Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 16 december 2010

Uittreksel uit arrest nr. 102/2010 van 16 september 2010 Rolnummer 4817 In zake : de prejudiciële vragen betreffende het Wetboek van vennootschappen , gesteld door(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2010205377
pub.
16/12/2010
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 102/2010 van 16 september 2010 Rolnummer 4817 In zake : de prejudiciële vragen betreffende het Wetboek van vennootschappen (in het bijzonder de minderheidsvordering in de coöperatieve vennootschappen), gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Dendermonde.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 19 november 2009 in zake Godelieve Benoot tegen Franciscus Cornelis en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 november 2009, heeft de Rechtbank van Koophandel te Dendermonde de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Is er inzake de minderheidsvordering toekomend aan de minderheidsvennoten sprake van een discriminatie door de ontstentenis van een wettelijke regeling (en bijgevolg van een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet), nu voor een minderheidsvennoot van een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (cvba) wel is voorzien in een minderheidsvordering (artikel 416 W.Venn.), terwijl dergelijke vordering niet is voorzien voor de minderheidsvennoot van een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid (cvoa) ? »; 2. « Is er inzake de minderheidsvordering toekomend aan de minderheidsvennoten sprake van een discriminatie door de ontstentenis van een wettelijke regeling (en bijgevolg van een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet), nu deze minderheidsvordering enkel is voorzien voor een minderheidsvennoot van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (bvba - artikel 290 W.Venn.), van een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (cvba - artikel 416 W.Venn.) en van een naamloze vennootschap (nv - artikel 562 W.Venn.), terwijl dergelijke vordering niet is voorzien voor de minderheidsvennoot van vennootschappen met een andere rechtsvorm, zoals de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid (cvoa) ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over de bestaanbaarheid met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, van de ontstentenis van een wettelijke regeling wat de mogelijkheid voor minderheidsvennoten van een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid (cvoa) betreft om een minderheidsvordering in te stellen, terwijl het Wetboek van vennootschappen wel in die mogelijkheid voorziet voor minderheidsvennoten of minderheidsaandeelhouders van een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (cvba), van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (bvba) en van een naamloze vennootschap (nv).

B.2.1. Volgens de Ministerraad zou de eisende partij in het bodemgeschil, krachtens artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek, schadevergoeding kunnen vorderen op grond van de contractuele wanprestatie van haar medecontractant, zodat de minderheidsvordering dan ook niet zou dienen te worden ingesteld om het beoogde doel - vergoeding van de schade door wanprestatie van de verwerende partij - te bereiken. Daarom is de Ministerraad van oordeel dat het antwoord op de gestelde prejudiciële vragen kennelijk niet dienstig zou zijn voor de verwijzende rechter om het hem voorgelegde geschil te beslechten, zodat die vragen geen antwoord zouden behoeven.

B.2.2. Het staat niet aan het Hof maar aan de verwijzende rechter te oordelen of te dezen van kwade trouw van de verwerende partij sprake is en zich uit te spreken over de eventuele vorderingsmogelijkheden waarover de eisende partij in het bodemgeschil zou beschikken om de vergoeding te verkrijgen van de door haar geleden schade.

B.2.3. In beginsel komt het de verwijzende rechter toe na te gaan of het antwoord op de prejudiciële vraag nuttig is om het hem voorgelegde geschil te beslechten. Slechts wanneer dat klaarblijkelijk niet het geval is, vermag het Hof te beslissen dat de vraag geen antwoord behoeft.

De verwijzende rechter stelt vast dat de algemene vergadering van de betrokken cvoa geen beslissing heeft genomen om de actio mandati tegen de bestuurders van die vennootschap in te stellen en dat de eisende partij een minderheidsvennoot is. Daarom zou volgens de verwijzende rechter de enige actiemogelijkheid, gebaseerd op de (interne) bestuurdersaansprakelijkheid voor rekening van de vennootschap, de minderheidsvordering zijn, waarin de vennootschapswetgeving evenwel niet voorziet voor de minderheidsvennoten van een cvoa. Aldus blijkt dat, in de voormelde zienswijze van de verwijzende rechter, het antwoord op de door hem ambtshalve gestelde prejudiciële vragen, nuttig is om het hem voorgelegde geschil te beslechten.

De exceptie wordt verworpen.

