Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 maart 2006

Uittreksel uit arrest nr. 25/2006 van 15 februari 2006 Rolnummer 3474 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 1bis van het decreet van het Waalse Gewest van 23 juni 1994 betreffende de oprichting en de uitbating van de onder het Waal Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2006200977
pub.
27/03/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 25/2006 van 15 februari 2006 Rolnummer 3474 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 1bis van het decreet van het Waalse Gewest van 23 juni 1994 betreffende de oprichting en de uitbating van de onder het Waalse Gewest ressorterende luchthavens en vliegvelden, vóór de wijziging ervan bij het decreet van het Waalse Gewest van 1 april 2004, en over dat decreet van 1 april 2004, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 1 februari 2005 in zake de n.v. Brussels South Charleroi Airport tegen J.-L. Abad Gonzales en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 4 februari 2005, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 1bis van het decreet van het Waalse Gewest van 23 juni 1994 betreffende de oprichting en de uitbating van de onder het Waalse Gewest ressorterende luchthavens en vliegvelden, zoals het was geformuleerd vóór de wijziging ervan bij het decreet van het Waalse Gewest van 1 april 2004, de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in zoverre het een schending zou inhouden van : - het fundamentele beginsel van de rechtszekerheid, in zoverre, zoals het Waalse Gewest betoogt, dat artikel, onder de dekmantel van een als exclusief aangemerkte regeling en van afwijkingen die uitzonderlijk zouden moeten blijven, de vaststelling en het voortbestaan van geregelde vluchten binnen de tijdspanne van 22u/7u mogelijk zou maken onder de enkele voorwaarde dat een globale maximale geluidsquota in acht wordt genomen waarvan de vaststelling, door de Regering, noch aan enige voorwaarde noch aan enige beperking wordt onderworpen; - de coherentie en de objectiviteit die elke wetgeving dienen te kenmerken teneinde de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken en de bescherming van de fundamentele rechten van de burgers te waarborgen, in zoverre de achtneming van die bepaling zou afhangen van de soevereine beoordeling van de Regering en de overheid bij de vaststelling van de globale maximale geluidsquota, die in de feiten als basisregeling voor de luchthaven van Gosselies de regeling zou vervangen die duidelijk is gedefinieerd in het decreet of, met andere woorden, in zoverre de uitzonderingsregeling in feite de basisregeling zou worden; - het recht voor de burgers op de bescherming van een gezond leefmilieu, met inbegrip van het recht om zich te beklagen over de mogelijke niet-inachtneming van het decreet vooraleer een jaar verstreken is of de geluidsoverschrijding heeft plaatsgevonden binnen het lopende jaar, vermits de overheid, ongeacht de omvang van het geluid waarvan in de klachten gewag zou worden gemaakt, zou kunnen aanvoeren dat die onontvankelijk en niet gegrond zouden zijn zolang het referentiejaar niet volledig verstreken is ? 2. Schendt het decreet van 1 april 2004 tot wijziging van artikel 1bis van het voormelde decreet van 23 juni 1994 de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6.1 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en moeten zij in elk geval niet zonder gevolg blijven zolang de huidige gerechtelijke procedure niet beëindigd is, in zoverre : - zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens duidelijk heeft aangegeven, het beginsel van de voorrang van het recht en het begrip van een eerlijk proces, verankerd in artikel 6, zich, behoudens om dwingende redenen van algemeen belang, verzetten tegen de inmenging van de wetgevende macht in de rechtsbedeling met de bedoeling de afloop van het geschil te beïnvloeden; - te dezen het Waalse Gewest niet de minste dwingende reden van algemeen belang heeft aangevoerd en de bekommernis van de overheid zich ertoe beperkt de tekst te wijzigen opdat die niet langer tot uiteenlopende interpretaties leidt (sic) en een aantal aanpassingen aan te brengen hangende de gerechtelijke procedure in verband met de toepassing van het decreet gewijzigd bij het decreet van 1 april 2004, waarin het Waalse Gewest als partij betrokken was ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de eerste prejudiciële vraag B.1. Bij een brief van 17 januari 2006 hebben de partijen Paul Delangue, Christian Michaux en Gennaro Luisé de heropening van de debatten gevorderd, « aangezien een essentieel en nieuw element slechts ter terechtzitting door de Ministerraad werd aangereikt », namelijk het feit dat de Waalse Regering de bedoeling had een nieuw decreet te laten goedkeuren.

Aangezien dat element niet van dien aard is dat het antwoord dat door het Hof op de prejudiciële vragen moet worden gegeven, erdoor wordt geraakt, dient dat verzoek niet te worden ingewilligd.

B.2. Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag wordt verweten dat daarin niet wordt aangegeven met welke categorie van personen de omwonenden van de luchthaven van Charleroi worden vergeleken, terwijl het Hof wordt gevraagd naar de bestaanbaarheid van wetsbepalingen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.3. Uit de motieven van het verwijzingsarrest en uit de procedurestukken, die zowel voor de gewone rechtscolleges als voor het Arbitragehof zijn uitgewisseld, blijkt voldoende dat de omwonenden die aan de basis liggen van de vordering zich erover beklagen dat ze niet de onder meer in artikel 23 van de Grondwet gewaarborgde grondrechten genieten. Zodoende vergelijken zij zich impliciet maar noodzakelijkerwijze met alle personen die wel die rechten genieten.

