Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 23 juli 2007

Uittreksel uit arrest nr. 106/2007 van 19 juli 2007 Rolnummer 4209 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 124, in hoofdorde, en artikel 136, in ondergeschikte orde, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 2 februari 2007 tot Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2007202429
pub.
23/07/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 106/2007 van 19 juli 2007 Rolnummer 4209 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 124, in hoofdorde, en artikel 136, in ondergeschikte orde, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, ingesteld door Claire Meynaert en de VZW « Comité scolaire Singelijn ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 mei 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 mei 2007, is een vordering tot schorsing ingesteld van artikel 124, in hoofdorde, en artikel 136, in ondergeschikte orde, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 mei 2007), door Claire Meynaert, wonende te 1200 Brussel, Oeverstraat 76, en de VZW « Comité scolaire Singelijn », met maatschappelijke zetel te 1200 Brussel, Veldkapellaan 67.

Bij afzonderlijk verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van dezelfde decretale bepalingen. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen B.1.1. Artikel 124 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs bepaalt : « In het gesubsidieerd onderwijs komt een school slechts in aanmerking voor subsidies als het personeelslid dat daarvan de leiding heeft in de zin van artikel 2 van dit decreet, een personeelslid is dat gesubsidieerd en bezoldigd wordt door een weddesubsidie ».

B.1.2. Artikel 136 van hetzelfde decreet bepaalt : « § 1. In afwijking van de bepalingen van dit decreet, wordt het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt vóór de inwerkingtreding van dit decreet in het gesubsidieerd vrij onderwijs in een ambt van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, krachtens de voorwaarden voor de tijdelijke aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet, dat in dit laatste een ambtsanciënniteit van ten minste 720 dagen telt, verworven in het onderwijs met volledig leerplan en/of in het onderwijs voor sociale promotie op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, in vast verband aangeworven in de betrekking die het bekleedt zodra het de voorwaarden voor de aanwerving in vast verband vervult voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet. § 2. In afwijking van de bepalingen van het voornoemde decreet van 1 februari 1993, zoals gewijzigd bij dit decreet, wordt het personeelslid dat tijdelijk wordt aangeworven vóór de inwerkingtreding van dit decreet in het gesubsidieerd vrij onderwijs in een selectieambt vóór de inwerkingtreding van dit decreet, overeenkomstig de voorwaarden voor de tijdelijke aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet, dat in dit laatste een ambtsanciënniteit van ten minste 720 dagen telt op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, aangeworven in vast verband in de betrekking die het bekleedt zodra het de voorwaarden vervult voor de vaste aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet.

Voor het ambt van werkleider in het onderwijs voor sociale promotie komt het personeelslid bedoeld in het lid dat voorafgaat ook in aanmerking voor deze bepaling indien het de voorwaarden voor het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 101 van dit decreet vervult.

In afwijking van de bepalingen van het voornoemde decreet van 1 februari 1993, zoals gewijzigd bij dit decreet, wordt het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt vóór de inwerkingtreding van dit decreet in het gesubsidieerd vrij onderwijs in een ander bevorderingsambt dan dit van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, overeenkomstig de voorwaarden voor de tijdelijke aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet, dat in dit laatste een ambtsanciënniteit van ten minste 720 dagen telt op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, in vast verband aangeworven in de betrekking die het bekleedt zodra het de voorwaarden vervult voor de vaste aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet ».

B.1.3. Met toepassing van artikel 141 van hetzelfde decreet treden de voormelde bepalingen in werking op 1 september 2007.

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.2.1. Aangezien de vordering tot schorsing ondergeschikt is aan het beroep tot vernietiging, moet de ontvankelijkheid van het beroep, en in het bijzonder het bestaan van het vereiste belang, worden behandeld bij het onderzoek van de vordering tot schorsing.

De eerste verzoekende partij is directrice van de Basisschool Singelijn. Zij behoort niet tot het gesubsidieerde personeel en wordt door de school bezoldigd met eigen middelen. De tweede verzoekende partij is de VZW « Comité scolaire Singelijn », de inrichtende macht van de Basisschool Singelijn, die tot het net van het niet-confessioneel vrij onderwijs behoort en door de Franse Gemeenschap wordt gesubsidieerd.