B.3.1. Volgens de verwerende partij voor de verwijzende rechter zouden de verschillende categorieën van vennootschappen die in de prejudiciële vragen worden vermeld, niet vergelijkbaar zijn. De verschillende vennootschapsvormen zouden immers aan onderscheiden noden vanuit de praktijk beantwoorden en voor elke vennootschapsvorm zouden specifieke regels gelden.

B.3.2. Het gegeven dat voor de verschillende vennootschapsvormen die in de prejudiciële vragen worden vermeld, specifieke regels gelden en dat diegenen die van een vennootschap deel willen uitmaken, voor deze of gene vennootschapsvorm kunnen kiezen, belet niet dat, wat de mogelijkheid betreft om al dan niet een minderheidsvordering in te stellen, die verschillende vennootschapsvormen vergelijkbaar zijn in het licht van een toetsing aan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

De exceptie wordt verworpen.

B.4. Gelet op hun samenhang, onderzoekt het Hof de twee prejudiciële vragen samen.

B.5. De minderheidsvordering werd in de naamloze vennootschap en in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ingevoerd bij de wet van 18 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/07/1991 pub. 04/04/2018 numac 2018030682 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten. Aldus kan de minderheidsaandeelhouder of minderheidsvennoot voor rekening van de vennootschap een aansprakelijkheidsvordering tegen de bestuurders respectievelijk de zaakvoerders van een nv of een bvba instellen indien de meerderheid van de algemene vergadering zulks nalaat.

In de parlementaire voorbereiding van de wet van 18 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/07/1991 pub. 04/04/2018 numac 2018030682 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten wordt gesteld dat een van de grondslagen waarop de wet tot wijziging van het vennootschapsrecht moet steunen, de eerbiediging van de belangen van de aandeelhouders of vennoten met een minderheidsdeelneming is teneinde een evenwicht in de structuur van de vennootschap te bewaren (Parl. St., Senaat, 1990-1991, nr. 1107-1, pp. 12 en 14). Het ontwerp voorziet dan ook « in de mogelijkheid voor een minderheid van de aandeelhouders om een aansprakelijkheidsvordering in te stellen, die hen, met inachtneming van bepaalde voorwaarden, de mogelijkheid biedt om een aansprakelijkheidsvordering in te stellen tegen bestuurders indien de algemene vergadering geweigerd heeft zulks te doen » (ibid., p. 15). Thans wordt in een minderheidsvordering voorzien door het bij de wet van 7 mei 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/05/1999 pub. 30/07/1999 numac 1999009724 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging, wat het tuchtrecht voor de leden van de Rechterlijke Orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek type wet prom. 07/05/1999 pub. 02/07/1999 numac 1999009632 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging, wat de aanplakbiljetten bij uitvoerend beslag op roerend goed betreft, van de artikelen 1516, 1517, 1518 en 1519 van het Gerechtelijk Wetboek sluiten ingevoerde Wetboek van vennootschappen, in artikel 290, wat de bvba betreft, en in artikel 562, wat de nv betreft.

B.6.1. Bij de wet van 20 juli 1991 werd de regelgeving inzake de coöperatieve vennootschap hervormd en werd, onder meer, de minderheidsvordering in de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ingevoerd.

B.6.2. Door de indiening van het ontwerp tot hervorming van de coöperatieve vennootschap beoogde de Regering een duidelijk onderscheid te maken « tussen enerzijds de bepalingen in verband met de werking van de coöperatieve vennootschap en anderzijds de bepalingen en de gevolgen van een regeling met beperkte aansprakelijkheid » (Parl. St., Senaat, 1990-1991, nr. 1374-1, p. 61).

De memorie van toelichting vermeldt daaromtrent : « Aangezien de coöperatieve vennootschap kan kiezen voor een regeling met beperkte aansprakelijkheid, moeten daaraan bepaalde gevolgen worden verbonden om een einde te maken aan de ' ongezonde ' situatie die de mogelijkheid biedt de beperkte aansprakelijkheid te genieten en tegelijkertijd, door te kiezen voor de rechtsvorm van de coöperatieve vennootschap, onder een minder strikte regeling te vallen dan de N.V. of de B.V.B.A. wat de verbintenissen van de vennootschap betreft.

De Regering wil in geen geval dat op grond van de thans voor de coöperatieve vennootschappen geldende, soepele vormvoorwaarden gebruik wordt gemaakt van een dergelijke vorm van rechtspersoonlijkheid ten einde bepaalde wetgevingen en regelgevingen op het gebied van het vennootschapsrecht en het sociaal recht te omzeilen » (ibid., p. 62).

