Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 mei 2004

Uittreksel uit arrest nr. 37/2004 van 10 maart 2004 Rolnummers 2733 en 2765 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 53, 14°, en 62 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aa Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2004201342
pub.
28/05/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 37/2004 van 10 maart 2004 Rolnummers 2733 en 2765 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 53, 14°, en 62 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge en de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij vonnis van 24 juni 2003 in zake de n.v. Baby Junior tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 26 juni 2003, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Houdt artikel 53, 14°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 een schending in van het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod, voorzien in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, voor zover het een werkgever die maaltijdcheques toekent aan zijn personeel, niet toestaat de volledige kostprijs ervan, verminderd met de werknemersbijdrage (saldo dat overeenstemt met het sociale voordeel in hoofde van de werknemer), als beroepskosten af te trekken, terwijl de werkgever die sociale voordelen verschaft in het bedrijfsrestaurant, de daarmee gepaard gaande kosten wel volledig kan aftrekken als beroepskost ? » b. Bij vonnis van 27 juni 2003 in zake de n.v. Krëfel tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 17 juli 2003, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Houdt artikel 62 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 een schending in van het in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vervatte gelijkheidsbeginsel, in zover het belastingplichtigen die investeren in activa waarvan de gebruiksduur beperkt is, toelaat het gedeelte van de aanschaffings- of beleggingswaarde dat overeenstemt met het totale bedrag van de bij de aankoop komende kosten of (...) af te schrijven, ofwel ineens tijdens het belastbare tijdperk waarin de kosten zijn gemaakt, ofwel bij gelijke fracties zonder onderbreking gespreid over het aantal jaren dat de belastingplichtige bepaalt, terwijl het belastingplichtigen die investeren in niet afschrijfbare activa niet toelaat deze bijkomende kosten op de aankoop op een gelijkaardige wijze in het resultaat op te nemen ? » « Houdt artikel 53, 14°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 een schending in van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voor zover het een werkgever die maaltijdcheques toekent aan zijn personeel niet toestaat de volledige kostprijs ervan, verminderd met de werknemersbijdrage, als beroepskost in te brengen, terwijl de werkgever die sociale maaltijden verschaft in het bedrijfsrestaurant de daarmee gepaard gaande kost wel volledig kan aftrekken als beroepskost ? » Die zaken, ingeschreven onder de nummers 2733 en 2765 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de prejudiciële vragen die betrekking hebben op artikel 53, 14°, van het W.I.B. 1992 B.1. Artikel 53, 14°, van het W.I.B. 1992 bepaalt : « Als beroepskosten worden niet aangemerkt : [...] 14° sociale voordelen die zijn toegekend aan werknemers, gewezen werknemers of hun rechtverkrijgenden en ten name van de verkrijgers zijn vrijgesteld ingevolge artikel 38, 11°; [...] ».

Artikel 38, 11°, van hetzelfde Wetboek bepaalt : « Vrijgesteld zijn : [...] 11° de volgende sociale voordelen verkregen door personen die in artikel 30 vermelde bezoldigingen ontvangen of hebben ontvangen, alsmede hun rechtverkrijgenden : a) voordelen waardoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen;b) voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben;c) geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid; [...] ».

B.2. Nu zowel de maaltijdcheques als de sociale maaltijden verschaft in het bedrijfsrestaurant, op grond van artikel 38, 11°, van het W.I.B. 1992, voor de verkrijgers ervan vrijgestelde inkomsten zijn, worden beide categorieën van sociale voordelen, op grond van artikel 53, 14°, van hetzelfde Wetboek, niet als beroepskosten aangemerkt.

B.3. Artikel 36 van het W.I.B. 1992 bepaalt : « Anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard gelden voor de werkelijke waarde bij de verkrijger.

In de gevallen die Hij bepaalt kan de Koning regels stellen om die voordelen op een vast bedrag te ramen. » Krachtens artikel 18, § 3, 8°, van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het W.I.B. 1992 wordt het voordeel van een kosteloos verstrekte hoofdmaaltijd geraamd op 1,09 euro per dag.

B.4. De regeling voor de raming van andere dan in geld verkregen voordelen wordt toegepast op de sociale maaltijden verschaft in het bedrijfsrestaurant, doch niet op de maaltijdcheques (Cass., 28 september 2001, rolnr. F990010N).

Daaruit vloeit voort dat de werkgever die sociale maaltijden verschaft in het bedrijfsrestaurant de daarmee gepaard gaande kosten die het sociaal voordeel (geraamd op 1,09 euro per maaltijd per dag) overschrijden als beroepskosten kan aftrekken, terwijl de werkgever die maaltijdcheques verschaft de kostprijs daarvan, verminderd met de werknemersbijdrage, niet als beroepskosten kan aftrekken.

