben gehoord of hem behoorlijk te hebben opgeroepen bij aangetekende brief.

In geval van faillietverklaring ten gevolge van de verwerping van het akkoord, overeenkomstig artikel 7 of artikel 8, of ingevolge het vorige lid, kan het tijdstip van de staking van betaling worden gesteld op ten hoogste zes maanden voor de datum van de indiening van het verzoek.

Artikel 25 [Het vonnis dat uitspraak doet over de homologatie van het akkoord, wordt binnen vijf dagen na zijn dagtekening door toedoen van de rechter-commissaris bij uittreksel bekendgemaakt in de bladen, aan te wijzen overeenkomstig artikel 8 of 13, al naar het geval.

Het uittreksel vermeldt : 1° [de naam, de voornamen, de plaats en datum van geboorte, alsmede het adres en het inschrijvingsnummer in het handelsregister van de begunstigde;betreft het een handelsvennootschap, de firma of de naam en de zetel;] 2° de datum van het vonnis van homologatie van het akkoord;3° het akkoordvoorstel;4° de naam, de voornamen en het adres van de aangewezen commissarissen of vereffenaars. De opneming wordt bewezen door middel van de bladen waarin het uittreksel is verschenen.] Aldus vervangen bij artikel 8 van de wet van 24 juli 1962 en nadien aldus gewijzigd bij artikel 39 van de wet van 24 maart 1978.

Artikel 26 Tegen het vonnis kan geen verzet worden gedaan dan door de niet opgeroepen schuldeisers die niet uit eigen beweging op de vergadering van de schuldeisers zijn verschenen of geen gebruik hebben gemaakt van het recht waarin artikel 19 voorziet.

Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet; het moet met redenen omkleed zijn en binnen acht dagen, te rekenen van de dag der bekendmaking in de bladen, aan de schuldenaar worden betekend, met dagvaarding om voor de rechtbank van koophandel te verschijnen. De termijn om te verschijnen moet slechts één vrije dag bedragen; de rechtbank doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken.

Het vonnis van homologatie kan niet worden ingetrokken dan wanneer voor de rechtbank de kwade trouw van de schuldenaar vaststaat.

Artikel 27 Hoger beroep kan worden ingesteld zowel door de schuldenaar als door de schuldeisers die niet zijn opgeroepen of die tegen aanneming van het akkoord hebben gestemd of wier schuldvorderingen geheel of ten dele zijn verworpen.

Het hoger beroep heeft geen schorsende kracht.

De termijn van hoger beroep is acht dagen; ten aanzien van de schuldeisers loopt hij vanaf de bekendmakingen ingevolge artikel 25 en ten aanzien van de schuldenaar vanaf de uitspraak van het vonnis.

Het hoger beroep van de schuldeisers moet (...) aan de schuldenaar worden betekend, met dagvaarding om voor het hof van beroep te verschijnen met inachtneming van een termijn die niet meer dan vier vrije dagen behoeft te bedragen.

De rechtsdag wordt bepaald op een der eerstvolgende zittingsdagen van het hof; het doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken, het openbaar ministerie gehoord.

Schuldeisers die hun rechten voor de rechtbank van koophandel hebben doen gelden, kunnen in hoger beroep tussenkomen; de tussenkomst geschiedt bij eenvoudig verzoekschrift, betekend aan de (...) eiser in hoger beroep; zij kan de behandeling niet vertragen. [Het arrest van het hof van beroep wordt bekendgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 25.] Het achtste lid vervangen bij artikel 9 van de wet van 24 juli 1962; rekening houdend met de impliciete wijzigingen bij artikel 25 van de opheffingsbepalingen van artikel 2 en bij artikel 9 van de wijzigingsbepalingen van artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967, het vierde lid opgeheven en het vijfde en het zevende lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 4, 3° van deze wet.

Artikel 28 Arresten die uitspraak doen over de homologatie van het akkoord, kunnen voor het Hof van Cassatie worden gebracht. [Het cassatieberoep moet worden ingesteld binnen acht dagen te rekenen van de bekendmaking van het arrest van het hof van beroep in de bladen.] Het tweede lid aldus vervangen bij artikel 10 van de wet van 24 juli 1962.

Artikel 29 Door de homologatie wordt het akkoord verbindend voor alle schuldeisers; het is slechts van toepassing op de verbintenissen aangegaan voordat het is verkregen. Wanneer er betwiste schuldvorderingen zijn, wordt voor de toepassing van de bedingen van het akkoord gehandeld zoals bepaald is in artikel 562 van de wet van 18 april 1851.

Het gerechtelijk akkoord strekt tot voordeel noch van de medeschuldenaars, noch van de borgen die afstand hebben gedaan van het voorrecht van uitwinning. Het werkt niet ten aanzien van : 1° belastingen en andere openbare lasten, alsmede dijk- en poldergelden;2° schuldvorderingen gewaarborgd door voorrecht, hypotheek of pand;3° schuldvorderingen wegens levensonderhoud. Artikel 30 In geval van akkoord met boedelafstand moet het vonnis van homologatie een of meer vereffenaars aanwijzen. In de overige gevallen moet het een of meer commissarissen aanwijzen.

Indien in het akkoordvoorstel een of meer vereffenaars worden aangewezen, kan de rechtbank er nog een of meer aan toevoegen.

De vereffenaars vervullen hun opdracht onder toezicht van de rechter-commissaris.

Op diens verzoek kan hun opdracht, zoals die omschreven is in artikel 32, door de rechtbank worden gewijzigd.

In geval van akkoord zonder boedelafstand oefenen de commissaris of de commissarissen door de rechtbank aangewezen, toezicht uit in overeenstemming met de rechter-commissaris.

Artikel 31 De rechtbank kan, op een behoorlijk met redenen omkleed verzoek van enig belanghebbende of zelfs ambtshalve, alle vereffenaars of een hunner ontslaan, onverschillig of zij door haar zelf of door de schuldeisers zijn aangewezen.

Over het ontslag doet de rechtbank eerst uitspraak na de vereffenaar of de vereffenaars in raadkamer te hebben gehoord; dezen mogen worden bijgestaan door een raadsman.

In voorkomend geval voorziet de rechtbank in de vervanging van de ontslagen vereffenaar of vereffenaars.

Artikel 32 De vereffenaars zijn belast met de verkoop van het roerend en onroerend bezit waarop de boedelafstand betrekking heeft.

De rechter-commissaris bepaalt de wijze en de voorwaarden van de verkoop.

De verkoop van de onroerende goederen kan geschieden in de vorm van een willige verkoping. [De artikelen 69 tot 75 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument zijn op de verkoop van bovenbedoelde goederen niet van toepassing].

De vereffenaars zijn bevoegd om te handelen in naam en voor rekening van de gezamenlijke schuldeisers en om, zowel namens hen als namens de schuldenaar, alle vorderingen in verband met aansprakelijkheid in te stellen, waartoe deze gerechtigd is.

De indiening van het verzoek tot verkrijging van een akkoord geldt als een onherroepelijke last te dien einde gegeven.

De vereffenaars kunnen tussenkomen in alle rechtsgedingen waarin de schuldenaar partij is.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij de artikelen 44 tot 50 en 76, 1 van de wet van 14 juli 1971 en bij de artikelen 69 tot 75 en 121, 2° van de wet van 14 juli 1991, het vierde lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 4, 4° van deze wet.

Artikel 32bis [Na afloop van de vereffening van het akkoord met boedelafstand roept de rechter-commissaris de schuldeisers op. Hij kan gelasten dat de rekening van de vereffenaars bij de oproeping zal worden gevoegd.

Op die vergadering wordt de rekening besproken in tegenwoordigheid of na behoorlijke oproeping van de schuldenaar.

In geval van betwisting doet de rechtbank van koophandel uitspraak op verslag van de rechter-commissaris.] Ingevoegd bij het enige artikel van de wet van 9 maart 1962.

Artikel 33 De rechtbank bepaalt het loon van de vereffenaars en van de commissarissen. Die lonen evenals de voorschotten worden bij voorrang afgenomen van het onder de schuldeisers te verdelen bedrag.

Indien de schuldeisers een commissaris aanwijzen, kan deze geen aanspraak maken op vergoeding.

Artikel 34 Hij die het akkoord heeft verkregen, is gehouden zijn schuldeisers ten volle te betalen ingeval hij opnieuw in betere doen komt.

Artikel 35 De borgen en alle door het akkoord verbonden schuldeisers kunnen de nietigverklaring ervan eisen, hetzij op grond van een na de homologatie uitgesproken veroordeling wegens eenvoudige of bedrieglijke bankbreuk, hetzij op grond van na de homologatie ontdekt bedrog door verberging van het actief of opdrijving van het passief.

In beide gevallen kan de rechtbank op het enkele verslag van de rechter-commissaris, de schuldenaar en de borgen gehoord of behoorlijk opgeroepen, het akkoord nietig verklaren en het faillissement uitspreken.

De nietigverklaring van het akkoord bevrijdt de borgen van rechtswege.

