Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 07 november 2003

Uittreksel uit arrest nr. 81/2003 van 11 juni 2003 Rolnummer : 2443. In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 56 van het Vlaamse decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999 Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2003201093
pub.
07/11/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 81/2003 van 11 juni 2003 Rolnummer : 2443.

In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 56 van het Vlaamse decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999 (schade aan het wegdek door gewichtsoverschrijding), gesteld door de Politierechtbank te Gent.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 23 april 2002 in zake het openbaar ministerie tegen J. D'Halluin en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 14 mei 2002, heeft de Politierechtbank te Gent de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 56 van het Vlaams decreet van 19 december 1998 [houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999], gewijzigd door het decreet van 29 december 1999, in die zin geïnterpreteerd dat de overschrijding van de aslastenbeperking voorgeschreven door de artikelen 18, 21, 26, 32 en 32bis van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 een onweerlegbaar vermoeden inhoudt van verboden wegdekbeschadiging, de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, inbegrepen de regels voorzien door artikel 124bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, in het bijzonder artikel 11 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen ? 2. Schendt artikel 56 van het Vlaams decreet van 19 december 1998 [houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999], gewijzigd door het decreet van 29 december 1999, in die zin geïnterpreteerd dat de overschrijding van de aslastenbeperking voorgeschreven door de artikelen 18, 21, 26, 32 en 32bis van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 een onweerlegbaar vermoeden inhoudt van verboden wegdekbeschadiging, de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, inbegrepen de regels voorzien door artikel 124bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, in het bijzonder artikel 6, § 1, X, 1o, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen ? 3.Schendt artikel 56 van het Vlaams decreet van 19 december 1998 [houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999], gewijzigd door het decreet van 29 december 1999, in die zin geïnterpreteerd dat de overschrijding van de aslastenbeperking voorgeschreven door de artikelen 18, 21, 26, 32 en 32bis van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 een onweerlegbaar vermoeden inhoudt van verboden wegdekbeschadiging, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6.2 EVRM en artikel 14.2 BUPO-Verdrag, doordat het voor een categorie van burgers afwijkt van het beginsel volgens hetwelk de bewijslast op de vervolgende partij rust ? » (...) III. In rechte (...) B.1. De in het geding zijnde bepaling maakt deel uit van hoofdstuk XIV, met als opschrift « Schade aan het wegdek door gewichtsoverschrijding », van het Vlaamse decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999, dat ertoe strekt de schade aan de wegeninfrastructuur ten gevolge van spoorvorming aan te pakken (Parl. St. , Vlaams Parlement, 1998-1999, nr. 1214/8, p. 5). De voornaamste oorzaak van spoorvorming moet volgens de Vlaamse Regering worden gezocht bij een overmatige asdruk van overladen voertuigen (ibid .).

De bepalingen van het voormelde hoofdstuk voorzien in een algemeen verbod het wegdek te beschadigen door een overschrijding van de maximaal toegelaten massa's en massa's onder de assen (artikel 56).

Inbreuken op dat verbod worden bestraft met gevangenisstraf en/of met progressieve geldboetes (artikel 57). Bij een veroordeling wegens inbreuk op artikel 56 is een forfaitaire vergoeding verschuldigd die het Vlaams Infrastructuurfonds ten goede komt (artikel 58). Voor de in artikel 56 bedoelde misdrijven kunnen tevens administratieve geldboetes worden opgelegd (artikelen 59 en 60). Ten slotte worden toezichtsmaatregelen genomen (artikelen 61 en 62).

Het in het geding zijnde artikel 56 luidt : « Het is verboden het wegdek te beschadigen door een overschrijding van de maximale toegelaten massa's en massa's onder de assen zoals bepaald in de artikelen 32 en 32bis van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen. » B.2. Om de redenen die worden uiteengezet in het arrest nr. 127/2000 van 6 december 2000, waarin het Hof zich uitspreekt over beroepen tot vernietiging van, onder meer, voormeld artikel 56, schendt die bepaling niet de artikelen 6, § 1, X, 1o, en 11 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

B.3. De twee eerste prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.

B.4. Het rechtspunt dat in de derde prejudiciële vraag wordt opgeworpen, is in het voormelde arrest niet beslecht. Het noopt tot een toetsing van de in het geding zijnde bepaling aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14.2 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Laatstgenoemde bepalingen houden het vermoeden van onschuld in.

B.5. Wettelijke vermoedens zijn in beginsel niet in strijd met die verdragsbepalingen (in die zin : E.H.R.M., Salabiaku t/ Frankrijk, 7 oktober 1988, vol. A 141-A, § 28; Telfner t/ Oostenrijk, 20 maart 2001, § 16).

Zij moeten evenwel een redelijk verband van evenredigheid vertonen met het wettig nagestreefde doel (E.H.R.M., Janosevic t/ Zweden, 23 juli 2002, § 101; Västberga Taxi Aktiebolag en Vulic t/ Zweden, 23 juli 2002, § 113). Indien de wetgever aan een wettelijk vermoeden een onweerlegbaar karakter verleent, zou hij aan de essentie zelf van het vermoeden van onschuld afbreuk doen en derhalve op discriminerende wijze inbreuk plegen op de voormelde verdragsbepalingen.

B.6. Daaruit volgt dat de in het geding zijnde bepaling, indien zij in die zin wordt geïnterpreteerd dat een overschrijding van de maximaal toegelaten massa's onder de assen een onweerlegbaar vermoeden van verboden wegdekbeschadiging inhoudt, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14.2 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, schendt.

B.7. Het Hof stelt evenwel vast dat noch uit de tekst van de in het geding zijnde bepaling, noch uit de parlementaire voorbereiding ervan kan worden afgeleid dat in geval van overschrijding van de maximaal toegelaten massa's onder de assen een onweerlegbaar vermoeden van wegdekbeschadiging zou zijn ingesteld.

Aangezien kan worden aangenomen dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de overschrijding van de federale aslastenbeperkingen en de beschadiging van het wegdek - in de parlementaire voorbereiding wordt daaromtrent verwezen naar een onderzoek van onder meer het Opzoekingscentrum van de Wegenbouw (Parl. St. , Vlaams Parlement, 1998-1999, nr. 1214/8, p. 6) - is de gewichtsoverschrijding van het voertuig, die wordt gemeten aan de hand van criteria die door de federale overheid zijn vastgesteld, een verantwoorde aanwijzing dat het misdrijf, namelijk de schade die is veroorzaakt aan het wegdek, is gepleegd. De bepaling houdt slechts een verlichting in van de bewijslast van het openbaar ministerie.

B.8. Indien zij in die zin wordt geïnterpreteerd dat zij geen onweerlegbaar vermoeden inhoudt, schendt de in het geding zijnde bepaling niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14.2 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 56 van het Vlaamse decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999 schendt noch artikel 6, § 1, X, 1o, noch artikel 11 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. - Hetzelfde artikel 56, in de interpretatie dat het een onweerlegbaar vermoeden van wegdekbeschadiging instelt, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14.2 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. - Hetzelfde artikel 56, in de interpretatie dat het geen onweerlegbaar vermoeden van wegdekbeschadiging instelt, schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14.2 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 11 juni 2003.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Arts

^