Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 15 maart 2010

Uittreksel uit arrest nr. 15/2010 van 18 februari 2010 Rolnummer 4717 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 50 van het Wetboek der successierechten, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen. Het Grondwettelijk Hof, s wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2010201175
pub.
15/03/2010
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 15/2010 van 18 februari 2010 Rolnummer 4717 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 50 van het Wetboek der successierechten, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en P. Martens, en de rechters M. Melchior, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 19 mei 2009 in zake Peter De Ceulaer en Nathalie De Ceulaer tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 mei 2009, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 50 W. Succ. (Vlaams Gewest), zoals gewijzigd door artikel 45 van het decreet van 21 december 2001Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/12/2001 pub. 29/12/2001 numac 2001036491 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002 sluiten (B.S., 14 februari 2002) de artikelen 10, 11 of 172 van de Grondwet, doordat daarin de gelijkschakeling met een relatie in de rechte lijn wordt beperkt tot de relatie stiefouder-stiefkind, met uitsluiting van de relatie stiefgrootouder-stiefkleinkind, en deze uitsluiting een discriminatie uitmaakt tegenover de situatie van gewone (natuurlijke) kleinkinderen, die krachtens artikel 48 W.Succ. wel van het tarief in de rechte lijn kunnen genieten ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Volgens artikel 50 van het Wetboek der successierechten, zoals vervangen bij artikel 45 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002, wordt in het Vlaamse Gewest, bij de bepaling van het tarief der successierechten, een verkrijging tussen een stiefouder en een stiefkind gelijkgesteld met een verkrijging in de rechte lijn.

B.1.2. De verwijzende rechter vraagt het Hof of die bepaling de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet schendt, doordat de gelijkstelling met een relatie in de rechte lijn wordt beperkt tot de relatie stiefouder-stiefkind, met uitsluiting van de relatie stiefgrootouder-stiefkleinkind, terwijl kleinkinderen krachtens artikel 48 van hetzelfde Wetboek wel het tarief in de rechte lijn genieten.

De vraag noopt tot een dubbele vergelijking wat het verschil in behandeling betreft tussen, enerzijds, stiefkinderen die erven van hun stiefouder en stiefkleinkinderen die erven van hun stiefgrootouder en, anderzijds, kleinkinderen die erven van hun grootouder en stiefkleinkinderen die erven van hun stiefgrootouder.

Uit de gegevens van het dossier blijkt dat de eisers voor de verwijzende rechter kinderen zijn van een niet-vooroverleden stiefdochter van de erflater. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die categorie van personen.

B.2. Het bepalen van het belastingtarief en het vaststellen van de modalisering ervan komt de bevoegde fiscale wetgever toe. Wanneer hij daartoe criteria van onderscheid hanteert, moeten die objectief en redelijk kunnen worden verantwoord. De tarieven en de modaliteiten ervan moeten op gelijke wijze worden toegepast ten aanzien van eenieder die zich ten opzichte van de maatregel en het nagestreefde doel in een gelijkwaardige positie bevindt, zij het dat de fiscale wetgever een verscheidenheid aan toestanden kan dienen op te vangen in categorieën die, noodzakelijkerwijze, slechts bij benadering met de werkelijkheid overeenstemmen.

B.3.1. Luidens artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek komen de erfenissen toe aan de kinderen en afstammelingen van de overledene, aan zijn noch uit de echt, noch van tafel en bed gescheiden echtgenoot, aan zijn bloedverwanten in de opgaande lijn en aan zijn bloedverwanten in de zijlijn, in de orde en overeenkomstig de regels die de wet bepaalt. Aldus hanteert de wetgever bij het bepalen wie erfgenaam is twee criteria, namelijk de bloedband en de huwelijksband.

Alle andere personen kunnen slechts tot de nalatenschap van een persoon worden geroepen bij wege van testament van de erflater of bij wege van contractuele erfstelling.

B.3.2. Vóór de invoeging van artikel 50 van het Wetboek der successierechten bij het decreet van 20 december 1996Relevante gevonden documenten type decreet prom. 20/12/1996 pub. 12/09/1997 numac 1997035791 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997 sluiten werd in het Vlaamse Gewest het laagste tarief in de successierechten voorbehouden aan welbepaalde categorieën van wettige erfgenamen, zijnde de erfgenamen in de rechte lijn en de langstlevende echtgenoot. Behalve in geval van stiefouderadoptie vererfden de stiefkinderen, die bij gebrek aan bloedband naar de regels van het burgerlijk recht geen wettige erfgenamen van hun stiefouder zijn, de nalatenschap tegen het hoogste tarief « tussen andere personen ».