Artikel 36 In geval van niet-nakoming van het akkoord kan ontbinding worden gevorderd in tegenwoordigheid of na behoorlijke oproeping van hen die zich als borg voor de gehele of gedeeltelijke nakoming hebben verbonden.

De ontbinding van het akkoord bevrijdt deze borgen niet.

Artikel 37 Ten minste om de drie maanden, en telkens als de rechtbank het beveelt, is de rechter-commissaris gehouden de staat van de zaken van de betrokken schuldenaar te onderzoeken, waarbij hij, indien hij het nuttig acht, zich kan doen bijstaan door deskundigen, overeenkomstig artikel 12.

De rechter-commissaris doet verslag aan de rechtbank; deze kan de ontbinding van het akkoord en het faillissement uitspreken, de schuldenaar en de borgen gehoord, althans behoorlijk opgeroepen.

Artikel 38 Ingeval de schuldenaar failliet gaat binnen zes maanden na de ontbinding van het akkoord, kan, in afwijking van artikel 442 van de wet van 18 april 1851, het tijdstip van de staking van betaling gesteld worden op de dag waarop het akkoord werd aangevraagd.

Nietig en zonder gevolg zijn alle handelingen die de schuldenaar zonder machtiging van de rechter-commissaris heeft verricht in gevallen waarin die machtiging vereist is, onverminderd de nietigheid gesteld bij artikel 445 van bovengenoemde wet.

Artikel 39 Het eerste lid van artikel 527 van de wet van 18 april 1851 is mede van toepassing in geval van faillietverklaring na homologatie van het akkoord.

Artikel 40 De schuldenaar wordt gestraft met dezelfde straf als de schuldige aan eenvoudige bankbreuk : 1° wanneer hij, op enigerlei wijze, opzettelijk een gedeelte van zijn actief verbergt of zijn actief overdrijft, om de bewilliging in het akkoord te verkrijgen of te vergemakkelijken;2° wanneer hij willens en wetens bij de raadpleging een of meer personen doet of laat optreden wier schuldvorderingen verdicht of overdreven zijn;3° wanneer hij willens en wetens een of meer gegevens heeft weggelaten uit de lijst van zijn schuldeisers. Artikel 41 Met de geldboete gesteld in artikel 490 van het Strafwetboek wordt gestraft hij die, zonder schuldeiser te zijn, op bedrieglijke wijze aan de raadpleging over het akkoord deelneemt of die, schuldeiser zijnde, zijn schuldvorderingen overdrijft, en hij die, hetzij met de schuldenaar, hetzij met enig ander persoon, bijzondere voordelen bedingt voor zijn wijze van stemmen bij de raadpleging over het akkoord, of die een bijzondere overeenkomst aangaat, waaruit voor hem een voordeel voortvloeit ten laste van het actief van de schuldenaar.

Artikel 42 Opgeheven bij artikel 148 van de wet van 5 juli 1976.

Artikel 43 Wijzigende bepaling van de wetgeving betreffende het zegelrecht en betreffende de registratie.

Artikel 44 Artikel 520 van de wet van 18 april 1851 en de wet van 20 juni 1883 worden opgeheven.

Artikel 45 Deze wet treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Zij is van toepassing op elke rechtspleging tot verkrijging van een akkoord, die niet door een definitief vonnis is besloten.

Artikel 46 Het besluit van de Regent van 12 februari 1946 op het gerechtelijk akkoord wordt opgeheven.

Wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de Koopvaardij en Zeevisserij Inleidende bepalingen Artikel 1 De feiten die dit wetboek strafbaar stelt, zijn scheepvaartmisdrijven.

Feiten waarop het tuchtstraffen stelt, zijn vergrijpen tegen de tucht.

Feiten waarop het correctionele straffen stelt, zijn wanbedrijven.

Feiten waarop het criminele straffen stelt, zijn misdaden.

Artikel 2 Overtredingen, wanbedrijven en misdaden, in dit wetboek niet omschreven, worden vastgesteld en gestraft overeenkomstig de gewone wetten.

Artikel 3 De bepalingen van dit wetboek zijn van toepassing op ieder die is ingeschreven op de monsterrol van een Belgisch koopvaardijschip of vissersvaartuig of die aan boord is toegelaten om de reis mee te maken.

Op de ingeschrevenen op de monsterrol zijn zij van toepassing vanaf het tijdstip vastgesteld voor de aanvang van hun dienst aan boord tot en met hun afmonstering.

Passagiers zijn slechts gedurende hun verblijf aan boord onderworpen aan het tuchtrecht; zij mogen het schip te allen tijde verlaten, behalve wanneer zij aan boord worden gehouden om, wegens een misdaad of een zwaar wanbedrijf, als dader of medeplichtige te worden overgeleverd aan het gerecht.

Ingeval het schip verloren gaat door schipbreuk, oorlogsgeweld of enige andere oorzaak, blijven de personen bedoeld in het tweede lid van dit artikel aan deze rechtsregeling onderworpen, totdat zij ter beschikking van een Belgische autoriteit kunnen worden gesteld.

Hetzelfde geldt voor degenen die op bevel van een Belgische autoriteit ingescheept worden om gerepatrieerd te worden. [In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, zijn de straffen, gesteld bij de artikelen 19, 20, 23, 32, 33, 41, 43, 44, 45bis, § 4, 46, § 3, 47, 57, 60 en 61, toepasselijk op ieder die schuldig is aan de aldaar omschreven misdrijven.] Het zesde lid aldus vervangen bij artikel 1 van de wet van 13 september 1974.

Artikel 4 Voor de toepassing van dit wetboek wordt verstaan onder : « kapitein » : ieder aan wie het gezag over het schip is toevertrouwd of die dat gezag feitelijk voert; « officieren » : benevens de stuurman, de luitenants en de werktuigkundigen, de hoofdadministrateurs, de scheepsarts, de radiotelegrafisten, alsmede ieder die als officier op de monsterrol is ingeschreven; « schepelingen » of « bemanning » : zij die op de monsterrol ingeschreven zijn, officieren inbegrepen; « scheepsgezellen » : zij die op de monsterrol ingeschreven zijn, officieren uitgezonderd; « passagiers »: zij die, zonder lid te zijn van de bemanning, aan boord zijn toegelaten om de reis mee te maken; « opvarenden » : de schepelingen en de passagiers; « aan boord » : op het schip met inbegrip van zijn vaste of niet vaste middelen tot verbinding met de wal; « in het buitenland » en « vreemde havens » : elke buiten het Rijk gelegen plaats; « Rijk » en « wateren of havens van het Rijk » : België (...) en de Belgische wateren of havens (...).

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 259 van de wet van 19 mei 1960, de laatste zin gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 1° van deze wet. Artikel 5 De kapitein heeft over ieder die zich aan boord bevindt, het gezag dat vereist is voor de handhaving van de orde, voor de veiligheid van schip, opvarenden en lading, alsmede voor de goede afloop van de reis.

Hij kan alle daartoe dienstige dwangmiddelen gebruiken en ieder die aan boord is, opvorderen om hem daarin bij te staan.

In de havens handelt hij in samenwerking met de waterschout of de Belgische consul. In geval van nood kan hij een beroep doen op de plaatselijke overheid.

TITEL I. - Strafbepalingen HOOFDSTUK I. - Straffen Artikel 6 Op vergrijpen tegen de tucht staan de volgende straffen : A. voor scheepsgezellen : inhouding van een dag tot tien dagen loon, of van tien frank tot honderd frank, wanneer de bemanning op aandeel in de winst in dienst is genomen;

B. voor officieren : inhouding van een dag tot vijftien dagen wedde;

C. voor passagiers : hutpassagiers : kamerarrest van ten hoogste vier dagen; tussendekspassagiers : verbod, voor ten hoogste vier dagen, om meer dan twee uren per dag op het dek te komen.

Artikel 7 De correctionele straffen zijn gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en geldboete van ten minste zesentwintig frank.

Artikel 8 De criminele straffen zijn de straffen genoemd in artikel 7 van het Strafwetboek.

HOOFDSTUK II. - Misdrijven en bestraffing Afdeling I. - Vergrijpen tegen de tucht Artikel 9 De vergrijpen tegen de tucht zijn : 1° gewone ongehoorzaamheid;2° niet tijdig op zijn post zijn;3° afwezigheid tijdens de wacht;4° gebrek aan waakzaamheid op de wacht, en met name slapen aan het roer, op de uitkijk, bij de machines of gedurende enige bewakingsdienst;5° dronkenschap tijdens de dienst, zonder rustverstoring;6° twist op zee of tijdens de dienst;7° onregelmatige afwezigheid van boord, buiten de gevallen van artikel 22;8° tersluiks aan boord brengen van sterkedrank of wijn voor verbruik op het schip;9° opzettelijke beschadiging van scheepsmaterieel, buiten het geval van artikel 15;10° gebruik van scheepsmaterieel, zonder verlof;11° oneerbiedigheid jegens meerderen en, in het algemeen, elk feit dat aan nalatigheid of luiheid te wijten is, alsmede elke lichte tekortkoming ter zake van de orde of de scheepsdienst. Die vergrijpen worden gestraft met de bij artikel 6 gestelde straffen, naar keuze van de gezagdragers in artikel 71 genoemd.

