Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 08 april 2005

Uittreksel uit arrest nr. 36/2005 van 16 februari 2005 Rolnummer 2972 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 93, § 1, 3°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964 , geste(...) Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2005200835
pub.
08/04/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 36/2005 van 16 februari 2005 Rolnummer 2972 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 93, § 1, 3°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964 (artikel 171, 5°, b, van het W.I.B. 1992), gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Moerman en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 24 maart 2004 in zake L. Brouwer tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 april 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 93, § 1, 3°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964 (versie aanslagjaar 1988) het gelijkheidsbeginsel zoals vastgelegd in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat conform deze bepaling de vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid waarvan de uitbetaling door toedoen van een openbare overheid of wegens het bestaan van een geschil heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbaar tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben, slechts dan afzonderlijk belast worden, meer bepaald tegen de gemiddelde aanslagvoet overeenstemmend met het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar tijdens hetwelk de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad, als deze vergoedingen toekomen aan werknemers vallende onder de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten of onder een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, terwijl vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid die toekomen aan andere belastingplichtigen, zoals zelfstandige ondernemers of beoefenaars van vrije beroepen, in dezelfde omstandigheden, enkel tegen het progressieve tarief zoals bepaald in artikel 78 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964 (versie aanslagjaar 1988) kunnen belast worden ? » (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de excepties van de Ministerraad B.1.1. De Ministerraad voert aan dat de prejudiciële vraag zonder voorwerp is, vermits de verwijzende rechter heeft geoordeeld dat de litigieuze inkomsten belastbaar zijn voor het inkomstenjaar 1988 (aanslagjaar 1989), waardoor de in het geding zijnde bepaling, in de versie voor het aanslagjaar 1988, niet toepasselijk is op het bodemgeschil.

B.1.2. Ofschoon de rechter in de prejudiciële vraag verwijst naar de voor het aanslagjaar 1988 geldende versie van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964 (hierna : W.I.B. 1964), kan uit het vonnis van de rechter worden afgeleid dat die verwijzing stoelt op een materiële vergissing en dat in werkelijkheid de versie voor het aanslagjaar 1989 wordt bedoeld. Het Hof stelt bovendien vast dat artikel 93, § 1, 3°, b, van het W.I.B. 1964 in zijn versie voor het aanslagjaar 1988 identiek is aan de voor het aanslagjaar 1989 geldende versie.

B.1.3. De exceptie wordt verworpen.

B.2.1. De Ministerraad voert eveneens aan dat de in het geding zijnde bepaling niet van toepassing is op het bodemgeschil, vermits die bepaling verwijst naar de in artikel 20, 2°, a, en 5°, van het W.I.B. 1964 bedoelde bezoldigingen, pensioenen, renten en toelagen. De in het bodemgeschil betwiste aanslag heeft betrekking op een vergoeding die niet onder de categorie « bezoldigingen » valt, maar wel, krachtens artikel 22, 6°, b, van het W.I.B. 1964, onder de categorie « winsten ».

B.2.2. Uit de wijze waarop de prejudiciële vraag is geformuleerd, kan worden afgeleid dat de verwijzende rechter ervan uitgaat dat de in artikel 93, § 1, 3°, b, van het W.I.B. 1964 vervatte aanslagregel, die toepasselijk is op de aan werknemers toekomende vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid en die een uitzondering vormt op de algemene aanslagregels, gunstiger is voor de belastingplichtige dan die algemene aanslagregels, die toepasselijk zijn op de aan zelfstandigen toekomende vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid.

B.2.3. Indien het toepassingsgebied van een wetsbepaling stoelt op een criterium dat ertoe leidt dat een bepaalde categorie van burgers het in de wetsbepaling vervatte voordeel geniet, terwijl een andere categorie van dat voordeel verstoken blijft, kunnen geen excepties worden afgeleid uit de niet-toepasbaarheid van de norm op het geschil dat hangende is voor de verwijzende rechter wanneer de niet-toepasbaarheid van die norm op de bedoelde categorie juist het voorwerp uitmaakt van de vraag naar de bestaanbaarheid van de norm met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.2.4. De exceptie wordt verworpen.

