Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 februari 2003

Uittreksel uit arrest nr. 156/2002 van 6 november 2002 Rolnummer 2224 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 19quater van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1987 over de audiovisuele sector, zoals ingevoegd bij Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fra(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200095
pub.
28/02/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 156/2002 van 6 november 2002 Rolnummer 2224 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 19quater van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1987 over de audiovisuele sector, zoals ingevoegd bij decreet van 19 juli 1991, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest nr. 97.507 van 5 juli 2001 in zake de Belgische Staat tegen de Franse Gemeenschap, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 17 juli 2001, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 19quater van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1987 over de audiovisuele sector, ingevoegd bij artikel 12 [lees :13] van het decreet van 19 juli 1991, in zoverre onder de benaming ' andere soorten van diensten dan de klankprogramma's of de televisieprogramma's bestemd voor het publiek in het algemeen of voor een deel ervan ' (begrip gedefinieerd in het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 25 november 1996 betreffende de produktie van andere diensten op de kabel) diensten worden begrepen of kunnen worden begrepen waarvan de uitzending niet bestemd is om rechtstreeks door het publiek in het algemeen te worden ontvangen en inzonderheid diensten die op individuele aanvraag en/of op verzoek informatiegegevens verstrekken of nog door interactiviteit gekenmerkte diensten met een ' point-to-point '-communicatie, de artikelen 35 en 127, § 1, van de Grondwet en artikel 4, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ? » (...) IV. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de draagwijdte van de prejudiciële vraag B.1.1. Artikel 19quater , dat bij artikel 13 van het decreet van 19 juli 1991 in het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1987 over de audiovisuele sector werd ingevoegd, bepaalt inzonderheid : « Onder de voorwaarden en volgens nadere regels die door de Executieve te bepalen zijn, kan de Executieve aan de ' Radio-Télévision belge de la Communauté française (RTBF) ' en aan de radio-omroepinstellingen de vergunning verlenen voor het gebruik van de kabel voor andere soorten van diensten dan de klankprogramma's of de televisieprogramma's bestemd voor het publiek in het algemeen of voor een deel ervan.

Deze diensten kunnen de vorm hebben van signalen die geheel of gedeeltelijk gecodeerd zijn. Het ontvangen ervan kan van een betaling afhankelijk gemaakt worden.

Onder door haar vast te stellen voorwaarden, kan de Executieve eveneens aan maatschappijen die geen distributiemaatschappijen zijn de vergunning verlenen voor het gebruik van de kabel voor andere soorten diensten die zij bepaalt. » B.1.2. De Raad van State stelt het Hof een vraag over de verenigbaarheid van de voormelde bepaling met de artikelen 35 en 127, § 1, van de Grondwet en met artikel 4, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, in zoverre « diensten [...] waarvan de uitzending niet bestemd is om rechtstreeks door het publiek in het algemeen te worden ontvangen en inzonderheid diensten die op individuele aanvraag en/of op verzoek informatiegegevens verstrekken of nog door interactiviteit gekenmerkte diensten met een ' point-to-point '-communicatie » onder die bepaling worden begrepen of kunnen worden begrepen.

Ten aanzien van de bevoegdheid van het Hof B.2.1. De Franse Gemeenschapsregering betoogt dat het Hof niet bevoegd zou zijn om op de prejudiciële vraag te antwoorden omdat de vraag niet artikel 19quater van het decreet van 17 juli 1987 betreft, maar wel de interpretatie die de Franse Gemeenschap eraan heeft gegeven in haar besluit van 25 november 1996, tegen hetwelk een beroep tot vernietiging bij de Raad van State werd ingesteld.

