Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 06 juli 2007

Uittreksel uit arrest nr. 87/2007 van 20 juni 2007 Rolnummer 3994 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 5 van het decreet van het Waalse Gewest van 27 oktober 2005 « tot wijziging van de artikelen 6, 21, 110bis en 127 van het W Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2007202115
pub.
06/07/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 87/2007 van 20 juni 2007 Rolnummer 3994 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 5 van het decreet van het Waalse Gewest van 27 oktober 2005 « tot wijziging van de artikelen 6, 21, 110bis en 127 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium », ingesteld door de VZW « Inter-Environnement Wallonie ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 22 mei 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 23 mei 2006, heeft de VZW « Inter-Environnement Wallonie », met maatschappelijke zetel te 5000 Namen, boulevard du Nord 6, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 5 van het decreet van het Waalse Gewest van 27 oktober 2005 « tot wijziging van de artikelen 6, 21, 110bis en 127 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 november 2005). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. Het beroep tot vernietiging betreft artikel 5, eerste tot derde lid, van het decreet van het Waalse Gewest van 27 oktober 2005 « tot wijziging van de artikelen 6, 21, 110bis en 127 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium ».

De bestreden bepalingen wijzigen artikel 127, § § 1 en 3, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium (hierna : WWROSP), dat vóór de inwerkingtreding van het decreet van 27 oktober 2005 - op 3 december 2005 - luidde : « § 1. In afwijking van de artikelen 84 en 89 wordt de vergunning afgegeven door de Regering of de gemachtigd ambtenaar : 1° wanneer ze wordt aangevraagd door een publiekrechtelijk persoon;2° wanneer ze betrekking heeft op handelingen en werken van algemeen nut;3° wanneer ze betrekking heeft op handelingen en werken die zich uitstrekken op het grondgebied van meerdere gemeenten;4° wanneer ze betrekking heeft op handelingen en werken gelegen in het gebied bedoeld in artikel 28;5° wanneer ze betrekking heeft op handelingen en werken gelegen in de omtrek bedoeld in de artikelen 168, § 1, eerste lid, en 182;6° wanneer ze betrekking heeft op handelingen en werken gelegen in de omtrek bedoeld in artikel 1, 5°, van het decreet betreffende de ontsluitingsinfrastructuur voor economische bedrijvigheid. De Regering bepaalt : 1° de lijst van de publiekrechtelijke personen bedoeld in deze paragraaf;2° de lijst van de handelingen en werken van algemeen nut bedoeld in deze paragraaf;3° de lijst van de handelingen en werken van algemeen nut of waarvan zij het gewestelijke belang erkent en waarvoor er geen machtiging gegeven wordt. [...] § 3. Indien het handelingen en werken betreft bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, 2°, 4° en 5°, kan de vergunning toegekend worden op grond van artikel 110 of bij afwijking van een gemeentelijk plan van aanleg, een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening of een rooiplan ».

B.1.2. Artikel 5, eerste lid, van het decreet van 27 oktober 2005 vervangt in artikel 127, § 1, eerste lid, 4°, van het WWROSP de woorden « in het gebied bedoeld in artikel 28 » door de woorden « in een gebied waarvoor het in artikel 28 bedoelde voorschrift van toepassing is of in de gebieden van de spoorweg- of luchthaveninfrastructuren en van de autonome havens bedoeld in artikel 21 ».

Artikel 5, tweede lid, van het decreet van 27 oktober 2005 vult hetzelfde lid van artikel 127, § 1, van het WWROSP aan als volgt : « 7° wanneer ze betrekking heeft op openbare gebouwen en nutsvoorzieningen of gemeenschapsvoorzieningen ».

