Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 mei 2005

Uittreksel uit arrest nr. 75/2005 van 20 april 2005 Rolnummer 3062 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 1 en 15 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 « betreffende de werkgelegenheid in d(...) Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters M. Boss(...)

bron
arbitragehof
numac
2005201170
pub.
11/05/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 75/2005 van 20 april 2005 Rolnummer 3062 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 1 (partim ) en 15 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 « betreffende de werkgelegenheid in de sociaal-culturele sector en houdende diverse bepalingen », ingesteld door de v.z.w. Fédération interdiocésaine des bibliothécaires et des bibliothèques catholiques.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 9 juli 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 12 juli 2004, heeft de v.z.w. Fédération interdiocésaine des bibliothécaires et des bibliothèques catholiques, met maatschappelijke zetel te 4000 Luik, rue de Joie 68, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 1 (partim ) en 15 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 « betreffende de werkgelegenheid in de sociaal-culturele sector en houdende diverse bepalingen » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 januari 2004, tweede editie). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. De artikelen 1 en 15 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 betreffende de werkgelegenheid in de sociaal-culturele sector en houdende diverse bepalingen luiden : «

Artikel 1.Voor de toepassing van dit decreet, dient verstaan te worden onder : - Sectorregeling : de decreten en besluiten van de Franse Gemeenschap betreffende de activiteitensectoren bedoeld in dit artikel; - Regering : de Regering van de Franse Gemeenschap van België; - Permanente opvoeding : de activiteitensector geregeld bij het decreet van 8 april 1976 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de organisaties voor permanente opvoeding van de volwassenen in het algemeen en van de organisaties voor de sociaal-culturele bevordering van de arbeiders en het decreet van 17 juli 2003 met betrekking tot de steun aan het verenigingsleven op het gebied van de permanente opvoeding; - Cultureel centrum : de activiteitensector geregeld bij het decreet van 28 juli 1992 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de culturele centra; - Jeugdcentra : de activiteitensector geregeld bij het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en huisvestingscentra, van informatiecentra voor jongeren en van hun federaties; - Jeugdverenigingen : de activiteitensector geregeld bij het decreet van 20 juni 1980 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdverenigingen; - Sportfederaties : de activiteitensector geregeld bij het decreet van 26 april 1999 tot organisatie van de sport in de Franse Gemeenschap; - Openbare lectuurvoorziening : de activiteitensector geregeld bij het decreet van 28 februari 1978 tot instelling van de Openbare Dienst voor openbare Lectuurvoorziening, gewijzigd bij de decreten van 21 oktober 1988, 19 juli 1991 en 30 november 1992, voor de privaatrechtelijke verenigingen en stichtingen erkend als openbare bibliotheken; - Lokale televisiezenders : de activiteitensector geregeld bij artikel 74 van het decreet van 27 februari 2003 betreffende de radio-omroep; - Productie- en gastateliers : de activiteitensector geregeld bij het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 26 juli 1990 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de productieateliers en de gastateliers voor films en videogrammen en bij het besluit van 23 februari 2000 tot erkenning van de V.Z.W. ' Atelier de création sonore et radiophonique ' als onthaalstructuur inzake creatie op radio; - Paritaire commissie nr. 329 : de Paritaire Commissie voor de sociaal-culturele sector, ingesteld door het koninklijk besluit van 28 oktober 1993; - Ambtenclassificatie : het geheel van ambten die aan eenzelfde barema van een barematabel beantwoorden ». «

Art. 15.In afwijking van artikel 9, § 2, voor de sector openbare lectuurvoorziening, heeft de werkgever recht op 8 punten voor iedere voltijds equivalente werknemer die voor een tegemoetkoming in aanmerking komt bij toepassing van artikel 6, § 1, voor de ambten die beantwoorden aan wat in artikel 6, § 2 wordt voorgeschreven ».

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.1.2. De Franse Gemeenschapsregering doet gelden dat het verzoekschrift niet ontvankelijk zou zijn in zoverre de verzoekende v.z.w. niet de lijst van haar leden zou hebben neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg.

