Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 juli 2000

Uittreksel uit arrest nr. 66/2000 van 30 mei 2000 Rolnummer 1939 In zake : de prejudiciële vraag in het kader van het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gesteld door Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter G. De Baets en de rechters-verslag(...)

bron
arbitragehof
numac
2000021298
pub.
05/07/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 66/2000 van 30 mei 2000 Rolnummer 1939 In zake : de prejudiciële vraag in het kader van het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gesteld door de Politierechtbank te Leuven.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter G. De Baets en de rechters-verslaggevers M. Bossuyt en R. Henneuse, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 20 maart 2000 in zake het openbaar ministerie tegen J. Fronsacq, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 4 april 2000, heeft de Politierechtbank te Leuven de prejudiciële vraag gesteld « of de procureur zoals terzake, ongemotiveerd kan optreden en dwang kan gebruiken en een sanctie in dit geval op te leggen en zich ' van ver ' gedragend als een rechter (die toch eisen kan stellen van het beschikken over een volledig dossier) en zo beklaagde eventueel dient vrijgesproken te worden, het kwaad is geschied door dit willekeurig optreden en of terzake de artikelen 10 en 11 van de grondwet en in combinatie met artikel 6.1 EVRM en artikel 55 lid 1, 5 en lid 3 WC (gecoördineerd bij KB van 16.3.1968) werden geschonden of niet ».

II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil J. Fronsacq wordt voor de Politierechtbank gedaagd voor een zware verkeersovertreding, namelijk tegen een snelheid van 86 km per uur te hebben gereden op een plaats waar de maximum toegelaten snelheid 50 km per uur bedraagt. Na de vaststelling van die overtreding werd overgegaan tot de onmiddellijke intrekking van zijn rijbewijs voor een periode van 15 dagen.

III. De rechtspleging voor het Hof Bij beschikking van 4 april 2000 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

Op 27 april 2000 hebben de rechters-verslaggevers, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de organieke wet, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat de prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet ontvankelijk is.

Overeenkomstig artikel 71, tweede lid, van de organieke wet is van de conclusies van de rechters-verslaggevers aan de partijen in het bodemgeschil kennisgegeven bij op 27 april 2000 ter post aangetekende brieven.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof. (...) IV. In rechte (...) 1. De verwijzende rechter stelt aan het Hof de vraag « of de procureur zoals terzake, ongemotiveerd kan optreden en dwang kan gebruiken en een sanctie in dit geval op te leggen en zich ' van ver ' gedragend als een rechter (die toch eisen kan stellen van het beschikken over een volledig dossier) en zo beklaagde eventueel dient vrijgesproken te worden, het kwaad is geschied door dit willekeurig optreden en of terzake de artikelen 10 en 11 van de grondwet en in combinatie met artikel 6.1 EVRM en artikel 55 lid 1, 5 en lid 3 WC (gecoördineerd bij KB van 16.3.1968) werden geschonden of niet ». 2. De motivering van het verwijzingsvonnis kritiseert de wijze waarop de wet werd toegepast, veeleer dan de wet zelf.De prejudiciële vraag laat na aan te geven welke norm zou zijn geschonden en waarin die schending zou bestaan; zij vermeldt enkel de normen waaraan zou moeten worden getoetst, namelijk « de artikelen 10 en 11 van de grondwet en in combinatie met artikel 6.1 EVRM en artikel 55 lid 1, 5 en lid 3 WC (gecoördineerd bij KB van 16.3.1968) ». 3. Een prejudiciële vraag die niet vermeldt welke norm ter toetsing aan het Hof wordt voorgelegd is klaarblijkelijk niet-ontvankelijk. Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat de gestelde prejudiciële vraag niet-ontvankelijk is.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 30 mei 2000.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, G. De Baets.

^