Artikel 5, derde lid, van hetzelfde decreet vervangt artikel 127, § 3, van het WWROSP als volgt : « § 3. Op voorwaarde dat de aanvraag vooraf wordt onderworpen aan de door de Regering bepaalde bijzondere maatregelen van openbaarmaking, alsmede aan de in artikel 4, eerste lid, 3°, bedoelde raadpleging, wanneer het gaat om handelingen en werken bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, 2°, 4°, 5° en 7° waarvan hun vestiging de krachtlijnen van het landschap ofwel eerbiedigt ofwel structuur of eenheid verleent, kan de vergunning toegekend worden bij afwijking van een gewestplan, een gemeentelijk plan van aanleg, een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening of een rooiplan ».

Ten aanzien van het enige middel B.2. Het enige middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23 van de Grondwet, met artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met de artikelen 1 tot 7 van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, met de artikelen 3 tot 6 van de richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, en met de artikelen 7 en 8 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998, en uit de schending van artikel 23 van de Grondwet.

B.3. Twee grieven worden aangevoerd. Volgens de eerste grief breidt artikel 5, derde lid, van het decreet van 27 oktober 2005 op aanzienlijke wijze de mogelijkheden uit waarin artikel 127, § 3, van het WWROSP voorziet om af te wijken van de reglementaire voorschriften inzake ruimtelijke ordening, inzonderheid van het gewestplan, zonder dat die aanzienlijke vermindering van het beschermingsniveau van een gezond leefmilieu wordt verantwoord door dwingende en pertinente redenen van algemeen belang. Volgens de tweede grief heeft de uitbreiding van de gevallen waarin een vergunning kan worden uitgereikt door de gemachtigde ambtenaar of de Regering, zonder rekening te houden met de voorschriften van het gewestplan, tot gevolg dat in het licht van de principiële bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen om de vergunningen uit te reiken, een niet verantwoord verschil in behandeling wordt ingesteld tussen de betrokken derden, alsook tussen de aanvragers van vergunningen.

B.4. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5. Artikel 23, eerste lid, tweede lid en derde lid, 4°, van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : [...] 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu ». Die bepaling bevat een standstill -verplichting die de bevoegde wetgever verbiedt het door de toepasselijke wetgeving geboden beschermingsniveau aanzienlijk te verminderen zonder dat daartoe redenen van algemeen belang bestaan.

B.6. Het Hof wordt verzocht voor recht te zeggen of de bestreden bepalingen rechtstreeks of op discriminatoire wijze afbreuk doen aan het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu van de personen wier leefmilieu kan worden aangetast door de afgifte van een stedenbouwkundige vergunning of van een verkavelingsvergunning met betrekking tot handelingen en werken in een gebied waarop het in artikel 28 van het WWROSP bedoelde voorschrift van toepassing is, in één van de in artikel 21 van het WWROSP bedoelde gebieden of met betrekking tot openbare gebouwen en nutsvoorzieningen of gemeenschapsvoorzieningen.

B.7.1.1. Artikel 28 van het WWROSP, vervangen bij artikel 13 van het decreet van 18 juli 2002 « tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium », bepaalt : « § 1. Onverminderd hun vestiging in een woongebied of in een woongebied met een landelijk karakter zijn de gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen bestemd voor activiteiten van openbaar of algemeen nut.

In deze gebieden mogen enkel gebouwen of inrichtingen opgericht worden die in sociale behoeften voorzien via een publiek- of privaatrechtelijk persoon aan wie de overheid het beheer van een openbare dienst heeft toevertrouwd. Gebouwen of inrichtingen die het algemeen nut bevorderen, zijn er eveneens toegelaten. § 2. Het gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met de overdruk ' C.E.T. ' is hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging en de exploitatie van een centrum voor technische ingraving bedoeld in de wetgeving op de afvalstoffen, en voor installaties voor de afvalverzameling die aan bedoelde exploitatie voorafgaat. Daarnaast kan bedoeld gebied bestemd worden voor andere afvalbeheersactiviteiten voor zover bedoelde activiteiten verbonden zijn met de exploitatie van het toegelaten centrum voor technische ingraving of de exploitatie ervan niet in het gedrang brengen.

