Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 06 augustus 2008

Uittreksel uit arrest nr. 101/2008 van 10 juli 2008 Rolnummers 4199 en 4274 In zake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 6, 7, 8, 10, 14 en 16 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 december 2006 houdende wijziging van het Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008202590
pub.
06/08/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 101/2008 van 10 juli 2008 Rolnummers 4199 en 4274 In zake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 6, 7, 8, 10, 14 en 16 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 december 2006 houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, ingesteld door de Franse Gemeenschapsregering en door de VZW « Liga voor Mensenrechten » en de VZW « Vlaams Overleg Bewonersbelangen ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 april 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 april 2007, heeft de Franse Gemeenschapsregering beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 6, 7, 8, 10, 14 en 16 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 december 2006 houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 19 februari 2007). De vordering tot schorsing van dezelfde decretale bepalingen, ingesteld door dezelfde verzoekende partij, is verworpen bij het arrest nr. 104/2007 van 12 juli 2007, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 september 2007. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 14 augustus 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 16 augustus 2007, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 6, 7 en 8 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 december 2006 houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 19 februari 2007) door de VZW « Liga voor Mensenrechten », met maatschappelijke zetel te 9000 Gent, Van Stopenberghestraat 2, en de VZW « Vlaams Overleg Bewonersbelangen », met maatschappelijke zetel te 2600 Berchem, Diksmuidelaan 50. Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4199 en 4274 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. De beroepen hebben betrekking op de artikelen 6, 7, 8, 10, 14 en 16 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 december 2006 houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode.

De bestreden bepalingen wijzigen de bepalingen van titel VII van de Vlaamse Wooncode, die de verhuur van woningen in de sociale sector regelt. Over het algemeen wil de decreetgever een oplossing vinden voor de leefbaarheidsproblemen die zich voordoen in bepaalde sociale wooncomplexen in Vlaanderen, om het recht op huisvesting van alle bewoners te waarborgen. Daartoe leggen de nieuwe bepalingen van het decreet duidelijker dan voordien de verplichtingen van de huurder en van de verhuurder vast en stellen zij die laatste de instrumenten ter beschikking die hem zouden moeten toelaten snel en gepast op te treden tegenover huurders die hinder veroorzaken en de leefbaarheid in de sociale woonwijken aantasten (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, pp. 3-4).

Met toepassing van de artikelen 75 en 76 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel en ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, is het decreet van 15 december 2006 in werking getreden op 1 januari 2008.

B.1.2. Artikel 6 van het decreet van 15 december 2006 vervangt artikel 92 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode door de volgende bepaling : «

Artikel 92.§ 1. Een sociale huurwoning wordt verhuurd op grond van een schriftelijke huurovereenkomst die ten minste de hierna vermelde gegevens en regelingen bevat : 1° de datum waarop de woning beschikbaar wordt gesteld en waarop de huurovereenkomst ingaat;2° de identiteit van de huurder van de sociale huurwoning, alsmede van de inwonende minderjarige kinderen;3° in afwijking van artikel 3 van afdeling II van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, van het Burgerlijk Wetboek inzake huishuur, de duur van de huur en de mogelijkheid tot opzegging van de huurovereenkomst, alsook, onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden, de proefperiode van maximaal twee jaar.De proefperiode heeft als doel tijdens de duur van de proefperiode de huurder te evalueren, nauwgezet op te volgen en eventueel bij te sturen. Artikel 98, § 3, geldt onverkort tijdens de proefperiode. Bij het einde van de proefperiode wordt de huurovereenkomst, bij gebrek aan een negatieve evaluatie door de verhuurder van de huurder van een sociale woning ten aanzien van zijn verplichtingen, vermeld in § 3, voortgezet als een huurovereenkomst van onbepaalde duur. Bij een negatieve evaluatie, die aanleiding geeft tot de beëindiging van de sociale huurovereenkomst, mag er geen kennelijke wanverhouding bestaan tussen de feiten die zich tijdens de duur van de proefperiode hebben voorgedaan, en de beëindiging van de sociale huurovereenkomst op grond van die feiten; 4° de verplichtingen van enerzijds de verhuurder en anderzijds de huurder van de sociale huurwoning;5° de elementen voor de berekening van de bedragen die de huurder van de sociale huurwoning moet betalen, aan wie en de manier waarop die betaling plaatsvindt;6° in afwijking van artikel 1762bis van het Burgerlijk Wetboek, de ontbindende voorwaarden;7° de territoriaal bevoegde rechtbank bij geschil. De Vlaamse Regering stelt een typehuurovereenkomst vast. Van de typehuurovereenkomst kan enkel worden afgeweken in de gevallen die de Vlaamse Regering bepaalt. § 2. De verhuurder van een sociale huurwoning leeft de volgende verplichtingen na : 1° bij het aangaan van de huurovereenkomst te goeder trouw en onverwijld aan de huurder de te betalen huurprijs meedelen en een indicatie geven van de huurlasten;2° de sociale huurwoning die voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 5, ter beschikking stellen van de huurder en ervoor zorgen dat de sociale huurwoning tijdens de volledige duur van de huurovereenkomst blijft voldoen aan de vereisten, vermeld in artikel 5;3° de sociale huurwoning onderhouden in zodanige staat dat ze kan dienen tot het gebruik waartoe ze is bestemd en de herstellingen uitvoeren waarvoor de verhuurder verantwoordelijk is volgens de typeovereenkomst. § 3. De huurder van een sociale huurwoning leeft de volgende verplichtingen na : 1° de sociale huurwoning betrekken, in voorkomend geval samen met de aan hem toegewezen minderjarige kinderen.Iedere wijziging van personen die de sociale huurwoning op duurzame wijze betrekken, moet onmiddellijk aan de betrokken verhuurder worden meegedeeld; 2° in de sociale huurwoning zijn hoofdverblijfplaats hebben en er gedomicilieerd zijn;3° de huurprijs betalen;4° de elementen die nodig zijn voor de huurprijsberekening meedelen als de verhuurder hierom verzoekt;5° de sociale huurwoning onderhouden als een goede huisvader;6° voor zover de huurder een sociale woning betrekt, die niet gelegen is in een rand- of taalgrensgemeente zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, de bereidheid tonen om Nederlands aan te leren.Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen. Diegenen die kunnen aantonen reeds aan die richtwaarde voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van die verplichting. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde A.1. blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die verplichting; 7° voor zover de huurder een sociale woning, gelegen in een rand- of taalgrensgemeente, zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, betrekt, zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten, de bereidheid tonen om Nederlands aan te leren.Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen.

Diegenen die kunnen aantonen reeds aan die richtwaarde voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van die verplichting. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde A.1. blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die verplichting; 8° voor zover het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaams inburgeringsbeleid van toepassing is, het inburgeringstraject overeenkomstig hetzelfde decreet volgen of hebben gevolgd;9° de sociale huurwoning op zodanige wijze bewonen dat de leefbaarheid niet in het gedrang komt en dat geen overmatige hinder wordt veroorzaakt voor de buren en de naaste omgeving. Als de verplichtingen, vermeld in het eerste lid, niet worden nagekomen, dan kan de verhuurder, onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden, de huurder van een sociale huurwoning, mits de laatstgenoemde daarmee instemt, begeleiden of laten begeleiden bij het naleven van zijn verplichtingen ».

B.1.3. Bij artikel 7 van het decreet van 15 december 2006 worden in artikel 93, § 1, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, twee nieuwe leden ingevoegd na het eerste lid. Het eerste van die leden, dat door de beroepen wordt beoogd, bepaalt : « Op het ogenblik van de inschrijving moet de kandidaat-huurder, onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden, aantonen dat hij : 1° voldoet aan de voorwaarden inzake onroerend bezit en inkomen die de Vlaamse Regering vaststelt;2° voor zover hij een sociale woning wil betrekken, die niet gelegen is in een rand- of taalgrensgemeente zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, bereid is om Nederlands aan te leren.Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen. Diegenen die kunnen aantonen reeds aan die richtwaarde voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van de voorwaarde tot bereidheid om het Nederlands aan te leren. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde A.1. blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die voorwaarde; 3° voor zover hij een sociale woning, gelegen in een rand- of taalgrensgemeente zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, wil betrekken, zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten, bereid is om Nederlands aan te leren.Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen.

Diegenen die kunnen aantonen reeds aan die richtwaarde voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van de voorwaarde tot bereidheid om het Nederlands aan te leren. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde A.1. blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die voorwaarde; 4° voor zover het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaams inburgeringsbeleid van toepassing is, hij bereid is het inburgeringstraject te volgen overeenkomstig hetzelfde decreet ». B.1.4. Artikel 8 van het decreet van 15 december 2006 vervangt artikel 95 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode door de volgende bepaling : «

Artikel 95.§ 1. De kandidaat-huurder, alsook, op het ogenblik van de toetreding tot de lopende huurovereenkomst, de persoon, vermeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 34°, c) en d), kan alleen worden toegelaten tot een sociale huurwoning als hij aantoont dat hij : 1° voldoet aan de voorwaarden inzake onroerend bezit en inkomen die de Vlaamse Regering vaststelt;2° voor zover hij een sociale woning, die niet gelegen is in een rand- of taalgrensgemeente, zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, wil betrekken, bereid is om Nederlands aan te leren.Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen. Diegenen die kunnen aantonen reeds aan deze richtwaarde A.1. voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van de voorwaarde tot bereidheid om het Nederlands aan te leren. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die voorwaarde; 3° voor zover hij een sociale woning, gelegen in een rand- of taalgrensgemeente, zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, wil betrekken, zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten, bereid is om Nederlands aan te leren.Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen.

Diegenen die kunnen aantonen reeds aan die richtwaarde voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van de voorwaarde tot bereidheid om het Nederlands aan te leren. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde A.1. blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die voorwaarde; 4° voor zover het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaams inburgeringsbeleid van toepassing is, bereid is het inburgeringstraject te volgen overeenkomstig hetzelfde decreet. [...] ».