Wanneer een van de vergrijpen tegen de tucht, vermeld onder 1° tot 6°, 10° en 11° hierboven, op zee wordt begaan, mag niet minder dan het bedrag van drie dagen loon of wedde of vijftig frank worden ingehouden. Afdeling II. - Scheepvaartmisdaden en -wanbedrijven Artikel 10 Schepelingen die zich schuldig maken aan herhaalde vergrijpen tegen de tucht, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 11 Dronkenschap aan boord of tijdens de dienst, met rustverstoring, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van vijftig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 12 De kapitein die zich bedrinkt gedurende de tijd dat hij belast is met het voeren van het schip, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 13 Het maken van vuur op plaatsen aan boord waar zulks verboden is, of die plaatsen betreden met vuur of met voorwerpen of stoffen die brand kunnen veroorzaken, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 14 Indien door die handelingen brand aan boord is ontstaan, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en met geldboete van vijftig frank tot duizend frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 15 Opzettelijke vernieling, onbruikbaarmaking of achterlating van scheepsmaterieel wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot een jaar en met geldboete van vijftig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 16 De kapitein of officier die opzettelijk scheepsmaterieel beschadigt of laat beschadigen, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van vijftig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 17 De opvarende die, buiten weten van de kapitein of de reder, voorwerpen aan boord brengt of heeft, dan wel van boord brengt, waarvan de inbeslagneming kosten zou meebrengen voor de kapitein of de reder, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

De kapitein mag de smokkelwaar of de contrabande, alsmede tersluiks aan boord gebrachte wapens en munitie aanslaan of over boord doen werpen, zodra hij kennis heeft van hun aanwezigheid aan boord.

Artikel 18 De kapitein die, buiten weten van de reders, smokkelwaar of contrabande verhandelt of laat verhandelen en daardoor oorzaak is dat het schip of de lading geheel of ten dele verbeurd wordt verklaard of dat een geldboete ten laste van het schip wordt opgelegd, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar.

Artikel 19 Diefstal aan boord wordt gestraft met de straffen en volgens de onderscheidingen van het gewone Strafwetboek, doch, indien het misdrijf gepleegd is door de kapitein of door schepelingen, mogen die straffen niet lager zijn dan die voor huisdiefstal.

Artikel 20 Opzettelijke vervalsing van levensmiddelen door vermenging met niet schadelijke stoffen wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Wordt de vervalsing gepleegd door middel van schadelijke stoffen, dan is de gevangenisstraf zes maanden tot drie jaar en de geldboete vijftig frank tot vijfhonderd frank.

Artikel 21 Een schepeling die aan het roer, op de uitkijk of op een bedienings- of wachtpost staat en zijn post verlaat alvorens afgelost te zijn, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar.

Artikel 22 Afwezigheid van boord van een schepeling die met een wacht- of veiligheidsdienst belast is, en afwezigheid van boord op het ogenblik dat bepaald is om te beginnen met het vaarklaar maken van het schip, worden gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie maanden en met geldboete van vijftig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 23 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 66, 67 en 69, tweede lid, van het Strafwetboek, wordt met de bij het vorige artikel gestelde straffen gestraft iedere Belg of vreemdeling die door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, zelfs buiten het grondgebied van het Rijk aanzet of aanmoedigt tot het plegen van het misdrijf omschreven in het vorige artikel.

Artikel 24 De kapitein die, buiten het geval van overmacht, zijn arbeidsovereenkomst verbreekt en zijn schip verlaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar indien het veilig in een haven ligt, met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar indien het op een open rede ligt, met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar indien het in zee is.

Artikel 25 Ongehoorzaamheid aan een bevel gegeven voor de scheepsdienst, met uitdrukkelijke weigering of met beledigingen of bedreigingen, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Worden de in het vorige lid omschreven feiten gepleegd terwijl het schip veilig in een haven ligt, dan is de gevangenisstraf ten hoogste een maand.

Artikel 26 Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen wordt gestraft de schepeling die uitdrukkelijk weigert te gehoorzamen aan enig bevel, gegeven in verband met het besturen van het schip of het handhaven van de orde.

Het maximum van de gevangenisstraf is vijf jaar en dat van de geldboete vijfhonderd frank, indien de bevelen gegeven zijn voor het behoud van het schip, de opvarenden of de lading. Deze bepaling is ook van toepassing op de passagiers.

Artikel 27 In de gevallen van de artikelen 25 en 26 is het minimum een maand gevangenisstraf en honderd frank geldboete, indien de schuldige officier is.

Artikel 28 Schepelingen die zich gezamenlijk schuldig maken aan een misdrijf als omschreven in de artikelen 25 en 26, worden gestraft, de officieren met opsluiting, de scheepsgezellen met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar.

Artikel 29 Weerspannigheid als omschreven in artikel 269 van het Strafwetboek, gepleegd tegenover de kapitein of tegenover een officier van het schip, wordt gestraft met de straffen gesteld bij de artikelen 271, 272 en 274 van hetzelfde wetboek, volgens de aldaar gemaakte onderscheidingen.

Weerspannigheid gepleegd door meer dan eenderde van de bemanning, wordt gestraft met opsluiting.

Artikel 30 De opvarende die de kapitein, een officier van het schip, een waterschout (...) of een consul, in de uitoefening of ter gelegenheid van de uitoefening van hun bediening, smaadt door woorden, daden, gebaren of bedreigingen, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 259 van de wet van 19 mei 1960, gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 2° van deze wet.

Artikel 31 De opvarende die slagen toebrengt aan een van de in het vorige artikel genoemde personen in de uitoefening of ter gelegenheid van de uitoefening van hun bediening, wordt gestraft met de straffen gesteld bij de artikelen 280 en 281 van het Strafwetboek, volgens de aldaar gemaakte onderscheidingen, onverminderd de toepassing van de artikelen 399, tweede lid, 400 en 401 van hetzelfde wetboek.

Artikel 32 Hij die deelneemt aan een samenspanning tegen de veiligheid, de vrijheid of het gezag van de kapitein, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar.

Onder samenspanning wordt verstaan het besluit om te handelen, na beraming genomen door verscheidene personen, waaronder ten minste twee opvarenden.

Artikel 33 Degenen die zich door bedrog, geweld of bedreiging jegens de kapitein meester maken van het schip, worden gestraft met dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar.

De leiders van de samenspanning en de daarbij betrokken officieren worden gestraft met dwangarbeid van vijftien jaar tot twintig jaar.

Artikel 34 In het geval van artikel 33 zijn de straffen dwangarbeid van vijftien jaar tot twintig jaar of levenslange dwangarbeid, indien het geweld of de bedreiging hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking veroorzaakt.

Dezelfde straffen worden opgelegd aan de schuldigen die lichamelijke folteringen hebben gepleegd.

Artikel 35 Indien de bedreiging of het geweld, gepleegd zonder het oogmerk om te doden, toch de dood veroorzaakt, worden de schuldigen, volgens de onderscheiding in artikel 33, veroordeeld tot levenslange dwangarbeid of tot de doodstraf.

Artikel 36 Doodslag gepleegd om de in artikel 33 omschreven misdaad te vergemakkelijken, wordt gestraft met de dood.

Artikel 37 De straffen gesteld bij de artikelen 33 en 36 zijn ook van toepassing als de voltooiing van de misdaad wordt verhinderd door omstandigheden onafhankelijk van de wil van de schuldigen.

Artikel 38 Geen straf wordt uitgesproken tegen hen die aan de feiten omschreven in de artikelen 28, 29, 32 en 33 deelnemen, zonder daartoe te hebben opgeruid of de leiding te hebben genomen, en zich verwijderen op de eerste waarschuwing van de kapitein of van een officier.

In de gevallen van de artikelen 29, 32 en 33 kunnen de daden van verzet van de kapitein en van de hem trouw gebleven personen, met inachtneming van de omstandigheden, beschouwd worden als noodweer.

Artikel 39 De kapitein, de officier of enig ander met gezag aan boord bekleed persoon, die misbruik maakt van zijn gezag dan wel zodanig misbruik oplegt, toelaat of duldt ten opzichte van een opvarende, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Met dezelfde straffen wordt gestraft de kapitein, de officier of ieder ander met gezag aan boord bekleed persoon, die zich jegens een opvarende schuldig maakt aan smaad door woorden, daden, gebaren of bedreigingen.

De kapitein die, in de uitoefening of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn bediening, zonder wettige reden geweld gebruikt, doet of laat gebruiken, wordt gestraft overeenkomstig de artikelen 257 en 266 van het Strafwetboek.

Artikel 40 De kapitein die uitdrukkelijk of stilzwijgend bevordert dat een ander zich het gezag aanmatigt met betrekking tot het besturen en het voeren van het schip, en erin toestemt slechts kapitein in naam te zijn, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van vijftig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 41 Hij die wederrechtelijk het bevel voert over een schip of wederrechtelijk aan boord een taak verricht waarvoor een diploma of een vergunning is vereist, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Dezelfde straf wordt uitgesproken tegen de eigenaar of de reder, die medeplichtig is aan de feiten in het vorige lid omschreven.

