Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 16 augustus 2005

Uittreksel uit arrest nr. 129/2005 van 13 juli 2005 Rolnummer 3710 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 50, eerste lid, en 58 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2005 betreffende de economische her Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters M. Boss(...)

bron
arbitragehof
numac
2005202090
pub.
16/08/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 129/2005 van 13 juli 2005 Rolnummer 3710 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 50, eerste lid, en 58 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging, ingesteld door P. d'Arripe en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 31 mei 2005 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 juni 2005, is een vordering tot schorsing ingesteld van de artikelen 50, eerste lid, en 58 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 maart 2005), door P. d'Arripe en M. Legrain, wonende te 4870 Trooz, rue des Grosses Pierres 35, J. Hasard-Austen, wonende te 4870 Trooz, rue des Grosses Pierres 7B, C. Wynen, wonende te 4870 Trooz, rue des Grosses Pierres 21, J. Fraeijs de Veubeke, wonende te 4870 Trooz, rue des Grosses Pierres 33, A. Dubois, wonende te 4870 Trooz, Clos Bois-Lemoine 45, T. Regout, wonende te 4870 Trooz, Clos Bois-Lemoine 27, J.-L. Van Esch en L. Rodochonska, wonende te 4621 Retinne, rue des Trois-Chênes 57, A. Gevers, wonende te 4870 Trooz, rue Bois-Lemoine 41, N. Laloux, wonende te 4052 Beaufays, route de l'Abbaye 112, F. Gevers, wonende te 4870 Trooz, Clos Bois-Lemoine 3, R. Luthers, wonende te 4870 Trooz, rue Masta 1A, F. Falisse, wonende te 4052 Beaufays, rue des Grosses Pierres 55, A. Baronheid, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 11, J. Clavier, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 31, R. Leroy, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 43, F. Dejaeghere, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 41, A. Balthasart, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 47, M. Kenler, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 23, P. Kenler, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 23, F. Honhon, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 23, A. Maertens de Noordhout en C. de Schaetzen, wonende te 4052 Beaufays, rue de Trooz 130, P. Grisard, wonende te 4050 Chaudfontaine, avenue de la Rochette 5, A. Vaelen en M. David, wonende te 4052 Beaufays, rue de Trooz 94, M. Traversin, wonende te 4870 Trooz, Clos Bois Lemoine 4, J. Mellart en C. Michiels, wonende te 4632 Cerexhe, rue du Centenaire 18, F. Walraffe en J. Marielle, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Fawtay, R. Nelis, wonende te 4630 Ayeneux-Soumagne, J. Derkenne, wonende te 4621 Retinne, rue Bureau 95, en de v.z.w. Groupement Cerexhe-Heuseux/Beaufays, met maatschappelijke zetel te 4052 Beaufays, rue des Grosses Pierres 55.

Bij hetzelfde verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van dezelfde decretale bepalingen. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. Artikel 23, eerste lid, 2°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium (W.W.R.O.S.P.), zoals het is vervangen bij het decreet van 18 juli 2002 tot wijziging van dat Wetboek, bepaalde : « Het gewestplan bevat : [...] 2° het bestaande en het geplande tracé van het net van de voornaamste verbindings- en verkeerswegen voor het vervoer van vloei- en brandstoffen. [...] ».

Na de wijziging ervan bij artikel 50, eerste lid, van het programmadecreet van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging bepaalt het voortaan : « Het gewestplan bevat : [...] 2° het bestaande en het geplande tracé of de oppervlakte voor reservatie die daarvoor in de plaats staat van het net van de voornaamste verbindings- en verkeerswegen voor het vervoer van vloei- en brandstoffen. [...] ».

B.1.2. Artikel 58 van het voormelde programmadecreet heft daarnaast artikel 39bis van het W.W.R.O.S.P. op, dat, zoals ingevoegd bij het voormelde decreet van 18 juli 2002, als volgt luidde : « Net van de voornaamste verbindings- en verkeerswegen voor het vervoer van vloei- en brandstoffen.

De hoofdinfrastructuren waarvan het bestaande en vooropgestelde tracé in het gewestplan is opgenomen, zijn de autosnelwegen, de gewestelijke verbindingswegen, de spoorlijnen, de vliegvelden, de bevaarbare waterwegen, de boven- of ondergrondse hoogspanningslijnen, de leidingen met minstens een gewestelijk belang. De Regering kan de gewestelijke verbindingswegen, de boven- of ondergrondse hoogspanningslijnen en de leidingen met minstens een gewestelijk belang bepalen ».