B.1.5. Artikel 10 van het decreet van 15 december 2006 vervangt onder meer paragraaf 3 van artikel 98 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode door de volgende bepaling : « § 3. De verhuurder kan de huurovereenkomst enkel beëindigen in de hierna vermelde gevallen : 1° als de huurder van een sociale huurwoning niet meer voldoet aan de voorwaarden, gesteld overeenkomstig artikel 96, § 1;2° bij een ernstige of blijvende tekortkoming van de huurder van een sociale huurwoning met betrekking tot zijn verplichtingen.Een inbreuk van de bepalingen, vermeld in artikel 92, § 3, 1° en 2°, wordt gelijkgesteld met een ernstige tekortkoming.

De opzeggingstermijn bedraagt zes maanden. Bij een ernstige of blijvende tekortkoming bedraagt de opzeggingstermijn drie maanden.

Als de tekortkoming, vermeld in het eerste lid, 2°, het gevolg is van het feit dat de huurder van een sociale huurwoning onvermogend is, dan kan de huurovereenkomst alleen beëindigd worden na overleg met het OCMW ».

B.1.6. Bij artikel 14 van het decreet van 15 december 2006 wordt een nieuw artikel 102bis ingevoegd in het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, dat bepaalt : «

Artikel 102bis.§ 1. Met behoud van de toepassing van de hierna vermelde sancties, kunnen de volgende administratieve maatregelen worden opgelegd aan de verhuurder en de huurder van een sociale huurwoning die de voorwaarden, gesteld in deze titel of overeenkomstig deze titel, niet naleven of die hun verplichtingen niet nakomen : 1° de stopzetting of de uitvoering of het opleggen van werken, handelingen of activiteiten;2° het verbod opleggen op het gebruik van installaties, toestellen of houden van dieren, als die overmatige hinder veroorzaken. De administratieve maatregelen bevatten de einddatum om er uitvoering aan te geven. Bij de bepaling van die uitvoeringstermijn wordt rekening gehouden met de tijd die redelijkerwijs is vereist om er uitvoering aan te geven.

De ambtenaren, bevoegd voor het opleggen van administratieve maatregelen, zijn de ambtenaren, vermeld in § 2.

De administratieve maatregelen kunnen de vorm aannemen van een bevel of een feitelijk handelen, op kosten van de vermoedelijke overtreder, om ofwel de inbreuk te beëindigen, ofwel zijn gevolgen geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken ofwel herhaling ervan te voorkomen.

De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen inzake de vorm en de inhoud van de administratieve maatregelen. § 2. [...] § 3. Een administratieve geldboete kan worden opgelegd aan de huurder van een sociale huurwoning die een verplichting, vastgelegd in artikel 92, § 3, niet naleeft, op voorwaarde dat de betrokkene naar behoren werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen. Die administratieve geldboete mag niet lager zijn dan 25 euro noch hoger zijn dan 5.000 euro.

Bij het opleggen van de administratieve geldboete mag er geen kennelijke wanverhouding bestaan tussen de feiten die aan de administratieve geldboete ten grondslag liggen, en de boete die op grond van die feiten wordt opgelegd.

Een administratieve geldboete kan niet worden opgelegd als : 1° voor het betrokken feit reeds eerder een administratieve geldboete werd opgelegd;2° de strafrechter voor het betrokken feit reeds een uitspraak in eerste aanleg heeft gedaan. [...] § 9. Met behoud van de toepassing van de strafbepalingen van artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek wordt een persoon gestraft met : 1° een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden of een werkstraf met een maximale duur van 250 uren of met een geldboete van 26 tot 500 euro als hij de verplichtingen, vermeld in artikel 92, § 3, 1° of 2°, niet nakomt; 2° een gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar of een werkstraf met een maximale duur van 250 uren of met een geldboete van 1.000 tot 5.000 euro, als hij, het krachtens hoofdstuk III van titel VII en de uitvoeringsbesluiten ervan geregelde toezicht verhindert ».

B.1.7. Artikel 16 van het decreet van 15 december 2006 bepaalt : « De verplichtingen, vermeld in artikel 92, § 3, 6°, 7° en 8°, en de proefperiode, vermeld in artikel 92, § 1, 3°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals gewijzigd bij dit decreet, zijn niet van toepassing op de huurder die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet al huurder is van een sociale huurwoning. De Vlaamse Regering kan met betrekking tot die huurder wel stimulerende maatregelen treffen zodat die huurder kan voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 92, § 3, 6°, 7° en 8°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals gewijzigd bij dit decreet ».

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen Wat de zaak nr. 4199 betreft B.2.1. De Vlaamse Regering is van mening dat het beroep dat werd ingesteld door de Franse Gemeenschapsregering onontvankelijk moet worden verklaard omdat, in zoverre het verzoekschrift geen uiteenzetting van de feiten bevat, niet zou zijn voldaan aan artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989.

B.2.2. Krachtens artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, moet het verzoekschrift het onderwerp van het beroep vermelden en een uiteenzetting van de feiten en middelen bevatten. Die vereiste is niet louter formeel. Zij moet immers de in artikel 76 van dezelfde bijzondere wet bedoelde overheden in staat stellen om met kennis van zaken te beslissen of zij in de procedure tussenkomen en, wanneer zij tussenkomen, op dienstige wijze te antwoorden op de middelen.

B.2.3. Hoewel het door de Franse Gemeenschapsregering ingediende verzoekschrift geen paragraaf bevat die is gewijd aan de uiteenzetting van de feiten, bevat het in de toelichting van de middelen voldoende aanwijzingen over de context en de omstandigheden waarin het bestreden decreet werd aangenomen, zodat het Hof en de tussenkomende partijen in staat zijn het onderwerp van het geschil te omlijnen.

B.2.4. Uit de memories die de partijen hebben uitgewisseld, blijkt overigens dat zij hun argumenten konden laten gelden vanuit een juist begrip van het onderwerp van het beroep en van de middelen die door de verzoekende partij zijn uiteengezet.

B.2.5. De exceptie wordt verworpen.

Wat de zaak nr. 4274 betreft B.3.1. De Vlaamse Regering werpt verschillende excepties van onontvankelijkheid op met betrekking tot het beroep dat werd ingesteld door de « Liga voor Mensenrechten » en door het « Vlaams Overleg Bewonersbelangen ».

B.3.2. De eerste exceptie is afgeleid uit de schending van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, in zoverre het verzoekschrift in grote mate onduidelijk zou zijn.

B.3.3. Het verzoekschrift geeft de beoogde decreetsbepalingen aan en de bepalingen die zouden zijn geschonden, en bevat voor elk vernietigingsmiddel een uiteenzetting van de argumentatie. Het voldoet aan artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989.

B.3.4. Uit de memories die in die zaak zijn uitgewisseld, blijkt overigens voldoende dat de Vlaamse Regering haar argumenten kon laten gelden vanuit een juist begrip van de middelen die door de verzoekende partijen zijn aangevoerd.

B.3.5. De Vlaamse Regering betwist vervolgens het belang van de verzoekende partijen.

B.3.6. Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk die niet haar persoonlijk belang aanvoert, voor het Hof optreedt, is vereist dat haar maatschappelijk doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat zij een collectief belang verdedigt; dat haar maatschappelijk doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat dit maatschappelijk doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.

B.3.7. De bestreden bepalingen strekken ertoe de toegang tot sociale huisvesting in het Vlaamse Gewest te regelen. Zij bepalen de voorwaarden van die toegang en de gevallen waarin de verhuurder de huurovereenkomst kan beëindigen. De verzoekende partijen zijn van mening dat die bepalingen leiden tot een beperking van het recht op een behoorlijke huisvesting dat onder meer wordt gewaarborgd door artikel 23 van de Grondwet.

B.3.8. Krachtens artikel 3 van haar statuten heeft de « Liga voor Mensenrechten » tot doel elke onrechtvaardigheid en elke aanslag op de rechten van personen of gemeenschappen te bestrijden. Zij verdedigt de beginselen van gelijkheid, vrijheid en humanisme, waarop de democratische maatschappijen zijn gebaseerd, en die onder meer zijn vervat in de Grondwet en in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Zonder dat een dergelijke omschrijving van het maatschappelijk doel van een VZW moet worden begrepen als een middel dat die vereniging aanwendt om gelijk welke norm aan te vechten onder het voorwendsel dat elke norm een weerslag heeft op iemands rechten, kan ervan worden uitgegaan dat er een voldoende verband bestaat tussen dat maatschappelijk doel en de bestreden bepalingen van het decreet van 15 december 2006.

B.3.9. Volgens artikel 5 van zijn statuten, heeft het « Vlaams Overleg Bewonersbelangen » tot doel het recht op wonen te bevorderen van iedereen, en in het bijzonder van de maatschappelijk kwetsbare bewonersgroepen. In zoverre die vereniging aanvoert dat de bepalingen die zij aanvecht het recht op huisvesting aantast van in het bijzonder de kansarmen, doet zij blijken van het door de Grondwet en door de bijzondere wet van 6 januari 1989 vereiste belang om de vernietiging ervan te vorderen.

B.4. Ten slotte hebben de verzoekende partijen aan het Hof een kopie overgelegd van de bekendmaking, in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad , van hun respectieve statuten, alsook de uittreksels uit de notulen van de vergaderingen van hun raden van bestuur, die de beslissing bevatten om een beroep tot vernietiging bij het Hof in te stellen; er is dan ook voldaan aan artikel 7 van de bijzondere wet van 6 januari 1989.

B.5. De excepties worden verworpen.

Ten gronde I. Over de schending van de bevoegdheidverdelende regels Wat betreft de schending van de artikelen 39 en 128, § 1, van de Grondwet en de artikelen 5, § 1, II, 3°, en 6, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen B.6. In haar tweede middel voert de Franse Gemeenschapsregering aan dat de artikelen 6, 7, 8 en 16 van het decreet van 15 december 2006 de artikelen 39 en 128, § 1, van de Grondwet, alsook de artikelen 5, § 1, II, 3°, en 6, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, schenden.