Artikel 42 De kapitein die op onregelmatige wijze hetzij een schepeling inscheept of ontscheept, hetzij een passagier aan boord neemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 43 Hij die met winstoogmerk zich bezighoudt met het plaatsen van scheepsgezellen of aan iemand een dienstbetrekking bezorgt of doet bezorgen op een schip, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van vijftig frank tot vijfhonderd frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 44 [§ 1. Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van honderd frank tot duizend frank of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die zonder voorafgaande toestemming van de kapitein, zijn plaatsvervanger of degene die de verantwoordelijkheid voor het schip draagt, zich bevindt aan boord van een Belgisch schip of, in de Belgische wateren, aan boord van een vreemd schip, voor zover, in dit laatste geval, de inscheping of ontscheping in die wateren heeft plaatsgehad. § 2. Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die op welke wijze ook de inscheping of de ontscheping van een persoon als bedoeld in § 1 of diens verblijf aan boord bevordert. § 3. Maakt de schuldige bedoeld in § 1 of § 2 deel uit van de bemanning van een Belgisch schip, dan is de gevangenisstraf ten minste een maand en de geldboete ten minste vijfhonderd frank. § 4. Wanneer een persoon als bedoeld in § 1 aan boord van een Belgisch schip wordt aangetroffen, wordt hij voor de duur van zijn tegenwoordigheid aan boord tijdens de reis als scheepsgezel beschouwd voor de toepassing van dit wetboek. Bovendien kan hij verplicht worden om arbeid te verrichten waartoe hij in staat is, zonder recht op beloning.] Aldus vervangen bij artikel 2 van de wet van 13 september 1974.

Artikel 45 [§ 1. Wanneer de kapitein vaststelt dat een persoon zich zonder zijn voorafgaande toestemming aan boord van zijn schip bevindt, moet hij in de eerste haven waar hij aanlegt na die vaststelling, daarvan onverwijld kennis geven aan de waterschout, indien het een Belgische haven is, of indien het een Belgisch schip in het buitenland betreft, aan de bevoegde ambtenaar van de Belgische consulaire post van het ressort waarbinnen die eerste aanleghaven is gelegen.

Te dien einde stelt de kapitein in tweevoud een verklaring op die hij ondertekent en waarin inzonderheid worden opgegeven : 1° de naam, de voornamen, de plaats en datum van geboorte, het adres en de nationaliteit (of nationaliteiten) van de verstekeling;2° alle bijzonderheden betreffende zijn persoon;3° de plaats van inscheping of, bij gebreke van precieze gegevens, de vermoedelijke plaats van inscheping;4° de datum, het uur en de geografische ligging van het schip bij het aantreffen van de verstekeling;5° een bondig relaas van de omstandigheden waarin hij is aangetroffen;6° de haven van vertrek en de daaropvolgende aanleghavens met datum van aankomst en vertrek ingeval de reis tijdens welke de verstekeling is aangetroffen, over verschillende havens liep, en in elk ander geval, de havens die het schip heeft aangedaan na de vermoedelijke plaats van inscheping te hebben verlaten. Een exemplaar van die verklaring wordt bezorgd aan de waterschout of aan de Belgische consulaire ambtenaar, al naar het geval. § 2, 1. De kapitein kan, indien de eerste aanleghaven een Belgische haven is, de verstekeling aldaar ter beschikking van de waterschout stellen.

Wanneer de waterschout besluit de verstekeling te repatriëren of terug te zenden, kan hij de kapitein verplichten hem opnieuw in te schepen. 2. In het buitenland stelt de kapitein van een Belgisch schip de verstekeling bij voorkeur ter beschikking van de bevoegde plaatselijke overheid in de eerste aanleghaven van een Staat die partij is bij het Internationaal Verdrag op de verstekelingen, ondertekend te Brussel op 10 oktober 1957 en goedgekeurd bij de wet van 18 juli 1973. Indien de kapitein meent dat de verstekeling aldaar niet zal worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van dat verdrag of indien de verstekeling bezwaren inbrengt tegen zijn ontscheping in die haven, wordt hij ontscheept in een andere haven waar ontscheping mogelijk is, onverminderd het bepaalde in artikel 44, § 4.

De bedoelde bezwaren moeten worden ingebracht zodra de kapitein aan de verstekeling kennis heeft gegeven van zijn besluit om hem te ontschepen overeenkomstig het eerste lid van § 2, 2.

Indien de verstekeling ter beschikking gesteld wordt van de bevoegde plaatselijke overheid, wordt het tweede exemplaar van de verklaring van de kapitein, bedoeld in § 1 van dit artikel, aan die overheid overhandigd.

Voor die terbeschikkingstelling wordt een beroep gedaan op de medewerking van de Belgische consulaire ambtenaar als deze beschikbaar is. § 3. Overtreding van de bepalingen van dit artikel wordt gestraft met geldboete van vijfhonderd frank tot tienduizend frank.] Aldus vervangen bij artikel 3 van de wet van 13 september 1974.

Artikel 45bis [§ 1. Wanneer iemand aan boord wordt aangetroffen in de bij artikel 45 bepaalde omstandigheden en overeenkomstig datzelfde artikel ter beschikking van de bevoegde overheid wordt gesteld, komen de kosten van onderhoud in de haven van ontscheping en de eventuele kosten van repatriëring ten laste van de eigenaar van het schip.

Indien de betrokkene onderhouden wordt in een andere plaats dan de haven van ontscheping of indien hij wordt teruggezonden naar een andere Staat dan die waarvan hij onderdaan is, worden alleen de kosten van onderhoud vergoed die gemaakt zijn gedurende drie maanden te rekenen van de datum van terbeschikkingstelling van de bevoegde overheid.

De kosten van terugzending komen eveneens ten laste van de eigenaar van het schip. § 2. De kosten van onderhoud, repatriëring en terugzending moeten worden betaald binnen vijftien dagen te rekenen van de dag dat de waterschout of de Belgische consulaire ambtenaar de eigenaar van het schip of zijn vertegenwoordiger heeft aangemaand om te betalen. § 3. In een Belgische haven kan de kapitein of een andere vertegenwoordiger van de eigenaar van het schip verplicht worden ten behoeve van de waterschout een borg te stellen voor alle kosten van repatriëring of terugzending en van onderhoud.

De afvaart van het schip of van enig ander schip toebehorende aan dezelfde eigenaar kan door de waterschout verdaagd worden tot de borg is gesteld. § 4. Overtreding van de bepalingen van dit artikel wordt gestraft met geldboete van vijfhonderd frank tot tienduizend frank.] Ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 13 september 1974.

Artikel 46 [§ 1. De kapitein van een schip dat in een haven van het Rijk aanlegt of verblijft, mag, zonder verlof van de waterschout, niemand ontschepen die zich zonder zijn voorafgaande toestemming aan boord bevindt of die niet voorzien is van de bescheiden vereist voor toelating tot het Belgische grondgebied.

Is betrokkene van vreemde nationaliteit en is hij zonder verlof van de waterschout ontscheept, dan wordt hij op hetzelfde schip weer ingescheept of op kosten van het schip gerepatrieerd of teruggezonden.

De kosten van onderhoud komen eveneens ten laste van het schip. § 2. De bepalingen van artikel 45bis zijn mede van toepassing op de gevallen van dit artikel alsook op die waarin een al dan niet afgemonsterd schepeling op Belgisch grondgebied achterblijft zonder voldoende geldmiddelen voor zijn onderhoud, terugzending of repatriëring. § 3. Overtreding van de bepalingen van dit artikel wordt gestraft met geldboete van vijfhonderd frank tot tienduizend frank.] Aldus vervangen bij artikel 5 van de wet van 13 september 1974.

Artikel 47 [Met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot honderd frank of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die voor de afmonstering en ondanks het verbod van de kapitein of van een door deze gemachtigd scheepsofficier langszij komt, of een boot aan het schip meert, tenzij hij als overheidsambtenaar handelt in de uitoefening van zijn bediening.] Hij die op een schip sterke- of gegiste drank uitdeelt of verkoopt aan de bemanning of aan enig ander persoon, en niet behoort tot de leveranciers door de kapitein aangesteld, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot honderd frank.

Het eerste lid naar hier overgeplaatst bij artikel 1 van de wet van 19 april 1934.

Artikel 48 De kapitein die een zieke of gewonde schepeling (...) in het buitenland achterlaat, zonder de consul of, zo die er niet is, de plaatselijke overheid daarvan kennis te geven, of die hem niet de nodige middelen voor zijn behandeling of repatriëring verschaft, wanneer hij daartoe gehouden is, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Dezelfde straf wordt opgelegd aan de kapitein die een zieke of gewonde passagier achterlaat voordat deze zijn haven van bestemming heeft bereikt, en die daarvan geen kennis geeft aan de consul of, zo die er niet is, aan de plaatselijke overheid.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 259 van de wet van 19 mei 1960, het eerste lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 3° van deze wet. Artikel 49 Met geldboete van zesentwintig frank tot vijfhonderd frank wordt gestraft de kapitein van een koopvaardijschip die zee kiest zonder voldoende levensmiddelen voor de bemanning aan boord te hebben.