Bij het beëindigen van de exploitatie wordt bedoeld gebied een groengebied en wordt de sanering ervan geheel of gedeeltelijk vastgesteld bij de vergunning die is afgegeven voor de exploitatie van bedoelde installatie.

In de gebieden of delen van gebieden met de overdruk ' C.E.T. ' die nog niet in bedrijf zijn genomen, kunnen andere handelingen en werken voor een beperkte duur worden toegelaten voor zover de toekomstige exploitatie van het centrum voor technische ingraving daarmee niet in het gedrang wordt gebracht.

Het gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen met de overdruk ' C.E.T.D. ' wordt uitsluitend bestemd voor het behoud van een aan diens bestemming onttrokken centrum voor technische ingraving bedoeld bij de wetgeving op de afvalstoffen, waarin beperkingen opgelegd kunnen worden aan de handelingen en werken met als doel het garanderen van de instandhouding en de bewaking van de bouwwerken en de werken die zijn verwezenlijkt voor de herstelling van vervuilde sites in hun oorspronkelijke staat.

Voor de exploitatie en de instandhouding van voormelde gebieden kunnen kantoor- of bewakingsgebouwen toegelaten worden.

De gebieden bedoeld in deze paragraaf worden omringd door een afzonderingsoppervlakte of -marge ».

B.7.1.2. Artikel 6, § 1, 4, van het decreet van 27 november 1997 « tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium » bepaalt : « In de geldende gewestplannen zijn de volgende voorschriften van toepassing : [...] 4. op gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, op militaire domeinen en op andere gebieden voor voorzieningen, openbare diensten en infrastructuren, het voorschrift bedoeld in artikel 28;».

Het gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en de militaire domeinen zijn twee « gebieden bestemd voor ander grondgebruik », respectievelijk bedoeld in de artikelen 167, tweede lid, 6.2, en 182, 6.2, van het WWROSP en in de artikelen 167, tweede lid, 6.1, en 182, 6.1, van hetzelfde Wetboek, waarbij die vier bepalingen zijn opgeheven bij artikel 4.1 van het decreet van 27 november 1997.

Noch het decreet van 27 november 1997, noch de parlementaire voorbereiding ervan maken het mogelijk de « andere gebieden voor voorzieningen, openbare diensten en infrastructuren » met zekerheid te definiëren (RvSt, nr. 140.483, 10 februari 2005).

B.7.2. Vóór de inwerkingtreding van het decreet van 27 oktober 2005 luidden de artikelen 110 tot 114 van het WWROSP - ondergebracht in de afdeling II (« Afwijkingen ») van titel V, hoofdstuk III, van dat Wetboek : « Onderafdeling I. - Afwijkingen van het gewestplan

Art. 110.Buiten de gebieden die daarvoor speciaal bestemd zijn, zijn openbare nutsvoorzieningen of gemeenschapsvoorzieningen toegelaten op voorwaarde dat hun vestiging de krachtlijnen van het landschap ofwel eerbiedigt ofwel structuur of eenheid verleent.

Art. 110bis.Buiten de ontginningsgebieden kan de vestiging bestemd voor de ontginning of de valorisering van sierrotsen uit een groeve die in bedrijf is geweest en die noodzakelijk is voor de renovatie, verbouwing, vergroting of de heropbouw van een pand in overeenstemming met de omgevende bebouwing voor een beperkte duur worden toegestaan, na advies van de commissie bedoeld in artikel 5.

Art. 111.De bouwwerken, de installaties of de gebouwen die bestaan vóór inwerkingtreding van het gewestplan en waarvan de huidige of toekomstige bestemming niet overeenstemt met de voorschriften van het gewestplan kunnen onderworpen worden aan verbouwings-, vergrotings- of heropbouwwerken.