B.7.1. Artikel 39 van de Grondwet bepaalt : « De wet draagt aan de gewestelijke organen welke zij opricht en welke samengesteld zijn uit verkozen mandatarissen de bevoegdheid op om de aangelegenheden te regelen welke zij aanduidt met uitsluiting van die bedoeld in de artikelen 30 en 127 tot 129 en dit binnen het gebied en op de wijze die zij bepaalt. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid ».

Artikel 128, § 1, van de Grondwet bepaalt : « De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich, bij decreet, de persoonsgebonden aangelegenheden, alsook, voor deze aangelegenheden, de samenwerking tussen de gemeenschappen en de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen.

Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt deze persoonsgebonden aangelegenheden vast, alsook de vormen van samenwerking en de nadere regelen voor het sluiten van verdragen ».

Artikel 5, § 1, II, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt : « De persoonsgebonden aangelegenheden bedoeld in artikel [128, § 1] van de Grondwet, zijn : [...] II. Wat de bijstand aan personen betreft : [...] 3° Het beleid inzake onthaal en integratie van inwijkelingen ». Artikel 6, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt : « De aangelegenheden bedoeld in artikel [39] van de Grondwet zijn : [...] IV. Wat de huisvesting betreft : De huisvesting en de politie van woongelegenheden die gevaar opleveren voor de openbare reinheid en gezondheid ».

B.7.2. Uit de voormelde bepalingen kan worden afgeleid dat de gewesten bevoegd zijn om de aangelegenheid van de huisvesting in haar geheel te regelen en dat de gemeenschappen bevoegd zijn voor het onthaal en de integratie van inwijkelingen.

B.8. De Franse Gemeenschapsregering is van mening dat de Vlaamse gewestwetgever zijn bevoegdheden heeft overschreden door, enerzijds, te bepalen, in de artikelen 6, 7 en 8 van het decreet van 15 december 2006, dat de huurder of kandidaat-huurder van een sociale woning zijn bereidheid moet aantonen om Nederlands te leren om toegang te verkrijgen tot een woning en die te behouden, en, anderzijds, te bepalen, in artikel 16 van hetzelfde decreet, dat de Vlaamse Regering stimulerende maatregelen kan nemen ten aanzien van de personen voor wie die voorwaarde niet geldt omdat zij reeds op het ogenblik van de inwerkingtreding van het decreet huurder waren van een sociale woning, teneinde hen in staat te stellen toch aan die voorwaarde te voldoen.

Zij is van mening dat de gewestwetgever met die bepalingen in werkelijkheid de inburgering nastreeft van de personen die geen Nederlands kennen - onder wie onder andere inwijkelingen -, hetgeen tot de bevoegdheid van de gemeenschappen behoort.

B.9.1. Volgens de memorie van toelichting past het decreet in het kader van de uitvoering van het Vlaamse woonbeleid. Een van de doelstellingen van dat beleid is een optimale leefbaarheid in de wijken, het bevorderen van de integratie van de bewoners in de samenleving en het bevorderen van gelijke kansen voor eenieder. Een van de middelen daartoe is het bevorderen van de sociale vermenging.

In die optiek verbetert een basiskennis van het Nederlands de communicatie tussen de huurder en de verhuurder, en verhoogt zij bijgevolg de leefbaarheid en de veiligheid in de woonwijken (Parl.

St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 5).

B.9.2. In het voorontwerp van decreet dat voor advies aan de Raad van State werd voorgelegd, werd in artikel 1 aangekondigd dat het decreet een « gewest- en gemeenschapsaangelegenheid » regelde (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 33), wegens het voorkomen, in de tekst, van verplichtingen inzake het leren van de taal en inzake inschrijving voor het inburgeringstraject dat is geregeld bij het decreet van 28 februari 2003. De afdeling wetgeving van de Raad van State oordeelde dat « die zienswijze [...] niet [kan] worden gevolgd ». Zij was van mening dat « de bedoelde verplichting [...] immers een verplichting [is] waaraan moet worden voldaan om te kunnen worden ingeschreven als kandidaat-huurder of om een sociale huurwoning te kunnen huren, en [...] bijgevolg een uitoefening [inhoudt] van de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest inzake huisvesting » (ibid., p. 49).

Om zich aan dat advies van de Raad van State te conformeren, heeft de decreetgever de bestreden bepalingen aangenomen op grond van zijn gewestelijke bevoegdheden, met toepassing van artikel 6, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.

B.10.1. De omstandigheid dat een decretale norm, die door de gewestwetgever is aangenomen bij het uitoefenen van diens bevoegdheden, kan bijdragen tot de verwezenlijking van een doelstelling die overigens wordt nagestreefd door de gemeenschapswetgever bij het uitoefenen van diens eigen bevoegdheden, kan op zich geen schending meebrengen van de bevoegdheidverdelende regels door de gewestwetgever. Dat zou daarentegen wel het geval zijn wanneer de gewestwetgever, door het aannemen van zulk een maatregel, de uitoefening, door de gemeenschapswetgever, van diens bevoegdheden onmogelijk of uitermate moeilijk zou maken.

B.10.2. Te dezen heeft de Vlaamse gewestwetgever op grond van zijn bevoegdheid inzake huisvesting bepalingen kunnen aannemen die de toegang tot de sociale huisvesting regelen, meer bepaald om voor te schrijven dat de huurders en kandidaat-huurders hun bereidheid moeten aantonen om Nederlands te leren, vermits een minimale kennis, bij alle huurders, van de taal die door de diensten van de verhuurder wordt gebruikt, de communicatie met die diensten en bijgevolg het woonklimaat verbetert voor alle bewoners van de betrokken woonwijken.

De omstandigheid dat het leren van het Nederlands eveneens een positieve invloed kan hebben op de mogelijkheden tot maatschappelijke en professionele integratie van de betrokken personen, en bijgevolg op de doelstellingen die de Vlaamse Gemeenschap nastreeft op het gebied van integratie van inwijkelingen, kan de uitoefening niet verhinderen, door het Gewest, van diens bevoegdheid inzake huisvesting.

B.11. Het middel is niet gegrond.

Wat betreft de schending van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen B.12.1. Het eerste middel dat door de Franse Gemeenschapsregering wordt aangevoerd, heeft, wat het eerste onderdeel ervan betreft, betrekking op de artikelen 6, 7, 8, 10 en 14 van het decreet van 15 december 2006 in zoverre zij respectievelijk artikel 92, § 3, eerste lid, 7°, artikel 93, § 1, tweede lid, 3°, artikel 95, § 1, eerste lid, 3°, en artikel 102bis invoegen in het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode. Het beoogt eveneens artikel 16 van het decreet van 15 december 2006.

B.12.2. De verzoekende partij voert aan dat de bestreden bepalingen een schending inhouden van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 30 van de Grondwet, doordat, om in aanmerking te komen voor een sociale woning gelegen in de rand- en taalgrensgemeenten, de kandidaat-huurders en de huurders ertoe worden verplicht aan te tonen dat ze bereid zijn Nederlands te leren.

B.13.1. Artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt : « De decreten, reglementen en administratieve handelingen mogen geen afbreuk doen aan de op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze bepaling bestaande garanties die de Franstaligen genieten in de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de Nederlandstaligen, respectievelijk Franstaligen en Duitstaligen genieten in de gemeenten genoemd in artikel 8 van diezelfde wetten ».

B.13.2. In de parlementaire voorbereiding met betrekking tot die bepaling wordt aangegeven dat ermee « wordt beoogd aan de rand- en faciliteitengemeenten te garanderen dat de thans bestaande garanties ook na de regionalisering van de organieke gemeentewet en gemeentekieswet onverkort zullen worden gehandhaafd » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-709/1, p. 21), en dat de wetgever, met het begrip « garanties », « het geheel [beoogde] van de thans geldende bepalingen die een specifieke regeling voor de in de tekst vermelde particulieren instellen, en in het algemeen alle bepalingen die particulieren, en voornamelijk de mandatarissen in de gemeenten bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de gecoördineerde wetten, beschermen » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1280/003, p. 10).

B.13.3. Artikel 30 van de Grondwet bepaalt : « Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken ».

B.14. De gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken zijn van toepassing op de verhuurders van sociale huurwoningen die « diensten » zijn in de zin van artikel 1 van die wetten.

B.15. Door het opleggen aan huurders en kandidaat-huurders van de verplichting om de bereidheid te tonen Nederlands te leren, regelt de decreetgever, zoals ook de afdeling wetgeving van de Raad van State stelt in haar advies over het voorontwerp van decreet, niet het gebruik van de talen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, pp. 49 en 50), zodat het bestreden decreet, wegens het doel dat het nastreeft, in beginsel geen afbreuk zou kunnen doen aan de bij de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken aan de particulieren toegekende taalfaciliteiten.

Het Hof zal niettemin hierna onderzoeken of het decreet, door die verplichting op te leggen, afbreuk doet aan de garanties die de Franstaligen genieten in de gemeenten genoemd in de artikelen 7 en 8 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

B.16. De artikelen 92, § 3, eerste lid, 7°, 93, § 1, tweede lid, 3°, en 95, § 1, eerste lid, 3°, bepalen uitdrukkelijk dat de verplichting, voor de huurder of kandidaat-huurder van een sociale woning om aan te tonen dat hij bereid is om Nederlands te leren, wordt opgelegd « zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten ». In de memorie van toelichting wordt hierover het volgende gepreciseerd : « Het ontwerp van decreet voorziet een aparte bepaling [...] voor Franstaligen die een sociale huurwoning betrekken in de rand- of taalgrensgemeenten in het Nederlandse taalgebied. De voorwaarde tot bereidheid het Nederlands te leren, geldt tevens voor deze personen.

Het opleggen van de voorwaarde inzake de bereidheid om het Nederlands te leren, doet geen afbreuk aan de taalfaciliteiten. [...] Het opleggen van de voorwaarde tot bereidheid om het Nederlands aan te leren, ontneemt dus in geen geval de Franstaligen [...] hun taalfaciliteiten in de taalgrens- en randgemeenten. Franstaligen kunnen in deze gemeenten nog steeds telkenmale [...] de verhuurder verzoeken in het Frans te worden behandeld » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, pp. 19-20).

