Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 oktober 2007

Uittreksel uit arrest nr. 132/2007 van 17 oktober 2007 Rolnummer 4209 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 124, in hoofdorde, en artikel 136, in ondergeschikte orde, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 2 februari 2007 Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, de rechters P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2007203238
pub.
30/10/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 132/2007 van 17 oktober 2007 Rolnummer 4209 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 124, in hoofdorde, en artikel 136, in ondergeschikte orde, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, ingesteld door Claire Meynaert en de VZW « Comité scolaire Singelijn ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989, emeritus voorzitter A. Arts, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 mei 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 mei 2007, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 124, in hoofdorde, en artikel 136, in ondergeschikte orde, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 mei 2007) door Claire Meynaert, wonende te 1200 Brussel, Oeverstraat 76, en de VZW « Comité scolaire Singelijn », met maatschappelijke zetel te 1200 Brussel, Veldkapellaan 67.

De vordering tot schorsing van dezelfde decretale bepalingen, ingediend door dezelfde verzoekende partijen, is ingewilligd bij het arrest nr. 106/2007 van 19 juli 2007, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 juli 2007. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen B.1.1. Artikel 124 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs bepaalt : « In het gesubsidieerd onderwijs komt een school slechts in aanmerking voor subsidies als het personeelslid dat daarvan de leiding heeft in de zin van artikel 2 van dit decreet, een personeelslid is dat gesubsidieerd en bezoldigd wordt door een weddesubsidie ».

B.1.2. Artikel 136 van hetzelfde decreet bepaalt : « § 1. In afwijking van de bepalingen van dit decreet, wordt het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt vóór de inwerkingtreding van dit decreet in het gesubsidieerd vrij onderwijs in een ambt van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, krachtens de voorwaarden voor de tijdelijke aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet, dat in dit laatste een ambtsanciënniteit van ten minste 720 dagen telt, verworven in het onderwijs met volledig leerplan en/of in het onderwijs voor sociale promotie op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, in vast verband aangeworven in de betrekking die het bekleedt zodra het de voorwaarden voor de aanwerving in vast verband vervult voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet. § 2. In afwijking van de bepalingen van het voornoemde decreet van 1 februari 1993, zoals gewijzigd bij dit decreet, wordt het personeelslid dat tijdelijk wordt aangeworven vóór de inwerkingtreding van dit decreet in het gesubsidieerd vrij onderwijs in een selectieambt vóór de inwerkingtreding van dit decreet, overeenkomstig de voorwaarden voor de tijdelijke aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet, dat in dit laatste een ambtsanciënniteit van ten minste 720 dagen telt op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, aangeworven in vast verband in de betrekking die het bekleedt zodra het de voorwaarden vervult voor de vaste aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet.

Voor het ambt van werkleider in het onderwijs voor sociale promotie komt het personeelslid bedoeld in het lid dat voorafgaat ook in aanmerking voor deze bepaling indien het de voorwaarden voor het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 101 van dit decreet vervult.

In afwijking van de bepalingen van het voornoemde decreet van 1 februari 1993, zoals gewijzigd bij dit decreet, wordt het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt vóór de inwerkingtreding van dit decreet in het gesubsidieerd vrij onderwijs in een ander bevorderingsambt dan dit van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, overeenkomstig de voorwaarden voor de tijdelijke aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet, dat in dit laatste een ambtsanciënniteit van ten minste 720 dagen telt op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, in vast verband aangeworven in de betrekking die het bekleedt zodra het de voorwaarden vervult voor de vaste aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet ».

B.1.3. Met toepassing van artikel 141 van hetzelfde decreet treden de voormelde bepalingen in werking op 1 september 2007.

B.1.4. Bij het arrest nr. 106/2007 van 19 juli 2007 heeft het Hof het voormelde artikel 124 geschorst.

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.2.1. De eerste verzoekende partij is directrice van de basisschool Singelijn. Zij behoort niet tot het gesubsidieerde personeel en wordt door de school bezoldigd met eigen middelen. De tweede verzoekende partij is de VZW « Comité scolaire Singelijn », de inrichtende macht van de basisschool Singelijn, die tot het net van het niet-confessioneel vrij onderwijs behoort en door de Franse Gemeenschap wordt gesubsidieerd.

B.2.2. De in het geding zijnde bepalingen verbinden de subsidiëring van de scholen die tot het gesubsidieerde net behoren, aan de voorwaarde dat de directeur van de school een personeelslid is dat wordt « gesubsidieerd en bezoldigd door een weddesubsidie ». Zij bevatten geen enkele overgangsmaatregel die betrekking zou hebben op de situatie van de directeurs die hun functie zouden uitoefenen zonder aan die voorwaarde te voldoen. Die bepalingen raken rechtstreeks en ongunstig de situatie van de directrice van de basisschool Singelijn en ook die van de VZW die daarvan de inrichtende macht vormt.

Ten gronde Wat het eerste middel betreft B.3. In hun eerste middel klagen de verzoekende partijen aan dat artikel 124 van het bestreden decreet de artikelen 10, 11 en 24, § 1, van de Grondwet schendt doordat, door te bepalen dat een school slechts voor subsidies in aanmerking komt als het personeelslid dat daarvan de leiding heeft, een personeelslid is dat wordt gesubsidieerd en bezoldigd door een weddesubsidie, het vermelde artikel 124 een wezenlijke inbreuk zou maken op de vrijheid van onderwijs die bij artikel 24, § 1, van de Grondwet wordt gewaarborgd (eerste onderdeel); zij klagen ook aan dat artikel 124, doordat het bepaalt dat de school die wordt geleid door een persoon die niet aan de voormelde voorwaarde voldoet, niet in aanmerking kan komen voor subsidies, voorziet in een sanctie die niet redelijkerwijze evenredig is met het nagestreefde doel (tweede onderdeel).