Wat het verschil in behandeling betreft tussen stiefkinderen die erven van hun stiefouder en stiefkleinkinderen die erven van hun stiefgrootouder B.4.1. In zijn arrest nr. 181/2005 van 7 december 2005 heeft het Hof over dat onderdeel van de prejudiciële vraag als volgt geoordeeld : « B.4.1. De grondslag voor de gelijkschakeling, op het vlak van de successierechten, van een verkrijging tussen een stiefouder en een stiefkind, met een verkrijging in de rechte lijn, is volgens de decreetgever te vinden in de hechte band die tussen stiefouders en stiefkinderen kan ontstaan door het feit dat zij vaak gedurende geruime tijd samengeleefd hebben (Parl. St., Vlaams Parlement, 1996-1997, nr. 428/1, p. 6).

B.4.2. Het successierechtelijk verschil in behandeling tussen stiefkinderen die erven van hun stiefouder en stiefkleinkinderen die erven van hun stiefgrootouder berust op een objectief en pertinent criterium, namelijk de hechtheid van de gezinsband, nu het in het eerste geval gaat om leden van een kerngezin, terwijl dat in het tweede geval niet zo is.

B.4.3. Doordat de toekenning van het voordelige tarief aan stiefkinderen een uitzondering vormt op de voorheen geldende regeling waarbij slechts bepaalde categorieën van wettige erfgenamen dat tarief konden genieten, vermocht de decreetgever, in de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid, die uitzondering restrictief op te vatten.

B.4.4. De stiefkleinkinderen worden niet op een onevenredige wijze geraakt door de hogere successierechten, vermits ervan kan worden uitgegaan dat zij, doordat zij in beginsel geen deel uitmaken van het kerngezin van de erflater, niet dezelfde band hebben als de stiefkinderen met het gezinspatrimonium dat de erflater bij zijn overlijden nalaat. In het geval waarin het stiefkleinkind zou samenwonen met de stiefgrootouder, kan het overeenkomstig de in het geding zijnde bepaling onder de voorwaarden bepaald in artikel 50, derde lid, van het Wetboek der successierechten, zoals van toepassing voor het Vlaamse Gewest, het tarief van de successierechten genieten dat geldt voor zorgkinderen, dat gelijk is aan het tarief bij vererving in de rechte lijn.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord ».

B.4.2. Er is geen aanleiding om te dezen anders te oordelen.

Wat het verschil in behandeling betreft tussen kleinkinderen die erven van hun grootouder en stiefkleinkinderen die erven van hun stiefgrootouder B.5.1. Weliswaar behoren zowel kleinkinderen als stiefkleinkinderen doorgaans niet tot het kerngezin van hun grootouder respectievelijk hun stiefgrootouder en kan de affectieve band van zowel kleinkinderen als stiefkleinkinderen met hun grootouder respectievelijk stiefgrootouder even hecht zijn, toch berust het successierechtelijk verschil in behandeling tussen kleinkinderen die erven van hun grootouder en stiefkleinkinderen die erven van hun stiefgrootouder op een objectief en pertinent criterium, namelijk het al dan niet bestaan van een bloedband waaraan de wetgever onderscheiden rechten en verplichtingen heeft verbonden.

Zoals in B.3.1 aangegeven, hanteert de wetgever, in artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek, twee criteria bij het bepalen wie erfgenaam is, namelijk de bloedband en de huwelijksband. Alle andere personen, waaronder de stiefkleinkinderen, kunnen slechts tot de nalatenschap van een persoon worden geroepen bij wege van testament of bij wege van contractuele erfstelling.

Uit de bloedverwantschap tussen grootouders en kleinkinderen vloeit voort dat zij ten opzichte van elkaar tot de onderhoudsverplichting zijn gehouden waarin de artikelen 205 en 207 van het Burgerlijk Wetboek voorzien. Die onderhoudsverplichting geldt niet tussen stiefgrootouders en stiefkleinkinderen.

B.5.2. Doordat de toekenning van het voordelige tarief aan stiefkinderen een uitzondering vormt op de voorheen geldende regeling waarbij slechts bepaalde categorieën van wettige erfgenamen dat tarief konden genieten, vermocht de decreetgever, in de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid, die uitzondering restrictief op te vatten door niet te voorzien in een even gunstige regeling voor stiefkleinkinderen wier moeder niet vooraf overleden is met als gevolg dat die regeling verschilt van die welke voor kleinkinderen geldt.

B.5.3. Zoals in het voormelde arrest nr. 181/2005 is aangegeven, kan, in het geval waarin het stiefkleinkind zou samenwonen met de stiefgrootouder, het overeenkomstig de in het geding zijnde bepaling onder de voorwaarden bepaald in artikel 50, derde lid, van het Wetboek der successierechten, zoals van toepassing voor het Vlaamse Gewest, het tarief van de successierechten genieten dat geldt voor zorgkinderen, dat gelijk is aan het tarief bij vererving in de rechte lijn.

B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 50 van het Wetboek der successierechten, zoals vervangen bij artikel 45 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002, schendt de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet niet doordat het voor de vererving tussen een stiefgrootouder en een stiefkleinkind wiens moeder niet vooraf overleden is, niet het tarief voor een vererving in de rechte lijn toepasselijk maakt.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, op de openbare terechtzitting van 18 februari 2010.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^