Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 26 juni 2008

Uittreksel uit arrest nr. 90/2008 van 11 juni 2008 Rolnummers 4275 en 4276 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 11 van het programmadecreet van de Franse Gemeenschap van 15 december 2006 « houdende diverse maatregelen betreffe Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008202152
pub.
26/06/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 90/2008 van 11 juni 2008 Rolnummers 4275 en 4276 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 11 van het programmadecreet van de Franse Gemeenschap van 15 december 2006 « houdende diverse maatregelen betreffende de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, de financiering van de universiteiten en van de Hogescholen, de sociale subsidies van de hogescholen en van de hogere kunstscholen, de begrotingsfondsen, de waarborg verleend door de Franse Gemeenschap voor de financiële producten van de RTBF en het ' Fonds Ecureuil ' van de Franse Gemeenschap », ingesteld door de « Université catholique de Louvain » en anderen en door de « Université Libre de Bruxelles ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 20 augustus 2007 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 21 augustus 2007, zijn beroepen tot vernietiging ingesteld van artikel 11 van het programmadecreet van de Franse Gemeenschap van 15 december 2006 « houdende diverse maatregelen betreffende de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, de financiering van de universiteiten en van de Hogescholen, de sociale subsidies van de hogescholen en van de hogere kunstscholen, de begrotingsfondsen, de waarborg verleend door de Franse Gemeenschap voor de financiële producten van de RTBF en het ' Fonds Ecureuil ' van de Franse Gemeenschap » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 februari 2007), door, enerzijds, de « Université catholique de Louvain », met zetel te 1348 Ottignies-Louvain-la-Neuve, place de l'Université 1, de « Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix », met zetel te 5000 Namen, rue de Bruxelles 61, de « Facultés universitaires catholiques de Mons », met zetel te 7000 Bergen, chaussée de Binche 151, en de « Facultés universitaires Saint-Louis », met zetel te 1000 Brussel, Kruidtuinlaan 43, en, anderzijds, de « Université Libre de Bruxelles », met zetel te 1050 Brussel, F.D. Rooseveltlaan 50.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4275 en 4276 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van het belang B.1. De Franse Gemeenschapsregering betwist het belang van de verzoekende partijen om in rechte te treden in zoverre de in het geding zijnde bepaling alleen betrekking zou hebben op de leden van het administratief, technisch en arbeiderspersoneel (hierna : ATAP) van de universiteiten van de Franse Gemeenschap, en niet op de leden van het ATAP van de vrije universiteiten, die reeds het vakantiegeld genieten, noch op de vrije universiteiten die reeds lang dat vakantiegeld met hun eigen middelen financieren. Zij betwist eveneens het belang van de verzoekende partij in de zaak nr. 4276 om in rechte te treden, met het argument dat de bevoegdheid die in casu door de Franse Gemeenschap wordt uitgeoefend, zou behoren tot haar bevoegdheid inzake het statuut van haar ambtenaren in het algemeen, en niet tot haar bevoegdheid inzake onderwijs.

B.2. De in het geding zijnde bepaling voert een nieuwe toelage in, uitsluitend ten gunste van de universiteiten van de Franse Gemeenschap, die voortaan een dubbel vakantiegeld moeten betalen aan de leden van het ATAP. De vrije universiteiten, die aan hun ATAP een dubbel vakantiegeld moeten betalen overeenkomstig de sociale wetten die gelden voor arbeidsovereenkomsten (artikel 38 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders), hebben er belang bij, in het licht van de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet, de bepaling van een decreet aan te vechten die erin voorziet enkel aan de universiteiten van de Franse Gemeenschap een nieuwe financieringstoelage toe te kennen, met uitsluiting van de vrije universiteiten die tot hiertoe de betaling van dat vakantiegeld op zich namen zonder tegemoetkoming vanwege de overheid die ze subsidieert.

De exceptie wordt verworpen.

Ten aanzien van het middel B.3. De verzoekende partijen verwijten de in het geding zijnde bepaling het gelijkheidsbeginsel inzake onderwijs te schenden in zoverre zij alleen aan de universiteiten van de Franse Gemeenschap een aanvullende toelage toekent om de verhoging te financieren van het bedrag aan vakantiegeld dat voortaan aan de leden van hun ATAP wordt toegekend, terwijl de vrije universiteiten de betaling van het dubbele vakantiegeld met hun eigen middelen dragen, overeenkomstig de arbeidsrechtelijke regels. De verzoekende partijen zijn van mening dat het in het geding zijnde verschil in behandeling het gevolg is van de uitvoeringsmodaliteiten van een beslissing van de Franse Gemeenschap, namelijk de beslissing om het bedrag van het vakantiegeld dat wordt betaald in de openbare sector, aan te passen aan datgene dat wordt betaald in de privésector. De verzoekende partijen verwijten de Franse Gemeenschap, die rekening wilde houden met de bijkomende kosten die voor de universiteiten van de Franse Gemeenschap worden veroorzaakt door de betaling van dat verhoogde vakantiegeld, dat zij niet de financiële last in aanmerking heeft genomen die zonder financiële bijdrage vanwege de Gemeenschap, door de vrije universiteiten wordt gedragen. Zij oordelen dat dit verschil in behandeling in geen enkel opzicht wordt verantwoord door de verschillende juridische aard van de band die het ATAP heeft met de inrichtende macht van de vrije universiteiten, enerzijds, en met de Franse Gemeenschap, anderzijds.

