Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 23 juli 2004

Uittreksel uit arrest nr. 112/2004 van 23 juni 2004 Rolnummer 2734 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 46bis, vijfde lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de ord Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters E. De G(...)

bron
arbitragehof
numac
2004202092
pub.
23/07/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 112/2004 van 23 juni 2004 Rolnummer 2734 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 46bis, vijfde lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 20 december 2002 tot wijziging van dat Wetboek, ingesteld door de Beroepsverening van de Vastgoedsector en door B. Van Braekel en M. Jammot.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 juni 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 juni 2003, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 46bis, vijfde lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 20 december 2002 tot wijziging van dat Wetboek (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2002, derde uitgave), door de Beroepsverening van de Vastgoedsector, met zetel te 1000 Brussel, Violetstraat 43, en door B. Van Braekel en M. Jammot, wonende te 1180 Brussel, Achille Reisdorfflaan 8. (...) II. In rechte (...) Wat de in het geding zijnde bepaling betreft B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van het vijfde lid van artikel 46bis van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 20 december 2002 tot wijziging van dat Wetboek.

B.2.1. Op de verkoop van een onroerend goed gelegen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dient in principe een evenredig registratierecht van 12,50 pct. te worden betaald. De belastbare grondslag voor de berekening van die belasting komt overeen met het bedrag van de bedongen prijs en lasten. Hij kan in geen geval lager zijn dan de verkoopwaarde van het verkochte onroerend goed (artikelen 44 tot 46 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten).

B.2.2. Het voormelde artikel 46bis voorziet onder bepaalde voorwaarden in een vermindering van die belastbare grondslag in geval van verkrijging door één of meer natuurlijke personen van de geheelheid in volle eigendom van een geheel of gedeeltelijk tot bewoning aangewend of bestemd onroerend goed dat zal dienen tot hun hoofdverblijfplaats.

Het forfaitaire bedrag van die « vermindering » is in principe 45.000 euro, en wordt op 60.000 euro gebracht wanneer de verkrijging een onroerend goed betreft dat ligt binnen een « ruimte voor versterkte ontwikkeling van de huisvesting en de stadsvernieuwing, zoals afgebakend in het Gewestelijk Ontwikkelingsplan ».

Om aanspraak te kunnen maken op het voordeel van die « vermindering », mogen de verkrijgers op de datum van de overeenkomst tot verkrijging niet voor de geheelheid volle eigenaar zijn van een ander onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning is bestemd, moeten zij zich ertoe verbinden hun hoofdverblijfplaats te vestigen op de plaats van het verkregen onroerend goed binnen een termijn van twee jaar en hun hoofdverblijfplaats in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest te behouden gedurende een ononderbroken periode van minstens vijf jaar.

B.3. De bestreden bepaling luidt als volgt : « De vermindering van de belastbare grondslag geldt niet voor de verkrijging van een bouwgrond. Deze uitsluiting geldt niet voor de verkrijging van een appartement in aanbouw of een appartement op tekening. » Wat het belang van de verzoekende partijen betreft B.4. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.

Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.5.1. De eerste verzoekende partij is een beroepsvereniging met rechtspersoonlijkheid waarvan het maatschappelijk doel volgens haar statuten « uitsluitend de studie, de bescherming en de ontwikkeling van de beroepsbelangen » van haar leden is, die in twee categorieën zijn onderverdeeld.

De « werkende leden » zijn handelsvennootschappen en natuurlijke personen waarvan de beroepsactiviteit bestaat in de ontwikkeling en verwezenlijking van urbanisatieplannen van gronden en plannen voor het optrekken van gebouwen en gedeelten van gebouwen of het investeren in zulke programma's of gebouwen. De « steunende leden, of ereleden » zijn handelsvennootschappen en natuurlijke personen die een beroepsactiviteit uitoefenen die verwant is met die van de werkende leden.

B.5.2. Een erkende beroepsvereniging heeft, krachtens artikel 10 van de wet van 31 maart 1898, de vereiste hoedanigheid om bepalingen aan te vechten die de collectieve belangen van haar leden rechtstreeks en ongunstig kunnen raken.