Bovendien is het Hof, krachtens artikel 26, § 1, 3°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, zoals gewijzigd bij de bijzondere wet van 9 maart 2003, bevoegd om, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak te doen op vragen omtrent de schending, onder meer door een decreet, van de artikelen van Titel II van de Grondwet, waartoe artikel 23 behoort. De schending van dat artikel kan rechtstreeks worden aangevoerd zonder dat in de prejudiciële vraag een vergelijking wordt gemaakt die enkel vereist is wat betreft de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.4. De exceptie van onontvankelijkheid wordt verworpen.

B.5. Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag wordt eveneens verweten dat het Hof daarin niet wordt verzocht te oordelen of de erin vermelde decretale normen grondwettig zijn, maar wel om een interpretatie eraan te geven.

B.6. De eerste prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 1bis van het decreet van het Waalse Gewest van 23 juni 1994 betreffende de oprichting en de uitbating van de onder het Waalse Gewest ressorterende luchthavens en vliegvelden, vóór de wijziging ervan bij het decreet van 1 april 2004 : Dat artikel bepaalde : « De luchthaven Luik-Bierset is een luchthaven waarvan de exploitatie dag en nacht wordt toegelaten.

De luchthaven Charleroi-Brussel-Zuid is een luchthaven waarvan de exploitatie uitsluitend tussen 7 uur en 22 uur wordt toegelaten. Bij wijze van uitzondering kan de Regering er evenwel de ene of andere vliegtuigbeweging tussen 6 uur en 7 uur en tussen 22 uur en 23 uur toelaten in het kader van een maximale globale geluidsquota die ze jaarlijks vastlegt.

Die geluidsquota wordt uitgedrukt in een aantal vliegtuigbewegingen per jaar die een bepaald geluidsniveau per beweging niet mogen overschrijden, en geldt niet voor : - de opstijgingen en landingen van vliegtuigen die leden vervoeren van de Belgische Koninklijke Familie, de federale Regering, de gewestelijke en gemeenschappelijke Regeringen en buitenlandse koninklijke families, Staatshoofden of buitenlandse Regeringsleiders, de voorzitter en de commissarissen van de Europese Unie, met officiële opdracht; - de opstijgingen en landingen met betrekking tot humanitaire zendingen; - de opstijgingen en landingen met betrekking tot militaire zendingen; - de opstijgingen en landingen, uitgevoerd in uitzonderlijke omstandigheden zoals bij vluchten tijdens dewelke er onmiddellijk gevaar dreigt voor het leven of de gezondheid van zowel mensen als dieren of bij vluchten die naar een luchthaven worden omgeleid om meteorologische redenen; - de opstijgingen en landingen uitgevoerd met een vertraging t.o.v. de voorziene dienstregeling, voor zover de vertraging niet te wijten is aan de luchtvaartmaatschappijen en voor zover deze 15 % van de maximale globale geluidsquota niet overschrijden ».

B.7. Dat artikel, zoals het Hof van Beroep te Bergen aangeeft, « is duidelijk en precies en ligt voor de hand ». Het bevat een regel, een uitzonderlijke mogelijkheid tot afwijking in het raam van een door de Regering vastgesteld geluidsquota en een uitsluiting voor de vijf erin gepreciseerde gevallen.

B.8. De moeilijkheden in verband met de toepassing van die tekst kunnen voortvloeien uit een bevoegdheidsoverschrijding vanwege de Regering, door van de uitzondering een regel te maken of door een onredelijk kader van globale geluidsquota vast te stellen of ten slotte door te verhinderen dat geluidsoverschrijdingen dienstig kunnen worden betwist door het geluidsquota slechts na verloop van het jaar bekend te maken.

B.9. Met al die grieven wordt niet het decreet zelf aangevochten maar wel de gebrekkige uitvoering die eraan zou worden gegeven. De betwistingen in verband met die uitvoering vallen onder de bevoegdheid van de Raad van State en de hoven en rechtbanken. Het Hof zou zich dus tegelijkertijd in de plaats stellen van de decreetgever en de bevoegde rechtsprekende organen, indien het in naam van de rechtszekerheid aan de tekst van het decreet een interpretatie zou geven, wat erop neer zou komen dat het, in het raam van de grondwettigheidstoets van wetskrachtige normen, a priori betwistingen beslecht die, in het raam van het legaliteitscontentieux van administratieve akten, slechts a posteriori kunnen worden beslecht.

B.10. Het Hof is onbevoegd om de eerste prejudiciële vraag te beantwoorden.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.11. De tweede prejudiciële vraag heeft betrekking op het decreet van 1 april 2004 tot wijziging van artikel 1bis van het decreet van 23 juni 1994 betreffende de oprichting en de uitbating van de onder het Waalse Gewest ressorterende luchthavens en vliegvelden. Sinds die wijziging bepaalt artikel 1bis van 23 juni 1994 : « De luchthaven Luik-Bierset is een luchthaven waarvan de exploitatie dag en nacht wordt toegelaten.

