Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 29 augustus 2008

Uittreksel uit arrest nr. 85/2008 van 27 mei 2008 Rolnummer 4261 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 25 en 63 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008202918
pub.
29/08/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 85/2008 van 27 mei 2008 Rolnummer 4261 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 25 en 63 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen, gesteld door de Politierechtbank te Vilvoorde.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 25 juni 2007 in zake het openbaar ministerie tegen de bvba « Euro-Blanche », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 juli 2007, heeft de Politierechtbank te Vilvoorde de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden artikelen 25 en 63 van het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer op de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad voor Vlaanderen de artikelen 39 van de Grondwet en 1, 2 en 92bis, § 2, c, van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980, ingevoegd bij [...] artikel 15 van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1988, doordat de bedoelde artikelen van het decreet van 20 april 2001 de taxidiensten [regelen] die zich uitstrekken over het grondgebied van meer dan één gewest, terwijl de bepalingen van de Grondwet en de Bijzondere Wet tot hervorming der instellingen, in het bijzonder artikel 92bis, § 2, c, van de Bijzondere Wet tot hervorming der instellingen met betrekking tot die aangelegenheid vereisen dat voorafgaandelijk een samenwerkingsakkoord wordt gesloten tussen de gewesten en dit terwijl een dergelijk akkoord niet werd gesloten ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen 25 en 63 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 april 2001 « betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen » (hierna : « mobiliteitsdecreet »).

Artikel 25 van het mobiliteitsdecreet bepaalt : « Niemand mag, zonder vergunning, een taxidienst exploiteren door middel van één of meer voertuigen van op de openbare weg of op elke andere niet voor het openbaar verkeer opengestelde plaats die zich op het grondgebied van het Vlaamse Gewest bevindt ».

Artikel 63 van het mobiliteitsdecreet bepaalt : « § 1. Onverminderd de eventuele schadevergoeding wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van 500 euro tot 10 000 euro, of met een van deze straffen alleen, degene die zonder vergunning, respectievelijk overeenkomst of attest een dienst voor geregeld vervoer, een dienst voor bijzonder geregeld vervoer zoals bedoeld in artikel 19, § 1, exploiteert, of aan vervoer voor eigen rekening doet zoals bedoeld in artikel 23, een taxidienst of een dienst voor het verhuren van wagens met bestuurder exploiteert. § 2. Onverminderd de schadevergoeding, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van 26 euro tot 10 000 euro, of met een van deze straffen alleen degene die een andere inbreuk pleegt op de bepalingen van dit decreet of de uitvoeringsbepalingen ervan, andere dan deze bedoeld in artikel 66, § 1.

Met de in het eerste lid bedoelde straffen wordt eveneens gestraft, degene die herhaaldelijk inbreuk pleegt op de bepalingen vervat in de vergunning voor geregeld vervoer, taxidiensten, diensten voor het verhuren van wagens met bestuurder en in voorkomend geval de bijzondere vormen van geregeld vervoer. § 3. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, inclusief hoofdstuk VII en artikel 85, zijn op de in §§ 1 en 2 bedoelde overtredingen van toepassing ».

B.2. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of de artikelen 25 en 63 van het mobiliteitsdecreet artikel 39 van de Grondwet en de artikelen 1, 2 en 92bis, § 2, c), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen schenden, doordat, niettegenstaande voormelde artikelen van het mobiliteitsdecreet een gewestgrensoverschrijdende werking hebben, geen voorafgaand samenwerkingsakkoord tussen de gewesten werd gesloten.

B.3. Aangezien niet wordt uiteengezet waarin de mogelijke schending van artikel 39 van de Grondwet en van de artikelen 1 en 2 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen zou kunnen bestaan, beperkt het Hof zijn onderzoek tot artikel 92bis, § 2, c), van dezelfde bijzondere wet.

Artikel 63 van het mobiliteitsdecreet stelt enkel de strafsancties vast bij overtreding van de in artikel 25 bedoelde vergunningsplicht en regelt niet de exploitatie van een taxidienst, zodat het vreemd is aan het onderwerp van de prejudiciële vraag. Daaruit volgt dat, in zoverre de prejudiciële vraag artikel 63 van het mobiliteitsdecreet beoogt, zij niet dient te worden beantwoord.