B.5. Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever om werkgevers die niet over een bedrijfsrestaurant beschikken, de mogelijkheid te bieden hun werknemers door middel van maaltijdcheques een vergelijkbaar sociaal voordeel te verschaffen.

De artikelen 10 en 11 van de Grondwet houden evenwel niet de verplichting in voor de wetgever, wanneer hij in die mogelijkheid voorziet, dat sociaal voordeel aan de algemeen geldende belastingregels te onttrekken, teneinde voor alle werkgevers in een identieke fiscale behandeling te voorzien.

Hoewel de maaltijdcheque slechts in welbepaalde instellingen kan worden verhandeld en voor de verwerving van welbepaalde consumptiegoederen, is de waarde ervan, anders dan de maaltijd in het bedrijfsrestaurant, in geld uitgedrukt. Het is derhalve redelijk verantwoord dat het voordeel ervan niet aan de regeling voor de raming van andere dan in geld verkregen voordelen wordt onderworpen.

B.6. Weliswaar kan het verschil in behandeling, wanneer de kosteloos verstrekte hoofdmaaltijd op een kennelijk onredelijk bedrag wordt geraamd, een onverantwoord fiscaal voordeel doen ontstaan voor bepaalde belastingplichtigen, doch die raming is vervat in een bepaling die niet tot de toetsingsbevoegdheid van het Hof behoort. Het staat aan de Koning bij het uitoefenen van die bevoegdheid de artikelen 10 en 11 van de Grondwet na te leven, onder het toezicht van de bevoegde rechtscolleges.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de prejudiciële vraag die betrekking heeft op artikel 62 van het W.I.B. 1992 B.8. Artikel 62 van het W.I.B. 1992 bepaalt : « Het gedeelte van de aanschaffings- of beleggingswaarde dat overeenstemt met het totale bedrag van de bij de aankoop komende kosten of van de onrechtstreekse produktiekosten, en de oprichtingskosten mogen worden afgeschreven, ofwel ineens tijdens het belastbare tijdperk waarin de kosten zijn gemaakt, ofwel bij gelijke fracties zonder onderbreking gespreid over het aantal jaren dat de belastingplichtige bepaalt. » Die bepaling voorziet aldus in een uitzondering op de regel dat afschrijvingen als beroepskosten van de belastbare winst kunnen worden afgetrokken « voor zover ze noodzakelijk zijn en samengaan met een waardevermindering die zich in het belastbare tijdperk werkelijk heeft voorgedaan » (artikel 61, eerste lid, van het W.I.B. 1992). Die uitzondering geldt voor de bij de aankoop komende kosten, dit zijn hoofdzakelijk de registratierechten en notariskosten.

B.9. De belastbare winst van de ondernemingen wordt vastgesteld overeenkomstig de boekhoudkundige regels, tenzij de belastingwet daarvan uitdrukkelijk afwijkt (Cass., 2 oktober 2003, rolnr.

F010084N).

Volgens die boekhoudkundige regels zijn afschrijvingen enkel mogelijk op activa waarvan de gebruiksduur beperkt is.

B.10. Doordat artikel 62 van het W.I.B. 1992 over afschrijvingen handelt en derhalve enkel op activa met een beperkte gebruiksduur kan worden toegepast, doet die bepaling een verschil in behandeling ontstaan tussen de belastingplichtigen die in activa met beperkte gebruiksduur investeren en de belastingplichtigen die in activa met onbeperkte gebruiksduur investeren. Zij heeft immers tot gevolg dat enkel de eerstgenoemden de bijkomende aankoopkosten als beroepskosten kunnen aftrekken.

B.11. Aangezien, enerzijds, de bijkomende aankoopkosten deel uitmaken van de aanschaffingsprijs en, anderzijds, de waarde van activa met een onbeperkte gebruiksduur in normale omstandigheden niet vermindert, is het objectief en pertinent dat de bijkomende aankoopkosten van activa met een onbeperkte gebruiksduur niet voor afschrijving in aanmerking komen en derhalve niet als beroepskosten kunnen worden afgetrokken.

B.12. Het verschil in behandeling doet geen onevenredige gevolgen ontstaan. Niets belet immers dat activa die niet kunnen worden afgeschreven het voorwerp uitmaken van een waardevermindering, zijnde een correctie op de aanschaffingswaarde om rekening te houden met al dan niet definitief aan te merken ontwaardingen bij het afsluiten van het boekjaar (artikel 45, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen), die in mindering komt van de belastbare winst.

B.13. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 53, 14°, in samenhang gelezen met artikel 36, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, en artikel 62 van hetzelfde Wetboek schenden niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 10 maart 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^