Ten gronde B.3. De prejudiciële vraag betreft artikel 93, § 1, 3°, b, van het W.I.B. 1964 (thans artikel 171, 5°, b, van het W.I.B. 1992), dat luidt : « § 1. In afwijking van de artikelen 77 tot 91, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de bedoelde artikelen op het geheel der belastbare inkomsten : [...] 3° tegen de gemiddelde aanslagvoet overeenstemmend met het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar tijdens hetwelk de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad : [...] b) de in artikel 20, 2°, a, en 5°, bedoelde bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van een openbare overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbaar tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben;».

B.4.1. De verwijzende rechter vraagt of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling, wat betreft de berekening van de belasting op vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van een openbare overheid of wegens het bestaan van een geschil heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbaar tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben, een onderscheid creëert tussen, enerzijds, werknemers vallende onder de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten of onder een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, en, anderzijds, andere belastingplichtigen, zoals zelfstandige ondernemers of beoefenaars van vrije beroepen.

B.4.2. De werkingssfeer van de in het geding zijnde bepaling wordt beperkt door, enerzijds, de verwijzing naar de in artikel 20, 2°, a, en 5°, van het W.I.B. 1964 bedoelde bezoldigingen, pensioenen, renten en toelagen, en, anderzijds, door de voorwaarde dat de uitbetaling of de toekenning van de bedoelde inkomsten moet hebben plaatsgehad na het verstrijken van het belastbaar tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben, en dit door toedoen van een openbare overheid of wegens het bestaan van een geschil.

De in artikel 20, 2°, a, van het W.I.B. 1964 bedoelde bezoldigingen zijn de bezoldigingen van werknemers vallende onder de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten of onder een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, waartoe, naar luid van artikel 26, tweede lid, 3°, van het W.I.B. 1964, de vergoedingen behoren die verkregen zijn als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen.

Vergoedingen die worden verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winsten, baten en van andere bezoldigingen dan die bedoeld in artikel 20, 2°, a, van het W.I.B. 1964 vallen niet onder het toepassingsgebied van de in het geding zijnde bepaling.

B.4.3. Uit de voorgelegde feiten en de motivering van het verwijzingsvonnis blijkt dat het geschil dat hangende is voor de verwijzende rechter betrekking heeft op vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winsten.

Het Hof dient zich bijgevolg uit te spreken over de grondwettigheid van de in het geding zijnde norm, enkel in zoverre de vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winsten van de werkingssfeer ervan worden uitgesloten.

B.5. Er bestaan fundamentele verschillen tussen zelfstandigen en werknemers inzake de belastingstelsels die op hen van toepassing zijn.

Door die verschillen is het niet mogelijk die categorieën van personen in alle opzichten te vergelijken. Niettemin kan het feit dat een vergoeding tot herstel van een tijdelijke derving van bedrijfsinkomsten door toedoen van een openbare overheid of wegens het bestaan van een geschil laattijdig wordt uitbetaald, vastgesteld of toegekend, zowel voor zelfstandigen als voor werknemers een ongunstige weerslag hebben op de te betalen belastingen. In dat opzicht kunnen zij worden geacht vergelijkbaar te zijn.

B.6. Artikel 93 van het W.I.B. 1964 wijkt, voor de in dat artikel opgesomde inkomsten, af van het principe van de globalisatie, zijnde de samentelling van de vier verschillende inkomstencategorieën als bepaald in artikel 6 van het W.I.B. 1964, volgens hetwelk het in de personenbelasting belastbare inkomen wordt gevormd door het totale netto-inkomen, zijnde de som van de netto-inkomens van de in die bepaling opgesomde categorieën, te weten het inkomen van onroerende goederen, het inkomen van roerende goederen en kapitalen, het beroepsinkomen en de diverse inkomsten, verminderd met de in de artikelen 71 en volgende van het W.I.B. 1964 vermelde aftrekbare lasten. Op die som wordt de belasting berekend volgens de regels bepaald in de artikelen 77 en volgende van hetzelfde Wetboek.

Artikel 93 van het W.I.B. 1964 stelt een bijzondere berekeningswijze van de belasting en speciale aanslagvoeten voor bepaalde inkomsten vast, op voorwaarde evenwel dat het stelsel van de volledige samentelling van alle belastbare inkomsten met inbegrip van diegene die afzonderlijk kunnen worden belast, niet voordeliger uitvalt voor de belastingplichtige.