B.2.2. De in het geding zijnde bepalingen verbinden de subsidiëring van de scholen die tot het gesubsidieerde net behoren, aan de voorwaarde dat de directeur van de school een personeelslid is dat wordt « gesubsidieerd en bezoldigd door een weddesubsidie ». Zij bevatten geen enkele overgangsmaatregel die betrekking zou hebben op de situatie van de aangestelde directeurs die niet aan die voorwaarde beantwoorden. Die bepalingen blijken zowel de situatie van de directrice van de Basisschool Singelijn als die van de VZW die daarvan de inrichtende macht vormt, rechtstreeks en ongunstig te raken.

B.2.3. Teneinde het belang van de verzoekende partijen te betwisten, betoogt de Franse Gemeenschapsregering dat de eerste verzoekende partij geen directrice is van de school die door de tweede verzoekende partij wordt georganiseerd in de zin van de toepasbare reglementering, dat zij noch het recht heeft om die titel te dragen, noch het recht om de daarmee overeenstemmende functie uit te oefenen, dat de betrekking die zij bekleedt in werkelijkheid vacant is en dat de toepassing van de bestreden bepalingen de situatie van de verzoekende partijen niet verandert.

B.2.4. De Franse Gemeenschapsregering erkent echter dat, indien de tweede verzoekende partij haar subsidies wenst te blijven genieten, zij de vacante betrekking van directeur zal moeten toewijzen aan een overeenkomstig de statutaire regels benoemd personeelslid en dat die benoeming de activiteiten van de eerstgenoemde verzoekende partij niet zal wijzigen « die de functie die zij thans uitoefent, zal kunnen blijven uitoefenen ».

B.2.5. In de veronderstelling dat de in B.2.3 samengevatte redenering theoretisch relevant is, blijkt echter uit het door de verzoekende partijen ingediende dossier dat de eerste verzoekende partij beschouwd is geweest als directrice van de school Singelijn bij alle contacten die deze met de diensten van de Franse Gemeenschap heeft gehad en dat zij in die hoedanigheid werd geïnspecteerd.

Bovendien volstaan de wijzigingen die de schooldirectie zal ondergaan en waarvan, zoals wordt gezegd in B.2.4, de Franse Gemeenschapsregering toegeeft dat zij het gevolg zullen zijn van het bestreden decreet, om aan te tonen dat dit decreet van dien aard is dat de situatie van de beide verzoekende partijen rechtstreeks en ongunstig wordt geraakt. De eerste verzoekende partij zou, zo blijkt, moeilijk een functie kunnen « blijven uitoefenen » die volgens het bestreden decreet aan een andere persoon moet worden toevertrouwd.

Ten aanzien van de voorwaarden van de schorsing B.3. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld, tot verwerping van de vordering tot schorsing.

Ten aanzien van het ernstig karakter van de middelen B.4. Het ernstig middel mag niet worden verward met het gegrond middel.

Wil een middel als ernstig worden beschouwd in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, volstaat het niet dat het kennelijk niet ongegrond is in de zin van artikel 72, maar moet het ook gegrond lijken na een eerste onderzoek van de gegevens waarover het Hof beschikt in dit stadium van de procedure.

B.5.1. In hun eerste middel verwijten de verzoekende partijen artikel 124 van het decreet van 2 februari 2007 dat het de artikelen 10, 11 en 24, § 1, van de Grondwet schendt, in zoverre het de in die laatstvermelde bepaling gewaarborgde vrijheid van onderwijs op onverantwoorde of onevenredige wijze zou beperken.