B.5.3. De eerste verzoekende partij doet dus blijken van het vereiste belang om de vernietiging van de bestreden bepaling te vorderen doordat de beroepsactiviteit en de financiële situatie van elk van haar leden rechtstreeks en ongunstig kunnen worden geraakt door een bepaling waarbij een fiscaal voordeel wordt geweigerd aan de kopers van een bouwgrond waarop een woning zal worden gebouwd waarvan de bouw deel uitmaakt van de beroepsactiviteit van die leden.

B.5.4. Uit de door hen neergelegde stukken blijkt dat de tweede en de derde verzoekende partij een belang hebben om in rechte te treden.

Ten gronde B.6. De verzoekende partijen voeren aan dat de bestreden bepaling, doordat zij de kopers van een bouwgrond niet de mogelijkheid biedt de « vermindering » bedoeld in het voormelde artikel 46bis te genieten, een verschil in behandeling instelt dat niet bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 172, eerste lid, van de Grondwet.

B.7. De aangevochten bepaling zou onder meer tot gevolg hebben dat de kopers van een huis dat wordt gebouwd op grond van een aannemingsovereenkomst die gesloten is door natuurlijke personen na de aankoop van een bouwgrond waarop dat huis moet worden gebouwd, de kopers van een huis dat op hetzelfde tijdstip als de bouwgrond op tekening wordt gekocht, de kopers van een in aanbouw zijnd huis, en de kopers van een reeds gebouwd huis bedoeld in artikel 44, § 3, 1°, a), eerste streepje, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, geen aanspraak kunnen maken op de « vermindering » bedoeld in artikel 46bis. Daarentegen zou hetzelfde fiscale voordeel worden toegekend aan de kopers van een reeds gebouwd huis dat niet in het voormelde artikel 44, § 3, 1°, a), eerste streepje, wordt bedoeld.

B.8. De aangevochten bepaling sluit de « vermindering » waarin artikel 46bis voorziet uit in geval van aankoop van een « bouwgrond », met uitzondering van de aankoop van een appartement in aanbouw of een appartement op tekening, dit wil zeggen vastgoedoperaties waarbij percelen van zulke gronden worden aangekocht.

De koper van een huis in aanbouw of een huis op tekening, waarbij het gaat om verrichtingen die eveneens de aankoop van een bouwgrond impliceren die aan de betaling van het evenredig registratierecht is onderworpen, kan dus geen aanspraak maken op een vermindering van de belastbare grondslag van dat recht.

B.9. Noch uit de bestreden bepaling, noch uit de parlementaire voorbereiding blijkt daarentegen dat de vermindering van de belastbare grondslag niet zou kunnen worden toegekend voor de aankoop van een reeds gebouwd woonhuis bedoeld in artikel 44, § 3, 1°, a), eerste streepje, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.

Het aangevoerde verschil in behandeling is dus in die mate onbestaand.

B.10. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet hebben een algemene draagwijdte. Zij verbieden elke discriminatie, ongeacht de oorsprong ervan. Zij zijn eveneens toepasselijk in fiscale aangelegenheden, wat overigens wordt bevestigd door artikel 172 van de Grondwet, dat een bijzondere toepassing inhoudt van het in artikel 10 vervatte gelijkheidsbeginsel.

B.11.1. Het doel dat werd nagestreefd met de goedkeuring van het vijfde lid van artikel 46bis is als volgt toegelicht : « Bouwgronden worden uitgesloten van de belastingverlaging. Wie zich in het Brusselse zeldzame en dus dure bouwgrond kan aanschaffen, dient geen gezinsvriendelijke tegemoetkoming te bekomen die tot doel heeft de fiscale instapdrempel voor middeninkomens te verlagen bij de aanschaf van een eigen woning. Deze uitsluiting geldt niet voor de koper van een nieuwbouwappartement of een appartement op plan dat enkel voor de grondwaarde onderworpen is aan het evenredig registratierecht. » (Parl. St., Brusselse Hoofdstedelijke Raad, 2002-2003, A-361/1, p. 5) De bestreden bepaling strekt bijgevolg ertoe te vermijden dat kopers van een tot bewoning aangewend of bestemd onroerend goed die over een inkomen beschikken dat hoger is dan hetgeen de wetgever als een « middeninkomen » beschouwt, een fiscaal voordeel kunnen genieten dat tot doel heeft het gedrag te beïnvloeden van de kopers met een « middeninkomen ».