In geval van herhaling binnen twee jaar te rekenen van een eerste veroordeling, kan bovendien gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden worden uitgesproken.

Artikel 50 Met de straffen, bij artikel 501 van het Strafwetboek gesteld, wordt gestraft de kapitein van een koopvaardijschip die voor verbruik door de bemanning eet- of voedingswaren, dranken of andere stoffen heeft ingescheept, die vervalst, beschadigd of bedorven worden bevonden door de bevoegde overheid.

Met geldboete van zesentwintig frank tot tweehonderd frank wordt gestraft de kapitein van een koopvaardijschip waarvan de weegtoestellen voor het afwegen van de rantsoenen der bemanning vals worden bevonden.

Artikel 51 De kapitein van een koopvaardijschip, die zich verzet tegen het inspectiebezoek aan boord van de ambtenaren, belast met de controle van de levensmiddelenvoorraden, of tegen het vervullen van hun opdracht, of die hen hierbij hindert, wordt gestraft met de straffen gesteld bij [de artikelen 16 en 17, § 2, van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten.] Aldus gewijzigd bij artikel 2 en 5, 4° van deze wet.

Artikel 52 De kapitein of schepeling die de wetten en verordeningen betreffende de politie over de zeevaart overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen, onverminderd de zwaardere straffen bij bijzondere wetten gesteld.

Artikel 53 Met dezelfde straffen wordt gestraft de kapitein of de wachthebbende officier, die zich schuldig maakt aan overtreding van de wetten en verordeningen betreffende de veiligheid van de scheepvaart, onverminderd de zwaardere straffen bij bijzondere wetten gesteld.

Artikel 54 De loods die zich schuldig maakt aan een misdrijf als omschreven in de artikelen 52 en 53, wordt gestraft met de aldaar gestelde straffen.

Artikel 55 De kapitein die weigert te gehoorzamen aan de bevelen van de consul of van de waterschout of die hen, in de uitoefening of ter gelegenheid van de uitoefening van hun bediening, smaadt door woorden, daden, gebaren of bedreigingen, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 56 De kapitein van een vreemd schip, die zich in de wateren van het Rijk schuldig maakt aan een misdrijf als omschreven in de artikelen 52 en 55, wordt gestraft met de aldaar gestelde straffen.

Artikel 57 Met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en met geldboete van zesentwintig frank tot vijfhonderd frank of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die, door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, de vernieling, beschadiging, verplaatsing of losrukking veroorzaakt van bakens, lichten of boeien of van enig ander toestel dat dient voor de veiligheid van de scheepvaart.

Worden de feiten opzettelijk gepleegd, dan wordt de schuldige gestraft met de straffen gesteld bij artikel 526 van het Strafwetboek.

Verzuimt de schuldige aan de bevoegde overheid zo spoedig mogelijk kennis te geven van de veroorzaakte schade, dan is de gevangenisstraf ten minste vijftien dagen en de geldboete ten minste tweehonderd frank.

Onverminderd het hierboven bepaalde, worden de vernielde, beschadigde, meegesleepte, verplaatste of losgerukte bakens, lichten, boeien of andere toestellen als daar bedoeld, vervangen op kosten van de vermoedelijke schuldigen, tenzij deze bewijzen dat de schade te wijten is aan overmacht.

Artikel 58 Met geldboete van vijftig frank tot tweeduizend frank wordt gestraft de kapitein wiens schip niet voorzien is van de bij de reglementen vereiste uiterlijke kentekenen.

Bovendien kan gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden opgelegd worden aan de kapitein die de bedoelde kentekenen opzettelijk uitwist, wijzigt of bedekt.

Artikel 59 Met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van vijftig frank tot vijfduizend frank of met een van die straffen alleen wordt gestraft de kapitein die zich schuldig maakt aan overtreding van de artikelen 61, 63 en 64 van boek II van het Wetboek van Koophandel, 59, 61, 86, 87, 988 en 998 van het Burgerlijk Wetboek, 77 tot 81 van dit wetboek, alsmede van de bepalingen van de wetten en verordeningen betreffende de zeevaart, waaraan geen bijzondere sancties verbonden zijn.

Artikel 60 Hij die zich scheepspapieren doet afgeven of er doet opmaken, aan de hand van valse verklaringen of van stukken die hij weet vervalst of onjuist te zijn, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van vijfhonderd frank tot vijfduizend frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 61 Hij die een monsterboekje of een soortgelijk document namaakt of vervalst of van een nagemaakt of vervalst monsterboekje of soortgelijk document gebruik maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar.

Artikel 62 Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van vijfhonderd frank tot vijfduizend frank wordt gestraft de kapitein die nalaat hulp te verlenen aan enig persoon, zij het een vijand, die in levensgevaar wordt aangetroffen in zee of in de zeewateren voor zover hij zulks kan doen zonder ernstig gevaar voor schip of opvarenden.

Artikel 63 Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van vijfhonderd frank tot vijfduizend frank wordt gestraft de kapitein die, na een aanvaring, niet alle beschikbare middelen aanwendt om het andere schip, de bemanning en de passagiers te redden, voor zover hij zulks kan doen zonder ernstig gevaar voor schip of opvarenden.

Met dezelfde straffen wordt gestraft de kapitein die, na een aanvaring, verzuimt aan het andere schip de naam en de nationaliteit van zijn eigen schip op te geven, alsmede de plaatsen vanwaar het komt en die waarheen het gaat.

Artikel 64 Met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar wordt gestraft de kapitein die, buiten noodzaak of zonder zich te beraden met de officieren of de voornaamste schepelingen, gedurende de reis zijn schip verlaat terwijl het in gevaar verkeert.

Met dezelfde straffen wordt gestraft de kapitein die bij het verlaten van zijn schip nalaat de opvarenden, alsmede de scheepspapieren en de scheepskas, de kostbaarste voorwerpen en goederen te redden.

Met gevangenisstraf van een maand tot zes maanden en met geldboete van vijftig frank tot vijfhonderd frank wordt gestraft de kapitein die niet het laatst van boord gaat, wanneer hij genoodzaakt is zijn schip te verlaten.

Artikel 65 De kapitein die zich met bedrieglijk opzet schuldig maakt aan een van de feiten opgenoemd in artikel 72 van boek II van het Wetboek van Koophandel of die, buiten het geval van artikel 73 van hetzelfde wetboek, het door hem te voeren schip verkoopt, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaar en met geldboete van vijftig frank tot vijfhonderd frank of met een van die straffen alleen.

Artikel 66 De kapitein die, belast met het voeren van een schip, het verduistert met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, wordt gestraft met dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar.

Met dezelfde straf wordt gestraft de kapitein die, met misdadig opzet of met het oogmerk om te schaden, buiten noodzaak, de lading, de scheepsvoorraad of de scheepsbehoeften geheel of gedeeltelijk over boord werpt of vernielt, dan wel van zijn koers afwijkt.

Artikel 67 De kapitein of de loods die, belast met het voeren van een schip, het met misdadig opzet doet stranden, vernielt of doet verloren gaan, of zwaar beschadigt anders dan door brandstichting, wordt gestraft met de straffen gesteld bij de artikelen 510, 511, 513, 514 en 518 van het Strafwetboek, volgens de aldaar gemaakte onderscheidingen.

Opvarenden, aan die misdaden schuldig bevonden, worden gestraft met de onmiddellijk lagere straf.

De straffen, bij artikel 510 van het Strafwetboek gesteld, zijn toepasselijk op degenen die uit handelingen als omschreven in het eerste lid van dit artikel voordeel trekken, wetende dat die handelingen opzettelijk zijn gepleegd.

De straffen, bij artikel 516 van het Strafwetboek gesteld, zijn toepasselijk op hen die met misdadig opzet handelingen als omschreven in het eerste en tweede lid van dit artikel uitlokken of ertoe aanzetten.

Artikel 68 De kapitein die zich schuldig maakt aan zeeroof, wordt gestraft met dwangarbeid van vijftien jaar tot twintig jaar.

De opvarende die zich daaraan schuldig maakt, wordt gestraft met dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar.

Wordt daarbij iemand onopzettelijk gedood, dan is de straf levenslange dwangarbeid.

Wordt daarbij iemand opzettelijk gedood, dan wordt de schuldige gestraft met de dood.

Artikel 69 Met de dood wordt gestraft de kapitein die zijn schip opzettelijk in de macht van zeerovers brengt.

Zijn medeplichtigen worden gestraft met de onmiddellijk lagere straf.

Met dezelfde straf worden gestraft de schepelingen die, tegen de wil van de kapitein, het schip in de macht van zeerovers brengen.

Artikel 70 De eigenaar of de reder van een Belgisch schip, die het, zonder vergunning van de bevoegde overheid, voor de kaapvaart of de oorlog uitrust of laat uitrusten, wordt gestraft met opsluiting.

Met gevangenisstraf van drie jaar tot vijf jaar wordt gestraft de schepeling die willens en wetens zijn diensten verleent aan een wederrechtelijk voor de kaapvaart of de oorlog uitgerust schip.