B.1.3. Artikel 26 van de wet van 27 juni 1921 bepaalt dat elke vordering ingesteld door een vereniging die de formaliteiten omschreven in de artikelen 10, 23 en 26novies, § 1, tweede lid, 5°, niet in acht heeft genomen, wordt opgeschort. De vordering is slechts onontvankelijk indien de vereniging niet binnen de door de rechter bepaalde termijn aan haar verplichtingen voldoet.

De verplichting om een kopie van het register van de leden en de wijzigingen in de lijst van de bestuurders neer te leggen in het verenigingsdossier op de griffie van de rechtbank van koophandel (artikel 26novies, § 1, tweede lid, 3° en 6°) behoort niet tot de in artikel 26 bedoelde formaliteiten. Overigens stelt het Hof vast dat v.z.w.'s die vóór 1 januari 2004 rechtspersoonlijkheid hebben verworven bij wijze van overgangsmaatregel tot eind 2005 de tijd krijgen om zich in overeenstemming te brengen met hun nieuwe verplichtingen (koninklijk besluit van 2 april 2003, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 december 2004).

B.1.4. De Franse Gemeenschapsregering doet gelden dat de verzoekende partij geen belang zou hebben bij het beroep tot vernietiging omdat zij niet een in het decreet beoogde privaatrechtelijke vereniging of stichting erkend als openbare bibliotheek is. De omstandigheid dat zij personeel ter beschikking zou stellen van private bibliotheken zou niet relevant zijn, aangezien zulks niet deel uitmaakt van haar maatschappelijk doel.

B.1.5. De verzoekende partij is een federatie van bibliotheken en bibliothecarissen die als professionele vereniging is erkend krachtens het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 24 december 1997.

Haar statuten stellen dat zij tot doel heeft het belang van haar leden te behartigen, te vertegenwoordigen en te bevorderen ten aanzien van alle overheden en autoriteiten die bevoegd zijn inzake openbare lectuurvoorziening, te voorzien in de coördinatie en de samenwerking met elke instelling of structuur die de openbare lectuurvoorziening moet bevorderen, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 28 februari 1978 waarbij ze wordt ingesteld en de bepalingen van het Cultuurpact, informatie te verstrekken aan, documentatie ter beschikking te stellen van en vormingsstages te organiseren voor bibliothecarissen, animatoren en leden van de inrichtende machten van de bibliotheken en het publiek voor te lichten inzake lectuurvoorziening, documentaire opzoekingen en informatie- en communicatietechnologie.

B.1.6. Haar hoedanigheid van professionele vereniging van bibliotheken en bibliothecarissen verbiedt de verzoekende partij niet de vernietiging te vorderen van bepalingen die aan de privaatrechtelijke verenigingen en stichtingen erkend als openbare bibliotheken voordelen voorbehouden waarvan zij zich op discriminerende wijze verstoken acht.

B.1.7. Aangezien die statutaire bepalingen de verzoekende partij niet verbieden personeel aan te werven om het ter beschikking te stellen van erkende openbare bibliotheken en zij daadwerkelijk personeel te hunner beschikking stelt, doet ze blijken van het vereiste belang om de vernietiging te vorderen van bepalingen die financiële voordelen toekennen aan de werkgevers (uit de socio-culturele sector) die door de Franse Gemeenschap zijn erkend (artikelen 3 en 4 van het bestreden decreet) teneinde hen in staat te stellen « het hoofd te bieden aan de weddeschaalverhoging die voortvloeit uit het akkoord voor de non-profitsector van de Franse Gemeenschap van 29 juni 2000 » (Parl.

St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2003-2004, nr. 464/3, p. 3).

Ten aanzien van artikel 1 B.2.1. De verzoekende partij betoogt dat artikel 1 van het bestreden decreet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre het, in het achtste streepje, de enkele privaatrechtelijke verenigingen en stichtingen erkend als openbare bibliotheken beoogt en bijgevolg de verzoekende partij, die een federatie van bibliotheken en bibliothecarissen is (die erkend is en als dusdanig door de Franse Gemeenschap toegekende subsidies geniet) uitsluit van de toepassingssfeer van het bestreden decreet en haar aldus de subsidies ontzegt waarin het voorziet en die de voormelde privaatrechtelijke verenigingen en stichtingen daarentegen wel genieten.