B.5.2. Met hun tweede middel verwijten de verzoekende partijen artikel 136 van hetzelfde decreet dat het de artikelen 10, 11, 23, derde lid, 1°, en 24, § 4, van de Grondwet schendt, in voorkomend geval in samenhang gelezen met het beginsel van rechtszekerheid, doordat het, terwijl het de situatie regelt van sommige directeurs van het gesubsidieerde onderwijs met ten minste 720 dagen anciënniteit, niet in enige maatregel voorziet dankzij welke de op de dag van de inwerkingtreding van het decreet in functie zijnde directeurs die geen gesubsidieerde personeelsleden zijn en die dezelfde anciënniteit genieten, hun betrekking in de door hen beklede functie van directeur kunnen behouden zonder dat de school die zij leiden elke subsidie wordt ontzegd.

B.5.3. De aldus in artikel 24, § 1, van de Grondwet gedefinieerde onderwijsvrijheid veronderstelt dat de inrichtende machten die niet rechtstreeks van de gemeenschap afhangen, onder bepaalde voorwaarden aanspraak kunnen maken op subsidiëring vanwege de gemeenschap. Het recht op subsidiëring wordt beperkt, enerzijds, door de mogelijkheid voor de gemeenschap om de subsidies te verbinden aan vereisten die te maken hebben met het algemeen belang, onder andere die van een kwaliteitsonderwijs en de inachtneming van normen in verband met de schoolbevolking en, anderzijds, door de noodzaak om de beschikbare financiële middelen te verdelen onder de verschillende opdrachten van de gemeenschap. De vrijheid van onderwijs kent bijgevolg beperkingen en verhindert niet dat de decreetgever voorwaarden van financiering en subsidiëring oplegt die de uitoefening van die vrijheid beperken.

Dergelijke maatregelen kunnen als dusdanig niet worden beschouwd als een inbreuk op de vrijheid van onderwijs. Dit zou wel het geval zijn wanneer zou blijken dat de concrete beperkingen die daardoor aan die vrijheid worden gesteld, niet adequaat of onevenredig zouden zijn ten aanzien van het nagestreefde doel.

B.5.4. De vrijheid van onderwijs impliceert de vrijheid, voor de inrichtende macht, om het personeel te kiezen dat wordt tewerkgesteld met het oog op de verwezenlijking van de eigen onderwijsdoelstellingen. Zij verzet zich er niet tegen dat de bevoegde wetgever daaraan beperkingen aanbrengt, met name om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen, op voorwaarde dat die beperkingen redelijkerwijze verantwoord en evenredig zijn met het doel en de gevolgen van de maatregel.

B.5.5. Met de aanneming van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, wilde de decreetgever « de functie van directeur in een modern kleedje steken door hem, zowel op het vlak van het algemeen belang als op persoonlijk vlak, de aan het specifieke karakter van die functie verbonden erkenning en middelen te geven », door hem te voorzien van een « specifiek en adequaat statuut » dat voordien ontbrak (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2006-2007, nr. 339/1, p. 7).

B.5.6. De decreetgever kan, teneinde de kwaliteit van het onderwijs dat openbare financiering geniet te waarborgen, eisen dat de directeur van de inrichting over bepaalde bekwaamheden, kwalificaties of opleidingen beschikt die waarborgen dat hij de voor dat ambt vereiste kwaliteiten heeft, net zoals hij bij niet-inachtneming van die vereiste in sancties kan voorzien.

Bij het onderzoek van het beroep tot vernietiging zal moeten worden beoordeeld of de decreetgever, doordat hij de school die heeft gekozen voor een directeur die geen personeelslid is dat wordt gesubsidieerd en bezoldigd door een weddesubsidie, haar recht op subsidie ontzegt, een maatregel heeft genomen die op zichzelf bestaanbaar is met de vrijheid van onderwijs, zoals gedefinieerd in B.5.3 en B.5.4. Maar zelfs in de veronderstelling dat een dergelijke sanctie bestaanbaar is met de onderwijsvrijheid, blijkt zij op ernstige wijze afbreuk te doen aan die vrijheid, in zoverre bij niet-inachtneming van die vereiste vanaf 1 september 2007 wordt voorzien in de sanctie van ontzegging van de aan de school toegekende subsidies.