B.17.1. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat, volgens de uitdrukkelijke wil van de decreetgever, de verhuurders van sociale huurwoningen die diensten zijn in de zin van artikel 1 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken zich, wat de rand- en taalgrensgemeenten betreft, moeten voegen naar die wetten, zowel, enerzijds, in hun mondelinge en schriftelijke betrekkingen met de huurders of kandidaat-huurders die zich wensen te beroepen op de hun toegekende taalfaciliteiten als, anderzijds, met betrekking tot de voor het publiek bestemde berichten, mededelingen en formulieren en de andere documenten die ze in voorkomend geval gebruiken.

B.17.2. Voor de Franstalige kandidaat-huurders en huurders gevestigd in de faciliteitengemeenten betekent dit dat de berichten en mededelingen die voor het publiek zijn bestemd en die uitgaan van de hiervoor bedoelde verhuurders niet alleen in het Nederlands maar ook in het Frans moeten worden gesteld. In de randgemeenten is dit eveneens het geval voor de door de verhuurders gebruikte formulieren (artikel 11, § 2, en artikel 24, eerste lid, van de Bestuurstaalwet).

Indien de kandidaat-huurders of de huurders gevestigd in de faciliteitengemeenten daarom verzoeken, moeten de schriftelijke en mondelinge contacten met de hiervoor bedoelde verhuurders in het Frans verlopen (artikelen 12 en 25 van de Bestuurstaalwet). De in de randgemeenten door de verhuurders uitgereikte getuigschriften, verklaringen, machtigingen en vergunningen moeten in het Frans worden gesteld indien de kandidaat-huurders of de huurders daarom verzoeken (artikel 26 van de Bestuurstaalwet). Dezelfde regeling geldt voor de getuigschriften afgegeven door de verhuurders in de taalgrensgemeenten (artikel 14 van de Bestuurstaalwet).

De akten die in voorkomend geval door die verhuurders worden uitgereikt, moeten in de randgemeenten genoemd in artikel 28 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken op verzoek van de kandidaat-huurders of de huurders in het Frans worden gesteld. In de andere randgemeenten en in de taalgrensgemeenten worden de akten opgesteld in het Nederlands, maar elke belanghebbende kan kosteloos een gewaarmerkte Franse vertaling met waarde van uitgifte of van gelijkluidend afschrift verkrijgen (artikel 13, § 1, en artikel 30, van de Bestuurstaalwet).

De in het geding zijnde bepalingen doen dus geen afbreuk aan de garanties die de Franstaligen in de gemeenten genoemd in de artikelen 7 en 8 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken krachtens die wetten genieten.

B.18.1. Doordat de bestreden bepalingen de huurder of kandidaat-huurder van een sociale woning gelegen in één van de gemeenten bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken ertoe verplichten aan te tonen dat hij bereid is om Nederlands te leren, verplichten zij hem overigens niet die taal te gebruiken, noch in zijn betrekkingen met andere particulieren, noch in zijn betrekkingen met de verhuurder van de sociale woning.

Zij doen dus geen afbreuk aan de vrijheid van taalgebruik, zoals die is gewaarborgd bij artikel 30 van de Grondwet.

B.18.2. In haar memorie preciseert de Vlaamse Regering, zoals vermeld in het verslag over het bestreden decreet (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/5, p. 12), dat de bestreden bepalingen een inspanningsverbintenis en geen resultaatsverbintenis creëren.

In dat opzicht bepalen artikel 92, § 3, eerste lid, 7°, artikel 93, § 1, tweede lid, 3°, en artikel 95, § 1, eerste lid, 3°, dat de Vlaamse Regering de nadere regels bepaalt om die bereidheid om Nederlands te leren, vast te stellen.

Die « nadere regels », die de bevoegde rechter zal moeten controleren, mogen dus niet ertoe leiden dat voor de Franstaligen in de faciliteitengemeenten een resultaatsverbintenis wordt gecreëerd om Nederlands te leren. Zij mogen derhalve niet de verplichting inhouden, voor de Franstaligen in de faciliteitengemeenten, om de kennis van het Nederlands aan te tonen, noch de mogelijkheid voor de overheid om die kennis te toetsen, als voorwaarde voor het huren van een sociale woning.

B.19. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat de bestreden bepalingen geen afbreuk doen aan de garanties die de Franstalige huurders of kandidaat-huurders die een sociale woning betrekken of willen betrekken die is gelegen op het grondgebied van één van de gemeenten genoemd in de artikelen 7 en 8 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, genieten krachtens de bepalingen die bestonden op het ogenblik van de inwerkingtreding van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Het middel dat is afgeleid uit de schending van die bepaling - al dan niet in samenhang gelezen met artikel 30 van de Grondwet - is niet gegrond.

II. Ten aanzien van de schending van de artikelen 10, 11, 22 en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met sommige bepalingen van Europees en internationaal recht Wat betreft de proefperiode en de opzegging van de huurovereenkomst B.20. De verzoekende partijen in de zaak nr. 4274 leiden een eerste middel af uit de schending, door de artikelen 6 en 16 van het bestreden decreet, van artikel 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, met artikel 31 van het Europees Sociaal Handvest en met artikel 34, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Zij verwijten het artikel 92, § 1, eerste lid, 3° en 6°, van de Vlaamse Wooncode een aanzienlijke en niet-verantwoorde achteruitgang te veroorzaken wat betreft de bescherming van het recht op huisvesting in zoverre het voorziet in : - een proefperiode van maximum twee jaar en de mogelijkheid van buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst gedurende of aan het einde van die proefperiode bij een negatieve evaluatie, zonder opzeggingstermijn of met een opzeggingstermijn die korter is dan voordien, waarbij de verplichtingen van de huurder overigens talrijker zijn dan onder de gelding van de vroegere wetgeving, en de mogelijkheden van ontbinding op eender welk ogenblik door de verhuurder, wegens een ernstige of blijvende tekortkoming, worden uitgebreid; - het inschrijven van uitdrukkelijke ontbindende voorwaarden in de huurovereenkomst.

B.21.1. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : [...] 3° het recht op een behoorlijke huisvesting; [...] ».

B.21.2. Artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, bepaalt : « De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht van een ieder op een behoorlijke levensstandaard voor zichzelf en zijn gezin, daarbij inbegrepen behoorlijke voeding, kleding en huisvesting en op steeds betere levensomstandigheden. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen passende maatregelen om de verwezenlijking van dit recht te verzekeren [...] ».

B.21.3. Artikel 31 van het Europees Sociaal Handvest bepaalt : « Teneinde de onbelemmerde uitoefening te waarborgen van het recht op huisvesting, verbinden de Partijen zich ertoe maatregelen te nemen die tot doel hebben : 1. de toegang tot menswaardige huisvesting te bevorderen;2. de kans om dakloos te worden te voorkomen en te beperken, teneinde die dreiging geleidelijk aan weg te werken;3. de huisvestingskosten haalbaar te maken voor personen die niet over voldoende middelen beschikken ». B.21.4. Artikel 34, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « Om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden erkent en eerbiedigt de Unie het recht op sociale bijstand en op bijstand ten behoeve van huisvesting, teneinde al diegenen die niet over voldoende middelen beschikken een waardig bestaan te verzekeren, onder de door het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden ».

Daar het Handvest niet is opgenomen in een normatieve tekst met bindende kracht ten aanzien van België, is het middel niet ontvankelijk in zoverre het is afgeleid uit de schending van artikel 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 34, lid 3, van het Handvest.

In zoverre het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie het bestaan bevestigt van gemeenschappelijke waarden van de Europese Unie die in hoofdzaak eveneens in bepalingen van de Grondwet zijn opgenomen, kan het Hof het Handvest evenwel in zijn beoordeling betrekken.

B.22.1. Het nieuwe artikel 92, § 1, eerste lid, 3°, van de Vlaamse Wooncode bepaalt dat aan de nieuwe huurovereenkomsten voor een sociale woning een proefperiode zal worden verbonden van maximum twee jaar.

Die proefperiode heeft tot doel de huurder « te evalueren, nauwgezet op te volgen en eventueel bij te sturen ». Gedurende die periode zijn alle verplichtingen van de huurder van toepassing. Bij gebrek aan een negatieve evaluatie aan het einde van de proefperiode, wordt de huurovereenkomst voortgezet voor onbepaalde duur. Bij een negatieve evaluatie aan het einde van de proefperiode, wordt de huurovereenkomst opgezegd. De bepaling preciseert dat artikel 98, § 3, onverkort geldt tijdens de proefperiode.

B.22.2. Krachtens het nieuwe artikel 98, § 3, 2°, van de Vlaamse Wooncode kan de verhuurder de huurovereenkomst beëindigen in geval van een ernstige of blijvende tekortkoming van de huurder met betrekking tot zijn verplichtingen. Diezelfde bepaling preciseert dat de opzeggingstermijn, in geval van opzegging door de verhuurder, zes maanden bedraagt en dat die termijn bij een ernstige of blijvende tekortkoming op drie maanden wordt gebracht.

B.22.3. Het nieuwe artikel 92, § 1, eerste lid, 6°, van de Vlaamse Wooncode bepaalt dat de huurovereenkomsten voor sociale woningen « in afwijking van artikel 1762bis van het Burgerlijk Wetboek, de ontbindende voorwaarden » bevatten.

Uit de parlementaire voorbereiding van het decreet blijkt dat de decreetgever in de mogelijkheid heeft willen voorzien om een uitdrukkelijk ontbindend beding op te nemen in de huurovereenkomst, zodat de verhuurder bij tekortkomingen van de huurder de huurovereenkomst kan beëindigen zonder voorafgaand rechterlijk optreden (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 14).

B.22.4. Hoewel de tekst van artikel 92, § 1, 6°, van de Vlaamse Wooncode in algemene bewoordingen is gesteld, blijkt uit de parlementaire voorbereiding dat het uitdrukkelijk ontbindend beding dat in de nieuwe huurovereenkomsten kan worden opgenomen, verbonden is aan de proefperiode en alleen gedurende die periode of aan het einde ervan kan worden toegepast : « Om deze reden wordt, in tegenstelling tot artikel 1762bis van het Burgerlijk Wetboek [...], de mogelijkheid van een uitdrukkelijk ontbindend beding bij het einde van of tijdens de proefperiode voorzien. In dat geval kan de verhuurder buitengerechtelijk (d.w.z. zonder tussenkomst van de vrederechter) in welbepaalde omstandigheden tot ontbinding van de overeenkomst overgaan. In de typehuurovereenkomst zullen de voorwaarden worden bepaald. Bij ontbinding wordt de overeenkomst in principe onmiddellijk beëindigd.

