Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 29 mei 2007

Uittreksel uit arrest nr. 52/2007 van 28 maart 2007 Rolnummer 3990 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 745quater, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel. samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2007201617
pub.
29/05/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 52/2007 van 28 maart 2007 Rolnummer 3990 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 745quater, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 4 mei 2006 in zake Chantal Dueni Nedi tegen Justine Ngoie Ya Kachina Umba en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 17 mei 2006, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 745quater, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, doordat het de buitenechtelijke kinderen verbiedt de omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot te vorderen terwijl die mogelijkheid wel openstaat voor de andere afstammelingen en zelfs voor de geadopteerde kinderen van de overledene, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, alsmede met artikel 2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989 ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 745quater, § 1, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « § 1. Wanneer de blote eigendom behoort aan de afstammelingen van de vooroverleden echtgenoot, aan zijn geadopteerde kinderen of aan de afstammelingen van dezen, kan de langstlevende echtgenoot of een van de blote eigenaars vorderen dat het vruchtgebruik geheel of ten dele wordt omgezet, hetzij in de volle eigendom van met vruchtgebruik belaste goederen, hetzij in een geldsom, hetzij in een gewaarborgde en geïndexeerde rente.

Het kind dat tijdens het huwelijk verwekt is door de overledene en een andere persoon dan de langstlevende echtgenoot, kan niet om de omzetting van het vruchtgebruik verzoeken ».

B.2. De prejudiciële vraag heeft betrekking op het tweede lid van die bepaling en verzoekt het Hof zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van dat tweede lid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het aanleiding geeft tot een verschil in behandeling tussen het buitenechtelijke kind en de andere erfgenamen van de de cujus, wat betreft het recht om de omzetting te vorderen van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot.

B.3. Het Hof stelt vast dat bij artikel 24 van de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan - die werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 december 2006, zesde editie - onder andere artikel 745quater, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, wordt opgeheven. De wetgever heeft met die bepaling een einde willen maken aan de « beperking [en] van de rechten van overspelige kinderen [, die] niet ter beoordeling aan het Arbitragehof werden voorgelegd, [... maar] desondanks strijdig [lijken] met het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van non-discriminatie » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0597/001, p. 12).

Met toepassing van artikel 26 van de voormelde wet van 1 juli 2006, dat werd ingevoegd bij artikel 373 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) (Belgisch Staatsblad van 28 december 2006, derde editie), zal de wet van 1 juli 2006 in werking treden op de door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 juli 2007.

Daaruit moet worden afgeleid dat, bij ontstentenis van een koninklijk besluit dat de inwerkingtreding van de wet van 1 juli 2006 vaststelt, artikel 745quater, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek nog niet is opgeheven, zodat het Hof moet antwoorden op de prejudiciële vraag zoals ze is gesteld.

B.4. Ook al berust het bekritiseerde verschil in behandeling op het objectieve criterium van de geboorte van het kind, toch moet het Hof nagaan of dat criterium relevant is rekening houdend met het onderwerp van de in het geding zijnde norm, en of de schending van de rechten van het kind dat is geboren uit een buitenechtelijke relatie, niet onevenredig is met het doel van die norm.

De controle door het Hof is strikter wanneer het fundamentele beginsel van de gelijkheid op grond van geboorte in het geding is.

B.5. Onder de afstammelingen die erfgenaam zijn van de vooroverleden echtgenoot ontneemt de wet alleen de kinderen die tijdens het ingevolge het overlijden ontbonden huwelijk zijn geboren uit een buitenechtelijke relatie, de mogelijkheid om de omzetting van het vruchtgebruik te vorderen. Alle andere afstammelingen beschikken over de mogelijkheid om een einde te maken aan de relatie van de vruchtgebruiker tot de blote eigenaar waarin zij zich bevinden tegenover de langstlevende echtgenoot, ongeacht of zij uit het huwelijk zijn geboren of niet.

B.6. Uit de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling blijkt dat het voor de wetgever « moeilijk te aanvaarden [is] » dat het buitenechtelijke kind, ofschoon het het recht behoudt om aan de nalatenschap van zijn ouder deel te nemen, de omzetting van het vruchtgebruik zou mogen vorderen, en dat hij de mogelijkheid daartoe heeft willen uitsluiten uit respect voor de beledigde echtgenoot : « Als een gehuwde man een buitenechtelijk kind erkent en overlijdt, verkrijgt zijn echtgenote het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap (b.v. een buitenverblijf waaraan zij om sentimentele redenen gehecht is); het in overspel verwekte kind zou evenwel de omzetting kunnen eisen ! [...] Dat moet onmogelijk worden gemaakt » (Parl. St., Kamer, 1985-1986, nr. 378/16, p. 71).

B.7. Een verschil in behandeling inzake erfrecht tussen kinderen naar gelang van de omstandigheden van hun geboorte, dat alleen de kinderen benadeelt die zijn geboren uit een buitenechtelijke relatie, kan niet uitsluitend worden verantwoord vanuit de bekommernis de morele belangen van de langstlevende echtgenoot te beschermen : enerzijds, wordt immers de belediging van die laatste in geen enkel opzicht veroorzaakt door het kind zelf dat uit de buitenechtelijke relatie is geboren, « aan wie geen feiten kunnen worden verweten die niet aan hem te wijten zijn », en dat niet mag worden gestraft louter wegens de omstandigheden van zijn geboorte (EHRM, 1 februari 2000, Mazurek t.

Frankrijk, § 54); anderzijds, verergert de belediging niet door de wens van dat kind om uit de relatie blote eigenaar-vruchtgebruiker te treden, die hem aan de langstlevende echtgenoot bindt. Ten slotte is de verplichting om die relatie in stand te houden die, rekening houdend met de omstandigheden, conflictueus kan zijn en die nog jaren kan voortduren, van die aard dat de betrokken erfgenaam in zijn rechten wordt geschaad, terwijl de wetgever de andere afstammelingen heeft toegestaan een einde te maken aan diezelfde relatie door de omzetting van het vruchtgebruik te vorderen.

De in het geding zijnde bepaling is niet redelijk verantwoord.

B.8. De bescherming van de langstlevende echtgenoot en van het gezin van de overledene, wat het genot van hun voornaamste woning betreft, wordt overigens gewaarborgd door artikel 745quater, § 4, van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt : « Het vruchtgebruik van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap het gezin tot voornaamste woning diende, en van het daarin aanwezige huisraad, kan niet worden omgezet dan met instemming van de langstlevende echtgenoot ».

B.9. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 745quater, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 maart 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^