Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 december 2008

Uittreksel uit arrest nr. 159/2008 van 20 november 2008 Rolnummer 4329 In zake : het beroep tot vernietiging van rubriek XXXVII, tweede lid, 2°, van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008204285
pub.
11/12/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 159/2008 van 20 november 2008 Rolnummer 4329 In zake : het beroep tot vernietiging van rubriek XXXVII, tweede lid, 2°, van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, ingevoegd bij artikel 56 van de programmawet (I) van 27 december 2006, zoals gewijzigd bij artikel 132 van de programmawet van 27 april 2007, ingesteld door de stad Poperinge en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 5 november 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 8 november 2007, is beroep tot vernietiging ingesteld van rubriek XXXVII, tweede lid, 2°, van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, ingevoegd bij artikel 56 van de programmawet (I) van 27 december 2006, zoals gewijzigd bij artikel 132 van de programmawet van 27 april 2007 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 mei 2007, derde editie) door de stad Poperinge, de stad Nieuwpoort, de gemeente Houthulst, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Ieper, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Wervik en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Koksijde. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de omvang van het beroep tot vernietiging B.1.1. Artikel 56 van de programmawet (I) van 27 december 2006 heeft in tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, een rubriek XXXVII ingevoegd, die luidt : « XXXVII. Afbraak en heropbouw van gebouwen in stadsgebieden Het verlaagd tarief van 6 pct. is van toepassing op het werk in onroerende staat en de andere handelingen opgesomd in rubriek XXXI, § 3, 3° tot 6°, die tot voorwerp hebben de afbraak en de daarmee gepaard gaande heropbouw van een woning.

Het voordeel van het verlaagd tarief is onderworpen aan het vervullen van de navolgende voorwaarden : 1° de handelingen moeten betrekking hebben op een woning die, na de uitvoering van de werken, hetzij uitsluitend, hetzij hoofdzakelijk als privé-woning wordt gebruikt;2° de handelingen moeten betrekking hebben op een woning die gelegen is in één van de stadsgebieden zoals bepaald door de bevoegde overheid van de grote steden opgesomd in de koninklijke besluiten van 12 augustus 2000, 26 september 2001 en 28 april 2005 ter uitvoering van artikel 3 van de wet van 17 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden waaronder de plaatselijke overheden een financiële bijstand kunnen genieten van de Staat in het kader van het stedelijk beleid; [...] ».

Die bepaling is op 1 januari 2007 in werking getreden (artikel 58 van dezelfde programmawet).

B.1.2. Artikel 132 van de programmawet van 27 april 2007 heeft, met ingang van 1 januari 2007, in het tweede lid, 2°, van de voormelde rubriek de woorden « van de stadsgebieden zoals bepaald door de bevoegde overheid » geschrapt.

De verzoekende partijen vragen de vernietiging van het tweede lid, 2°, van de voormelde rubriek, zoals gewijzigd bij artikel 132 van de programmawet van 27 april 2007. In zoverre hun beroep tegen het gehele tweede lid, 2°, van de voormelde rubriek is gericht, heeft het in werkelijkheid ook betrekking op artikel 56 van de programmawet (I) van 27 december 2006 en moet het als laattijdig worden afgewezen. Aan die vaststelling wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat de laatstgenoemde bepaling werd gewijzigd vooraleer de termijn voor het indienen van een beroep tot vernietiging van die bepaling was verstreken.

Het Hof vermag, ten einde de draagwijdte van de bestreden bepaling te achterhalen, het gehele tweede lid, 2°, van de voormelde rubriek, zoals gewijzigd bij artikel 132 van de programmawet van 27 april 2007, in aanmerking te nemen, doch een eventuele vernietiging kan niet verder reiken dan de wijziging die bij dat artikel 132 is aangebracht.

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.2.1. De « grote steden opgesomd in de koninklijke besluiten van 12 augustus 2000, 26 september 2001 en 28 april 2005 », waar het voordeel van het verlaagde btw-tarief geldt, zijn : Aalst, Anderlecht, Antwerpen, Bergen, Brugge, Brussel, Charleroi, Dendermonde, Doornik, Elsene, Etterbeek, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, La Louvière, Leuven, Luik, Mechelen, Moeskroen, Namen, Oostende, Roeselare, Schaarbeek, Seraing, Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Niklaas, Ukkel, Verviers en Vorst.

B.2.2. Door de bestreden wijziging wordt het voordeel van het verlaagde tarief uitgebreid : het kan niet enkel toepassing vinden in bepaalde stadsgebieden van de voormelde steden, maar op het ganse grondgebied van die steden. Het volstaat derhalve dat een woning in één van de vermelde steden is gelegen opdat het verlaagde tarief van toepassing kan zijn. De beperking dat zij in een bepaald stadsgebied van één van die steden moet zijn gelegen, werd immers geschrapt.

B.2.3. De verzoekende partijen zijn de steden Poperinge en Nieuwpoort, de gemeente Houthulst, en de OCMW's van Ieper, Wervik en Koksijde. Zij behoren niet tot die in B.2.1 vermelde « grote steden ».