Wat het onderscheid tussen coöperatieve vennootschappen met beperkte dan wel met onbeperkte aansprakelijkheid betreft, werd gesteld dat aan de coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid de verplichting dient te worden opgelegd een hele reeks voorwaarden met betrekking tot de vorm en de inhoud na te leven (ibid. ).

Met betrekking tot de coöperatieve vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid werd vermeld : « Aangezien wordt gekozen voor een onbeperkte en hoofdelijke aansprakelijkheid van de leden van de coöperatieve vennootschap, is het noodzakelijk om met betrekking tot de oprichting van en het toezicht op dergelijke coöperatieve vennootschappen in een veel soepeler regeling te voorzien. In dat geval zijn de vennoten immers hoofdelijk gebonden voor al hun bezittingen » (ibid., p. 63).

B.6.3. Bij een mondeling amendement stelt de vertegenwoordiger van de minister, bij de artikelsgewijze bespreking in de Senaatscommissie, een tekst voor ten gevolge waarvan de minderheidsvordering ook in de coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid werd ingevoerd : « Deze vraag namens de Regering vindt haar oorsprong in het engagement dat de Regering genomen heeft bij de bespreking van het ontwerp tot wijziging op de N.V.'s onlangs in de Senaat goedgekeurd. Het betreft met name de minderheidsvordering zoals ze voorzien werd in de N.V.- en B.V.B.A.-wetgeving en sluit dus bij die wetgeving aan » (Parl. St., Senaat, 1990-1991, nr. 1374-8, p. 43).

Dat amendement werd aangenomen en resulteerde, ten gevolge van het aannemen van de wet van 20 juli 1991, in de aanvulling met een 10° van artikel 158 van de toenmalige gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen.

B.7.1. Paragraaf 1 van artikel 416 van het Wetboek van vennootschappen, waarin thans de minderheidsvordering in een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is geregeld, bepaalt : « Een vordering tegen de bestuurders, kan voor rekening van de vennootschap door minderheidsvennoten worden ingesteld.

Deze minderheidsvordering wordt voor rekening van de vennootschap ingesteld door één of meer vennoten die, op de dag waarop de algemene vergadering zich uitspreekt over de aan de bestuurders te verlenen kwijting, effecten bezitten die ten minste 10 % vertegenwoordigen van de stemmen verbonden aan het geheel van de op die dag bestaande effecten, of op diezelfde dag effecten bezitten die een gedeelte van het kapitaal vertegenwoordigen ter waarde van ten minste 1 250 000 EUR. De vordering kan slechts worden ingesteld door personen die de kwijting niet hebben goedgekeurd en door personen die de kwijting wel hebben goedgekeurd maar waarvan blijkt dat zij ongeldig is ».

B.7.2. Noch het Wetboek van vennootschappen, noch enige andere wetsbepaling voorziet in een soortgelijke minderheidsvordering ten gunste van de minderheidsvennoten van een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid.

B.8.1. Volgens de Ministerraad zou het in het geding zijnde verschil in behandeling op een objectief criterium berusten en redelijk verantwoord zijn, gelet op de onbeperkte dan wel de beperkte aansprakelijkheid van de vennoten of van de aandeelhouders : de vennoten of de aandeelhouders van een vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid zijn hoofdelijk gehouden voor al hun bezittingen, terwijl die van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid slechts zijn gehouden tot beloop van hun inbreng. Met de invoering van de minderheidsvordering zou de wetgever, volgens de Ministerraad, de bedoeling hebben gehad de personen te beschermen die in een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid hebben geïnvesteerd, maar niet het bestuur over zulk een vennootschap voeren. Bijgevolg zou de minderheidsvordering zijn ingevoerd om bepaalde vennoten of aandeelhouders te beschermen tegen de fouten van degenen die het bestuur van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in handen hebben.

