Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 juni 2005

Uittreksel uit arrest nr. 96/2005 van 1 juni 2005 Rolnummers 2952, 2969 en 3021 In zake : de beroepen tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 november 2003 « houdende bijzondere bepalingen betreffende de toekenning Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts(...)

bron
arbitragehof
numac
2005201536
pub.
20/06/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 96/2005 van 1 juni 2005 Rolnummers 2952, 2969 en 3021 In zake : de beroepen tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 november 2003 « houdende bijzondere bepalingen betreffende de toekenning van de betrekkingen voor de ambten bepaald bij titel V van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd », ingesteld door R. Brankart en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts en de rechters M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 18 en 31 maart 2004 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 19 maart en 1 april 2004, is beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 november 2003 « houdende bijzondere bepalingen betreffende de toekenning van de betrekkingen voor de ambten bepaald bij titel V van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 december 2003) door R.Brankart, wonende te 1210 Brussel, Wijnheuvelenstraat 24, en door F. Roose, wonende te 3020 Winksele, Dalenstraat 34B. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 11 juni 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 14 juni 2004, heeft R.Couturiaux, wonende te 7370 Blaugies, rue Warechaix 4, beroep tot vernietiging ingesteld van hetzelfde decreet.

De vordering tot schorsing van hetzelfde decreet, ingediend door dezelfde verzoekende partij, is verworpen bij het arrest nr. 143/2004 van 22 juli 2004, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 oktober 2004.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 2952, 2969 en 3021 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. Het bestreden decreet legt een wervingsprocedure vast voor ambtenaren die de ambten uitoefenen van adviseur of directeur bij de hulpverlening aan de jeugd en van adjunct-adviseur of adjunct-directeur bij de hulpverlening aan de jeugd, bepaald bij titel V van het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd.

B.2.1. Het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 29 november 1991 « houdende sommige statutaire bepalingen toepasselijk op de personeelsleden die de bevoegdheden van adviseur of van directeur bij de hulpverlening aan de jeugd en van adjunct-adviseur of adjunct-directeur bij de hulpverlening aan de jeugd uitoefenen ter uitvoering van Titel V van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd » richtte in de diensten van de Franse Gemeenschapsexecutieve, in rang 11, de graad van « eerste attaché bij de hulpverlening aan de jeugd » op en, in rang 10, die van « attaché bij de hulpverlening aan de jeugd » (artikel 2).

Hetzelfde besluit bepaalde dat de titularissen van de eerste graad de bevoegdheden van adviseur of van directeur bij de hulpverlening aan de jeugd uitoefenden, terwijl de titularissen van de andere graad die van adjunct-adviseur of van adjunct-directeur bij de hulpverlening aan de jeugd uitoefenden (artikel 12).

Dat besluit machtigde de minister ertoe de kandidaten tot de stage toe te laten, na het advies te hebben ingewonnen van een commissie - die uitsluitend was samengesteld uit ambtenaren van de Franse Gemeenschap - belast met het onderzoek van de bekwaamheidsbewijzen en de geschiktheid van de kandidaten (artikel 7). De benoeming na afloop van de stage - die in beginsel een jaar duurde - was afhankelijk van een met redenen omkleed voorstel van de ambtenaar-generaal van de administratie bevoegd voor de hulpverlening aan de jeugd en de jeugdbescherming (artikelen 8 en 10).

B.2.2. De besluiten van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 30 april 1993 waarmee zesentwintig personen tot de stage werden toegelaten voor de graad van eerste attaché en zes personen voor de graad van attaché, werden op 23 november 1994 nietig verklaard wegens de onwettigheid van het voormelde besluit van 29 november 1991 waarop zij gegrond waren (R.v.St., nr. 50.338, 23 november 1994).

B.3.1. Het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 7 januari 1999 « betreffende de ambtenaren van de Diensten van de Regering belast met de uitoefening van de bevoegdheden van adviseur of directeur bij de hulpverlening aan de jeugd en van adjunct-adviseur of adjunct-directeur bij de hulpverlening aan de jeugd ter uitvoering van Titel V van het decreet van 4 maart 1991 » heft alle bepalingen van het voormelde besluit van 29 november 1991 betreffende het administratief statuut van die ambtenaren op.