De luchthaven van Charleroi-Brussel-Zuid is een luchthaven waarvan de exploitatie toegelaten is tussen 7 uur en 23 uur.

Tussen 6 uur 30 en 7 uur kunnen evenwel vliegtuigbewegingen toegelaten worden voorzover de maximale geluidsquota die per beweging toegelaten is en vastgesteld is op 7 punten, niet overschreden wordt. Bovendien wordt de globale maximumquota voor de bewegingen die plaatsvinden tussen 6 uur 30 en 7 uur en tussen 22 uur en 23 uur jaarlijks vastgesteld op 6.000 punten. De regering kan in voorkomend geval die globale quota verminderen.

In het kader van de globale geluidsquota vastgesteld in vorig lid tussen 22 uur en 23 uur worden de vliegtuigbewegingen toegelaten die een maximum geluidsquota per beweging vastgesteld op 5 punten niet overschrijden.

De twee vorige leden gelden niet voor - de opstijgingen en landingen van vliegtuigen die leden vervoeren van de Belgische Koninklijke Familie, de federale Regering, [de gewest- en gemeenschapsregeringen] en buitenlandse koninklijke families, Staatshoofden of buitenlandse Regeringsleiders, de voorzitter en de commissarissen van de Europese Unie, met officiële opdracht; - de opstijgingen en landingen met betrekking tot humanitaire zendingen; - de opstijgingen en landingen met betrekking tot militaire zendingen; - de opstijgingen en landingen, uitgevoerd in uitzonderlijke omstandigheden zoals bij vluchten tijdens dewelke er onmiddellijk gevaar dreigt voor het leven of de gezondheid van zowel mensen als dieren of bij vluchten die naar een luchthaven worden omgeleid om meteorologische redenen; - de opstijgingen en landingen uitgevoerd met een vertraging t.o.v. de voorziene dienstregeling, voor zover de vertraging niet te wijten is aan de luchtvaartmaatschappijen en voor zover deze 15 % van de maximale globale geluidsquota niet overschrijden [...] ».

B.12. Het nieuwe artikel 1bis bevat wijzigingen ten opzichte van de vorige tekst. Ofschoon het is geïnspireerd door de wil van de wetgever om een einde te maken aan interpretaties die hem verkeerd leken, gaat het niet om een interpretatief decreet. Volgens artikel 2 ervan heeft het decreet van 1 april 2004 « uitwerking de dag van diens goedkeuring ». Het heeft dus geen terugwerkende kracht.

B.13. Het geschil dat door de omwonenden voor de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi is gebracht en thans hangende is voor het Hof van Beroep te Bergen, strekt ten gronde ertoe dat de verwerende partijen ertoe worden veroordeeld de omwonenden te vergoeden voor de fouten die zij zouden hebben gemaakt, met schending van bepalingen van het decreet van 8 juni 2001, waarbij het decreet van 23 juni 1994 wordt gewijzigd.

Die vorderingen blijven geregeld door decreten van vóór het decreet van 1 april 2004, zonder dat het laatstvermelde decreet de in verband met die vorderingen te wijzen beslissingen kan beïnvloeden.

B.14. Het geschil had tevens betrekking op voorlopige maatregelen die de rechtbank heeft gelast bij zijn vonnis van 30 maart 2004, namelijk de aanwijzing van een deskundige en een verbod om opstijgingen en landingen toe te staan die strijdig zijn met artikel 1bis van het decreet van 23 juni 1994, onder dwangsom van 10.000 euro per overtreding. Het Hof van Beroep heeft de onderzoeksmaatregel bevestigd en daarbij de aan de deskundige gegeven opdracht aangevuld en het heeft het vonnis, wat de dwangsom betreft, vernietigd.

B.15. Voor alles wat betrekking heeft op de periode na 1 april 2004 zal rekening moeten worden gehouden met het decreet van 1 april 2004.

Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat de wetgever de in de tweede prejudiciële vraag aangevoerde bepalingen zou hebben geschonden. Het loutere bestaan van hangende procedures kan een wetgever niet verhinderen wetgevend op te treden voor de toekomst.

Ofschoon de door de wetgever aangenomen nieuwe bepalingen aan de grondwettigheidstoets zijn onderworpen, kan alleen al uit het bestaan ervan niet worden afgeleid dat afbreuk is gedaan aan het gelijkheidsbeginsel of aan het recht op een effectief jurisdictioneel beroep. Wat artikel 23 van de Grondwet betreft, geeft de prejudiciële vraag niet aan in welk opzicht die bepaling zou zijn geschonden. Op dat punt is de prejudiciële vraag onontvankelijk.

B.15. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Het Hof is niet bevoegd om de eerste prejudiciële vraag te beantwoorden. - Het decreet van 1 april 2004, tot wijziging van artikel 1bis van het decreet van 23 juni 1994 betreffende de oprichting en de uitbating van de onder het Waalse Gewest ressorterende luchthavens en vliegvelden, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6.1 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 15 februari 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^