B.4.1. De in artikel 24, § 1, van de Grondwet gedefinieerde onderwijsvrijheid veronderstelt dat de inrichtende machten die niet rechtstreeks van de gemeenschap afhangen, onder bepaalde voorwaarden aanspraak kunnen maken op subsidiëring vanwege de gemeenschap. Het recht op subsidiëring wordt beperkt, enerzijds, door de mogelijkheid voor de gemeenschap om de subsidies te verbinden aan vereisten die te maken hebben met het algemeen belang, onder andere die van een kwaliteitsonderwijs en de inachtneming van normen in verband met de schoolbevolking en, anderzijds, door de noodzaak om de beschikbare financiële middelen te verdelen onder de verschillende opdrachten van de gemeenschap. De vrijheid van onderwijs kent bijgevolg beperkingen en verhindert niet dat de decreetgever voorwaarden van financiering en subsidiëring oplegt die de uitoefening van die vrijheid beperken.

Dergelijke maatregelen kunnen als dusdanig niet worden beschouwd als een inbreuk op de vrijheid van onderwijs. Dit zou wel het geval zijn wanneer zou blijken dat de concrete beperkingen die daardoor aan die vrijheid worden gesteld, niet adequaat of onevenredig zouden zijn ten aanzien van het nagestreefde doel.

B.4.2. De vrijheid van onderwijs impliceert de vrijheid, voor de inrichtende macht, om het personeel te kiezen dat wordt tewerkgesteld met het oog op de verwezenlijking van de eigen onderwijsdoelstellingen. Zij verzet zich er niet tegen dat de bevoegde wetgever daaraan beperkingen aanbrengt, met name om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen, op voorwaarde dat die beperkingen redelijkerwijze verantwoord en evenredig zijn met het doel en de gevolgen van de maatregel.

B.5. Met de aanneming van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, wilde de decreetgever « de functie van directeur in een modern kleedje steken door hem, zowel op het vlak van het algemeen belang als op persoonlijk vlak, de aan het specifieke karakter van die functie verbonden erkenning en middelen te geven », door hem te voorzien van een « specifiek en adequaat statuut » dat voordien ontbrak (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2006-2007, nr. 339/1, p. 7).

B.6.1. De decreetgever kan, teneinde de kwaliteit van het onderwijs dat openbare financiering geniet te waarborgen, eisen dat de directeur van de inrichting over bepaalde bekwaamheden, kwalificaties of opleidingen beschikt die waarborgen dat hij de voor dat ambt vereiste kwaliteiten heeft, net zoals hij bij niet-inachtneming van die vereiste in sancties kan voorzien.

B.6.2. Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de decreetgever te bepalen welke bekwaamheidsbewijzen vereist zijn. Doordat het bestreden decreet bepaalt dat een directeur tot het met een weddesubsidie bezoldigde personeel moet behoren, beoogt het het personeelslid dat houder is van één van de bekwaamheidsbewijzen vereist bij het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, te dezen, het bewijs van onderwijzer.

Een dergelijke keuze is niet kennelijk onredelijk vermits zij de inrichtende machten ertoe aanzet de directietaken toe te vertrouwen aan personen die, zowel door het diploma dat zij hebben verkregen als door de functies die zij dankzij dat diploma hebben kunnen uitoefenen, geacht kunnen worden de vereiste kennis en ervaring te bezitten om een school te leiden.

B.6.3. Wanneer de decreetgever daarentegen de niet-vervulling van die voorwaarde bestraft door het ontzeggen van de subsidies voor de school, heeft hij een maatregel genomen die niet kennelijk evenredig is met het door hem nagestreefde doel.

B.7. Het tweede onderdeel van het eerste middel is gegrond.

Wat het tweede middel betreft B.8.1. Met hun tweede middel verwijten de verzoekende partijen artikel 136 van hetzelfde decreet dat het de artikelen 10, 11, 23, derde lid, 1°, en 24, § 4, van de Grondwet schendt, in voorkomend geval in samenhang gelezen met het beginsel van rechtszekerheid, doordat het, terwijl het de situatie regelt van sommige directeurs van het gesubsidieerde onderwijs met ten minste 720 dagen anciënniteit, niet in een maatregel voorziet dankzij welke de op de dag van de inwerkingtreding van het decreet in functie zijnde directeurs die geen gesubsidieerde personeelsleden zijn en die dezelfde anciënniteit genieten, hun betrekking in de door hen beklede functie van directeur kunnen behouden zonder dat de school die zij leiden elke subsidie wordt ontzegd.

B.8.2. Door de voorwaarde vermeld in artikel 124 van het bestreden decreet toepasbaar te maken vanaf 1 september 2007, zonder in een overgangsmaatregel te voorzien ten voordele van de scholen die, zoals dat het geval is voor de tweede verzoekende partij, worden geleid door een persoon die niet voldoet aan die voorwaarde, terwijl artikel 136 van het decreet heeft voorzien in overgangsmaatregelen voor andere directeurs, brengt het bestreden decreet een niet redelijk verantwoord verschil in behandeling teweeg ten nadele van de categorie van directeurs waartoe de eerste verzoekende partij behoort.

B.8.3. Vermits artikel 124 moet worden vernietigd om de in B.6.3 uiteengezette redenen, is de in ondergeschikte orde geformuleerde vordering tot vernietiging van artikel 136 van het bestreden decreet evenwel zonder voorwerp geworden.

Om die redenen, het Hof vernietigt artikel 124 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^