TITEL II. - Rechtsmacht HOOFDSTUK I. - Rechtsmacht in tuchtzaken Artikel 71 Het recht om uitspraak te doen over vergrijpen tegen de tucht en tuchtstraffen uit te spreken zonder mogelijkheid van beroep wordt toegekend : 1° aan de waterschouten in de havens van het Rijk; 2° (...) aan de Belgische consuls in vreemde havens gevestigd; 3° aan de kapitein van het schip. Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 259 van de wet van 19 mei 1960, 2° gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 5° van deze wet.

Artikel 72 Dit recht wordt uitgeoefend op de volgende wijze : 1° wanneer het schip in een Belgische haven ligt, wordt uitspraak gedaan door de waterschout, op klacht van de kapitein; 2° wanneer het schip (...) in een vreemde haven ligt, wordt uitspraak gedaan door (...) de consul, op klacht van de kapitein; 3° op zee, alsmede in havens waar geen van de voornoemde autoriteiten aanwezig is, worden de tuchtstraffen opgelegd door de kapitein, die daarvan verslag doet aan de waterschout van de haven van aankomst in België en, in de eerste tussenhaven, aan de consul (...).

De waterschouten (...) spreken de straffen uit wegens alle gedurende de reis gepleegde vergrijpen tegen de tucht waarover (...) de consuls geen uitspraak gedaan hebben.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 259 van de wet van 19 mei 1960, het eerste lid, 2°, gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 6°, het eerste lid, 3°, gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 7° en het tweede lid, gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 8° van deze wet.

HOOFDSTUK II. - Rechtsmacht inzake scheepvaartmisdaden en -wanbedrijven Artikel 73 Misdrijven gepleegd aan boord van een Belgisch schip worden geacht te zijn gepleegd op het grondgebied van het Rijk.

De kapitein of schepeling van een Belgisch schip, die zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan misdrijven als in deze wet omschreven, kan in België worden vervolgd. [De Belg of de vreemdeling die zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan misdrijven als omschreven in de artikelen 23, 32, 33, 43, 44, 45, 45bis en 46 van deze wet, kan eveneens in België worden vervolgd.] De in dit artikel bedoelde vervolging kan plaatsvinden, zelfs indien de verdachte niet wordt aangetroffen op het grondgebied van het Rijk.

Het derde lid aldus vervangen bij artikel 6 van de wet van 13 september 1974.

Artikel 74 De hoven van assisen en de correctionele rechtbanken nemen kennis van de scheepvaartmisdaden en -wanbedrijven, overeenkomstig de voorschriften van de geldende wetten.

Gelijkelijk bevoegd zijn de rechter van de plaats van het misdrijf, die van de verblijfplaats van de verdachte of van zijn laatst bekende verblijfplaats, die van de plaats waar de verdachte wordt aangetroffen, alsmede die van de thuishaven van het schip.

Bij gebreke van dezen staat het misdrijf ter kennisneming van de correctionele rechtbank te Brussel of van het hof van assisen van Brabant.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 259 van de wet van 19 mei 1960, het vierde lid opgeheven bij de artikelen 2 en 5, 9° van deze wet. Artikel 75 Indien het voor de correctionele rechtbank (...) gebrachte feit slechts een vergrijp is tegen de tucht, past de rechter de tuchtstraf toe.

Is het feit een misdaad, dan gedraagt de rechtbank zich naar [artikel 193] van het Wetboek van Strafvordering.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 259 van de wet van 19 mei 1960, het eerste lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 10°, a) van deze wet; het tweede lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 10°, b) van deze wet.

TITEL III. - Rechtspleging HOOFDSTUK I. - Rechtspleging inzake vergrijpen tegen de tucht Artikel 76 Elk vergrijp tegen de tucht wordt door de kapitein vermeld in het scheepsdagboek voorgeschreven bij artikel 61 van boek II van het Wetboek van Koophandel.

De gezagdrager die uitspraak moet doen, schrijft zijn beslissing in dat dagboek in, na de schuldige te hebben gehoord. Deze wordt verzocht te tekenen. Indien hij niet kan of niet wil tekenen, wordt daarvan melding gemaakt.

HOOFDSTUK II. - Rechtspleging inzake scheepvaartmisdaden en -wanbedrijven Artikel 77 Wanneer gedurende de reis een misdaad of een wanbedrijf wordt gepleegd, stelt de kapitein, bijgestaan door de rapporterende officier, een summier vooronderzoek in en hoort de getuigen.

Van een en ander wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat wordt ondertekend door de kapitein en de rapporterende officier en vermeld in het scheepsdagboek.

Het aldus opgemaakte proces-verbaal heeft bewijskracht, behoudens tegenbewijs.

Artikel 78 In de eerste buitenlandse haven (...) waar de kapitein aanlegt, overhandigt hij de door hem opgemaakte processen-verbaal aan de consul (...), die daarvan onmiddellijk kennis geeft aan de bevoegde procureur des Konings.

De consul zet zo nodig het onderzoek voort en, indien hij het noodzakelijk acht, doet hij de verdachte ontschepen en, met de processtukken, naar een haven van het Rijk (...) overbrengen (...).

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 259 van de wet van 19 mei 1960, het eerste lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 11° en het tweede lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 12° van deze wet. Artikel 79 In de eerste Belgische haven waar de kapitein aanlegt, overhandigt hij de door hem opgemaakte processen-verbaal aan de waterschout, die ze onmiddellijk doorzendt aan de procureur des Konings van het arrondissement en, indien hij het noodzakelijk acht, de verdachte laat opsluiten in afwachting van een beslissing.

Artikel 80 Indien de misdaad of het wanbedrijf in België gepleegd is, overhandigt de kapitein zijn proces-verbaal aan de waterschout uiterlijk de dag na die waarop het feit is ontdekt; indien het gepleegd is (...) in een plaats in het buitenland waar een Belgisch consul gevestigd is, overhandigt hij het proces-verbaal binnen dezelfde tijd (...) aan de consul; indien het gepleegd is, hetzij gedurende of na de afvaart, hetzij op zee, hetzij in een plaats in het buitenland waar geen consul gevestigd is, overhandigt hij het proces-verbaal binnen dezelfde tijd aan de waterschout of de consul in de eerste haven waar het schip aanlegt.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 259 van de wet van 19 mei 1960, gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 13° van deze wet.

Artikel 81 De consuls en de waterschouten (...) maken akte op van de verschijning van de kapitein en van zijn verklaringen; hun processen-verbaal hebben bewijskracht, behoudens tegenbewijs.

De processen-verbaal opgemaakt door de consuls worden geregistreerd ter kanselarij van het consulaat en vervolgens aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gezonden, dat ze, met de bijlagen, aan de procureur des Konings (...) doet toekomen.

Bovendien wordt (...) door de consul een voor eensluidend verklaard afschrift afgegeven aan de kapitein; deze is gehouden het aan de waterschout van de haven van aankomst in België te overhandigen binnen vierentwintig uren.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 259 van de wet van 19 mei 1960, het eerste en het tweede lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 14°, het derde lid opgeheven bij de artikelen 2 en 5, 15° en het vierde lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 16°, van deze wet.

Artikel 82 Is er geen proces-verbaal opgemaakt door de kapitein, dan stelt de waterschout (...), de consul of de bevoegde ambtenaar ambtshalve of op aangifte een summier vooronderzoek in. De waterschout zendt zijn verslag ten spoedigste aan de bevoegde procureur des Konings. (...) De consul verzendt zijn verslag zonder verwijl, overeenkomstig het bepaalde in het vorige artikel.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij artikel 259 van de wet van 19 mei 1960, gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 17° van deze wet.

Artikel 83 De waterschout en de consul vervolgen ambtshalve of op aangifte de misdrijven gepleegd door een kapitein en handelen overeenkomstig het bepaalde in het vorige artikel.

De waterschout en de consul doen de kapitein ontschepen, indien zulks wegens de ernst van de hem ten laste gelegde feiten vereist is voor de veiligheid van het schip of van de opvarenden.

Zij dragen zorg dat hij langs de snelste weg naar een haven van het Rijk terugkeert en nemen, zoveel mogelijk in overeenstemming met de rederij, de nodige maatregelen om hem te vervangen.

Bijzondere bepalingen Artikel 84 Voor zover in deze wet niet anders is bepaald, zijn alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek toepasselijk op de scheepvaartmisdrijven.

Wanneer inhouding van loon of van wedde, uitgesproken krachtens deze wet, niet op reeds verkregen gage kan geschieden, wordt zij verricht op de gage, aan de betrokken schepeling verschuldigd op grond van een latere aanmonstering.

Artikel 85 Het bedrag krachtens deze wet ingehouden van lonen en wedden, wordt door de zorg van de waterschout gestort in [de Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden], in voorkomend geval onder aftrek, ten bate van de eigenaar of van de reder, van de kosten en schadevergoeding door de bevoegde rechtbank vastgesteld. [Het bedrag, onder dezelfde omstandigheden ingehouden van wedden en lonen van vissers, wordt evenwel gestort in [het Fonds voor arbeidsongevallen.] Het eerste lid gewijzigd bij artikel 3 van het koninklijk besluit van 10 mei 1995; het tweede lid toegevoegd bij artikel 26 van de wet van 7 april 1953 en, rekening houdend met de impliciete wijziging bij de artikelen 58 en 104 van de wet van 10 april 1971, gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 18° van deze wet.