B.2.2. Het besluit van 25 november 1996 betreffende de produktie van andere diensten op de kabel bepaalt : «

Art. 1.[...] b) dienst : de andere radio-omroepdiensten in de zin van de leden 1 tot 3 van artikel 19quater van het decreet van 17 juli 1987 over de audiovisuele sector, te weten de andere diensten dan de klankprogramma's en de televisieprogramma's bestemd voor het publiek in het algemeen of voor een deel ervan, uitgezonden door de ' RTBF ' of een radio-omroepinstelling, met het oog op de terbeschikkingstelling, al dan niet samen met dergelijke programma's, van tekens, signalen, teksten, beelden, klanken of boodschappen van alle aard, zonder onderscheid bestemd voor het publiek in het algemeen, voor een deel ervan of voor categorieën van het publiek, wanneer de inhoud van de boodschap geen private correspondentie is. Vormen inzonderheid radio-omroepdiensten voor de toepassing van dit besluit : 1° de diensten voor thematische programma's of programma's bestemd voor een specifiek publiek;2° de diensten met toegevoegde waarde zoals televerkoop;3° de teletekstdiensten;4° de distributiediensten of de diensten op verzoek, die zich kenmerken door interactiviteit, zoals : - de televisie met betaling per vertoning; - de quasi-video op verzoek; - de video op verzoek; - de programma's voor afstandsvorming.

Het betreft hier betaal- of gecodeerde diensten; [...] ».

B.2.3. Artikel 142 van de Grondwet machtigt het Hof uitspraak te doen over de schending, door een wet, een decreet of een ordonnantie, van de bevoegdheidverdelende regels.

In de regel staat het niet aan het Hof doch aan de verwijzende rechter om te bepalen welke normen van toepassing zijn op het aan hem voorgelegde geschil. Te dezen is de Raad van State van oordeel dat het gaat om artikel 19quater van het voormelde decreet, dat als grondslag dient voor het besluit van de Franse Gemeenschapsregering dat voor de Raad van State wordt bestreden. Het Hof is bevoegd om te onderzoeken of artikel 19quater , in de interpretatie die de Raad van State eraan geeft, verenigbaar is met de bepalingen waarvan het Hof de naleving verzekert.

Ten gronde Wat artikel 35 van de Grondwet betreft B.3.1. Artikel 35 van de Grondwet bepaalt : « De federale overheid is slechts bevoegd voor de aangelegenheden die de Grondwet en de wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, haar uitdrukkelijk toekennen.

De gemeenschappen of de gewesten zijn, ieder wat hem betreft, bevoegd voor de overige aangelegenheden onder de voorwaarden en op de wijze bepaald door de wet. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.

Overgangsbepaling De wet bedoeld in het tweede lid bepaalt de dag waarop dit artikel in werking treedt. Deze dag kan niet voorafgaan aan de dag waarop het nieuw in titel III van de Grondwet in te voegen artikel in werking treedt dat de exclusieve bevoegdheden van de federale overheid bepaalt. » B.3.2. Bij ontstentenis van de in het tweede lid van voormeld grondwetsartikel bedoelde wet vermag het Hof niet aan die bepaling te toetsen.

Wat artikel 127, § 1, van de Grondwet en artikel 4, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen betreft B.4.1. Artikel 127, § 1, van de Grondwet bepaalt : « De Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, ieder wat hem betreft, bij decreet : 1° de culturele aangelegenheden; [...] ».

Artikel 4 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bepaalt : « De culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 59bis , § 2, 1°, van de Grondwet thans artikel 127,§ 1, eerste lid, 1° zijn : [...] ». 6° De radio-omroep en de televisie, het uitzenden van mededelingen van de federale Regering uitgezonderd; [...] ».

B.4.2. Behoudens de uitzondering waarin hij heeft voorzien, heeft de bijzondere wetgever de aangelegenheid van de radio-omroep en de televisie in haar geheel naar de gemeenschappen overgeheveld. De gemeenschappen zijn bevoegd om het statuut van de diensten voor radio-omroep en televisie te bepalen en om regels uit te vaardigen inzake de programmatie en verdeling van de uitzendingen. Die bevoegdheid is niet gebonden aan een wijze van uitzenden of overbrengen. Zij staat de gemeenschappen toe de technische aspecten van de overdracht te regelen als accessorium van de aangelegenheid van de radio-omroep en de televisie.

Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat sommige technieken, zoals degene die wordt aangewend voor een mededeling van een uitzender aan een geïndividualiseerde ontvanger (point-to-point ), tegenwoordig evenzeer kunnen worden gebruikt voor de ontvangst van traditionele radio-uitzendingen als voor de ontvangst van uitzendingen door andere telecommunicatievormen. Daaruit volgt dat de door middel van die technieken uitgezonden programma's niet noodzakelijk buiten de bevoegdheidssfeer van de gemeenschappen vallen en dat de aangewende technieken niet noodzakelijk tot diezelfde bevoegdheid behoren.

B.4.3. In de bevoegdheidsverdeling tussen de federale Staat en de gemeenschappen is « radio-omroep en televisie » aangewezen als een culturele aangelegenheid in de zin van artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, van de Grondwet en hoort die kwalificatie als uitgangspunt van elke interpretatie te worden genomen. Radio en televisie zijn als dragers van klank en beeld uiteraard met telecommunicatie verbonden, doch die technische binding kan niet wegnemen dat zij, in het Belgische federale staatsbestel, als een culturele aangelegenheid aan de gemeenschappen zijn toegewezen.

B.4.4. Ook al is er als gevolg van de technische ontwikkeling sprake van een verregaande convergentie tussen radio-omroep en andere vormen van telecommunicatie, toch heeft de bijzondere wetgever als culturele aangelegenheid enkel de radio-omroep en de televisie aan de gemeenschappen toevertrouwd.

De radio-omroep, die de televisie omvat, kan van de andere soorten van telecommunicatie inzonderheid worden onderscheiden aan de hand van de volgende kenmerken : - radio-omroep is een zaak van het uitzenden van radio- of televisieprogramma's, bij wege van al dan niet gecodeerde signalen; - een radio-omroepprogramma is, vanuit het oogpunt van degene die het uitzendt, bestemd voor het publiek in het algemeen of voor een deel ervan, en heeft geen vertrouwelijk karakter, zelfs wanneer op individueel verzoek wordt uitgezonden en ongeacht de techniek die voor de uitzending ervan wordt gebruikt, met inbegrip van de zogenaamde point-to-point -techniek die voorheen niet voor radio-omroep werd aangewend. Een dienst die geïndividualiseerde en door een vorm van vertrouwelijkheid gekenmerkte informatie levert, valt daarentegen niet onder de radio-omroep.

Wat artikel 19quater van het in het geding zijnde decreet betreft B.5. In de interpretatie die de Raad van State eraan geeft, beoogt artikel 19quater van het decreet, of kan het beogen, « diensten [...] waarvan de uitzending niet bestemd is om rechtstreeks door het publiek in het algemeen te worden ontvangen en inzonderheid diensten die op individuele aanvraag en/of op verzoek informatiegegevens verstrekken of nog door interactiviteit gekenmerkte diensten met een ' point-to-point '-communicatie ».

B.6. Uit het feit dat het technische aspect van de uitzending van een programma niet bepalend kan zijn voor de gemeenschapsbevoegdheid en dat door het individuele verzoek op zich geen afbreuk wordt gedaan aan de algemene bestemming van de programma's indien die voor het publiek in het algemeen of voor een deel ervan zijn bestemd, vloeit voort dat, indien artikel 19quater van het decreet in die zin wordt geïnterpreteerd dat het betrekking heeft op diensten die voor het publiek in het algemeen bestemde informatiegegevens verstrekken in de in B.4.4 gepreciseerde zin, de prejudiciële vraag ontkennend dient te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 19quater van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1987 over de audiovisuele sector, ingevoegd bij artikel 13 van het decreet van 19 juli 1991, schendt niet artikel 127, § 1, van de Grondwet, noch artikel 4, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 6 november 2002.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^