Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 25 februari 2000

Uittreksel uit arrest nr. 138/99 van 22 december 1999 Rolnummer 1676 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gesteld d Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
2000021060
pub.
25/02/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 138/99 van 22 december 1999 Rolnummer 1676 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Bergen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. Boel, L. François, J. Delruelle, H. Coremans en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 10 mei 1999 in zake A. Dieu tegen de Rijksdienst voor Pensioenen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 14 mei 1999, heeft de Arbeidsrechtbank te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is het in overeenstemming met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie van de burgers, zoals bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, dat artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers het voordeel van het overlevingspensioen aan de echtgenote die sinds minder dan één jaar is gehuwd met de overleden werknemer, slechts toekent op voorwaarde dat een kind uit dat huwelijk is geboren, zonder datzelfde recht toe te kennen aan de weduwe die onder dezelfde omstandigheden natuurlijke kinderen heeft gehad met de overleden werknemer, die gewettigd zijn door het huwelijk of gewoon vóór het huwelijk werden erkend of waarvan vaststaat dat de overleden werknemer de vader was, maar die het wettelijk verbod dat vóór de afstammingswet van 31 maart 1987 bestond verhinderde te erkennen omdat zij de hoedanigheid hadden van in overspel verwekte kinderen, terwijl de voorwaarden voor de erkenning van de bedoelde kinderen door de overleden werknemer wel zijn vervuld in de zin van de voormelde wet van 31 maart 1987 die in werking is getreden na het overlijden van de werknemer, wiens activiteit als loontrekkende van die aard was dat het recht op een overlevingspensioen kon worden geopend ten gunste van zijn weduwe ? » (...) IV. In rechte (...) Ten aanzien van de betwiste bepaling B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid van artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, zoals vervangen door artikel 107 van de wet van 15 mei 1984, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Dat artikel bepaalt : « Het overlevingspensioen wordt slechts toegekend indien, op de datum van het overlijden, de langstlevende echtgenoot ten minste één jaar met de overleden werknemer gehuwd was. Het huwelijk dient nochtans niet een jaar te duren indien één van de volgende voorwaarden vervuld is : - er is een kind geboren uit het huwelijk; - op het ogenblik van het overlijden is er een kind ten laste waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontving; - het overlijden is het gevolg van een na de datum van het huwelijk voorgekomen ongeval of werd veroorzaakt door een beroepsziekte opgedaan tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van het beroep, van een door de Belgische Regering toevertrouwde opdracht of van in het kader van de Belgische technische bijstand verrichte prestaties, voor zover de aanvang of de verergering van deze ziekte na de datum van het huwelijk plaatsvond. [...] » Ten aanzien van de prejudiciële vraag B.2. Met zijn vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof de situatie te vergelijken van een weduwe die minder dan één jaar met de overleden werknemer was gehuwd en die moeder is van een uit het huwelijk geboren kind, en die van een weduwe die minder dan één jaar met de overleden werknemer was gehuwd en die moeder is van een kind dat vóór dat huwelijk is geboren en dat door de overleden werknemer is erkend of gewettigd, of van een kind waarvan in feite vaststaat dat het de overleden werknemer als vader heeft, maar waarvan de juridische afstamming door een wettelijke belemmering niet kan komen vast te staan. Op grond van artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 heeft de eerste recht op het voordeel van een overlevingspensioen, terwijl de tweede daar geen recht op heeft.

Het is niet over het vereiste van een jaar huwelijk dat het Hof is ondervraagd.

B.3. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.4. Door een voorwaarde op te leggen van een minimumduur van één jaar huwelijk voor het toekennen van een overlevingspensioen aan de langstlevende echtgenoot van een werknemer van wie de beroepsactiviteit het recht op een dergelijk pensioen opende, heeft de wetgever bepaalde misbruiken willen ontmoedigen, zoals het huwelijk in extremis, waarvan de enige bedoeling is het de langstlevende echtgenoot mogelijk te maken het overlevingspensioen te genieten.

B.5. De wetgever heeft uitzonderingen vastgesteld die strikt zijn omschreven en waarbij van het beginsel wordt uitgegaan dat de langstlevende echtgenoot alleen aanspraak kan maken op een overlevingspensioen indien het huwelijk meer dan één jaar vóór het overlijden is gesloten. Sommige van die uitzonderingen gaan uit van de idee dat in bepaalde situaties de omstandigheden aantonen dat, hoewel het overlijden minder dan één jaar na het huwelijk heeft plaatsgehad, dit huwelijk niet alleen is voltrokken om het overlevingspensioen te verkrijgen.

B.6. Door de geboorte van een kind uit het huwelijk als uitzondering vast te stellen op de voorwaarde met betrekking tot de minimumduur van één jaar huwelijk vóór het overlijden, is de wetgever coherent gebleven met het doel dat hij nastreefde toen hij die voorwaarde aan de toekenning van een overlevingspensioen heeft gesteld. Indien die uitzondering daarentegen zou worden uitgebreid tot de langstlevende echtgenoot die ouder is van een kind dat vóór het huwelijk is geboren, ongeacht of zijn afstamming in rechte dan wel in feite is vastgesteld, zou de doelstelling die erin bestaat misbruiken te vermijden, zoals beschreven in B.4, niet meer kunnen worden nagestreefd. Het criterium van de geboorte van het kind « uit het huwelijk » is bijgevolg niet kennelijk onredelijk.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 december 1999.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^