Wanneer een voordeel wordt uitgebreid tot een ruimere categorie van begunstigden dan voorheen, doen degenen die van dat voordeel uitgesloten blijven, blijken van een voldoende belang bij de vernietiging van die uitbreiding. Het opnieuw in werking stellen van het beperkter toepassingsgebied van het verlaagde btw-tarief, dat het gevolg zou zijn van de vernietiging van de bestreden bepaling, zou de verzoekende partijen niet hun belang ontnemen bij de vernietiging van die bepaling. In geval van vernietiging zou immers voor de verzoekende partijen opnieuw de mogelijkheid bestaan dat de wetgever een nieuwe bepaling aanneemt die voor hen gunstig zou zijn.

B.2.4. De verzoekende partijen doen derhalve blijken van het vereiste belang bij de vernietiging van artikel 132 van de programmawet van 27 april 2007.

Ten aanzien van het eerste middel B.3.1. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het feit dat een woning in één van de « grote steden » of in een andere stad of gemeente is gelegen, zou niet relevant zijn ten aanzien van het doel van het verlaagde btw-tarief.

In ieder geval zou in de parlementaire voorbereiding van artikel 132 van de programmawet van 27 april 2007 geen verantwoording worden gegeven voor het verruimde toepassingsgebied van het gunsttarief.

B.3.2. Het komt de wetgever toe het toepassingsgebied van de belastingtarieven te bepalen. Hij beschikt ter zake over een ruime beoordelingsmarge. Er moet niettemin worden onderzocht of hij het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie in acht heeft genomen.

B.3.3. De redenen voor de uitbreiding van het verlaagde tarief tot het ganse grondgebied van de « grote steden » zijn niet vermeld in de parlementaire voorbereiding van artikel 132 van de programmawet van 27 april 2007. Die vaststelling sluit evenwel niet uit dat aan de uitbreiding van dat tarief een doelstelling van algemeen belang ten grondslag ligt. Zoals de Ministerraad opmerkt, strekt de uitbreiding van het gunsttarief, zoals de oorspronkelijke maatregel, ertoe de leegstand en verkrotting in de steden met een grote bevolkingsdichtheid tegen te gaan teneinde het leef- en woonklimaat in die steden te verbeteren. Er kan redelijkerwijze worden aangenomen dat het probleem van leegstand en verkrotting, zelfs indien ook de andere steden en gemeenten ermee te kampen hebben, in de « grote steden » een andere dimensie vertoont en een krachtdadiger aanpak vereist.

Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever om die aanpak, teneinde zijn doelstelling inzake stedelijk beleid te kunnen verwezenlijken, door middel van een verlaagd btw-tarief gestalte te geven, alsook het toepassingsgebied van dat tarief tot bepaalde stadsgebieden te beperken, dan wel tot het ganse grondgebied van de « grote steden » uit te breiden.

De verzoekende partijen tonen ten slotte niet aan dat de keuze van de in B.2.1 vermelde steden op willekeurig wijze tot stand zou zijn gekomen.

B.3.4. Het eerste middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het tweede middel B.4.1. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 170 en 172 van de Grondwet. Indien de verwijzing, in het tweede lid, 2°, van rubriek XXXVII, naar de koninklijke besluiten van 12 augustus 2000, 26 september 2001 en 28 april 2005 tot gevolg heeft dat een aanvulling of beperking van de daarin vervatte lijst van « grote steden » het toepassingsgebied van het verlaagde btw-tarief kan wijzigen, zou die verwijzing afbreuk doen aan het in de voormelde grondwetsbepalingen vervatte beginsel dat de essentiële elementen van een belasting door de wetgever moeten worden bepaald.

B.4.2. Wanneer de normatieve draagwijdte van een wettelijke norm, door verwijzing, wordt bepaald door wat in een koninklijk besluit is geregeld, dient die wettelijke norm in die zin te worden geïnterpreteerd dat wordt verwezen naar het koninklijk besluit zoals het van toepassing was op de datum van de bekrachtiging en de afkondiging door de Koning van de door de wetgevende Kamers aangenomen wettekst. Er anders over oordelen zou met zich meebrengen dat de Koning bij machte is om de draagwijdte van de wettelijke norm te wijzigen, wat op gespannen voet zou staan met het algemeen beginsel betreffende de hiërarchie der rechtsnormen. Bovendien zou het Hof een oordeel moeten vellen over de grondwettigheid van een wettelijke norm die, na wijziging van het koninklijk besluit waarnaar die norm verwijst, een normatieve draagwijdte zou krijgen die verschilt van die van de norm waarover het Hof uitspraak heeft gedaan.

B.4.3. De wetgever kan derhalve niet worden geacht aan de Koning de bevoegdheid te hebben verleend om de lijst van de « grote steden » waar het verlaagde btw-tarief kan worden toegepast, te wijzigen.

B.4.4. Het tweede middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 20 november 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^