Artikel 86 De eigenaar of de reder bezorgt aan de waterschout een beknopte rekening van de sommen die hem uit hoofde van voorschotten en kosten verschuldigd zijn; hij voegt er de bewijsstukken bij. De waterschout ziet die rekening na; hij keurt ze goed of vermindert ze, indien daartoe grond bestaat.

Wordt de vermindering niet aanvaard door de eigenaar of de reder, dan wordt de rekening, met de stukken ter staving, onderworpen aan [de arbeidsrechtbank] binnen welker gebied zich het kantoor van de waterschout van de haven van ontscheping van de schepeling bevindt; de rechtbank stelt de rekening vast.

Rekening houdend met de impliciete wijziging bij de wet van 10 oktober 1967, het tweede lid gewijzigd bij de artikelen 2 en 5, 19° van deze wet.

Artikel 87 Scheepvaartmisdaden en scheepvaartwanbedrijven verjaren door verloop van onderscheidenlijk tien jaar en vijf jaar, te rekenen van de dag van het misdrijf, volgens de regels vastgesteld bij artikel 21 van de wet van 17 april 1878.

Tuchtstraffen verjaren door verloop van een jaar. De tuchtvordering verjaart door verloop van zes maanden, te rekenen van de dag waarop het vergrijp is gepleegd.

Artikel 88 Opgeheven worden de wetten van 21 juni 1849 houdende het Tucht- en Strafwetboek voor de Koopvaardij en Zeevisserij; de wetten van 13 april 1851 en 23 mei 1854; de wet van 26 juni 1889 ter beteugeling van buitensporigheden van runners en van het rondventen van sterkedrank aan boord van zeeschepen, alsmede het tweede en derde lid van artikel 6 van de wet van 30 juli 1926 tot wijziging van voornoemde wet van 1849; de wet van 28 juli 1923 tot beteugeling van het tersluiks inschepen van personen; het derde, vierde en vijfde lid van artikel 255 van boek II van het Wetboek van Koophandel; het tweede lid van artikel 265 van boek II van hetzelfde wetboek; de artikelen 17 en 18 van de wet van 20 september 1903 op de zeebrieven; het eerste en tweede lid van artikel 138 van de wet van 31 december 1851 op de consulaten en de consulaire rechtsmacht; de wet van 27 mei 1890 betreffende het uitoefenen van het beroep van schipper ter visserij.

Art. 3.§ 1er. Les modifications suivantes sont apportées au texte français du Livre premier du Code de Commerce : 1° dans le titre Ier, à l'article 10, modifié par la loi du 30 avril 1958, le mot "Elle" est remplacé par les mots "La femme mariée";2° dans le titre VIIbis, à l'article additionnel qui devient l'article 47, l'alinéa 1er est supprimé et à l'alinéa 2, les mots "Le gouvernement" et "des diligences et des messageries" sont remplacés respectivement par les mots "Le Roi" et "les moyens de transport des personnes et des marchandises";3° dans le titre X, à l'article 10, alinéa 2, les mots "dans le cas du § 1er de l'article 12" sont remplacés par les mots "dans le cas de l'article 12, alinéa 1er"; § 2. Les modifications suivantes sont apportées au texte français du Livre II du même code : 1° dans le titre Ier, à l'article 12, alinéa 2, les mots "dont l'un est exempt de timbre" et "exempte du timbre" sont supprimés";2° dans le titre Ier, à l'article 14, alinéa 2, les mots "exempt du timbre" sont supprimés; 2°bis. dans le titre premier, aux articles 23 et 24, la division en paragraphes indiquée par des chiffres romains est remplacée par une indication en chiffres arabes; 2°ter. dans le titre premier, à l'article 29, alinéa 4 les mots "l'immatriculation" sont remplacés par les mots "l'enregistrement"; 3° dans le titre Ier, à l'article 35, alinéa 2, les mots "sur papier libre" sont supprimés et à l'alinéa 4, les mots "dont l'un est exempt de timbre";4° dans le titre II, à l'article 63 les mots "Les acquits de payement ou à caution des douanes" sont remplacés par les mots "Les documents requis par la législation sur les douanes et accises";5° dans le titre II, à l'article 65, les mots "par les quatre articles précédents" sont remplacés par les mots "par les articles 61, 63 et 64";6° dans le titre II, à l'article 91, A, alinéa 1er, les mots "ou de la colonie" sont supprimés;7° dans le titre II, à l'article 91, A, la division en paragraphes indiquée par des chiffres romains est remplacée par une indication en chiffres arabes;8° dans le titre III, à l'article 113, alinéa 2, les mots "le dernier paragraphe de l'article 111" sont remplacés par les mots "l'article 111, alinéa 2";9° dans le titre III, à l'article 114, les mots "du jour où le navire a fait voile" sont remplacés par les mots "du jour du départ du navire";10° dans le titre III, l'article 116 est remplacé par la disposition suivante : "Les marchandises chargées sont affectées à l'exécution des conventions des parties";11° dans le titre III, à l'article 118, les mots "d'un plus grand port" sont remplacés par les mots "d'une plus grande capacité de chargement";12° dans le titre III, à l'article 140, alinéa 2, les mots "les certificats de visite au départ" sont remplacés par les mots "le certificat de navigabilité";13° dans le titre III, aux articles 163 et 164, le mot "experts" est remplacé par le mot "dispacheurs";14° dans le titre V, à l'article 185, l'alinéa 2 est remplacé par la disposition suivante : "L'endossement est soumis aux règles prévues par les lois relatives à la lettre de change et au billet à ordre";15° dans le titre VI, l'article 228 est remplacé par la disposition suivante : "Dans le cas de réassurance, les réassurés doivent dénoncer le délaissement au réassureur dans les délais ci-après : D'un mois pour celles qui étaient payables en Angleterre et dans les Etats limitrophes de la Belgique; De deux mois pour celles qui étaient payables dans les autres Etats, soit de l'Europe, soit du littoral africain et asiatique de la Méditerranée et du littoral asiatique de la mer Noire;

De cinq mois pour celles qui étaient payables hors d'Europe, en deçà des détroits de Malacca et de la Sonde et en deçà du cap Horn;

De huit mois pour celles qui étaient payables au delà de ces détroits et au delà du cap Horn.

Ce délai commence à courir du jour de la notification du délaissement fait par les assurés primitifs.

