Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 06 april 2006

Uittreksel uit arrest nr. 29/2006 van 1 maart 2006 Rolnummer 3690 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 187 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door de Politierechtbank te Charleroi. Het Arbitragehof, samengestel wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
arbitragehof
numac
2006201135
pub.
06/04/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 29/2006 van 1 maart 2006 Rolnummer 3690 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 187 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door de Politierechtbank te Charleroi.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 21 januari 2005 in zake M.-F. Taburiaux tegen J. Meunier en de n.v. Shanks Liège Luxembourg, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 21 april 2005, heeft de Politierechtbank te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 187 van het Wetboek van Strafvordering, in zoverre het enkel voorziet in een buitengewone termijn voor verzet voor de beklaagde en niet voor de burgerlijke partijen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en roept het een discriminatie in het leven tussen de beklaagden en burgerlijke partij ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 187 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt : « Hij die bij verstek is veroordeeld, kan tegen het vonnis in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop het is betekend.

Is de betekening van het vonnis niet aan de beklaagde in persoon gedaan, dan kan deze, wat de veroordelingen tot straf betreft, in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis heeft gekregen en, indien het niet blijkt dat hij daarvan kennis heeft gekregen, totdat de termijnen van verjaring van de straf verstreken zijn. Wat de burgerrechtelijke veroordelingen betreft, kan hij in verzet komen tot de tenuitvoerlegging van het vonnis.

De burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij kunnen alleen in verzet komen overeenkomstig de bepaling van het eerste lid.

Het verzet wordt betekend aan het openbaar ministerie, aan de andere vervolgende partij of aan de andere partijen in de zaak.

Indien het verzet niet is betekend binnen een termijn van vijftien dagen na de betekening van het vonnis, kunnen de veroordelingen ten uitvoer gelegd worden; ingeval hoger beroep is ingesteld door de vervolgende partijen of door een van hen, kan de behandeling in hoger beroep voortgang vinden.

Ten gevolge van het verzet wordt de veroordeling voor niet bestaande gehouden; de door het verzet veroorzaakte kosten en uitgaven, met inbegrip van de kosten van uitgifte en van de betekening van het vonnis, blijven evenwel ten laste van de eiser in verzet, indien het verstek aan hem te wijten is ».

Gelet op de bewoordingen van de vraag, worden alleen het eerste en het tweede lid, alsook het derde lid voor zover het de burgerlijke partij beoogt, ter toetsing aan het Hof voorgelegd.

B.2. Het aan het Hof voorgelegde verschil in behandeling zou voortvloeien uit het derde lid, in zoverre de burgerlijke partij niet de « buitengewone » termijn van verzet kan genieten die bij het tweede lid aan de beklaagde is toegekend, onder de voorwaarden die in die bepaling zijn vastgelegd wanneer de betekening van het vonnis niet aan de persoon werd gedaan.

B.3.1. Krachtens artikel 187, eerste en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, hebben de veroordeelde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij en de burgerlijke partij vijftien dagen de tijd om verzet aan te tekenen tegen een bij verstek uitgesproken strafvonnis. Die termijn loopt vanaf de regelmatige betekening van de bij verstek gewezen beslissing. Het tweede lid van hetzelfde artikel voorziet echter in een bijkomende termijn, uitsluitend voor de veroordeelde beklaagde aan wie het vonnis niet in persoon werd betekend, terwijl de burgerlijke partij enkel beschikt over de gewone termijn van verzet waarin het eerste lid voorziet.

B.3.2. Het verschil in behandeling tussen die twee categorieën van personen is niet zonder redelijke verantwoording : aan de beklaagde wordt, wanneer de betekening van het vonnis waarbij hij bij verstek is veroordeeld niet aan hem in persoon is gedaan, een bijkomende termijn van verzet toegekend teneinde te vermijden dat de veroordeling ten uitvoer wordt gelegd; de burgerlijke partij, daarentegen, verdedigt uitsluitend patrimoniale belangen.

B.4. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 187, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre het de burgerlijke partij het voordeel niet toekent van de bijkomende termijn van verzet die bij het tweede lid van hetzelfde artikel aan de beklaagde is toegekend.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 1 maart 2006.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^