B.4. Artikel 24, § 4, van de Grondwet herbevestigt voor onderwijszaken het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Volgens die bepaling zijn alle personeelsleden gelijk voor de wet of het decreet.

Zij moeten derhalve allen op een gelijke manier worden behandeld, tenzij objectieve onderlinge verschillen een andere behandeling redelijk kunnen verantwoorden.

B.5. Hoewel de gelijke behandeling van onderwijsinstellingen en personeelsleden het uitgangspunt is, sluit artikel 24, § 4, van de Grondwet een verschillende behandeling niet uit op voorwaarde dat die gegrond is op « de eigen karakteristieken van iedere inrichtende macht ». Om ten aanzien van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie een verschil in behandeling onder de onderwijsinstellingen en onder de personeelsleden van de onderwijsnetten te verantwoorden, is het evenwel niet voldoende te wijzen op het bestaan van objectieve verschillen onder die instellingen en personeelsleden. Daarnaast moet nog worden aangetoond dat, ten aanzien van de geregelde aangelegenheid, het aangevoerde onderscheid relevant is om een verschillende behandeling in redelijkheid te verantwoorden.

B.6. De rijksuniversiteiten, thans gemeenschapsuniversiteiten, zijn organieke openbare diensten. De vrije universiteiten zijn rechtspersonen naar privaat recht die een taak van openbare dienst waarnemen.

De leden van het ATAP van de gemeenschapsuniversiteiten bevinden zich in de regel in een statutair verband, dit is in een rechtspositieregeling die eenzijdig door de overheid is vastgesteld en op hen van toepassing wordt zodra zij bij wege van een eenzijdige beslissing van de overheid in de betrokken openbare dienst zijn aangesteld. De leden van het ATAP van de vrije universiteiten, zelfs al wijkt sinds de wet van 27 juli 1971 hun rechtspositie af van het gemeenrechtelijke arbeidsovereenkomstenrecht, zijn steeds in een arbeidsverhouding naar privaat recht gebleven, die in een overeenkomst tussen de werknemer en de universiteit wordt vastgesteld.

Het aangeklaagde verschil in behandeling vloeit echter niet voort uit de band tussen het ATAP en zijn universiteit, maar uit de beslissing van de Franse Gemeenschap om enkel aan de universiteiten van de Franse Gemeenschap een bijkomende werkingstoelage toe te kennen om tegemoet te komen in de bijkomende kosten die ontstaan door de betaling van een verhoogd vakantiegeld aan de leden van het ATAP, en dat met uitsluiting van de vrije universiteiten die met hun eigen middelen de betaling op zich nemen van het aan de leden van het ATAP toegekende dubbele vakantiegeld, overeenkomstig de arbeidsrechtelijke regels.

B.7. Voor de financiering van de universiteiten in de Franse Gemeenschap, die is geregeld bij de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, is voorzien in toelagen die aan de universiteiten worden toegekend. Het bedrag van die toelagen wordt vastgesteld via berekeningen op basis van objectieve en voorzienbare elementen, los van de financieringswijze van bepaalde bijzondere uitgaven die door specifieke bepalingen worden geregeld, zoals de financiering van de emeritaten en van de pensioenen van het onderwijzend personeel van de vrije universiteiten (zie arrest nr. 97/2005 van 1 juni 2005).

B.8. Toen de wet van 27 juli 1971 werd aangenomen, bestond er een aanzienlijk verschil tussen de rijksuniversiteiten en de vrije universiteiten wat het bedrag van het vakantiegeld van de leden van het ATAP betreft.

De vakverenigingen eisten de gelijkschakeling van het vakantiegeld van de ambtenaren van de openbare sector met dat van de werknemers van de privésector. Die eisen leidden, op federaal niveau, tot het intersectorieel akkoord 2001-2002 dat, wat de Franse Gemeenschap betreft, ten uitvoer werd gelegd door het akkoordprotocol van 7 april 2004. Dat protocol bepaalde dat het vakantiegeld van het personeel van niveau 2, 3 en 4, vanaf 2005 zou worden verhoogd tot 70 pct.van de brutowedde.

B.9. Het is om de universiteiten van de Gemeenschap in staat te stellen om de onvoorziene meerkosten voor de begrotingsjaren 2005, 2006 en 2007 te betalen die worden veroorzaakt door de betaling van dat vakantiegeld, dat werd beslist hun de middelen toe te kennen die nodig zijn om die bijkomende loonkosten voor die begrotingsjaren te dekken (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2006-2007, nr. 316, nr. 1, p. 6).

B.10. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat de bestreden bepaling ertoe strekt de universiteiten van de Franse Gemeenschap in staat te stellen om, uitsluitend voor de jaren 2005 tot 2007, het hoofd te bieden aan een nieuwe uitgave waarmee geen rekening kon worden gehouden bij de berekening van de globale enveloppen voor de universiteiten. Aangezien die uitgave alleen voor de universiteiten van de Franse Gemeenschap een nieuwe en onvoorziene last was en de bestreden bepaling beperkt is in de tijd, is het niet discriminerend dat alleen aan die universiteiten de middelen werden gegeven voor de financiering ervan.

B.11. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 11 juni 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^