Het « streeft het algemene doel van de Regering na dat erin bestaat te verzekeren dat de personeelsleden van de Diensten van de Regering [...], ongeacht hun ambten, inzake het beheer van hun loopbaan, worden onderworpen aan gemeenschappelijke beginselen, waaronder hun aanwerving door het V.W.S. en hun benoeming in de bij het besluit van de Regering van 22 juli 1996 opgerichte graden » (Verslag aan de Franse Gemeenschapsregering, Belgisch Staatsblad , 22 januari 1999, p. 1843).

B.3.2. Het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 7 januari 1999 - dat op 1 februari 1999 in werking is getreden - bepaalt dat de bevoegdheden van adviseur of directeur bij de hulpverlening aan de jeugd worden uitgeoefend door ambtenaren die titularis zijn van de graad van « directeur (categorie : deskundig) », en dat die van adjunct-adviseur of adjunct-directeur worden uitgeoefend door ambtenaren die titularis zijn van de graad van « attaché of eerstaanwezend attaché (categorie : deskundig) » (artikel 1).

De graden van « directeur », van « eerstaanwezend attaché » en van « attaché » zijn, volgens bijlage II van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 22 juli 1996 « houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap », respectievelijk graden van rang 12, 11 en 10.

B.3.3. Volgens het voormelde besluit van 7 januari 1999 kan de graad van « directeur » « toegekend worden aan de geslaagden bij een vergelijkend wervingsexamen ingericht opdat de [...] bevoegdheden [van adviseur of directeur bij de hulpverlening aan de jeugd] uitgeoefend zouden worden » (artikel 2, eerste lid).

Dat besluit preciseert voorts dat de graad van « attaché » kan worden toegekend aan de geslaagden voor een dergelijk examen « ingericht opdat de [...] bevoegdheden [van adjunct-adviseur of adjunct-directeur] uitgeoefend zouden worden » (artikel 2, tweede lid).

Alleen de houders van een van de « diploma's van het universitair onderwijs of hoger onderwijs van het lange type » die in dat besluit worden opgesomd, kunnen aan die vergelijkende wervingsexamens deelnemen (artikel 2, derde lid). De kandidaten moeten overigens « het bewijs [...] leveren van een nuttige ervaring van twaalf jaar in verband met het toe te kennen ambt » voor de graad van « directeur » en van zeven jaar voor die van « attaché » (artikel 2, vierde en vijfde lid).

B.4. Uit de verzoekschriften blijkt dat alleen tegen de artikelen 1 tot 5 van het bestreden decreet grieven worden geformuleerd. Zij bepalen : «

Artikel 1.De personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap die, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, sedert minstens 31 januari 1999 de ambten van adviseur of directeur voor hulpverlening aan de jeugd en van adjunct-adviseur of adjunct directeur voor hulpverlening aan de jeugd uitoefenen in toepassing van titel V van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd en van wie de oorspronkelijke aanwerving in een van deze ambten, enerzijds, op criteria waaronder minstens een voorwaarde van diploma in verband met het ambt en, anderzijds, op een selectieprocedure met een oproep tot de kandidaten bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad , berust, kunnen, op hun verzoek, vast benoemd worden in de betrekkingen van de personeelsformatie van het Ministerie van de Franse Gemeenschap die, elk afzonderlijk, overeenstemmen met de ambten die zij op de datum van inwerkingtreding van dit besluit uitoefenen.

De personeelsleden benoemd bij toepassing van het vorig lid worden rechtstreeks onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 1 en 3 tot 6 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 7 januari 1999 betreffende de ambtenaren van de Diensten van de Regering belast met de uitoefening van de bevoegdheden van adviseur of directeur bij de hulpverlening aan de jeugd en van adjunct-adviseur of adjunct-directeur bij de hulpverlening aan de jeugd ter uitvoering van titel V van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd alsook aan de gemeenschappelijke statuten van de ambtenaren van de diensten van de Regering.

Art. 2.Binnen een termijn van zes maanden na hun aanvraag toegezonden aan de Regering ten laatste binnen de drie maanden die volgen op de bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad , worden de personeelsleden bedoeld bij artikel 1 beoordeeld door een commissie samengesteld en voorgezeten door de ambtenaar bedoeld bij artikel 35 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, hierna de Commissie.