Weliswaar kan in een sui generis -kader, zoals in de sociale huurwetgeving, de ontbinding gekoppeld worden aan een beëindigings- of opzeggingstermijn van bijvoorbeeld een maand om de sociale huurder toe te laten een nieuwe woonst te zoeken » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 14).

B.22.5. Hoewel de verzoekende partijen de vernietiging vorderen van het artikel 92, § 1, eerste lid, 3° en 6°, van de Vlaamse Wooncode, blijkt uit hun verzoekschrift dat hun bezwaren niet zijn gericht tegen de proefperiode als dusdanig, maar wel tegen het feit dat de bestreden bepalingen toelaten dat de huurovereenkomst zowel tijdens als op het einde van de proefperiode kan worden ontbonden door een eenzijdige beslissing van de verhuurder en zonder voorafgaand rechterlijk optreden.

B.22.6. Artikel 1762bis werd in het Burgerlijk Wetboek ingevoegd door de wet van 30 mei 1931 tot wijziging van titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek. De wetgever wilde de uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde, die eveneens « ontbindend beding » wordt genoemd, verbieden omdat zij een opzegging van rechtswege mogelijk maakt, zonder te letten « op den ernst van het verzuim of op de omstandigheden die het niet-naleven of de vertraging zouden kunnen wettigen of verklaren », omdat « dit beding [...] een gevaarlijk wapen [is] in de handen van den schuldenaar die zijn recht tot het uiterste wil doen gelden » en omdat het « in de contracten waarvan de ten uitvoerlegging moet loopen over een langen termijn, zooals de huishuur, [...] volstrekt onrechtvaardig [voorkomt] » (Parl. St., Kamer, 1928-1929, nr. 64, p. 4).

De wetgever bepaalde dus « dat inzake huishuur, de huurovereenkomst alleen kan worden ontbonden bij een rechterlijke beslissing en nadat de rechter hoe dan ook heeft beoordeeld of de ernst van de niet-uitvoering, door een van de partijen, van haar contractuele verbintenissen, de ontbinding verantwoordt die voor hem door de andere partij wordt gevorderd (Burgerlijk Wetboek, art. 1184) ». Hij oordeelde dat « de eigenaars geen gegronde redenen hebben om zich [over die maatregel] te beklagen omdat, in geval van aantasting van hun rechten, de rechter zal moeten optreden en gemachtigd is om de opzegging van de huurovereenkomst uit te spreken » (Parl. St., Senaat, 1929-1930, nr. 127, p. 3).

B.23.1. Doordat hij - zoals vermeld in B.7.2 - bevoegd is om de aangelegenheid van de huisvesting in haar geheel te regelen, is de Vlaamse decreetgever bevoegd om te oordelen of, op het gebied van sociale huisvesting, dient te worden afgeweken van regels van het Burgerlijk Wetboek, zoals die van artikel 1762bis.

B.23.2. Dit neemt niet weg dat de decreetgever geen afbreuk mag doen aan de woonzekerheid in de sector van de sociale huisvesting, die een fundamenteel element is van het realiseren van het recht op een behoorlijke huisvesting dat wordt gewaarborgd door artikel 23 van de Grondwet en dat is toevertrouwd aan de verschillende wetgevers. De mogelijkheid om een uitdrukkelijk ontbindend beding in de huurovereenkomst op te nemen, ontneemt de huurders immers de waarborg van het voorafgaand optreden van een rechter in geval van ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurder wegens een tekortkoming aan hun verplichtingen.

B.23.3. Weliswaar dient het Hof op het vlak van het huisvestingsbeleid het oordeel van de gewestwetgevers betreffende het algemeen belang te eerbiedigen, tenzij dat oordeel kennelijk onredelijk is (arrest nr. 33/2007, B.5.3; arrest nr. 62/2007, B.5.3; arrest nr. 155/2007, B.6), maar die beoordelingsvrijheid is minder ruim wanneer dat huisvestingsbeleid voor een bepaalde categorie van personen het verlies van hun woonst kan teweegbrengen, hetgeen immers als één van de meest verregaande inmengingen in het recht op eerbiediging van de woning wordt beschouwd (EHRM, 13 mei 2008, McCann t. Verenigd Koninkrijk, § 50).

B.24.1. In tegenstelling tot hetgeen is bepaald in het gemeen recht, kan de huurovereenkomst worden ontbonden enkel op grond van de beoordeling, door de verhuurder, van de tekortkomingen van de huurder, van de ernst ervan en van het blijvend karakter ervan, zonder voorafgaande controle van een onafhankelijke en onpartijdige rechter die buiten de contractuele relatie staat.

B.24.2. Volgens de parlementaire voorbereiding van het decreet is die afwijking van het gemeen recht « noodzakelijk om de doelstellingen van het sociaal woonbeleid te bereiken ». Er is immers « nood aan een efficiënt instrument om de leefbaarheid binnen de sociale woonprojecten te vrijwaren of niet in het gedrang te brengen ».

Daartoe is « een proefperiode [...] een positief instrument om de nieuwe huurders te ondersteunen » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 13). Tijdens de parlementaire voorbereiding gaf de minister van Wonen aan dat het ging om een maatregel « tegen mensen die hopeloos problemen blijven maken », en die de sociale huisvestingsmaatschappijen toelaat ze uit hun woning te verwijderen.

Hij preciseerde dat het slechts om een ultieme sanctie ging en dat het doel erin bestond de woonkwaliteit van de andere huurders te beschermen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/5, p. 5).

B.25.1. Het doel dat erin bestaat de best mogelijke leefbaarheid te waarborgen voor alle bewoners van sociale woningen, kan weliswaar rechtvaardigen dat in een begeleiding wordt voorzien voor de nieuwe huurders en dat zij worden herinnerd aan hun plichten. Evenredige sancties moeten kunnen worden opgelegd aan huurders die, doordat zij nalaten hun contractuele verplichtingen na te komen, last of hinder veroorzaken voor alle bewoners. Het is bijgevolg gerechtvaardigd dat de decreetgever voorziet in een geheel van maatregelen en sancties die de verhuurders van sociale woningen toelaten op gepaste en evenredige wijze te reageren op het ongewenste gedrag of de tekortkomingen van de huurders. Daartoe stelt artikel 102bis van de Vlaamse Wooncode een aantal sancties ter beschikking van de sociale huisvestingsmaatschappijen.

Overigens kan in bepaalde gevallen het gedrag van de huurders verantwoorden dat een einde wordt gemaakt aan de huurovereenkomst. In die gevallen voorziet artikel 98, § 3, van de Vlaamse Wooncode in de mogelijkheid de huurovereenkomst op te zeggen, mits een opzeggingstermijn van drie of zes maanden, naar gelang van het geval.

Met toepassing van het gemeen recht kan een opzegging van de huurovereenkomst wegens een tekortkoming van de huurder aan zijn contractuele verplichtingen steeds worden uitgesproken door de vrederechter. De verhuurders van sociale woningen zijn bijgevolg niet verstoken van middelen om op te treden tegen huurders die weigeren hun verplichtingen na te komen en daardoor de kwaliteit van het leefklimaat van de andere bewoners aantasten.

B.25.2. Gelet op de verplichting die artikel 23 van de Grondwet aan de bevoegde wetgevers oplegt om het recht op een behoorlijke huisvesting voor iedereen te bevorderen, op het belang, voor de effectieve verwezenlijking van dat recht voor de meest achtergestelde personen, van de sector van de sociale huisvesting, en op de daarmee verbonden onzekerheid met betrekking tot dat recht, is de mogelijkheid, voor de verhuurder, om de huurovereenkomst te beëindigen zonder voorafgaande rechterlijke controle, met toepassing van een uitdrukkelijk ontbindend beding, echter niet evenredig met het doel de leefbaarheid in de sociale woonwijken te waarborgen.

Vermits de verhuurders van sociale woningen, zoals reeds vermeld, niet verstoken zijn van middelen om op te treden tegen huurders die weigeren hun verplichtingen na te komen, is het niet noodzakelijk, om het nagestreefde doel te bereiken, de sociale huurders de waarborg te ontnemen die wordt gevormd door het optreden van de rechter vóór een eventuele beëindiging van de huurovereenkomst.

B.25.3. Het is juist dat een rechterlijke controle steeds a posteriori kan plaatsvinden, nadat de huurovereenkomst werd beëindigd met toepassing van een uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde. Het optreden van de rechter op dat ogenblik, wanneer de huurder zijn woning is kwijtgeraakt en deze aan een andere persoon kan zijn toegewezen, weegt echter niet op tegen de ontstentenis van het optreden van de rechter om de overeenkomst te beëindigen omdat, wanneer zou blijken dat de verhuurder een beoordelingsfout heeft gemaakt, niet kan worden gewaarborgd dat de huurder wiens woning werd ontnomen, erin kan terugkeren.

B.26. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat de mogelijkheid om een uitdrukkelijk ontbindend beding op te nemen in de huurovereenkomst, in het nadeel van de sociale huurders, niet redelijk verantwoord is ten opzichte van het recht op een behoorlijke huisvesting zoals gewaarborgd door artikel 23 van de Grondwet.

Artikel 92, § 1, eerste lid, 6°, dient te worden vernietigd. Eveneens dienen te worden vernietigd, in de voorlaatste zin van artikel 92, § 1, eerste lid, 3°, de woorden « bij gebrek aan een negatieve evaluatie door de verhuurder van de huurder van een sociale woning ten aanzien van zijn verplichtingen, vermeld in § 3 », alsook de laatste zin van dezelfde bepaling.