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.2.1. Aangezien de vordering tot schorsing ondergeschikt is aan het beroep tot vernietiging, dient de ontvankelijkheid van het beroep, inzonderheid het voorhanden zijn van het vereiste belang bij het instellen ervan, reeds bij het onderzoek van de vordering tot schorsing te worden betrokken.

B.2.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.

Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.3.1. De bestreden bepalingen hebben onder meer betrekking op de gegevens die een plan van aanleg in verband met de autosnelwegen moet bevatten.

De individuele verzoekende partijen wonen in de nabijheid van een gebied dat het gewestplan betreffende het grondgebied waar zij wonen, voorbehoudt voor de aanleg van een autosnelwegverbinding.

B.3.2. Uit het beperkte onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging waartoe het Hof in het kader van de vordering tot schorsing is kunnen overgaan, blijkt in het huidige stadium van de rechtspleging niet dat die verzoekende partijen niet zouden doen blijken van het vereiste belang om de voormelde bepalingen aan te vechten.

De bestreden bepalingen hebben immers betrekking op de gegevens betreffende het leefmilieu van de verzoekende partijen en lijken daarom hun situatie rechtstreeks en ongunstig te raken.

B.4. Nu het belang van de meeste verzoekende partijen lijkt vast te staan, dient niet te worden onderzocht of ook de verzoekende vereniging doet blijken van het vereiste belang.

B.5. Het Hof stelt echter vast dat beide middelen die worden uiteengezet in het gezamenlijke verzoekschrift van de verschillende verzoekende partijen, uitsluitend zijn gericht tegen de artikelen 50, eerste lid, en 58 van het programmadecreet; het beperkt zijn onderzoek dus tot enkel die bepalingen.

Ten aanzien van de grondvoorwaarden van de vordering tot schorsing B.6. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat een van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.

Ten aanzien van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.7. Een schorsing door het Hof moet het mogelijk maken te vermijden dat een ernstig nadeel voor de verzoekende partijen voortvloeit uit de onmiddellijke toepassing van de aangevochten norm, nadeel dat niet of moeilijk zou kunnen worden hersteld in geval van een eventuele vernietiging.

B.8.1. Om het bestaan van een risico voor een moeilijk te herstellen ernstig nadeel aan te tonen, voeren de verzoekende partijen aan dat de gewestelijke overheden, door de onmiddellijke toepassing van de bestreden bepalingen, geen volledige milieueffectrapportering zullen moeten uitvoeren alvorens, in het gebied waar zij wonen, een autosnelwegverbinding aan te leggen waarvan het tracé niet in het gewestplan is aangegeven. Zij voeren aan dat hen hierdoor het recht zal worden ontzegd om te worden geraadpleegd over het opportune karakter van die aanleg of het tracé ervan, alsook de mogelijkheid om, op basis van een volledig milieueffectrapport, voorstellen aan de gewestelijke overheden te formuleren teneinde de milieuhinder als gevolg van die infrastructuurwerken te beperken.

Zij merken op dat de milieueffectrapportering en de openbare onderzoeken die vóór de afgifte van de stedenbouwkundige vergunningen betreffende de aanleg van die verkeersweg moeten worden uitgevoerd, een beperktere draagwijdte zullen hebben, in zoverre zij alleen betrekking zullen hebben op de door die aanvragen beoogde weggedeelten. Zij leiden daaruit af dat die rapporten en onderzoeken het slechts mogelijk zullen maken om al te « punctuele » maatregelen voor het beperken van de milieuhinder te overwegen, met uitsluiting van meer algemene maatregelen, zoals een wijziging van het tracé van de verkeersweg.

B.8.2. De verzoekende partijen leiden daarnaast uit officiële documenten die bij hun verzoekschrift zijn gevoegd, af dat de bestreden bepalingen pas na de afgifte van de stedenbouwkundige vergunningen voor de aanleg van de voormelde weg zouden kunnen worden vernietigd, op een ogenblik dat de onteigeningsprocedures en de uitvoering van de werken op zijn minst zullen zijn aangevat.

Zij beweren dat het, gelet op de investeringen die zullen zijn gerealiseerd en de handelingen die zullen zijn gesteld vóór de gevraagde vernietiging van de bestreden bepalingen, niet meer mogelijk zal zijn een volledige milieueffectrapportering uit te voeren op basis waarvan alternatieven voor het in uitvoering zijnde project kunnen worden overwogen.