B.11.2. De bestreden bepaling past bovendien in het huisvestingsbeleid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

Haar auteurs wensen immers, dankzij een vermindering van de belastbare grondslag, « ertoe [bij te dragen] dat de prijs van gezinswoningen in Brussel concurrentieel blijft met deze in de randgemeenten », voor inwoners met een « middeninkomen » zoals de jonge gezinnen die de wetgever wil aantrekken op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (Parl. St., Brusselse Hoofdstedelijke Raad, 2002-2003, A-361/1, p. 1).

De vestiging van die bewoners in dat Gewest is voorgesteld als bron van heel wat voordelen. Naast de « bijkomende inkomsten » die de fiscale draagkracht van die inwoners zal genereren voor de gemeenten en het Gewest, « [zullen] bijkomende gezinnen [...] bijdragen tot [onder meer] de renovatie van het gebouwenpatrimonium, een vermindering van de leegstand en een verbetering van het stadsuitzicht » (ibid., pp. 1-2).

Met betrekking tot de voorwaarde betreffende de vestiging door de kopers van hun hoofdverblijfplaats in het aangekochte goed, wordt in de memorie van toelichting gepreciseerd dat de verwaarlozing van gebouwen zou leiden tot het tegenovergestelde van wat wordt beoogd, en dat het wenselijk is het verwerven en renoveren van bestaande woningen te steunen via een fiscale stimulans (ibid., pp. 5-6).

B.12. De keuze van het mechanisme van vermindering van de belastbare grondslag om het bedrag van het evenredig registratierecht te verminderen dat verschuldigd is voor de aankoop van een tot bewoning bestemd onroerend goed, wordt verantwoord door het « uitgesproken sociaal karakter » van de maatregel « aangezien de vermindering relatief sterker doorweegt bij de aankoop van een gemiddelde woning dan bij de aankoop van een luxewoning ». Dankzij dat fiscale voordeel zouden de personen die aan de voorwaarden voldoen « zich [...] een aangenamere woning [moeten] kunnen aanschaffen of een ruimer budget voor renovatiewerken beschikbaar houden » (ibid., p. 2).

B.13. De verzoekende partijen voeren aan dat de bestreden maatregel niet pertinent is ten aanzien van het nagestreefde doel, doordat de vermindering van de belastbare grondslag niet uitsluitend geldt voor de kopers met een « middeninkomen », noch uitsluitend voor de aankoop van « middelgrote woningen ». De verzoekende partijen stellen dat die « vermindering » op dezelfde wijze wordt toegepast, ongeacht de aankoopprijs van de woning en het inkomensniveau van de koper.

B.14. Zoals uit de parlementaire voorbereiding blijkt, zijn de bouwgronden in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest over het algemeen zo duur dat de personen die over voldoende financiële middelen beschikken om een bouwgrond aan te kopen voor de bouw van een woonhuis, tot een categorie behoren waaraan de wetgever het door hem ingestelde fiscale voordeel niet wenste toe te kennen.

Wanneer de wetgever die personen uitsluit van dat fiscale voordeel dat tot doel heeft personen aan te trekken die niet over die financiële middelen beschikken, heeft hij een maatregel genomen die in verhouding staat tot het nagestreefde doel.

B.15. Er dient nog te worden onderzocht of de bestreden maatregel geen onevenredige gevolgen heeft.

B.16. De verzoekende partijen voeren aan dat de maatregel tot gevolg zou hebben dat de « vermindering » wordt geweigerd aan de personen met een « middeninkomen » wanneer zij een bouwgrond kopen die niet zo duur is dat hun financiële middelen hen niet ertoe in staat stellen er een eigen woonhuis op te laten bouwen.

B.17. Rekening houdend met het feit dat de bouwgronden over het algemeen te duur zijn voor de « middeninkomens » heeft het aangeklaagde gevolg een beperkte draagwijdte. Het fiscale voordeel dat in dat geval geweigerd wordt, draagt bovendien bij tot de renovatie van het gebouwenpatrimonium, tot een vermindering van de leegstand en tot het vrijmaken van meer financiële middelen voor renovatiewerken.

De genomen maatregel heeft derhalve geen onevenredige gevolgen.

B.18. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 23 juni 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^