Wat betreft de bepalingen met betrekking tot de bereidheid om Nederlands te leren en de verplichting om het inburgeringstraject te volgen of te hebben gevolgd B.27. In artikel 92, § 3, eerste lid, 6° en 7°, artikel 93, § 1, eerste lid, 2° en 3°, en artikel 95, § 1, 2° en 3°, van de Vlaamse Wooncode, die zijn ingevoegd bij de artikelen 6, 7 en 8 van het decreet van 15 december 2006, wordt aan de kandidaat-huurders en huurders van een sociale woning een nieuwe verplichting opgelegd die erin bestaat « de bereidheid [te] tonen om Nederlands aan te leren ».

Die voorwaarde geldt bij de inschrijving als kandidaat voor het huren van een sociale woning (artikel 93, § 1) en bij het verlenen van toegang tot de woning (artikel 95, § 1). Zij komt eveneens voor bij de verplichtingen van de huurder (artikel 92, § 3).

B.28. In haar derde middel verwijt de Franse Gemeenschapsregering die bepalingen, in een eerste onderdeel, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te schenden in zoverre zij zonder redelijke verantwoording categorieën van personen verschillend behandelen, meer bepaald op het vlak van de uitoefening van de sociale rechten die zijn vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet, en, in een tweede onderdeel, artikel 23 van de Grondwet te schenden, dat de erin bedoelde overheden verbiedt wetten uit te vaardigen die haaks staan op de erin gewaarborgde rechten, en meer bepaald op het recht op een behoorlijke huisvesting.

B.29. De verzoekende partijen in de zaak nr. 4274 zijn eveneens van mening dat de voorwaarde met betrekking tot de bereidheid om Nederlands te leren een verschil in behandeling creëert dat strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, tussen de kandidaat-huurders die reeds Nederlands kennen en de kandidaat-huurders die niet het vereiste kennisniveau hebben.

B.30. De verzoekende partijen in de zaak nr. 4274 oordelen, in het tweede onderdeel van hun derde middel, dat artikel 92, § 3, eerste lid, 8°, artikel 93, § 1, tweede lid, 4°, en artikel 95, § 1, eerste lid, 4°, die de inschrijving, de toetreding tot de overeenkomst en de toegang tot een sociale woning onderwerpen aan de voorwaarde het inburgeringstraject te hebben gevolgd, voor de kandidaat-huurders die te maken hebben met het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid, eveneens aanleiding geven tot een verschil in behandeling dat strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, tussen de personen die door dat decreet worden verplicht een inburgeringstraject te volgen, en de andere kandidaat-huurders.

B.31. De nieuwe voorwaarden van toegang tot een sociale woning kunnen het recht op een behoorlijke huisvesting aantasten omdat zij impliceren dat de kandidaat-huurders die niet aan die voorwaarden voldoen, het recht om een sociale woning te betrekken, kan worden ontnomen. Doordat de personen die een sociale woning huren doorgaans tot de meest kansarme groepen van de bevolking behoren, is het risico dat hun elke behoorlijke huisvesting wordt ontnomen, wanneer zij geen toegang krijgen tot een sociale woning, reëel.

Het Hof moet bijgevolg nagaan of die maatregelen redelijk zijn verantwoord.

B.32.1. Volgens de memorie van toelichting bij het bestreden decreet maakt « de kennis van het Nederlands [...] de huurder mondiger, [...] verbetert [zij] de communicatie tussen de huurder en de verhuurder en verhoogt [zij] de veiligheid van de wooncomplexen ». Daarom « moet het aanleren van een gemeenschappelijke taal, zijnde het Nederlands, tussen de huurder en de verhuurder worden bevorderd », wat ook het samenleven in de sociale woonwijken ten goede komt (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 5). De Vlaamse decreetgever heeft rekening gehouden met de ervaring uit het verleden, die aantoont dat in bepaalde sociale woonwijken problemen mogelijkerwijs werden veroorzaakt door het gebrek aan een communicatiemiddel tussen huurders die geen Nederlands spraken en de diensten van de verhuurder, in zoverre die huurders de richtlijnen van de verhuurder niet begrepen (ibid., p. 17). De verplichting die aan iedere kandidaat-huurder en huurder wordt opgelegd om de bereidheid te tonen Nederlands te leren, zou dat soort problemen moeten oplossen.

B.32.2. In de parlementaire voorbereiding van het bestreden decreet wordt overigens onderstreept dat « de bereidheid om Nederlands te leren » niet mag worden verward met de vaardigheid om Nederlands te spreken, en dat het geenszins de bedoeling van de decreetgever is om voorrang te verlenen aan Nederlandstaligen wat de toegang tot een sociale woning betreft. Het doel van de decreetgever is iedere huurder van een sociale woning in staat te stellen een elementair niveau van taalkennis te bereiken, dat is bepaald met verwijzing naar niveau A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. Het bewijs van de bereidheid om Nederlands te leren kan, voor wie niet voldoet aan dat elementaire niveau, onder meer worden geleverd door de inschrijving voor taallessen die aan de betrokken personen kosteloos worden aangeboden (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 21). B.32.3. Ten slotte moeten die doelstellingen in verband worden gebracht met die van het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid, zoals het werd gewijzigd bij de decreten van 14 juli 2006 en van 1 februari 2008.

Artikel 2 van dat decreet definieert inburgering als « een interactief proces waarbij de overheid aan inwijkelingen in de zin van artikel 5, § 1, II, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen een specifiek programma aanbiedt, dat hun enerzijds de mogelijkheid biedt om hun zelfredzaamheid te verhogen en anderzijds ertoe bijdraagt dat de samenleving die personen als volwaardige burgers erkent, met als doel een volwaardige, actieve participatie en een gedeeld burgerschap van éénieder en het verkrijgen van een voldoende sociale samenhang ».

Binnen de « doelgroep » van dat decreet - waartoe onder meer iedere meerderjarige vreemdeling behoort die is ingeschreven in een gemeente van het Nederlandse taalgebied -, behoort de « inburgeraar » die huurder is van of kandidaat-huurder is voor een sociale woning in het Vlaamse Gewest, tot de prioritaire categorieën voor een primair inburgeringstraject, overeenkomstig artikel 3, § 4, 4°, van het decreet van 28 februari 2003.

B.32.4. Artikel 13, § 1, van hetzelfde decreet beschrijft dat traject als volgt : « Het vormingsprogramma binnen het primaire inburgeringstraject bestaat uit drie vormingspakketten, namelijk maatschappelijke oriëntatie, Nederlands als tweede taal en loopbaanoriëntatie.

Maatschappelijke oriëntatie heeft tot doel het zelfstandiger functioneren te verhogen, enerzijds door de kennis van de rechten en de plichten en de kennis van en het inzicht in onze samenleving en haar basiswaarden aan te reiken en anderzijds door een aanzet te geven tot het ontwikkelen van enkele competenties die noodzakelijk zijn voor de zelfredzaamheid van de inburgeraars.

Het pakket Nederlands als tweede taal heeft tot doel in een zo kort mogelijke tijd een basistaalvaardigheid van het Nederlands als opstap naar een vervolgcursus aan te reiken aan de inburgeraars.

Loopbaanoriëntatie heeft tot doel een individueel proces te ondersteunen en begeleiden waarbij de inburgeraar de eigen levensloopbaan uittekent, en daarbij onder meer inzicht verwerft in de arbeidsmarkt en het onderwijssysteem, waarbij de reeds aanwezige competenties vertaald worden naar onze samenleving ».

B.33.1. Uit de parlementaire voorbereiding die betrekking heeft op artikel 23 van de Grondwet blijkt dat de Grondwetgever « de burgers [niet] in een passieve rol [wilde dwingen] of tot een passieve houding [aanzetten] », maar dat hij daarentegen wilde bevestigen dat « wie rechten heeft, [...] ook plichten [heeft] », vanuit de idee dat « het de plicht van de burger is om mee te werken aan de sociale en economische vooruitgang van de maatschappij waarin hij leeft » (Parl.

St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr. 100-2/4°, pp. 16-17). Daarom heeft hij het de wetgevers die hij belast met het waarborgen van de economische, sociale en culturele rechten, mogelijk gemaakt rekening te houden met de « overeenkomstige plichten », zoals verwoord in het tweede lid van artikel 23.

B.33.2. Aan de burgers die de in artikel 23 van de Grondwet vermelde economische, sociale en culturele rechten genieten, kunnen dus verplichtingen worden opgelegd om toegang te verkrijgen tot die rechten. Het woord « daartoe », aan het begin van dat tweede lid, geeft niettemin aan dat die verplichtingen moeten zijn verbonden met de algemene doelstelling die is ingeschreven in het eerste lid van artikel 23, namelijk eenieder in staat te stellen een menswaardig leven te leiden door het genot van de rechten die zijn opgesomd in het derde lid van hetzelfde artikel. Die verplichtingen moeten de personen aan wie zij worden opgelegd, in staat stellen bij te dragen tot de effectieve verwezenlijking van die doelstelling voor henzelf, alsook voor de andere personen die de in artikel 23 opgesomde rechten genieten, en moeten evenredig zijn met de aldus bepaalde doelstelling.

B.34.1. De decreetgever kon oordelen dat het algemene doel van de bestreden bepalingen, dat erin bestaat de leefbaarheid te verbeteren in de sociale wooncomplexen, niet kon worden bereikt indien niet iedere huurder actief zou deelnemen aan de verwezenlijking ervan. Hij kon oordelen dat de voorwaarde met betrekking tot de bereidheid om Nederlands te leren teneinde een elementair niveau van taalbeheersing te bereiken, kon worden beschouwd als een « overeenkomstige plicht » in de zin van artikel 23 van de Grondwet. Het is immers aannemelijk dat « de bereidheid om het Nederlands aan te leren aldus een middel [is] om de betrokkenheid van de huurder te verhogen om tezamen met de verhuurder een behoorlijke sociale huisvesting tot stand te brengen », in het bijzonder in de wijken waar personen van verschillende origine samenleven (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 21).

