Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 21 oktober 2000

Uittreksel uit arrest nr. 84/2000 van 5 juli 2000 Rolnummer 1636 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 277 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, gesteld door d Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
2000021439
pub.
21/10/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 84/2000 van 5 juli 2000 Rolnummer 1636 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 277 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. Boel, L. François, J. Delruelle, A. Arts en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest nr. 78.181 van 19 januari 1999 in zake H. Meert tegen de Erasmushogeschool Brussel, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 maart 1999, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 277 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap artikel 10 van de Grondwet door aan het zittend departementshoofd stemrecht te geven bij de verkiezing van het departementshoofd ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Een « Vlaamse autonome hogeschool » is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid. De bestuursorganen van een dergelijke instelling zijn de raad van bestuur, het bestuurscollege, de algemene directeur, de departementsraden, de departementshoofden en de andere door de raad van bestuur bepaalde organen.

B.2. Artikel 277 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap bepaalt : « § 1. De departementsraad verkiest het departementshoofd voor een hernieuwbare termijn van vier academiejaren onder het benoemd onderwijzend personeel van het departement, uit de groep van lectoren, hoofdlectoren, docenten, hoofddocenten, hoogleraren en gewoon hoogleraren. Het departementshoofd is de voorzitter van de departementsraad. Indien hij op het ogenblik van zijn verkiezing geen zitting heeft in de departementsraad, wordt hij van rechtswege lid met stemrecht. § 2. In afwijking van § 1 van dit artikel wordt het eerste departementshoofd aangesteld door de raad van bestuur, voor een termijn van 2 academiejaren. [...] » B.3. De Raad van State wenst te vernemen of voormeld artikel 277 het gelijkheidsbeginsel schendt « door aan het zittend departementshoofd stemrecht te geven bij de verkiezing van het departementshoofd ».

De verzoekende partij voor de Raad van State is met toepassing van artikel 277, § 2, tot departementshoofd aangesteld. Naar het oordeel van de Raad van State heeft het zittend departementshoofd stemrecht in de departementsraad, ook wanneer hij niet is verkozen (artikel 277, § 1) maar door de raad van bestuur is aangesteld (artikel 277, § 2). Het Hof beperkt zijn onderzoek derhalve tot de bepaling die in de departementsraad stemrecht verleent aan het departementshoofd dat buiten de leden van de departementsraad is verkozen of aangesteld (artikel 277, § 1, laatste zin).

B.4. Met die bepaling beoogt de decreetgever enkel de situatie te regelen van het departementshoofd dat buiten de leden van de departementsraad is verkozen of aangesteld. Zonder die bepaling zou dat departementshoofd wel de departementsraad voorzitten doch er geen medebeslissend lid van zijn.

B.5. Weliswaar kan de in het geding zijnde bepaling een verschil in behandeling tot gevolg hebben wanneer het departementshoofd zijn stemrecht uitoefent voor de verkiezing van een nieuw departementshoofd. In de hypothese dat het departementshoofd zelf kandidaat is om opnieuw tot departementshoofd te worden verkozen en er andere kandidaten zijn die geen stemrecht hebben in de departementsraad, worden de kandidaten voor de verkiezing verschillend behandeld. Eerstgenoemde kan in dat geval voor zichzelf stemmen, terwijl de andere kandidaten dat per hypothese niet kunnen.

Evenwel kan de maatregel die op algemene wijze aan het departementshoofd stemrecht verleent in de departementsraad, redelijkerwijze niet worden geacht zijn evenredig karakter te verliezen doordat hij in een bijzonder geval van samenloop van omstandigheden tot een ongelijkheid zou kunnen leiden.

Het voormelde gevolg doet geen afbreuk aan het verantwoord karakter van de maatregel.

B.6. Het beginsel van onpartijdigheid, waaraan in de memories voor het Hof wordt gerefereerd, staat evenmin eraan in de weg dat de maatregel verantwoord is.

Het Hof stelt dienaangaande vast dat, ten aanzien van de leden van twee andere bestuursorganen van de autonome hogescholen, de raad van bestuur respectievelijk het bestuurscollege, het decreet van 13 juli 1994 bepaalt dat zij « [zich] onthouden [...] van het beraadslagen en het stemmen over aangelegenheden die henzelf, hun echtgenoten en hun bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad persoonlijk aanbelangen » (artikelen 264 en 269). Ten aanzien van de leden van de departementsraad heeft de decreetgever niet in een soortgelijke bepaling voorzien.

Zonder dat het Hof moet nagaan of in zaken van verkiezing, zoals die waarover het geschil voor de Raad van State loopt, een beginsel van onpartijdigheid zich ertegen verzet dat een kandidaat het stemrecht uitoefent dat het decreet hem op een algemene wijze toekent, kunnen de gevolgen van een eventuele niet-naleving van een dergelijk beginsel te dezen redelijkerwijze niet als voldoende zwaarwichtig worden beschouwd om een maatregel die op zichzelf verantwoord is, ongrondwettig te bevinden.

Een onthoudingsplicht zou trouwens het nadeel inhouden dat wordt verhinderd dat het belang van een instelling eveneens wordt beoordeeld door degenen die waardig zijn geacht om dat belang te dienen.

B.7. Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat de maatregel niet zonder redelijke verantwoording is.

B.8. De prejudiciële vraag moet ontkennend worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 277 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap schendt artikel 10 van de Grondwet niet door aan het zittend departementshoofd stemrecht te geven bij de verkiezing van het departementshoofd.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 5 juli 2000.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, G. De Baets

^