B.4. De bijzondere wet van 8 augustus 1988 heeft in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 een artikel 92bis ingevoegd, waarvan paragraaf 2 bepaalt dat de gewesten « in ieder geval samenwerkingsakkoorden [sluiten] voor de regeling van de aangelegenheden die betrekking hebben : [...] c) op de diensten voor gemeenschappelijk stads- en streekvervoer en taxidiensten die zich uitstrekken over meer dan één Gewest ».

B.5. In zoverre de ontstentenis van samenwerking in een aangelegenheid waarvoor de bijzondere wetgever in een verplichte samenwerking voorziet, niet verenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel dat eigen is aan elke bevoegdheidsuitoefening, vermag het Hof de naleving na te gaan van de in artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 neergelegde verplichting om samenwerkingsakkoorden te sluiten.

B.6.1. De door artikel 92bis, § 2, c), verplichte samenwerking werd in de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 8 augustus 1988 verantwoord als volgt : « Het ontwerp schept het wettelijk kader dat de nationale overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten toelaat samen te werken, met inbegrip van het eventueel samen behouden, het oprichten en het beheren van diensten en instellingen.

Gelet op de aard van de aangelegenheden dringt een samenwerking zich in ieder geval op inzake grensoverschrijdende wegen, waterwegen, bossen, stads- en streekvervoer en gemeenschappelijke normen » (Parl.

St., Kamer, B.Z. 1988, nr. 516/1, p. 30).

B.6.2. De afdeling wetgeving van de Raad van State oordeelde in haar advies over het voorontwerp van ordonnantie « tot wijziging en aanvulling van de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten » : « In zoverre de ontworpen ordonnantie zich ertoe bepaalt het bezoldigd vervoer van personen per taxi te regelen, vertrekkende van een bepaalde standplaats op de openbare weg of van eender welke andere plaats die niet voor het openbaar verkeer is opengesteld, welke plaatsen gelegen zijn op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, regelt de tekst duidelijk niet de ' taxidiensten die zich uitstrekken over meer dan één Gewest ' » (advies L.21.739/9 van 23 december 1992.

De afdeling wetgeving van de Raad van State heeft immers gepreciseerd dat artikel 92bis, § 2, c), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen enkel een samenwerkingsakkoord eist voor de regeling van de aangelegenheden die betrekking hebben op de taxidiensten, en niet de ritten, die zich uitstrekken over het grondgebied van meer dan één gewest. Die bepaling verzet zich ertegen dat een gewestelijke overheid eenzijdig bepalingen vaststelt met als specifiek doel of met als specifiek gevolg dat aangelegenheden worden geregeld die betrekking hebben op de uitoefening op het grondgebied van een gewest van activiteiten van taxidiensten die worden geëxploiteerd vanuit plaatsen die buiten het grondgebied van dat gewest zijn gelegen (Parl. St., Brusselse Hoofdstedelijke Raad, 1994-1995, nr. 368/1, p. 44).

B.7.1. Uit de tekst van artikel 25 van het mobiliteitsdecreet en de parlementaire voorbereiding ervan blijkt dat enkel een vergunning is vereist voor het exploiteren van taxidiensten waarvan de exploitatiezetel binnen het grondgebied van het Vlaamse Gewest is gelegen.

Die bepaling staat niet eraan in de weg dat taxidiensten waarvan de exploitatiezetel buiten het grondgebied van het Vlaamse Gewest is gelegen hun ritten kunnen voortzetten op het grondgebied van het Vlaamse Gewest, zonder dat daartoe een vergunning is vereist (Parl.

St., Vlaams Parlement, 2000-2001, nr. 435/001, p. 20).

B.7.2. Overigens dient te worden aangenomen dat het door de Vlaamse decreetgever gehanteerde criterium, namelijk « exploitatiezetel », een relevant aanknopingspunt is, dat het mogelijk maakt de in het mobiliteitsdecreet geregelde aangelegenheid uitsluitend binnen de territoriale bevoegdheidssfeer van het Vlaamse Gewest te lokaliseren.

B.7.3. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 25 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad voor Vlaanderen schendt artikel 92bis, § 2, c), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen niet. - De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord wat artikel 63 van hetzelfde decreet betreft.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 27 mei 2008.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Bossuyt.

^