Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 29 juli 2005

Uittreksel uit arrest nr. 122/2005 van 6 juli 2005 Rolnummer 3101 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 78 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 maart 2004 houdende verschillende dringende maatregelen inzake niet verpl Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts(...)

bron
arbitragehof
numac
2005201919
pub.
29/07/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 122/2005 van 6 juli 2005 Rolnummer 3101 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 78 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 maart 2004 houdende verschillende dringende maatregelen inzake niet verplicht onderwijs, ingesteld door J. Aron.

Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 14 oktober 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 15 oktober 2004, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 78 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 maart 2004 houdende verschillende dringende maatregelen inzake niet verplicht onderwijs (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 19 april 2004) door J. Aron, wonende te 1180 Brussel, Schapenstraat 61. (...) II. In rechte (...) B.1. De verzoeker vordert de vernietiging van artikel 78 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 maart 2004 houdende verschillende dringende maatregelen inzake niet verplicht onderwijs.

Dat artikel bepaalt : « Dit decreet treedt in werking op 1 september 2003, met uitzondering van de artikelen 20 tot 29 en 41 tot 73 die uitwerking hebben vanaf 1 september 2002, van artikel 18, 3° dat uitwerking heeft vanaf 1 januari 1999 en van de artikelen 28, 76 en 77 die uitwerking hebben vanaf 1 januari 2003 ».

De verzoeker verwijt die bepaling dat ze de inwerkingtreding van artikel 11, 1°, van dat decreet vaststelt op 1 september 2003, wat tot gevolg zou hebben dat de personeelsleden die niet langer in functie waren op 1 september 2003 het genot wordt ontzegd van artikel 10 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, zoals gewijzigd bij artikel 11, 1°, van het voormelde decreet van 3 maart 2004, en bijgevolg van de bonificatie wegens diploma toegekend bij artikel 2, § 1, van de wet van 16 juni 1970 betreffende de bonificatie wegens diploma's inzake pensioenen van leden van het onderwijs.

B.2. Artikel 10, § 2, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs bepaalde vóór de wijziging ervan bij het decreet van 3 maart 2004 in de Franse Gemeenschap : « Voor de uitoefening van een der ambten van docent in bepaalde leervakken die de Koning bepaalt na advies van de bevoegde Hoge Raad van werkleider of assistent in het hoger onderwijs van het lange type is een der volgende bekwaamheidsbewijzen vereist : a) de bekwaamheidsbewijzen bedoeld bij § 1;b) het diploma van licentiaat uitgereikt door een Belgische universiteit of een daarmee gelijkgestelde inrichting of door een examencommissie ingesteld door de Koning, indien de duur van de studiën ten minste 4 jaar bedraagt;c) het einddiploma van de tweede cyclus uitgereikt door een inrichting voor hoger onderwijs van het lange type of door een door de Koning samengestelde examencommissie of een bekwaamheidsbewijs waarvan de houder de gelijkstelling met een dergelijk diploma verkregen heeft;d) het einddiploma uitgereikt door een inrichting voor technisch hoger onderwijs van de derde graad of door een inrichting voor hoger kunstonderwijs van de derde graad ». Artikel 11, 1°, van het bestreden decreet bepaalt : « Artikel 10 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, wordt, gedurende de periode van 1 september 1993 tot 31 januari 1999, gewijzigd als volgt : 1° in § 2 worden de woorden ' in bepaalde leervakken die de Koning bepaalt na advies van de bevoegde Hoge Raad ' geschrapt;».

Artikel 2, § 1, van de voormelde wet van 16 juni 1970 bepaalt : « In de vereffening van de rustpensioenen verleend aan de in artikel 1 bedoelde personen brengen de diploma's van universitair en niet-universitair hoger onderwijs en van hoger technisch, zeevaart- of kunstonderwijs met volledig leerplan de toekenning met zich van een tijdsbonificatie, indien het gaat om diploma's die het uitoefenen van de ambten mogelijk hebben gemaakt.

De bonificatie is gelijk aan het minimum aantal studiejaren die vereist zijn om het diploma te bekomen. Zij mag evenwel niet hoger zijn dan vier jaar tenzij voor het uitoefenen van een gespecialiseerd ambt een diploma werd vereist waarvoor een langere studie nodig was ».

B.3. Het enig middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De verzoeker verwijt de aangevochten bepaling dat ze hem benadeelt door hem het genot te ontzeggen van artikel 10 van de wet van 7 juli 1970, zoals gewijzigd bij artikel 11, 1°, van het bestreden decreet. De Administratie der Pensioenen weigert hem immers een bonificatie wegens diploma gelijk aan vier jaar, die hij had moeten genieten door de werking van artikel 11, 1°, van het bestreden decreet, om reden dat hij niet langer in dienst was op 1 september 2003, datum van inwerkingtreding van artikel 11, 1°. De verzoeker is van mening dat hij aldus wordt gediscrimineerd ten aanzien van de personeelsleden die dezelfde beroepskwalificaties hebben als hij maar die nog in dienst waren op 1 september 2003.

B.4.1. In zoverre het bepaalt dat het decreet in werking treedt op 1 september 2003, kan artikel 78 van het decreet niet tot gevolg hebben dat het de bepaling van artikel 11, 1°, opheft, dat uitdrukkelijk stelt dat het van toepassing is « gedurende de periode van 1 september 1993 tot 31 januari 1999 ».

De beide bepalingen moeten, zoals de Franse Gemeenschapsregering betoogt in haar memorie, in die zin worden gelezen dat « alle personen die benoemd zijn of de beoogde functies hebben uitgeoefend in de periode bedoeld in artikel 11 (zijnde tussen 1 september 1993 en 31 januari 1999) vanaf 1 september 2003 de bonificatie wegens diploma kunnen genieten wat betreft het pensioen, met inbegrip van het personeel wiens pensioenrecht is geopend vóór die datum ».

B.4.2. Elke andere interpretatie zou een onverantwoord verschil in behandeling in het leven roepen dat zou indruisen tegen de wil van de decreetgever, die de belemmering wilde wegwerken waarbij werd verhinderd dat aan sommige leerkrachten de bonificatie waarop zij recht hadden werd toegekend, zonder de maatregel te beperken tot diegenen die nog in dienst waren op het ogenblik van de inwerkingtreding van het decreet.

B.5. Aangezien de aangevochten bepaling niet zo kan worden geïnterpreteerd dat ze het in B.1 beschreven verschil in behandeling in het leven roept, kan het middel niet worden ingewilligd.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep, onder voorbehoud van de interpretatie geformuleerd in B.4.1.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 6 juli 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wnd. voorzitter, P. Martens.

^