B.8.2. Uit de in B.5 aangehaalde parlementaire voorbereiding van de wet van 18 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/07/1991 pub. 04/04/2018 numac 2018030682 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten waarbij de minderheidsvordering in de nv en de bvba werd ingevoerd, blijkt dat aldus aan de minderheidsaandeelhouders of de minderheidsvennoten de mogelijkheid wordt geboden zich in de plaats te stellen van de in gebreke gebleven meerderheid en de verdediging op zich te nemen van de belangen van de vennootschap waarvoor die meerderheid niet is opgekomen (Parl. St., Senaat, 1990-1991, nr. 1107-1, p. 29). Door ten gunste van die minderheidsaandeelhouders of die minderheidsvennoten in een minderheidsvordering te voorzien, kunnen dezen, voor rekening van de vennootschap, een aansprakelijkheidsvordering tegen de bestuurders of de zaakvoerders instellen, inzonderheid in het geval van stilzitten of van weigering van de meerderheid van de algemene vergadering van de betrokken vennootschap om in voorkomend geval zulk een vordering in te stellen.

B.8.3. Uit de in B.6 aangehaalde parlementaire voorbereiding van de wet van 20 juli 1991 blijkt dat de wetgever inzonderheid beoogde te vermijden dat van de soepele vormvoorwaarden die voor de coöperatieve vennootschappen golden, misbruik zou worden gemaakt om bepaalde regelgevingen inzake het vennootschapsrecht en het sociaal recht te omzeilen. In dat verband viseerde de wetgever hoofdzakelijk de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.

Tijdens dezelfde parlementaire behandeling werd naar aanleiding van een mondeling amendement van de vertegenwoordiger van de bevoegde minister een tekst aangenomen ten gevolge waarvan een minderheidsvordering in de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid werd ingevoerd. De verantwoording waarom zulk een minderheidsvordering in een cvba werd ingevoerd, lijkt enkel te zijn gelegen in een eerder engagement van de Regering om de wetgeving inzake de cvba te harmoniseren met die inzake de nv en de bvba. Een verantwoording waarom niet in een minderheidsvordering in een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid wordt voorzien, is in die parlementaire voorbereiding niet voorhanden.

B.8.4. De argumentatie van de Ministerraad om het in het geding zijnde verschil in behandeling te verantwoorden, vindt bijgevolg geen steun in de voormelde parlementaire voorbereiding van de wetten van 18 en 20 juli 1991.

Het onderscheid tussen vennootschappen met rechtspersoonlijkheid naargelang zij met beperkte dan wel met onbeperkte aansprakelijkheid zijn, maakt geen objectief en pertinent criterium uit om enkel ten gunste van de minderheidsvennoten van een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid - en niet ten gunste van de minderheidsvennoten van een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid - in de mogelijkheid te voorzien om een minderheidsvordering in te stellen.

B.9. Door ten gunste van de minderheidsaandeelhouders of de minderheidsvennoten in een minderheidsvordering te voorzien, kunnen dezen, voor rekening van de vennootschap, een aansprakelijkheidsvordering tegen de bestuurders of de zaakvoerders instellen, inzonderheid in het geval van stilzitten of van weigering van de meerderheid van de algemene vergadering van de betrokken vennootschap om een dergelijk initiatief te nemen.

Het is redelijkerwijze niet verantwoord die mogelijkheid enkel aan de minderheidsaandeelhouders of de minderheidsvennoten van een nv, een bvba of een cvba toe te kennen en die te ontzeggen aan de minderheidsvennoten van een cvoa. Zulks geldt des te meer nu de minderheidsvennoten van een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap, terwijl de minderheidsvennoten van onder meer een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid slechts ten belope van hun inbreng voor de schulden van de vennootschap instaan (artikel 352 van het Wetboek van vennootschappen), zodat de minderheidsvennoten van een cvoa in voorkomend geval een groter vermogensrechtelijk risico lopen bij eventuele fouten van hun zaakvoerders dan de minderheidsvennoten van een cvba.

Bovendien stelt het Hof vast dat in de Europese coöperatieve vennootschap een minderheidsvordering kan worden ingesteld tegen de bestuurders, de leden van de directieraad en de leden van de raad van toezicht (artikel 993 van het Wetboek van vennootschappen).

B.10. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat het in de prejudiciële vragen aangeklaagde verschil in behandeling discriminerend is, ten gevolge van het ontbreken van een wettelijke regeling op grond waarvan de minderheidsvennoten van een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid een minderheidsvordering kunnen instellen, vergelijkbaar met die welke de minderheidsvennoten of minderheidsaandeelhouders van, onder meer, een bvba, een cvba of een nv kunnen instellen.

B.11. De prejudiciële vragen dienen bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De ontstentenis van de mogelijkheid voor de minderheidsvennoten van een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid om een minderheidsvordering in te stellen, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 16 september 2010.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^