B.2.2. Het bestreden decreet kent aan de door de Franse Gemeenschap erkende werkgevers uit de socio-culturele sector een subsidie toe (artikelen 3 en 4). De subsidie bevat een variabel gedeelte, dat wordt berekend op basis van het in puntenaantal uitgedrukte aantal werknemers, en een forfaitair gedeelte (artikelen 7, 9, 14 en 18). De socio-culturele sectoren waarop het decreet toepasbaar is gemaakt (artikel 2) bevatten ook de sector van de openbare lectuurvoorziening, gedefinieerd in artikel 1 met verwijzing naar het decreet van 28 februari 1978 tot instelling van de Openbare Dienst voor Lectuurvoorziening « voor de privaatrechtelijke verenigingen en stichtingen erkend als openbare bibliotheken ».

B.2.3. Het decreet van de Franse Gemeenschap van 28 februari 1978 heeft de openbare dienst voor lectuurvoorziening ingesteld. Het bepaalt dat de Gemeenschap de bibliotheken erkent indien zij worden ingericht overeenkomstig de bepalingen van het decreet en de besluiten genomen ter uitvoering ervan (artikel 1). Het voorziet ook in het verlenen van toelagen (artikel 8), met name forfaitaire toelagen waarvan de Regering volgens door haar vastgestelde criteria het bedrag bepaalt dat is bedoeld als tegemoetkoming in de bezoldiging van het technisch of leidend personeel, overeenkomstig de bepalingen van het bestreden decreet (artikel 8, 1°, gewijzigd bij het decreet van 17 december 2003).

B.2.4. Dat decreet is uitgevoerd bij het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 14 maart 1995 betreffende de organisatie van de openbare dienst voor lectuurvoorziening, dat onder meer de voorwaarden voor erkenning van de verschillende bibliotheken (artikelen 11 tot 30), de voorwaarden voor aanwerving van het personeel (artikelen 40 en 41) en de voorwaarden voor toekenning van toelagen (artikelen 41 tot 44) vaststelt.

B.2.5. Een besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 24 december 1997, dat eveneens is genomen ter uitvoering van het decreet van 28 februari 1978, staat de bevoegde minister toe, overeenkomstig de in het besluit vastgestelde voorwaarden, verenigingen of verbonden van bibliotheken of bibliothecarissen te erkennen « die tot doel hebben acties te voeren inzake gunstige ontwikkeling en promotie van het Boekwezen en de openbare bibliotheken ». Die professionele verenigingen of verbonden dienen tevens informatie te verstrekken en het personeel op te leiden en dienen ook het beroep van bibliothecaris in een gunstig licht te stellen.

De erkende verenigingen en verbonden genieten toelagen die de kosten dekken voor het secretariaat, voor de bevordering van de leesactiviteiten, voor het organiseren van vergaderingen, seminaries en colloquia en publicaties die betrekking hebben op de opdrachten van de erkende instelling, alsmede buitengewone toelagen voor uitrusting of voor het organiseren van opleidingsactiviteiten (artikel 5, §§ 1 tot 4).

B.2.6. De verzoekende partij is erkend op grond van het in B.2.5 bedoelde besluit en geniet als dusdanig toelagen.

B.2.7. Het lijdt geen twijfel dat de professionele verenigingen van bibliothecarissen, erkend op grond van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 24 december 1997, waarvan de verzoekende partij deel uitmaakt, tot de socio-culturele sector behoren. Het kaderakkoord dat het bestreden decreet ten uitvoer wil leggen, strekt ertoe de bezoldigingen van de daar tewerkgestelde personen te verhogen.

Zoals de verzoekende partij aangeeft, staat het haar vrij personeel aan te werven om het ter beschikking te stellen van de privaatrechtelijke verenigingen en stichtingen erkend als openbare bibliotheken op grond van artikel 1 van het decreet van 28 februari 1978 tot instelling van de Openbare Dienst voor Lectuurvoorziening.

Dergelijke ambtenaren behoren tot de personen wier geldelijke situatie het voormelde kaderakkoord en het bestreden decreet beogen te verbeteren.

