Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 november 2007

Uittreksel uit arrest nr. 85/2007 van 7 juni 2007 Rolnummer 4141 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 39, § 2, van het Vlaamse decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, zoals Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2007203188
pub.
27/11/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 85/2007 van 7 juni 2007 Rolnummer 4141 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 39, § 2, van het Vlaamse decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, zoals gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2000, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 29 januari 2007 in zake Alfred Stalmans tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 februari 2007, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 39, § 2, van het Vlaamse decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, zoals gewijzigd door het decreet van 30 juni 2000 (Belgisch Staatsblad van 18 augustus 2000), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het bepaalt dat de termijn om bezwaar aan te tekenen tegen de heffing begint te lopen vanaf de datum van verzending van de aanslag, hoewel de belastingplichtige hiervan op dat ogenblik onmogelijk kennis kan hebben en de werkelijke kennisname afhankelijk is van de wisselvalligheden van de postbedeling, waardoor niet iedere belastingplichtige over eenzelfde gewaarborgde minimumtermijn beschikt om een ontvankelijk administratief beroep in te stellen, terwijl dit administratief beroep een ontvankelijkheidsvereiste is om zich te wenden tot de rechtbank overeenkomstig artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek ? ».

Op 22 februari 2007 hebben de rechters-verslaggevers E. De Groot en J.-P. Moerman, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen een arrest van onmiddellijk antwoord te wijzen. (...) III. In rechte (...) B.1.1. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 39, § 2, van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, zoals gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2000, maar vóór de wijziging ervan bij het decreet van [7 mei 2004], doordat het bepaalt dat de termijn om beroep in te stellen tegen de leegstandsheffing loopt vanaf de verzending van het aanslagbiljet, hoewel de belastingplichtige op dat ogenblik hiervan onmogelijk kennis kan hebben « en de werkelijke kennisname afhankelijk is van de wisselvalligheden van de postbedeling, » waardoor niet iedere belastingplichtige over eenzelfde gewaarborgde minimumtermijn beschikt om een ontvankelijk administratief beroep in te stellen. [Beschikking tot verbetering van 26 september 2007] B.1.2. De vraag nodigt uit tot een vergelijking tussen de belastingplichtigen ten aanzien van wie de beroepstermijn loopt vanaf de afgifte van het aanslagbiljet bij de post, zijnde vooraleer zij in staat zijn daarvan daadwerkelijk kennis te nemen, en alle andere adressaten van administratieve beslissingen ten aanzien van wie de beroepstermijn loopt vanaf het ogenblik dat zij daadwerkelijk kennis nemen van de inhoud van de beslissing.

B.2. Artikel 39, § 2, eerste lid, van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, zoals gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2000, bepaalt : « [De belastingplichtige kan binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de aanslag met een gemotiveerd verzoekschrift in beroep gaan bij de Vlaamse regering. Dit verzoekschrift moet op straffe van verval, binnen een maand na de datum van verzending van de aanslag, bij aangetekende brief worden ingediend. De belastingplichtige voegt bij het verzoekschrift de nodige bewijskrachtige stukken om zijn bezwaren te staven. Aan de belastingplichtige wordt onverwijld bij aangetekend schrijven een ontvangstmelding van het beroep bezorgd. De Vlaamse regering kan bij de belastingplichtige alle onderzoekingen verrichten en hem verzoeken alle stukken voor te leggen of te verstrekken die nuttig kunnen zijn om over het beroep te beslissen.] [Beschikking tot verbetering van 26 september 2007] [...] ».

B.3. Zoals het Hof reeds in de arresten nrs. 166/2005 en 43/2006 heeft geoordeeld, is het redelijk verantwoord dat de wetgever, om rechtsonzekerheid te vermijden, de termijnen van rechtspleging laat lopen vanaf een datum die niet afhankelijk is van de handelwijze van de partijen. De keuze van de datum van verzending van het aanslagbiljet als aanvangspunt van de beroepstermijn beperkt evenwel het recht van verdediging van de geadresseerden op onevenredige wijze, doordat die termijnen beginnen te lopen op een ogenblik dat zij nog geen kennis kunnen hebben van de inhoud van het aanslagbiljet.

B.4. De doelstelling om rechtsonzekerheid te vermijden zou evengoed kunnen worden bereikt indien de termijn zou ingaan op de dag waarop de geadresseerde, naar alle waarschijnlijkheid, kennis ervan heeft kunnen nemen, dit wil zeggen de derde werkdag waarop het aanslagbiljet aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst (artikel 53bis van het Gerechtelijk Wetboek).

B.5. In zoverre volgens de in het geding zijnde bepaling de beroepstermijn begint te lopen op de datum van afgifte ter post van het aanslagbiljet waarmee de leegstandsheffing wordt meegedeeld, beperkt zij op onevenredige wijze de rechten van verdediging van de heffingsplichtige.

B.6. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 39 van het Vlaamse decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, zoals gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2000, en vóór de wijziging ervan bij het decreet van [7 mei 2004 ], in zoverre het bepaalt dat de beroepstermijn loopt vanaf de datum van verzending van het aanslagbiljet, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. [Beschikking tot verbetering van 26 september 2007] Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 7 juni 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^