Wegens economische noden kunnen de bouwwerken, de installaties of de gebouwen die bestaan vóór inwerkingtreding van het gewestplan en waarvan de bestemming overeenstemt met de voorschriften van het gewestplan, onderworpen worden aan verbouwings- of vergrotingswerken die een afwijking inhouden van de bestemming van een aangrenzend gebied, met uitsluiting van de natuur-, parkgebieden en de oppervlakten met een bemerkenswaardig uitzicht.

Het bouwwerk, de installatie of het gebouw zoals het is verbouwd, vergroot of heropgebouwd moet geïntegreerd worden in de omgeving, al dan niet bebouwd.

Art. 112.Met uitsluiting van de natuur-, parkgebieden en de oppervlakten met een bemerkenswaardig uitzicht kan er een stedenbouwkundige vergunning afgegeven worden in een gebied van het gewestplan dat niet verenigbaar is met het voorwerp van de aanvraag voor zover : 1° het grondstuk gelegen is tussen twee woningen die zijn opgetrokken vóór de inwerkingtreding van het gewestplan en hoogstens honderd meter verwijderd zijn van elkaar;2° bedoeld grondstuk en bedoelde woningen gelegen zijn langs de weg en aan dezelfde kant van een openbare weg die voldoende uitgerust is met water- en elektriciteitsleidingen en rioleringen, die voorzien is van een wegverharding en breed genoeg is, rekening houdend met de ligging;3° de gebouwen, al dan niet verbouwd, vergroot of heropgebouwd, geïntegreerd zijn in de omgeving, al dan niet bebouwd, en de inrichting van het gebied niet in het gedrang komt. Er wordt evenwel geen enkele vergunning afgegeven voor grondstukken die gelegen zijn langs openbare wegen die in minstens vier rijstroken zijn ingedeeld.

Onderafdeling II. - Andere afwijkingen

Art. 113.Er kan een stedebouwkundige vergunning verleend worden in afwijking van de voorschriften van een gemeentelijk plan van aanleg, een verkavelingsvergunning of een gewestelijk of gemeentelijk stedebouwkundig reglement, voor zover ze verenigbaar is met de algemene bestemming van het betrokken gebied, het architecturaal karakter ervan en de stedebouwkundige optie die het voorwerp uitmaakt van voormelde voorschriften.

Een verkavelingsvergunning kan onder dezelfde voorwaarden afwijken van een gemeentelijk plan van aanleg of van een gewestelijk of gemeentelijk stedenbouwkundig reglement.

Onderafdeling III. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 114.Voor elke vergunningsaanvraag die de toepassing van de bepalingen van deze afdeling inhoudt, kan de Regering of de gemachtigde ambtenaar uitzonderlijkerwijs afwijkingen toestaan, op voorwaarde dat ze vooraf wordt onderworpen aan de door de Regering bepaalde bijzondere maatregelen van openbaarmaking, alsmede aan de terinzagelegging bedoeld in artikel 4, eerste lid, 3° ».

Artikel 3 van het decreet van 27 oktober 2005 heft het voormelde artikel 110 op, terwijl, luidens artikel 4 van hetzelfde decreet, het voormelde artikel 110bis artikel 110 van het WWROSP wordt.

B.7.3.1. Vóór de inwerkingtreding van het decreet van 27 oktober 2005 konden de stedenbouwkundige vergunningen en de verkavelingsvergunningen met betrekking tot handelingen en werken in een gebied waarop het in artikel 28 van het WWROSP bedoelde voorschrift van toepassing is, alleen van het gewestplan afwijken binnen de beperkte grenzen bepaald in de voormelde artikelen 110bis, 111 en 112 van het WWROSP en met naleving van de voorwaarden bepaald in het voormelde artikel 114 van het WWROSP. B.7.3.2. Artikel 127, § 3, van het WWROSP, zoals gewijzigd bij artikel 5, derde lid, van het decreet van 27 oktober 2005, maakt de afgifte van dergelijke vergunningen mogelijk die in grotere mate dan binnen die grenzen van het gewestplan afwijken.

