Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 oktober 2001

Uittreksel uit arrest nr. 108/2001 van 13 juli 2001 Rolnummer 2183 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 20, § 3, eerste lid, van het decreet van het Waalse Gewest van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, gesteld door de Raad Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en H. Boel, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021524
pub.
27/10/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 108/2001 van 13 juli 2001 Rolnummer 2183 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 20, § 3, eerste lid, van het decreet van het Waalse Gewest van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en H. Boel, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest nr. 95.559 van 17 mei 2001 in zake de n.v. Fort-Labiau tegen het Waalse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 29 mei 2001, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 20, § 3, eerste lid, van het decreet van de Waalse Gewestraad van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen het beginsel van vrijheid van handel en nijverheid, in samenhang met de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, in zoverre dat artikel aan de in § 2 van dezelfde bepaling bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen de discretionaire bevoegdheid toekent om een privaatrechtelijke rechtspersoon al dan niet te betrekken bij de exploitatie van een centrum voor technische ingraving van inerte afvalstoffen ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 20, § 3, eerste lid, van het decreet van het Waalse Gewest van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen bepaalt : « De in § 2 bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen de exploitatie op eigen kracht verzekeren of aan derden toevertrouwen in het kader van overeenkomsten waarbij de in acht te nemen regels bepaald worden. » Artikel 20, § 2, tweede lid, van hetzelfde decreet bepaalt : « De in artikel 11 bedoelde vergunning tot vestiging en exploitatie van een centrum voor technische ingraving van inerte afvalstoffen, wordt uitsluitend aan gemeenten en verenigingen van gemeenten verleend. » B.2. In de parlementaire voorbereiding van het in het geding zijnde decreet wordt voor artikel 20 de volgende verantwoording aangevoerd : « Die optie wordt verantwoord door het specifieke karakter van de centra voor technische ingraving in het afvalbeheer. De centra voor technische ingraving vormen immers een ultiem procédé van verwijdering van de afvalstoffen waarbij, in het algemeen belang, het gebruik van grote oppervlakten die voor dat gebruik zijn voorbehouden noodzakelijk zijn. De overheid heeft de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat op basis van de behoeften voldoende ruimte beschikbaar is, op algemene wijze door de planning [...] en op specifieke wijze door de verwerving van gronden [...]. Het is tevens de verantwoordelijkheid van de overheid ervoor te zorgen dat alle gebruikers een gelijke toegang hebben tot de centra voor technische ingraving en tariefbeginselen in te voeren op basis van de technische voorwaarden van vestiging en exploitatie met als uiteindelijk doel op het niveau van het Gewest een homogenisering tot stand te brengen. Ten slotte kunnen op lange termijn enkel de openbare overheden garanderen dat acties worden ondernomen om te vermijden dat terreinen die voor ingraving hebben gediend het leefmilieu schaden.

Die doelstellingen verantwoorden dat de activiteit van de exploitatie van centra voor technische ingraving als ' functionele ' openbare dienst wordt beschouwd en sluiten geenszins uit dat privé-personen die openbare dienst daadwerkelijk ten laste nemen.

Die personen zullen dus worden onderworpen aan de zogenaamde wetten van de openbare dienst en in het bijzonder aan de wet van de gelijkheid van de gebruikers. Elke gebruiker die zich in de bij het decreet, het uitvoeringsbesluit of het dienstreglement vastgestelde voorwaarden bevindt, heeft het recht de voordelen te genieten en de verplichting de lasten te dragen van die dienst op niet discriminerende wijze - in voorkomend geval afvalstoffen te aanvaarden tegen betaling van een prijs. » (Parl. St., Waals Parlement, 1994-1995, 344, nr. 1, p. 16) B.3. Zoals het Hof reeds heeft opgemerkt in zijn arrest nr. 81/97 van 17 december 1997, brengen de bekritiseerde maatregelen, doordat zij de centra voor technische ingraving als openbare dienst vestigen en exploiteren, binnen de voorwaarden en volgens de modaliteiten die in de bekritiseerde maatregelen zijn gesteld, en met inachtneming van de regelen van schadeloosstelling die zij opleggen, ten aanzien van de vrijheid van handel en nijverheid beperkingen aan die, gelet op de voormelde verantwoording van algemeen belang, niet klaarblijkelijk onevenredig blijken te zijn.

B.4. Voor het overige merkt het Hof op dat tegen de beslissingen om al dan niet een centrum te vestigen alsmede tegen de beslissingen in verband met de exploitatie ervan beroep bij de Raad van State kan worden ingesteld. Het staat niet aan het Hof te oordelen over het belang dat de verzoekster voor de Raad van State zou kunnen hebben om, in haar hoedanigheid van eigenares van een terrein en mogelijke exploitant van dat terrein, de vernietiging te vorderen van de beslissing om dat terrein niet in aanmerking te nemen alsmede, in voorkomend geval, van de beslissing om haar niet bij de exploitatie van dat terrein te betrekken.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 20, § 3, eerste lid, van het decreet van het Waalse Gewest van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk beschouwd of in samenhang gelezen met het beginsel van vrijheid van handel en nijverheid.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 13 juli 2001.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, M. Melchior

^