Naast de voorzitter, bestaat de Commissie uit een of meer ambtenaren van het ministerie van de Franse Gemeenschap aangewezen wegens hun ervaring inzake beoordeling van de personeelsleden die hun ambt uitoefenen in de sector van de hulpverlening aan de jeugd.

De beoordeling heeft in ieder geval betrekking op het vermogen van de kandidaten om een antwoord te brengen op de praktische toestanden die voortvloeien uit de uitoefening van het ambt dat overeenstemt met de betrekking waarvoor zij een vaste benoeming aanvragen.

Art. 3.SELOR vaardigt bij de Commissie een ambtenaar af bevoegd inzake selectie.

De aldus door SELOR aangewezen ambtenaar doet elke suggestie die nuttig is voor het goede verloop en de doeltreffendheid van de beoordeling.

Hij kan zijn schriftelijke advies voegen bij het verslag over de beoordeling.

Art. 4.Iedere beoordeling geeft aanleiding tot een met redenen omkleed advies op het einde waarvan een beoordelingsmelding, die ofwel gunstig of ongunstig is, voorkomt.

Er wordt ervan kennisgegeven aan het betrokken personeelslid dat op het verslag viseert, dateert en daarna terugbezorgt, desnoods samen met zijn opmerkingen, binnen de veertien dagen van de ontvangst.

Er wordt aan het personeelslid, binnen de maand die volgt op het terugbezorgen van het verslag, van de definitieve beslissing tot beoordeling kennisgegeven en het volledige dossier van de procedure wordt aan de Regering overgezonden.

Art. 5.De Regering benoemt in vast verband de personeelsleden die een gunstige beoordeling genieten met toepassing van artikel 4, laatste lid ».

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.5. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.

Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.6.1. De Franse Gemeenschapsregering betwist niet dat de verzoekende partijen ambtenaren van haar diensten zijn die, vóór de aanneming van het bestreden decreet, aanspraak konden maken op de benoeming in een van de graden waarop dat decreet betrekking heeft, ofwel via een wervingsprocedure, ofwel via een bevorderingsprocedure.

B.6.2. Het gegeven dat het bestreden decreet niet voor alle betrekkingen van adviseur, directeur, adjunct-adviseur of adjunct-directeur bij de hulpverlening aan de jeugd een vaste benoeming mogelijk maakt, is niet van dien aard dat het het belang van de drie verzoekende partijen bij het vorderen van de vernietiging van de voormelde decretale bepalingen in het geding kan brengen.

Ten aanzien van de volgorde waarin de middelen worden onderzocht B.7. Ook al wordt daarin een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet aangevoerd, toch wordt het Hof in het tweede middel van de eerste verzoekende partij - net als in haar derde middel en in het tweede middel van de tweede verzoekende partij - verzocht na te gaan of de artikelen 2 tot 5 van het decreet in overeenstemming zijn met artikel 87, § 2, eerste lid, tweede zin, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

In hun andere middelen klagen de drie verzoekende partijen een schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie aan.

B.8. Het onderzoek van de overeenstemming van een bestreden bepaling met de bevoegdheidverdelende regels moet dat van de bestaanbaarheid ervan met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voorafgaan.

Ten aanzien van de middelen afgeleid uit de schending van artikel 87, § 2, eerste lid, tweede zin, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen door de artikelen 2 tot 5 van het bestreden decreet B.9. Het eerste lid van het voormelde artikel 87, § 2, bepaalt : « Iedere Regering stelt de personeelsformatie vast van haar administratie en doet de benoemingen. Dit personeel wordt aangeworven door bemiddeling van het Vast Secretariaat voor werving van het Rijkspersoneel ».

B.10. De tweede zin van dat lid, die de autonomie van de deelentiteiten beperkt, legt aan elke regering de verplichting op om haar statutair personeel aan te werven door bemiddeling van het Vast Secretariaat voor werving van het Rijkspersoneel, thans « SELOR ».

Die bepaling vereist dat SELOR de proeven inricht voor de selectie van de kandidaten die het meest geschikt zijn om de openbare ambten in de diensten van de regeringen van de deelentiteiten in te vullen.