In zoverre in geen enkele overgangsmaatregel wordt voorzien ten gunste van de categorie van personen waartoe de eerste verzoekende partij behoort, worden die personen anders behandeld dan de andere directeurs wier situatie door het bestreden decreet wordt geraakt en die de in artikel 136, § 1, van hetzelfde decreet vervatte overgangsbepalingen genieten, zonder dat dit verschil in behandeling redelijkerwijze wordt verantwoord.

B.5.7. Op grond van de elementen waarover het Hof in dit stadium van het onderzoek van de zaak beschikt, zijn de middelen die zijn gericht tegen de in samenhang gelezen artikelen 124 en 136, § 1, van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, ernstig in de zin van artikel 20, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989.

Ten aanzien van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.6.1. Indien de bestreden bepalingen niet worden geschorst, zal de VZW « Comité scolaire Singelijn », tweede verzoekende partij, vanaf 1 september 2007, hetzij niet langer de subsidies van de Franse Gemeenschap ontvangen, hetzij een nieuwe directeur moeten benoemen ter vervanging van de eerste verzoekende partij, die bijgevolg tegen diezelfde datum die functie zal moeten neerleggen.

B.6.2. Het verlies van subsidies voor een school die tot nog toe die subsidies genoot, dreigt de voortzetting van haar activiteiten ernstig te hypothekeren en haar een ernstig nadeel te berokkenen dat niet volledig zou kunnen worden hersteld door een latere vernietiging, aangezien het voortbestaan zelf van die school door dat subsidieverlies wordt bedreigd. In de hypothese dat de tweede verzoekende partij de eerste verzoekende partij in functie houdt, is er ten aanzien van de beide verzoekende partijen een risico van ernstig en moeilijk te herstellen nadeel, vermits het einde van de activiteiten van de school het einde van de functies van haar directrice zal teweegbrengen.

B.6.3. Indien de tweede verzoekende partij beslist haar recht op subsidie te behouden, zal de eerste verzoekende partij haar functie moeten neerleggen vanaf 1 september 2007, wat van dien aard is dat de beide verzoekende partijen een nadeel wordt berokkend dat niet louter financieel is en dat moeilijk kan worden hersteld door een latere vernietiging, in het bijzonder wat betreft de inrichtende macht van de school die ertoe zal worden gedwongen de directie onverwacht te vervangen, terwijl de huidige directrice haar volledige voldoening geeft, en zulks enkele weken vóór het nieuwe schooljaar, wat een reëel risico van desorganisatie en verminderde kwaliteit van het beheer van de school inhoudt.

Uit wat voorafgaat vloeit voort dat ook in die hypothese het risico van ernstig en moeilijk te herstellen nadeel vaststaat.

Ten aanzien van de omvang van de schorsing B.7.1. Een schorsing door het Hof moet kunnen voorkomen dat voor de verzoekende partijen, door de onmiddellijke toepassing van de bestreden normen, een ernstig nadeel zou ontstaan dat door de gevolgen van een eventuele vernietiging niet of nog moeilijk zou kunnen worden hersteld.

B.7.2. Artikel 124 van het bestreden decreet treedt krachtens artikel 141 van dezelfde wet in werking op 1 september 2007. Aangezien in geen enkele afwijkende maatregel werd voorzien voor de directeurs die niet tot het gesubsidieerde personeel behoren van de inrichting waarvan zij de leiding hebben en die in functie zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van het decreet, is artikel 124 op die datum van toepassing op die categorie van directeurs en die inrichtingen, wat het in B.6 beschreven risico van moeilijk te herstellen ernstig nadeel veroorzaakt.

B.7.3. Artikel 124 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs moet worden geschorst omdat, bij ontstentenis van een overgangsbepaling ten gunste van de categorie van directeurs waartoe de eerste verzoekende partij behoort, de toepassing ervan vanaf 1 september 2007 de verzoekende partijen het in B.6 beschreven ernstig nadeel dreigt te berokkenen.

Om die redenen, het Hof schorst artikel 124 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 19 juli 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^