De bevoegde overheid kan die vergunningen voortaan afgeven voor andere handelingen en werken in een dergelijk gebied die niet in overeenstemming zijn met het in artikel 28 van het WWROSP bedoelde voorschrift, indien die handelingen en werken de krachtlijnen van het landschap ofwel naleven, ofwel daaraan structuur of eenheid verlenen.

Die laatste voorwaarde met betrekking tot de krachtlijnen van het landschap - die identiek is aan die welke is vervat in artikel 110 van het WWROSP, dat bij artikel 3 van het decreet van 27 oktober 2005 is opgeheven - strekt ertoe de Europese Conventie met betrekking tot het Landschap, ondertekend te Firenze op 20 oktober 2000, uit te voeren (Parl. St., Waals Parlement, 2004-2005, nr. 208/1, p. 4; ibid., nr. 208/5, pp. 4-11; C.R.I., Waals Parlement, 26 oktober 2005, nr. 6, p. 18).

Artikel 127, § 3, van het WWROSP preciseert voortaan ook dat die vergunningen alleen kunnen worden afgegeven indien de vergunningsaanvraag is onderworpen aan de « door de Regering bepaalde bijzondere maatregelen van openbaarmaking », alsook aan « de in artikel 4, eerste lid, 3°, [van het WWROSP] bedoelde raadpleging ».

B.8.1. Sinds de wijziging ervan bij artikel 2 van het decreet van 27 oktober 2005 luidt artikel 21 van het WWROSP : « Behalve voor de gebieden van de spoorweg- of luchthaveninfrastructuren en van de autonome havens waarvoor geen bestemming is voorzien en na advies van de gewestelijke commissie legt de Regering de zones vast waarvoor een plan moet worden opgemaakt ».

B.8.2. De in die bepaling beoogde gebieden zijn delen van het grondgebied van het Waalse Gewest die worden gebruikt door spoorweg- of luchthaveninfrastructuren of door infrastructuren van autonome havens waarvoor de gewestplannen geen enkele grafische aanduiding bevatten (grondkleur, overdruk, tracé), noch enig letterlijk voorschrift, zodat die delen van het grondgebied volgens die plannen geen enkele bestemming hebben (Parl. St., Waals Parlement, 2004-2005, nr. 208/1, pp. 2-4).

Het is derhalve niet mogelijk dat een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning met betrekking tot handelingen en werken in een van die gebieden, van het gewestplan zou kunnen afwijken.

Voor de in artikel 21 van het WWROSP bedoelde gebieden vormt de bestreden bepaling, in zoverre zij de afgifte toestaat van vergunningen die van het gewestplan afwijken, bijgevolg geen aanzienlijke vermindering van het beschermingsniveau van een gezond leefmilieu van de personen wier leefmilieu kan worden aangetast door de afgifte van stedenbouwkundige vergunningen of verkavelingsvergunningen met betrekking tot handelingen en werken in die gebieden. Zij kan evenmin leiden tot het aangeklaagde verschil in behandeling.

B.9.1. Artikel 127, § 3, van het WWROSP, zoals gewijzigd bij artikel 5, derde lid, van het decreet van 27 oktober 2005, vermeerdert het aantal gevallen waarin de overheid die een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning afgeeft, kan afwijken van de in artikel 28 van het WWROSP aangegeven regels, zodat de draagwijdte van de voorschriften met betrekking tot de betrokken gebieden aanzienlijk kleiner is geworden.

Bovendien preciseert die bepaling, in tegenstelling tot artikel 114 van het WWROSP, dat van toepassing was op de afwijkingen van het gewestplan bepaald in de voormelde artikelen 110bis, 111 en 112 van het WWROSP, niet dat de afwijkingen van het gewestplan die zij toestaat, alleen uitzonderlijk kunnen worden toegekend (Parl. St., Waals Parlement, 2004-2005, nr. 208/1, p. 3).