B.34.2. De verplichting om zijn bereidheid aan te tonen om Nederlands te leren, is niet onevenredig met dat doel omdat zij alleen betrekking heeft op een elementaire kennis van de taal, omdat kosteloos taallessen aan de betrokken personen worden aangeboden (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 19), omdat de betrokkenen niettemin vrij zijn om op een andere manier hun bereidheid aan te tonen om Nederlands te leren (ibid. ) en omdat hun geen enkele resultaatsverbintenis kan worden opgelegd, zodat noch de effectieve taalkennis, noch het gebruik van de taal, nadat lessen werden gevolgd of een andere leervorm werd gebruikt, door de verhuurder kunnen worden geëist of gecontroleerd (ibid., p. 16).

B.34.3. Wie niet kan aantonen bereid te zijn om Nederlands te leren, kan worden bestraft door een weigering tot inschrijving als kandidaat-huurder van een sociale woning, door hem de toegang tot een woning te weigeren of, voor de personen die reeds een woning betrekken, door een administratieve sanctie die door de verhuurder wordt opgelegd of door de opzegging van de huurovereenkomst. Tijdens de parlementaire voorbereiding werd gepreciseerd dat « de opgelegde sanctie [...] steeds in verhouding [dient] te staan met de ernst van de inbreuk », dat « geval per geval » zal moeten worden beoordeeld of de weigering om Nederlands te leren een ernstige of blijvende tekortkoming uitmaakt en dat dit het geval zou kunnen zijn indien de huurder hierdoor zijn andere verplichtingen niet of niet meer kan nakomen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, pp. 18-19). Wat de administratieve geldboeten betreft, wordt in de tekst gepreciseerd dat « er geen kennelijke wanverhouding [mag] bestaan tussen de feiten die aan de administratieve geldboete ten grondslag liggen, en de boete die op grond van die feiten wordt opgelegd » (artikel 102bis, § 3, van de Vlaamse Wooncode, ingevoegd bij artikel 14 van het bestreden decreet).

B.34.4. Uit hetgeen voorafgaat kan worden afgeleid, zoals de afdeling wetgeving van de Raad van State heeft opgemerkt, dat een opzegging van de huurovereenkomst die zou worden geëist door de verhuurder wegens verzuim of weigering vanwege de huurder om de taal te leren, klaarblijkelijk onevenredig zou zijn wanneer de verhuurder niet zou kunnen aantonen dat dit verzuim of die weigering ernstige hinder of een reële aantasting van de leefbaarheid voor andere huurders heeft veroorzaakt (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 58).

B.34.5. De verplichting om het inburgeringstraject te volgen, past in het kader van de vorige verplichting binnen de ruimere doelstelling die erin bestaat bij te dragen tot de inburgering van de huurders van vreemde nationaliteit in de sociale woonwijken. Zij is op dezelfde verantwoording gegrond, en over het niet nakomen ervan dient hetzelfde te worden vermeld als in B.34.4.

B.34.6. Aangezien de bepalingen van het decreet betreffende de uitdrukkelijke ontbindende voorwaarden moeten worden vernietigd, komt het in elk afzonderlijk geval de aangezochte rechter toe de werkelijkheid vast te stellen van de ernstige hinder en van de reële aantasting, en na te gaan of die het gevolg zijn van de weigering van de huurder om te voldoen aan de in B.27 en B.30 vermelde voorwaarden.

B.35. Onder voorbehoud dat eventuele sancties, in geval van weigering om Nederlands te leren of om het inburgeringstraject te volgen, evenredig zijn met de hinder of de last die door die weigering is veroorzaakt, en dat zij de opzegging van de huurovereenkomst enkel kunnen verantwoorden mits een voorafgaande rechterlijke controle, zijn die voorwaarden die aan de kandidaat-huurders en huurders van een sociale woning worden opgelegd, niet onbestaanbaar met artikel 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de in de middelen vermelde verdragsbepalingen, en geven zij geen aanleiding tot verschillen in behandeling die onbestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van het Grondwet.

B.36.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 4274 voeren niettemin aan, wat in het bijzonder artikel 92, § 3, eerste lid, 7°, artikel 93, § 1, tweede lid, 3° en artikel 95, § 1, eerste lid, 3°, betreft - die betrekking hebben op de huurders van een sociale woning die gelegen is in een rand- of taalgrensgemeente -, dat « moeilijk [valt] in te zien hoe een huurder die het recht inroept op Franstalige communicatie met zijn verhuurder, hierdoor de leefbaarheid ongunstig beïnvloedt, nu dit recht hem door de wetten op het taalgebruik wordt gegarandeerd ». Zij voegen eraan toe dat het « ook niet begrijpelijk [is] waarom voor deze huurders de bereidheid om het Nederlands aan te leren eveneens een inschrijvings- en toelatingsvoorwaarde voor een sociale huurwoning in de rand- of taalgrensgemeenten wordt ».

De Franse Gemeenschapsregering voert aan, in het eerste middel, tweede onderdeel, in de zaak nr. 4199, dat de verplichting voor de Franstalige huurders van sociale woningen die zijn gelegen in de faciliteitengemeenten, om aan te tonen dat zij bereid zijn om Nederlands te leren, een inmenging vormt in hun privéleven die onbestaanbaar is met artikel 22 van de Grondwet en met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.36.2. Zoals vermeld in B.17.1, moeten de verhuurders van sociale huurwoningen, die diensten zijn in de zin van artikel 1 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, zich, wat de faciliteitengemeenten betreft, voegen naar die gecoördineerde wetten. De communicatie, zoals beschreven in B.17.2, tussen de verhuurder en de huurder dient in het Frans te gebeuren indien de huurder daarom verzoekt. Die waarborg, die voortvloeit uit de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, wordt door de decreetgever uitdrukkelijk bevestigd in artikel 92, § 3, eerste lid, 7°, in artikel 93, § 1, tweede lid, 3°, en in artikel 95, § 1, eerste lid, 3°, bepalingen die preciseren dat de voorwaarde met betrekking tot de bereidheid om Nederlands te leren wordt opgelegd « zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten ». Bijgevolg zijn de kandidaat-huurders en huurders die deze faciliteiten genieten, niet verplicht het Nederlands te gebruiken, noch in hun betrekkingen met de verhuurder van de sociale woning, noch, zoals vermeld in B.18.1, in hun betrekkingen met andere particulieren.

B.36.3. Tegenover de kandidaat-huurders en huurders aan wie de wet toestaat in het Frans te communiceren met de sociale huisvestingsmaatschappij, kan de voorwaarde met betrekking tot de bereidheid om Nederlands te leren niet worden beschouwd als een overeenkomstige plicht, in de zin van artikel 23 van de Grondwet, die hun zou kunnen worden opgelegd op straffe van geen woning te verkrijgen of ze kwijt te raken terwijl zij aan alle andere voorwaarden voldoen om er recht op te hebben.

B.36.4. Het voorontwerp van decreet bevatte geen enkele specifieke bepaling voor de faciliteitengemeenten, hetgeen de afdeling wetgeving van de Raad van State ertoe had gebracht de volgende opmerking te maken : « Het opleggen van het vereiste de bereidheid aan te tonen Nederlands aan te leren ten aanzien van personen die zich wensen te beroepen op de bij de bestuurstaalwet toegekende taalfaciliteiten, is niet pertinent in de mate dat de beoogde doelstelling om een behoorlijke communicatie te waarborgen tussen de verhuurder en de huurder van de sociale huurwoning, ook is bereikt wanneer de contacten tussen die partijen effectief in het Frans verlopen. Het ontwerp zal derhalve op dit vlak dienen te worden aangepast » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 59).

Als antwoord op die opmerking heeft de decreetgever in de bestreden bepalingen de woorden « zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten » ingevoegd.

B.37. Rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.36.2, kunnen, om bestaanbaar te zijn met de in de middelen aangehaalde bepalingen en opdat de woorden « zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten » een reële betekenis hebben, de bepalingen die voorzien in de verplichting « de bereidheid [te] tonen om Nederlands aan te leren » en de sancties die eraan zijn verbonden, alleen in die zin worden geïnterpreteerd dat zij niet van toepassing zijn op de kandidaat-huurders en huurders van de door in het bestreden decreet bedoelde sociale woningen die zijn gelegen in de rand- en taalgrensgemeenten, en die deze taalfaciliteiten wensen te genieten.

Wat betreft de middelen die zijn afgeleid uit de schending van artikel 23 van de Grondwet (wettigheidsbeginsel) B.38.1. De verzoekende partij in de zaak nr. 4199 verwijt de artikelen 6, 7, 8 en 16 van het bestreden decreet het door artikel 23 van de Grondwet gewaarborgde wettigheidsbeginsel te schenden in zoverre zij delegaties aan de Vlaamse Regering bevatten met betrekking tot : - de nadere regels om de bereidheid om Nederlands te leren, vast te stellen; - de voorwaarden van vrijstelling voor de personen die reeds het vereiste kennisniveau hebben; - het bepalen van de categorieën van personen die om andere redenen worden vrijgesteld; - het nemen van stimulerende maatregelen voor de personen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van het bestreden decreet reeds huurder zijn.

B.38.2. De verzoekende partijen in de zaak nr. 4274 oordelen, in de eerste twee onderdelen van hun middel, dat artikel 6 van het bestreden decreet het wettigheidsbeginsel dat artikel 23 van de Grondwet impliceert, schendt in zoverre : - het nieuwe artikel 92, § 1, eerste lid, 3°, van de Vlaamse Wooncode niet preciseert onder welke voorwaarden de verhuurder kan overgaan tot een ontbinding van de huurovereenkomst in het kader van de evaluatie aan het einde van de proefperiode; - het nieuwe artikel 92, § 1, eerste lid, 6°, van de Vlaamse Wooncode niet preciseert welke de uitdrukkelijke ontbindende voorwaarden zijn.

Aangezien de beoogde bepalingen, in de mate zoals aangegeven in B.26, moeten worden vernietigd, dienen de eerste twee onderdelen van dat middel, die niet zouden kunnen leiden tot een ruimere vernietiging, niet te worden onderzocht.