B.11. De artikelen 2 tot 5 van het bestreden decreet leggen een bijzondere wijze van aanwerving vast die is voorbehouden aan de personen bedoeld in B.2.2 die de bevoegdheden van (adjunct-)adviseur of (adjunct-)directeur bij de hulpverlening aan de jeugd nog uitoefenen.

Uitgaande van de vaststelling dat de aanwerving op grond van het in B.2.1 genoemde besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 29 november 1991 niet heeft plaatsgehad « door bemiddeling van » het Vast Secretariaat voor werving van het Rijkspersoneel, heeft het bestreden decreet in hoofdzaak tot doel tegemoet te komen aan die vereiste die voortvloeit uit de tweede zin van artikel 87, § 2, eerste lid (Parl.

St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2002-2003, nr. 437-2, p. 2).

B.12.1. De bij het bestreden decreet opgerichte beoordelingscommissie wordt voorgezeten door de ambtenaar die de leiding van de Administratie voor de hulpverlening aan de jeugd van het Ministerie van de Franse Gemeenschap heeft. Het staat aan die ambtenaar om die commissie samen te stellen door « een of meer ambtenaren » van dat Ministerie aan te wijzen « wegens hun ervaring inzake beoordeling van de personeelsleden die hun ambt uitoefenen in de sector van de hulpverlening aan de jeugd ».

Dat decreet bepaalt ook dat de Regering de benoemingsaanvragen ontvangt en preciseert de termijn waarbinnen die aan haar moeten worden gericht, zonder te voorzien in een bijzondere oproep tot kandidaatstelling.

Het decreet bepaalt overigens de termijn waarbinnen de commissie uitspraak moet doen over de kandidaatstellingen, bepaalt met welke elementen rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de kandidaten, die « wordt uitgevoerd onder het gezag van de [voormelde] ambtenaar » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2002-2003, nr. 437-1, p. 3), regelt de beoordelingsprocedure en preciseert de vorm waarin het tussentijdse resultaat en het eindresultaat dat de Regering bindt, worden meegedeeld.

B.12.2. De verplichting ten aanzien van SELOR om een inzake selectie bevoegde ambtenaar aan te wijzen, die belast is met het formuleren van « elke suggestie die nuttig is voor het goede verloop en de doeltreffendheid van de beoordeling » en ertoe gemachtigd is « zijn schriftelijk advies te voegen bij het verslag over de beoordeling », strekt ertoe « SELOR te betrekken bij de beoordelingsprocedure overeenkomstig [het voormelde] artikel 87, § 2, » door dat selectiebureau « ten volle te waarborgen dat het autonoom kan optreden » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2002-2003, nr. 437-1, p. 3).

B.12.3. Die samenwerking met een ambtenaar van SELOR neemt niet weg dat de bij het bestreden decreet ingevoerde wervingsprocedure, die SELOR elke inrichtingsbevoegdheid ontneemt, artikel 87, § 2, eerste lid, tweede zin, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen niet in acht neemt.

B.12.4. De middelen op grond waarvan de schending van die bepaling wordt aangeklaagd, zijn gegrond.

Ten aanzien van de middelen afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door artikel 1 van het bestreden decreet B.13. De eerste twee verzoekende partijen voeren het discriminerende karakter aan van het verschil in behandeling dat het bestreden decreet invoert tussen, enerzijds, de personen bedoeld in artikel 1 van dat decreet en, anderzijds, diegenen die, zonder de ambten van (adjunct-)adviseur of (adjunct-)directeur bij de hulpverlening aan de jeugd ooit te hebben uitgeoefend, voldoen aan de voorwaarden om deel te nemen aan de vergelijkende wervingsexamens bedoeld in artikel 2 van het voormelde besluit van 7 januari 1999.

Alleen de eerstgenoemden kunnen deelnemen aan de wervingsprocedure die bij het bestreden decreet is ingevoerd en die van de regels van dat besluit afwijkt.

B.14. De situatie van de begunstigden van een bijzondere wervingsprocedure voor openbare betrekkingen kan worden vergeleken met die van de personen die voldoen aan de wervingsvoorwaarden die vroeger voor die betrekkingen waren vastgesteld.