De bestreden bepaling vormt bijgevolg een aanzienlijke vermindering van het beschermingsniveau van een gezond leefmilieu van de personen wier leefmilieu kan worden aangetast door de afgifte van een stedenbouwkundige vergunning of van een verkavelingsvergunning met betrekking tot handelingen en werken in een gebied waarop het in artikel 28 van het WWROSP bedoelde voorschrift van toepassing is.

B.9.2. De bestreden bepalingen strekken ertoe « de steden nieuw leven in te blazen door de stadskernen opnieuw te verstedelijken », « de gemengdheid tussen woningen, handelszaken, infrastructuur voor cultuur, of nog, het openbaar vervoer [...] in de stads- en dorpskernen te versterken en [...] te vergroten », « te beschikken over gebieden waarvan de inrichting door de gemeente aan een overleg is onderworpen, die openstaan voor verschillende functies, rekening houdend met de regionale coherentie en met naleving van de voorwaarden inzake verstedelijking », zonder « daarom nieuwe excentrisch gelegen gebieden te doen ontstaan », en in grotere mate rekening te houden met de « oorspronkelijke bestemming van de gebieden voor bedrijfsruimten » (Parl . St., Waals Parlement, 2004-2005, nr. 208/5, p. 3).

De bestreden bepalingen worden eveneens voorgesteld als een « gelegenheid om het gemeenschappelijk patrimonium te valoriseren » en als een « buitenkans voor de gemeenten en de steden » door het openbare karakter van de meeste eigendommen in de gebieden waarop het voorschrift van artikel 28 van het WWROSP van toepassing is. Zij maken het bovendien mogelijk de thans bestaande « aanzienlijke privémiddelen » snel ter beschikking te stellen teneinde in de stads- en dorpskernen te investeren in het kader van de samenwerking tussen overheid en privé. Zij staan de « recyclage [toe] van gebieden die reeds voor verstedelijking zijn bestemd [...] en meestal gelegen zijn middenin mogelijk te verstedelijken gebieden, maar die vandaag niet meer samenvallen met de verwachtingen en behoeften waarvoor ze in het gewestplan zijn opgenomen » (ibid., p. 3).

De oppervlakte van de gronden die beschikbaar zijn in de gebieden waarop het voorschrift van artikel 28 van het WWROSP van toepassing is, zou 9523 hectare bedragen. De terbeschikkingstelling van die extra gronden in de woonkern zou het de steden en gemeenten mogelijk maken zich te beschermen tegen « de ' honger ' en de druk van de projectontwikkelaars van zowel woningen als handelszaken in de perifere gebieden, in de gebieden waarvan de inrichting door de gemeente aan overleg is onderworpen, of zelfs tegen aanvragen tot wijziging van de gewestplannen ». De oppervlakte van de reeds mogelijk te verstedelijken gronden die vallen onder de « militaire domeinen » en de « militaire domeinen (vliegveld) » zou respectievelijk 10566 hectare en 1563 hectare bedragen. De teruggave van die oppervlakte aan de gemeenschap in de woonkernen, gecombineerd met een verlichting van de procedures, zou het mogelijk maken « de talrijke projecten die reeds in de steden bestaan, sneller te begeleiden, [...] zonder te moeten raken aan de gronden die eventueel in de periferie beschikbaar zijn » (ibid ., p. 4).

De bestreden bepalingen strekken ten slotte ertoe tegemoet te komen aan een vraag naar « gronden voor economisch gebruik », gronden « voor commercieel gebruik » en « gronden voor bewoning », waarbij tegelijk de heropleving van de stadscentra, de renovatie, de terugkeer van de bewoners naar de stadskernen en de oprichting daarin van een « functionele gemengdheid, van de handel, van de cultuur, van het onderwijs, van de [openbare en privé-]huisvesting » wordt aangemoedigd (C.R.I ., Waals Parlement, 26 oktober 2005, nr. 6, pp. 15 tot 17).