B.8.3. De verzoekende partijen voegen daaraan toe dat de ontstentenis van een dergelijk rapport en van een openbaar onderzoek op basis van dat rapport hen ertoe zal verplichten alle vergunningen die met het oog op de aanleg van die autosnelwegverbinding zullen worden afgegeven, voor de Raad van State aan te vechten, wat een overbelasting van dat rechtscollege en een financieel en « menselijk » nadeel met zich zou meebrengen.

B.9. Om aan te tonen dat zij het risico loopt een moeilijk te herstellen ernstig nadeel te ondergaan, voegt de v.z.w. Groupement Cerexhe-Heuseux/Beaufays aan de reeds aangegeven elementen toe dat zij, gelet op haar maatschappelijk doel - de bescherming van het leefmilieu in de vier gemeenten die door het tracé van de voormelde autosnelwegverbinding worden doorkruist -, de taak heeft om deel te nemen aan de openbare onderzoeken met betrekking tot die infrastructuur, teneinde, op basis van de milieueffectrapporten betreffende dat project, haar standpunt daaromtrent bekend te maken.

B.10. Krachtens artikel 22 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 moeten de partijen die de schorsing vorderen, om aan de tweede vereiste van artikel 20, 1°, van die wet te voldoen, in hun verzoekschrift aan het Hof precieze gegevens voorleggen die voldoende bewijzen dat de toepassing van de bestreden bepalingen, op de datum van inwerkingtreding ervan, hun een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.

B.11.1. Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken en uit de verklaringen ter terechtzitting blijkt dat het studiebureau dat moet worden aangewezen met het oog op de aanleg van de autosnelwegverbinding die de verzoekende partijen aanbelangt, zijn opdracht niet zou kunnen aanvatten vóór 1 september 2005; dat, in een eerste fase waarvan de duur op tien maanden wordt geschat, dat bureau met name zal worden belast met het opstellen van de eerste onteigeningsplannen en van de documenten op basis waarvan een ander gespecialiseerd bureau zal worden aangewezen om een milieueffectrapportering uit te voeren; en dat pas na afloop van die fase de aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen zullen kunnen worden opgesteld, tijdens een tweede fase waarvan de duur op twee maanden wordt geschat.

Het Hof merkt overigens op dat, volgens de verzoekende partijen, de aanvragen om stedenbouwkundige vergunningen niet vóór de maand augustus 2006 zullen zijn opgesteld, terwijl de werken niet vóór de maand augustus 2007 zullen worden aangevat, wat blijkt uit het onderzoek van de bij het verzoekschrift gevoegde documenten, gelezen in het licht van de ter terechtzitting verschafte preciseringen met betrekking tot het vermoedelijke begin van de opdracht van het studiebureau.

B.11.2. Volgens artikel 109 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 moet het Hof zich over de beroepen tot vernietiging van de verzoekende partijen in beginsel uitspreken binnen zes maanden na de indiening ervan, die op 31 mei 2005 gebeurde.

Die termijn kan in voorkomend geval met zes maanden worden verlengd, wat het Hof in staat zou moeten stellen zijn arrest te wijzen vóór 1 juni 2006.

B.12.1. Zonder dat het, in dit stadium van de rechtspleging, noodzakelijk is om na te gaan of een oorzakelijk verband bestaat tussen de bestreden bepalingen en het in B.8.1 en B.8.2 omschreven nadeel, staat het derhalve niet vast dat het, in geval van vernietiging, niet meer mogelijk zal zijn de milieueffectrapportering en het openbaar onderzoek te laten plaatsvinden, waarvan de ontstentenis volgens de verzoekende partijen nadelig is.

B.12.2. Wat het in B.8.3 omschreven nadeel betreft, blijkt dat de vergunningen betreffende de autosnelwegverbinding die de verzoekende partijen zou kunnen raken, niet zullen worden toegekend vóór de uitspraak van het arrest van het Hof.

B.13. Uit hetgeen voorafgaat, blijkt dat de verzoekende partijen niet aantonen dat de onmiddellijke toepassing van de bestreden bepalingen hun een moeilijk te herstellen nadeel kan berokkenen.

B.14. Aangezien niet is voldaan aan één van de voorwaarden vereist bij artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, dient de vordering tot schorsing te worden verworpen.

Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 13 juli 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^