Artikel 1 van het bestreden decreet zou derhalve de in het middel aangevoerde bepalingen schenden, indien het in die zin zou worden geïnterpreteerd dat het de in het geding zijnde professionele verenigingen die personeel ter beschikking stellen van de privaatrechtelijke verenigingen en stichtingen bedoeld in het decreet van 28 februari 1978, niet mogelijk zou maken de subsidies te genieten waarin het bestreden decreet voorziet. Een dergelijke interpretatie kan evenwel niet worden gevolgd, aangezien in de parlementaire voorbereiding van het decreet niet wordt aangegeven waarom de voormelde professionele verenigingen zouden moeten worden uitgesloten van het voordeel van de daarin bepaalde subsidies, noch waarom de in het bestreden artikel 1 gekozen formule ertoe zou moeten leiden dat zij van dat voordeel worden uitgesloten.

B.2.8. In die interpretatie bestaat het aangevoerde verschil in behandeling niet en kan het middel niet worden aangenomen.

Ten aanzien van artikel 15 B.3.1. De verzoekende partij betoogt dat artikel 15 van het bestreden decreet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre het, voor de sector van de openbare lectuurvoorziening, bepaalt dat de werkgever recht heeft op acht punten voor « iedere voltijds equivalente werknemer » die voor een tegemoetkoming in aanmerking komt, terwijl voor de andere sectoren de werkgevers recht hebben op tien punten.

B.3.2. De artikelen 7, § 1, en 9, § 2, van het decreet bepalen dat de subsidie een bedrag omvat dat is berekend in verhouding tot het aantal punten toegekend aan de werkgevers voor de voltijdse betrekkingen; dat aantal is, behoudens gunstigere sectorregelingen, vastgesteld op tien.

Artikel 15, waartegen het beroep is gericht, wijkt af van die algemene regel door, voor de sector van de openbare lectuurvoorziening, het aantal punten terug te brengen tot acht. Die maatregel strekt ertoe de aan de verschillende sectoren toegekende middelen op « egalitaire » wijze te verdelen, waarbij rekening wordt gehouden met de subsidies die reeds op basis van vroegere bepalingen zijn toegekend : « In de specifieke begroting van de sectoren van de permanente opvoeding, de jeugdorganisaties, de jeugdcentra en de culturele centra, en dus buiten de begroting voor de akkoorden van de non-profitsector, bedroeg de subsidie per vast personeelslid 21.070,95 euro.

In de sector van de privé-bibliotheken werden de vaste personeelsleden gesubsidieerd tegen 16.237,02 euro.

Teneinde onder de sectoren een egalitaire verdeling mogelijk te maken van de bedragen die zijn vrijgemaakt naar aanleiding van de akkoorden van de non-profitsector van 29 juni 2000, bepaalt het decreet dat, in die sector, de subsidie per vast personeelslid op 8 punten wordt gebracht. [...] De subsidie voor de werkgelegenheid die de Franse Gemeenschap toekent op grond van het onderhavige decreet vormt een tegemoetkoming in de weddeschaalverhoging en geen compensatie voor de subsidies voor de werkgelegenheid waarin de sectorregelingen voorzien » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2003-2004, nr. 464/1, pp. 3 en 5).

Het staat aan de wetgever te bepalen in welke mate en onder welke voorwaarden hij subsidies toekent en of de door hem toegekende verhogingen al dan niet « egalitair » moeten zijn. Het Hof zou een dergelijke keuze van de wetgever alleen kunnen afkeuren indien die kennelijk onredelijk zou zijn.

Te dezen had de decreetgever weliswaar, zonder de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te schenden, de in het geding zijnde subsidies op zulke wijze kunnen verdelen dat de vroeger toegekende subsidies zouden worden gecompenseerd. Het verschil in behandeling dat hij invoert tussen de sector van de openbare bibliotheken en de andere betrokken sectoren door dat niet te doen, wordt echter verantwoord door de zorg, die eveneens in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel, om de middelen die ter beschikking worden gesteld door de akkoorden die het decreet ten uitvoer legt, op lineaire wijze te verdelen.

Om die redenen, het Hof, onder voorbehoud van de interpretatie vermeld in B.2.7, verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 20 april 2005, door rechter P. Martens, ter vervanging van voorzitter M. Melchior, wettig verhinderd zijnde de uitspraak van dit arrest bij te wonen.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wnd. voorzitter, P. Martens.

^