B.7. Met artikel 93 van het W.I.B. 1964 wilde de wetgever de strenge gevolgen vermijden die de strikte toepassing van de progressiviteit van de personenbelasting zou meebrengen voor belastingplichtigen die sommige inkomsten met een veeleer exceptioneel karakter verkrijgen.

Luidens de parlementaire voorbereiding beoogde de wetgever « de progressiviteit van de belasting te remmen wanneer het belastbaar inkomen niet-periodieke inkomsten behelst » (Parl. St., Kamer, 1961-1962, nr. 264/1, p. 85; ibid., nr. 264/42, p. 126).

B.8.1. Tot vóór de inwerkingtreding van het koninklijk besluit nr. 29 van 30 maart 1982 « tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen inzake het belasten van de vervangingsinkomsten » werden, naar luid van artikel 93, § 1, 2°, b, van het W.I.B. 1964, de vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winsten onttrokken aan de globalisatie van de verschillende inkomstencategorieën en afzonderlijk belast tegen een bijzondere aanslagvoet, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedroeg dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de algemene aanslagregels op het geheel der belastbare inkomsten.

Daaruit volgt dat de wetgever, vóór de inwerkingtreding van het voormelde koninklijk besluit nr. 29, de bedoelde vergoedingen als « niet-periodieke inkomsten » aanzag, waarvoor de progressiviteit van de belasting diende te worden afgeremd.

Vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen werden principieel niet onttrokken aan de globalisatie van de verschillende inkomstencategorieën, behoudens wanneer voldaan was aan de toepassingsvoorwaarden van de in het geding zijnde bepaling, meer bepaald wanneer de uitbetaling of de toekenning ervan door toedoen van een openbare overheid of wegens het bestaan van een geschil had plaatsgehad na het verstrijken van het belastbaar tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hadden.

B.8.2. Bij het voormelde koninklijk besluit nr. 29 van 30 maart 1982 werd de regeling van de afzonderlijke aanslag van de vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winsten opgeheven. In het verslag aan de Koning staat daaromtrent te lezen : « De artikelen 1, 2, 3, 7 en 8 van dit ontwerp gaan om zo te zeggen verplicht samen met de wijziging van het stelsel : zij beogen een einde te stellen aan het thans bestaande verschil in behandeling - dat door niets is verantwoord - tussen de vergoedingen tot geheel of gedeeltelijk herstel van een tijdelijk verlies van bedrijfsinkomsten, naargelang zij ' winsten ' of ' baten ' dan wel ' bezoldigingen ' zijn (afzonderlijke aanslag voor de ene en globalisatie voor de andere). » (Belgisch Staatsblad , 1 april 1982, p. 3733) B.9. In zoverre de in het geding zijnde bepaling toepasselijk is op vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van de in artikel 20, 2°, a, bedoelde bezoldigingen, maar niet op soortgelijke vergoedingen tot herstel van een tijdelijke derving van winsten, behoudt het W.I.B. 1964, zonder dat daarvoor een verantwoording wordt gegeven, ten dele het in het voormelde verslag aan de Koning afgekeurde verschil in behandeling. Dat is des te meer het geval nu, in tegenstelling tot de regeling inzake de « tijdelijke » derving van inkomsten, de zelfstandigen voor de « bestendige » derving van inkomsten wel op dezelfde manier worden behandeld als de werknemers.

B.10. Het feit dat er fundamentele verschillen bestaan tussen zelfstandigen, enerzijds, en werknemers, anderzijds, en meer specifiek het feit dat de inkomsten van de zelfstandigen van jaar tot jaar kunnen variëren, terwijl het loon van de werknemers vooraf wordt bepaald en doorgaans niet is onderworpen aan onzekere schommelingen kan, in tegenstelling tot wat de Ministerraad beweert, te dezen geen verantwoording vormen voor het verschil in behandeling. Het belastbaar inkomen wordt te dezen immers ook gevormd door vergoedingen ter vervanging van een tijdelijke derving van inkomsten die zowel voor zelfstandigen als voor werknemers van jaar tot jaar kunnen variëren.

B.11. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 93, § 1, 3°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre van de werkingssfeer ervan worden uitgesloten de vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winsten, waarvan de vaststelling door toedoen van een openbare overheid of wegens het bestaan van een geschil heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbaar tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 16 februari 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^