Les délais ci-dessus seront doublés pour les pays d'outre-mer en cas de guerre maritime. 16° dans le titre VI, à l'article 241, les mots "de ceux des matelots pour leur loyer et leur rapatriement" sont remplacés par les mots "des droits des marins à la rémunération et au rapatriement";17° l'intitulé du titre X est remplacé par l'intitulé suivant : "Titre X.Des bateaux d'intérieur"; 18° dans le titre X, à l'article 271, le mot "bateaux" et les mots "les eaux territoriales" sont remplacés respectivement par les mots "bateaux d'intérieur" et "les voies d'eau intérieures";19° Dans le titre X, à l'article 274, l'alinéa 4 est modifié comme suit : "Les articles 89 et 90 du présent livre sont applicables au connaissement prévu par l'article 9 de la loi du 5 mai 1936Documents pertinents retrouvés type loi prom. 05/05/1936 pub. 04/04/2013 numac 2013000202 source service public federal interieur Loi sur l'affrètement fluvial fermer sur l'affrètement fluvial";20° dans le titre X, à l'article 276, les mots "Les loyers de l'équipage" sont remplacés par les mots "La rémunération de l'équipage";21° dans le titre X, à l'article 278, le mot "bateaux" est remplacé par les mots "bateaux d'intérieur". § 3. Les modifications suivantes sont apportées au texte français du Livre III du même Code : 1° à l'article 440, les mots "les gérants" sont remplacés par les mots "les administrateurs";2° à l'article 441, 2°, modifié par la loi du 17 juillet 1975Documents pertinents retrouvés type loi prom. 17/07/1975 pub. 30/06/2010 numac 2010000387 source service public federal interieur Loi relative à la comptabilité des entreprises type loi prom. 17/07/1975 pub. 28/01/2011 numac 2011000030 source service public federal interieur Loi relative à l'accès des handicapés aux bâtiments accessibles au public. - Traduction allemande fermer, les mots "la loi relative" sont remplacés par les mots "la loi du 17 juillet 1975Documents pertinents retrouvés type loi prom. 17/07/1975 pub. 30/06/2010 numac 2010000387 source service public federal interieur Loi relative à la comptabilité des entreprises type loi prom. 17/07/1975 pub. 28/01/2011 numac 2011000030 source service public federal interieur Loi relative à l'accès des handicapés aux bâtiments accessibles au public. - Traduction allemande fermer relative";3° à l'article 445, alinéa 4, les mots "ou judiciaire" sont supprimés;4° à l'article 470, alinéa 3, les mots "ou en commandite" sont remplacés par les mots "ou en commandite simple";5° à l'article 496, alinéa 2, les mots "par une circulaire recommandée" sont remplacés par les mots "par une circulaire recommandée à la poste";6° à l'article 500, alinéa 4, les mots "par lettre chargée à la poste" sont remplacés par les mots "par lettre recommandée à la poste";7° à l'article 509, alinéa 3, les mots "par cinq myriamètres" sont remplacés par les mots "par cinquante kilomètres";8° à l'article 512, alinéa 1er, les mots "Sauf ce qui est statué à l'article 520" sont supprimés;9° à l'article 513, alinéa 1er, les mots "ou dispensés d'inscription" sont supprimés;10° à l'article 518, alinéa 1er, les mots "en vertu du dernier paragraphe de l'article 487" sont remplacés par les mots "en vertu de l'article 487, alinéa 3";11° à l'article 533, alinéa 3, les mots "à l'article 519, § 3" sont remplacés par les mots "à l'article 519, alinéa 3";12° à l'article 535, alinéa 2, les mots "demeurera affranchi de la contrainte par corps à l'égard des créanciers de sa faillite, et" et "sauf les exceptions prononcées par les lois spéciales" sont supprimés;à l'alinéa 3, les mots "tant contre sa personne que sur ses biens" sont supprimés; 13° à l'article 536, alinéa 1er, les mots "contre la personne et les biens du failli" sont supprimés;14° à l'article 545, les mots "de la loi concernant la protection de la rémunération des travailleurs" sont remplacés par les mots "de la loi du 12 avril 1965Documents pertinents retrouvés type loi prom. 12/04/1965 pub. 08/03/2007 numac 2007000126 source service public federal interieur Loi concernant la protection de la rémunération des travailleurs fermer concernant la protection de la rémunération des travailleurs";15° à l'article 546, alinéa 1er, les mots "par le n° 4 de l'article 2102 du Code civil" sont remplacés par les mots "par l'article 20, 5°, de la loi du 16 décembre 1851";16° à l'article 561, alinéa 3, les mots "circulaires chargées à la poste" sont remplacés par les mots "lettres recommandées à la poste";17° à l'article 571, les mots "le prix convenu entre lui et le failli" sont remplacés par les mots "le prix convenu entre le vendeur et le failli";18° à l'article 574, 3°, les mots "à l'article 69" sont remplacés par les mots "à l'article 14 du livre Ier, titre II";19° à l'article 577, 1°, modifié par la loi du 17 juillet 1975Documents pertinents retrouvés type loi prom. 17/07/1975 pub. 30/06/2010 numac 2010000387 source service public federal interieur Loi relative à la comptabilité des entreprises type loi prom. 17/07/1975 pub. 28/01/2011 numac 2011000030 source service public federal interieur Loi relative à l'accès des handicapés aux bâtiments accessibles au public. - Traduction allemande fermer, les mots "la loi relative" sont remplacés par les mots "la loi du 17 juillet 1975Documents pertinents retrouvés type loi prom. 17/07/1975 pub. 30/06/2010 numac 2010000387 source service public federal interieur Loi relative à la comptabilité des entreprises type loi prom. 17/07/1975 pub. 28/01/2011 numac 2011000030 source service public federal interieur Loi relative à l'accès des handicapés aux bâtiments accessibles au public. - Traduction allemande fermer relative";20° dans l'article 578, les mots "coauteurs ou" sont insérés entre les mots "déclarés" et "complices";les mots "en l'article 60" sont remplacés par les mots "dans les articles 66 et 67"; 21° à l'article 585, alinéa 1er, les mots "sur papier libre et" sont supprimés;22° à l'article 593, alinéa 2, les mots "déterminées au paragraphe précédent" sont remplacés par les mots "déterminées à l'alinéa 1er";23° à l'article 594, alinéa 3, les mots "elle devra être signée par un avoué près de cette cour" sont supprimés;24° à l'article 604, alinéa 1er, les mots "la personne ou" et "La contrainte par corps ou" sont supprimés;25° à l'article 610, les mots "sans qu'il soit nécessaire de les faire revêtir préalablement de la formalité du timbre ou de l'enregistrement" sont supprimés à l'alinéa 1er et l'alinéa 2 est abrogé.

Art. 4.Les modifications suivantes sont apportées au texte français des lois sur le concordat judiciaire coordonées le 25 septembre 1946 : 1° à l'article 4, les mots "le référendaire ou" sont supprimés;2° à l'article 5, les mots "du référendaire ou" sont supprimés;3° à l'article 27, l'alinéa 4 est abrogé;à l'alinéa 5 les mots "en outre" sont supprimés, et à l'alinéa 7 les mots "signifiée à l'avoué de l'appelant" sont remplacés par les mots "signifiée à l'appelant"; 4° à l'article 32, l'alinéa 4 est remplacé par la disposition suivante : "Les articles 69 à 75 de la loi du 14 juillet 1991Documents pertinents retrouvés type loi prom. 14/07/1991 pub. 28/11/2007 numac 2007000956 source service public federal interieur Loi sur les pratiques du commerce et sur l'information et la protection du consommateur. - Traduction allemande de dispositions modificatives type loi prom. 14/07/1991 pub. 14/01/2008 numac 2007001065 source service public federal interieur Loi sur les pratiques du commerce et sur l'information et la protection du consommateur. - Traduction allemande de dispositions modificatives fermer sur les pratiques du commerce et sur l'information et la protection du consommateur ne sont pas applicables à la vente des biens précités".

Art. 5.Les modifications suivantes sont apportées au texte français de la loi du 5 juin 1928 portant révision du code disciplinaire et pénal pour la marine marchande et la pêche maritime : 1° à l'article 4, le dernier alinéa est remplacé par les dispositions suivantes : « Les expressions "à l'étranger" et "ports étrangers" désignent tout endroit situé hors du Royaume. Les expressions "Royaume" et "eaux ou ports du royaume" désignent la Belgique et les eaux ou ports belges"; 2° à l'article 30, les mots "de la métropole ou de la colonie" sont supprimés;3° à l'article 48, alinéa 1er, les mots "dans la colonie, sans en aviser le commissaire maritime ou" sont supprimés;4° à l'article 51, les mots "des peines édictées par l'article 7 de la loi du 4 août 1890" sont remplacés par les mots "des peines prévues à l'article 16 et à l'article 17, § 2, de la loi du 24 janvier 1977 relative à la protection de la santé des consommateurs en ce qui concerne les denrées alimentaires et les autres produits";5° à l'article 71, 2°, les mots "Aux commissaires maritimes des ports du Congo et" sont supprimés;6° à l'article 72, alinéa 1er, 2°, les mots "dans un port de la colonie ou" et les mots "au commissaire maritime colonial ou" sont supprimés;7° à l'alinéa 1er, 3°, du même article, les mots "ou éventuellement au commissaire maritime colonial" sont supprimés;8° à l'alinéa 2 du même article, les mots "les commissaires maritimes des ports de la colonie ou" sont supprimés;9° à l'article 74, l'alinéa 4 est abrogé;10° a) à l'article 75, alinéa 1er les mots "ou aux tribunaux de la colonie" sont supprimés;b) à l'article 75, alinéa 2 les mots "l'article 198" sont remplacés par les mots "l'article 193";11° à l'article 78, alinéa 1er, les mots "ou de la colonie" et "ou au commissaire maritime de la colonie" sont supprimés;12° à l'alinéa 2 du même article, les mots "ou, si le coupable est un indigène du Congo, et s'il y a possibilité, dans un port de la colonie.Le procureur du roi de la colonie, après avoir au besoin, complété l'instruction, fera, s'il le juge nécessaire, arrêter le prévenu et, suivant le cas, le fera poursuivre devant les tribunaux de la colonie ou le renverra dans un port de la métropole" sont supprimés; 13° à l'article 80, les mots "dans un port de la colonie ou" et "du commissaire maritime colonial ou" sont supprimés;14° à l'article 81, alinéas 1er et 2, les mots "du Royaume et de la colonie" et "du Royaume ou de la colonie" sont supprimés;15° l'alinéa 3 du même article est abrogé;16° à l'alinéa 4 du même article, les mots "par le commissaire maritime de la colonie ou" sont supprimés;17° à l'article 82, les mots "du Royaume et de la colonie" et "Les commissaires maritimes de la colonie et" sont supprimés;18° à l'article 85, alinéa 2, modifié par la loi du 7 avril 1953, les mots "au Fonds de secours et de prévoyance de la Caisse commune de la pêche maritime" sont remplacés par les mots "au Fonds des accidents du travail";19° à l'article 86, les mots "au conseil de prud'hommes" sont remplacés par les mots "au tribunal du travail". Promulguons la présente loi, ordonnons qu'elle soit revêtue du sceau de l'Etat et publiée par le Moniteur belge.

Donné à Bruxelles, le 21 octobre 1997.

ALBERT Par le Roi : Le Ministre de la Justice, S. DE CLERCK Scellé du sceau de l'Etat : Le Ministre de la Justice, S. DE CLERCK Pour la consultation de la note de bas de page, voir image

^