B.15. Het bestreden decreet heeft tot doel de personen die op het ogenblik van de aanneming van dat decreet titularis zijn van de betrokken ambten en voldoen aan de algemene wervingsvoorwaarden van het koninklijk besluit van 22 december 2000 « tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen », de mogelijkheid te bieden rechtstreeks te worden aangeworven in statutair verband voor de betrekkingen die met die ambten overeenstemmen.

Met de aanneming van het bestreden decreet wenst de decreetgever rekening te houden met de omstandigheden waarin de toen in dienst zijnde titularissen van die ambten zijn aangesteld, waarbij « de ervaring en de verantwoordelijkheidszin van diegenen die zich dagelijks voor die bijzonder veeleisende ambten hebben ingezet » in aanmerking worden genomen (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2002-2003, nr. 437-1, p. 2).

Het nagestreefde doel bestaat meer bepaald in de regularisatie van de situatie van de in 1993 tot de stage toegelaten personen die het ambt van (adjunct-)directeur of van (adjunct-)adviseur bij de hulpverlening aan de jeugd nog uitoefenen (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2002-2003, nr. 437-2, p. 2).

B.16. Het beginsel van de gelijke toegang tot de openbare dienst en het beginsel volgens hetwelk de benoemingen gebeuren op basis van rechtsregels die vooraf op algemene en objectieve wijze zijn bepaald, vormen een corollarium van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Een afwijking van die algemene regels, zelfs wanneer zij uitgaat van de wetgever, moet berusten op voldoende redenen van algemeen belang om een aantasting van de coherentie van het personeelsstatuut te verantwoorden.

B.17. Te dezen is van dergelijke redenen geen sprake.

De auteurs van het voormelde besluit van 7 januari 1999 beoogden de inrichting van een vergelijkend wervingsexamen binnen vijf jaar na de aanneming van dat statuut (Verslag aan de Franse Gemeenschapsregering, Belgisch Staatsblad , 22 januari 1999, p. 1843).

Gelet op de in B.3.1 aangegeven doelstelling en de betwistingen waartoe de wervingsprocedure voor de voormelde betrekkingen gedurende bijna tien jaar heeft geleid, ziet het Hof niet in hoe het algemeen belang zou vereisen dat, voor personen wier ervaring en bekwaamheid overigens door de decreetgever worden beklemtoond, in een bijzondere wervingsprocedure wordt voorzien waaraan de personen die voldoen aan de bijna vijf jaar eerder vastgestelde statutaire wervingsvoorwaarden, zoals het beschikken over nuttige ervaring met betrekking tot het toe te kennen ambt, niet kunnen deelnemen.

De middelen die, in de zaken nrs. 2952 en 2969, zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, zijn derhalve gegrond.

B.18. De derde verzoekende partij voert het discriminerende karakter aan van het verschil in behandeling dat het bestreden decreet teweegbrengt tussen twee categorieën van personen die, op het ogenblik van de inwerkingtreding ervan, het ambt van (adjunct-)adviseur of dat van (adjunct-)directeur bij de hulpverlening aan de jeugd uitoefenden.

Alleen diegenen die zijn aangesteld op grond van een diploma dat verband houdt met het uit te oefenen ambt en naar aanleiding van een oproep tot kandidaatstelling bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad , kunnen deelnemen aan de bij het bestreden decreet ingestelde wervingsprocedure.

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat alleen de in B.2.2 bedoelde personen aan dat profiel voldoen. Diegenen die, zoals de verzoekende partij, in 1996 of 1997 zijn aangesteld, worden derhalve niet beoogd door die procedure.

B.19. Gelet op het gegronde karakter van de andere middelen die zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, dient het Hof het in de zaak nr. 3021 aangevoerde middel niet te onderzoeken, vermits het niet tot een ruimere vernietiging zou kunnen leiden.

Om die redenen, het Hof vernietigt de artikelen 1 tot 5 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 november 2003 « houdende bijzondere bepalingen betreffende de toekenning van de betrekkingen voor de ambten bepaald bij titel V van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd ».

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 1 juni 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wnd. voorzitter, P. Martens.

^