B.9.3. Uit hetgeen voorafgaat, volgt dat de motieven van algemeen belang de bestreden bepalingen verantwoorden, zodat de weliswaar aanzienlijke vermindering van het beschermingsniveau van het leefmilieu waartoe zij leiden, geen afbreuk doet aan artikel 23, eerste lid, tweede lid en derde lid, 4°, van de Grondwet.

Het aangeklaagde verschil in behandeling is evenmin zonder redelijke verantwoording. In dit opzicht dient in het bijzonder erop te worden gewezen dat artikel 127, § 3, van het WWROSP - in tegenstelling tot wat de verzoekende partij beweert - niet tot doel heeft de bestemming te wijzigen van de gebieden waarop het voorschrift van artikel 28 van het WWROSP van toepassing is. De bestreden bepaling beperkt zich ertoe de overheid die bevoegd is om de vergunningen met betrekking tot handelingen en werken in die gebieden af te geven, de mogelijkheid te bieden om van het gewestplan af te wijken met naleving van de in die bepaling vastgestelde voorwaarden. De afgifte van die vergunningen blijft in beginsel onderworpen aan de in artikel 28 van het WWROSP vervatte regels. Afwijkende bepalingen moeten overigens steeds in beperkende zin worden uitgelegd en de toepassing ervan moet naar behoren worden gemotiveerd.

De bestreden bepaling tast evenmin de oppervlakte of de ligging aan van de gebieden waarop artikel 28 van het WWROSP van toepassing is zoals zij waren aangeduid in de gewestplannen die vóór de inwerkingtreding van die bepaling van kracht waren.

De bestreden bepaling kan dus niet worden gelijkgesteld met een herziening van de gewestplannen.

B.10. Nu de bestreden bepaling niet kan worden gelijkgesteld met een herziening van de gewestplannen is het niet nodig de op die hypothese berustende, door de verzoekende partij in het middel aangevoerde schendingen van internationaal- en Europeesrechtelijke bepalingen te onderzoeken.

B.11.1. Vóór de inwerkingtreding van het decreet van 27 oktober 2005 konden de stedenbouwkundige vergunningen en de verkavelingsvergunningen met betrekking tot openbare gebouwen en nutsvoorzieningen of gemeenschapsvoorzieningen van het gewestplan alleen afwijken binnen de beperkte limieten die in het voormelde artikel 110 van het WWROSP waren vastgesteld en met naleving van de in het voormelde artikel 114 van het WWROSP bepaalde voorwaarden.

De gebieden die « speciaal bestemd » zijn voor die gebouwen en voorzieningen, bedoeld in het voormelde artikel 110 van het WWROSP, zijn de in artikel 28 van het WWROSP bedoelde gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen.

B.11.2. Artikel 127, § 3, van het WWROSP, zoals gewijzigd bij artikel 5, derde lid, van het decreet van 27 oktober 2005, maakt het mogelijk dergelijke vergunningen af te geven die binnen soortgelijke limieten van het gewestplan afwijken.

Naar het voorbeeld van het voormelde artikel 110 van het WWROSP vereist het immers dat de in die vergunningen beoogde gebouwen en voorzieningen de krachtlijnen van het landschap ofwel naleven, ofwel daaraan structuur of eenheid verlenen. De bestreden bepaling neemt ook de voorwaarden inzake openbaarmaking en raadpleging over die in die bepaling worden geformuleerd.

De bestreden bepaling vormt bijgevolg geen vermindering van het beschermingsniveau van een gezond leefmilieu van de personen wier leefmilieu kan worden aangetast door de afgifte van een stedenbouwkundige vergunning of van een verkavelingsvergunning met betrekking tot die gebouwen en voorzieningen.

B.12. Het enige middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 20 juni 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^