Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 14 augustus 2002

Uittreksel uit arrest nr. 91/2002 van 5 juni 2002 Rolnummer : 2129 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 62, § 3, van de bij het koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loona Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henn(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021317
pub.
14/08/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 91/2002 van 5 juni 2002 Rolnummer : 2129 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 62, § 3, van de bij het koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Antwerpen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, L. Lavrysen, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 2 februari 2001 in zake T. Peeters tegen de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 12 februari 2001, heeft de Arbeidsrechtbank te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 62, § 3, van de Kinderbijslagwet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, namelijk doordat artikel 62, § 3, enkel kinderbijslag tot 25 jaar toekent aan personen die een stage volgen om benoemd te worden in een ambt terwijl aan personen die een (verplichte en onbezoldigde) stage volgen die toegang geeft tot het uitoefenen van het beroep van architect geen kinderbijslag tot 25 jaar wordt toegekend ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 62, § 3, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (hierna: de kinderbijslagwet), dat luidt : « Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt de kinderbijslag onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, verleend tot 25 jaar ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt of een stage doorloopt om in een ambt te kunnen worden benoemd. [...] » De verwijzende rechter vraagt het Hof of die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat ze kinderbijslag toekent aan personen die een stage volgen om te worden benoemd in een ambt, terwijl aan personen die een verplichte en onbezoldigde stage volgen die toegang geeft tot het uitoefenen van het beroep van architect, geen kinderbijslag tot 25 jaar wordt toegekend.

B.2. De in het geding zijnde bepaling verleent op algemene wijze een recht op kinderbijslag tot 25 jaar ten behoeve van het kind dat een stage doorloopt om te worden benoemd in een ambt, evenwel enkel onder de door de Koning bepaalde voorwaarden.

De ruime delegatie die aan de Koning is verleend, houdt niet in dat de wetgever aan de Koning zou hebben toegestaan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te schenden. De wijze waarop de Koning gebruik maakt van de Hem toegekende bevoegdheid valt evenwel niet onder de beoordelingsbevoegdheid van het Hof.

B.3. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de rechter de in de prejudiciële vraag vermelde categorieën van personen vergelijkbaar acht omdat ze in beide gevallen een verplichte en onbezoldigde stage volgen.

Bij de toekenning van het recht op kinderbijslag ten behoeve van het kind dat een stage doorloopt om te kunnen worden benoemd in een openbaar ambt, wordt het al dan niet bezoldigd zijn van de stage door de wetgever niet in aanmerking genomen, zodat een vergelijking met andere categorieën op grond van dat criterium niet pertinent is.

B.4.1. De verwijzende rechter ziet een ander punt van vergelijkbaarheid in het feit dat het in beide gevallen zou gaan om een verplichte stage.

B.4.2. Waar de in het geding zijnde bepaling verwijst naar de voorwaarde dat de jongere een stage doorloopt om te worden benoemd in een ambt, wordt een openbaar ambt bedoeld, zoals bijvoorbeeld het ambt van gerechtsdeurwaarder, van notaris of van meetkundig schatter (ministeriële omzendbrief, nr. 435, van 19 november 1984).

De verplichte stage is een noodzakelijke, doch geen voldoende voorwaarde voor de uitoefening van het ambt. Voor de werkelijke beroepsuitoefening is de betrokkene afhankelijk van een benoeming waarbij andere factoren in aanmerking kunnen worden genomen. Tijdens de stage mag de betrokkene het beroep niet zelfstandig uitoefenen.

B.4.3. De verplichte stage om het beroep van architect op zelfstandige wijze te kunnen uitoefenen is opgelegd door de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van architecten. De stage is een noodzakelijke, en tevens voldoende voorwaarde voor de toegang tot het beroep. Wat de uitoefening van het beroep betreft, is er geen onderscheid tussen de personen ingeschreven op het tableau van de Orde en diegenen die zijn ingeschreven op de lijst van de stagiairs (artikel 5 van de wet van 26 juni 1963). Tijdens de stage vermag de betrokkene het beroep op volwaardige wijze uit te oefenen en eigen cliënteel te verwerven.

B.5. Uit het bovenstaande blijkt dat de aard van de verplichte stage die door architecten moet worden gevolgd, dermate verschilt van de stage bedoeld in artikel 62, § 3, van de kinderbijslagwet, dat het verschil in behandeling dat eruit voorvloeit op het vlak van de toekenning van kinderbijslagen in redelijkheid verantwoord is.

B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om deze redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 62, § 3, van de bij het koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 5 juni 2002.

De griffier, De voorzitter, L. Potoms. A. Arts.

^