B.38.3. Diezelfde verzoekende partijen oordelen, in het derde onderdeel van dat middel, dat de artikelen 6, 7 en 8 van het bestreden decreet het in artikel 23 van de Grondwet vervatte wettigheidsbeginsel schenden in zoverre de decreetgever nalaat : - de nadere regels te bepalen op grond waarvan de bereidheid om Nederlands te leren zal worden vastgesteld; - de categorieën van personen aan te wijzen die van die voorwaarde zullen worden vrijgesteld om andere dan medische redenen.

B.39. Artikel 23, derde lid, 3°, van de Grondwet legt de bevoegde wetgevers de verplichting op om het recht op een behoorlijke huisvesting te waarborgen, waarbij het preciseert dat zij rekening moeten houden met de « overeenkomstige plichten », en stelt hen in staat de voorwaarden te bepalen voor de uitoefening van dat recht. Dat artikel verbiedt niet dat aan een regering machtigingen worden verleend, voor zover die machtigingen betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan het onderwerp door de bevoegde wetgever is aangegeven.

B.40.1. Het voorontwerp van decreet dat voor advies werd voorgelegd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State, bepaalde uitsluitend, wat betreft de voorwaarde met betrekking tot het leren van het Nederlands, dat de huurder of kandidaat-huurder « de bereidheid [moest] tonen om Nederlands aan te leren », en belastte de Vlaamse Regering met het bepalen van « de nadere regels om die bereidheid vast te stellen » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, pp. 36-37). De Raad van State deed in dat verband opmerken dat de omvang van de aldus aan de uitvoerende macht verleende delegatie op gespannen voet stond met het in artikel 23 van de Grondwet vervatte wettigheidsbeginsel, en ook het onderzoek bemoeilijkte naar de verenigbaarheid van die voorwaarde met de relevante grondrechten (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 54).

B.40.2. In antwoord op die kritiek van de Raad van State, heeft de decreetgever in de tekst van het decreet het kennisniveau gepreciseerd dat de richtwaarde vormt, het beginsel van vrijstelling van de personen die kunnen aantonen dat zij dat niveau reeds hebben, en het beginsel van vrijstelling van de personen die, wegens een ernstige ziekte of een mentale of fysieke handicap, dat niveau niet kunnen behalen. De decreetgever heeft aldus zelf de beginselen bepaald van die voorwaarde van toegang tot een sociale woning. Hij heeft voor het overige de Vlaamse Regering belast met het vaststellen van de nadere regels om de bereidheid om Nederlands te leren vast te stellen, alsook de nadere regels die het voor de personen die wensen aan te tonen dat zij reeds een voldoende niveau van taalkennis hebben, mogelijk maken van die voorwaarde te worden vrijgesteld. Hij heeft haar eveneens belast met het aanwijzen van andere categorieën van personen die kunnen worden vrijgesteld, naast de personen die om medische redenen worden vrijgesteld. Wegens die preciseringen is de delegatie die hij aan de Vlaamse Regering heeft verleend, niet onbestaanbaar met artikel 23 van de Grondwet.

B.40.3. Bovendien kon de decreetgever, door zulk een delegatie te verlenen, de Vlaamse Regering niet machtigen om bepalingen aan te nemen die zouden leiden tot een schending van het grondwettelijk recht op een behoorlijke huisvesting. In de parlementaire voorbereiding van het decreet wordt uitdrukkelijk aangegeven dat alleen wordt geëist dat men bereid is om Nederlands te leren, en dat de effectieve kennis van de taal niet mag worden gecontroleerd, behalve ten aanzien van de personen die om een vrijstelling verzoeken om reden dat zij de taal reeds voldoende beheersen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/5, p. 12). Het komt de bevoegde rechter toe na te gaan of de Vlaamse Regering op een al dan niet wettige wijze gebruik heeft gemaakt van de delegatie die haar werd verleend.

B.40.4. Ten slotte preciseert artikel 16 van het bestreden decreet uitdrukkelijk dat de voorwaarde met betrekking tot de bereidheid om Nederlands te leren niet geldt voor de personen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van het decreet reeds huurder zijn van een sociale woning. Uit het feit dat die bepaling vervolgens de Vlaamse Regering toestaat om « stimulerende maatregelen » te nemen ten aanzien van die huurders om hen in staat te stellen die verplichtingen na te komen, kan niet worden afgeleid dat de Regering zou zijn gemachtigd om een nieuwe verplichting te hunnen laste in te voeren. De maatregelen die zij in dat verband zal nemen, mogen, met toepassing van de decretale bepaling, slechts aanmoedigend zijn, en niet dwingend, ten aanzien van de betrokken huurders. Opnieuw komt het de bevoegde rechter toe te controleren op welke wijze de Regering van die delegatie gebruik heeft gemaakt.

B.41. De middelen zijn niet gegrond.

Wat betreft het middel dat is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met bepalingen van het Europees recht B.42.1. De Franse Gemeenschapsregering leidt een vijfde middel af uit de schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 18, 39 en 43 van het EG-Verdrag en met de artikelen 7 en 9 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap. Zij verwijt de artikelen 6, 7, 8, 10 en 14 van het bestreden decreet, in zoverre zij de kandidaat-huurder en huurder de voorwaarde opleggen met betrekking tot het aantonen van zijn bereidheid om Nederlands te leren, om toegang te verkrijgen tot een sociale woning en om die te behouden, en artikel 16 van hetzelfde decreet, in zoverre het toestaat dat de Vlaamse Regering stimulerende maatregelen neemt ten aanzien van de huurders aan wie die voorwaarde niet wordt opgelegd, aanleiding te geven tot discriminatie tussen burgers van de Europese Unie en Belgische burgers wat betreft het genot van het recht op het vrije verkeer van werknemers, dat is gewaarborgd bij de voormelde bepalingen.

B.42.2. De Waalse Regering stelt in ondergeschikte orde voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen daaromtrent te ondervragen.

B.43.1. Het recht op het vrije verkeer van werknemers omvat, zoals artikel 9 van de voormelde verordening nr. 1612/68 vermeldt, het recht op toegang tot een woning, op dezelfde wijze als de nationale werknemers.

B.43.2. De bestreden bepalingen gelden voor alle kandidaat-huurders en huurders die in het Vlaamse Gewest een sociale woning wensen te betrekken, ongeacht hun nationaliteit. Zij voeren bijgevolg geen enkel onderscheid in behandeling in op grond van nationaliteit.

Bij de beoordeling van de bestreden bepalingen dient te worden benadrukt dat noch bij de inschrijving van de kandidaat-huurders, noch bij de toelating van de huurders tot een sociale woning, van de betrokkenen kan worden geëist dat ze Nederlands kennen of spreken.

Niemand, ongeacht of hij EU-burger is of niet, kan derhalve om die reden de toegang tot een sociale woning worden ontzegd.

Wel wordt van de kandidaat-huurders of de huurders die niet kunnen aantonen dat ze voor de kennis van het Nederlands voldoen aan de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen, het engagement gevraagd dat ze de bereidheid tonen Nederlands te leren. Zoals uiteengezet in B.18.2 gaat het daarbij niet om een resultaatsverbintenis, doch enkel om een inspanningsverbintenis, waaraan door de huurder gemakkelijk kan worden voldaan, zodat de huurovereenkomst niet zou kunnen worden beëindigd om de enkele reden dat de betrokkenen geen Nederlands kennen of spreken.

B.44.1. Het recht op het vrije verkeer van werknemers en het beginsel van niet-discriminatie dat eraan is verbonden, verbieden de overheid niet bepaalde voorwaarden vast te stellen, onder meer op het gebied van taal, om bepaalde rechten te kunnen genieten die zijn verbonden aan het beginsel van vrij verkeer. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen « kunnen nationale maatregelen die de uitoefening van de in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden beperken, slechts gerechtvaardigd zijn wanneer zij aan vier voorwaarden voldoen : zij moeten zonder discriminatie worden toegepast, beantwoorden aan dwingende redenen van algemeen belang, de verwezenlijking van het nagestreefde doel waarborgen en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is » (HvJ, S. Haim, 4 juli 2000, C-424/97, § 57). Het staat in beginsel aan de nationale rechterlijke instanties om te onderzoeken of aan deze voorwaarden is voldaan, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid waarover zij beschikken om het Hof van Justitie te ondervragen in verband met de uitlegging van de toepasselijke bepalingen van Europees recht (ibid., § 58).

B.44.2. Zonder dat het noodzakelijk is te onderzoeken of de voorwaarde met betrekking tot de bereidheid om Nederlands te leren een maatregel is die de uitoefening van de vrijheid van verkeer beperkt, volstaat het te dezen vast te stellen dat de in het geding zijnde bepalingen gelden voor alle huurders en kandidaat-huurders van een sociale woning - ongeacht hun nationaliteit -, dat zij, om de redenen aangegeven in B.34.1 tot B.34.4, een doel nastreven dat kan worden beschouwd als een doel van algemeen belang, dat zij aangepast zijn om de verwezenlijking van dat doel te waarborgen en dat zij, rekening houdend met de in B.35 aangegeven interpretatie die eraan moet worden gegeven door de Vlaamse Regering die ze ten uitvoer moet leggen, evenredig zijn met dat doel.

B.45. Bijgevolg dient de door de Waalse Regering gesuggereerde vraag niet te worden gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

B.46. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof 1. Vernietigt : - artikel 92, § 1, eerste lid, 6°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij artikel 6 van het decreet van 15 december 2006; - de in de voorlaatste zin van artikel 92, § 1, eerste lid, 3°, van hetzelfde decreet vervatte bewoordingen « bij gebrek aan een negatieve evaluatie door de verhuurder van de huurder van een sociale woning ten aanzien van zijn verplichtingen, vermeld in § 3 » en de laatste zin van dezelfde bepaling; 2. Verwerpt de beroepen voor het overige onder voorbehoud van de interpretatie vermeld in B.35 en onder voorbehoud dat de verplichting « de bereidheid [te] tonen om Nederlands aan te leren » en de sancties die eraan zijn verbonden, in die zin worden geïnterpreteerd dat zij niet van toepassing zijn op de kandidaat-huurders of huurders van in het voormelde decreet bedoelde sociale woningen die zijn gelegen in de rand- en taalgrensgemeenten, en die de taalfaciliteiten wensen te genieten.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 10 juli 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^