Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 november 2010

Uittreksel uit arrest nr. 106/2010 van 30 september 2010 Rolnummers 4808 en 4809 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 36bis van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde per Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2010205718
pub.
18/11/2010
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 106/2010 van 30 september 2010 Rolnummers 4808 en 4809 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 36bis van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, zoals vervangen bij artikel IX.21 van het decreet van 14 februari 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 14/02/2003 pub. 01/07/2003 numac 2003035650 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het onderwijs XIV sluiten betreffende het onderwijs XIV, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij arrest nr.197.779 van 13 november 2009 in zake (I) Siska Neyt en (II) Ann Pattyn tegen het Gemeenschapsonderwijs (I en II), waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 november 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 36bis, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde leden [lees : personeelsleden] van het Gemeenschapsonderwijs het artikel 24 van de Grondwet juncto de artikelen 33, 108 en 187, aldus geïnterpreteerd dat die bepaling aan inrichtende machten het recht ontzegt om de uitbreiding van de vaste benoeming, in hoofde van personeelsleden die reeds vast benoemd zijn in een deeltijdse betrekking en die in het verleden voldoening hebben gegeven, te weigeren op grond van het feit dat deze personeelsleden niet voldoen aan de door de inrichtende macht aanvullend opgestelde selectiecriteria ? ». b. Bij arrest nr.197.776 van 13 november 2009 in zake Dominica Vandewalle tegen het Gemeenschapsonderwijs, tussenkomende partij : Sabine Vandamme, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 november 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 36bis van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, zo uitgelegd dat het er aan in de weg staat dat een voorrangsgerechtigd personeelslid dat in het verleden voldoening heeft gegeven aan aanvullende selectievoorwaarden wordt onderworpen, de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4808 en 4809 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) Wat de in het geding zijnde bepaling betreft B.1.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 36bis, § 1, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs (hierna : « Rechtspositiedecreet »), zoals vervangen bij artikel IX.21 van het decreet van 14 februari 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 14/02/2003 pub. 01/07/2003 numac 2003035650 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het onderwijs XIV sluiten betreffende het onderwijs XIV. Die bepaling stelt een voorrangsregeling in met betrekking tot de invulling van een vacant verklaarde betrekking door vaste benoeming.

B.1.2. Artikel 36bis, § 1, van het Rechtspositiedecreet bepaalt : « De vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, hebben, met het oog op de uitbreiding van hun vaste benoeming voorrang op alle tijdelijke personeelsleden voor vacant verklaarde betrekkingen, op voorwaarde dat zij : 1° ofwel in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de aangeboden prestaties en zij daarenboven in de scholengroep vast benoemd werden voor hetzelfde ambt;2° ofwel in het bezit zijn van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs en zij daarenboven in de scholengroep vast benoemd werden in hetzelfde ambt, en voor de leraren in dezelfde vakken of specialiteiten als de aangeboden prestaties ». De voormelde voorwaarden zijn alternatief en hebben betrekking op verschillende onderwijsambten.

B.1.3. Artikel 36bis, § 1, van het Rechtspositiedecreet dient in samenhang te worden samen gelezen met, enerzijds, artikel 35 van het Rechtspositiedecreet en de daar ingeschreven beperkingen aangaande de toewijzing van een vacant verklaarde betrekking in een wervingsambt door middel van een vaste benoeming en, anderzijds, artikel 36, § 1, van het Rechtspositiedecreet, dat betrekking heeft op de voorwaarden voor de benoeming in vast verband, inzonderheid 1° (de vereiste dienstanciënniteit in het betrokken ambt) en 4° (de evaluatie).

B.2.1. Overeenkomstig de rechtspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is de in artikel 36bis, § 1, van het Rechtspositiedecreet bedoelde voorrangsregeling niet aan te merken als een absoluut recht op benoeming en creëert het voor de inrichtende macht geen gebonden bevoegdheid om de kandidaat die aan de voorwaarden voldoet, te benoemen. Immers, de voorrang bij uitbreiding sluit niet uit dat het schoolbestuur redenen kan aanvoeren om de kandidaat die zich erop beroept, niet te benoemen.

Die redenen zijn, sinds het decreet van 14 februari 2003Relevante gevonden documenten type decreet prom. 14/02/2003 pub. 01/07/2003 numac 2003035650 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende het onderwijs XIV sluiten betreffende het onderwijs XIV, enkel in verband te brengen met artikel 36, § 1, eerste lid, 4°, van het Rechtspositiedecreet. Die ingevoerde benoemingsvoorwaarde dient zo te worden begrepen dat de redenen die een weigering tot uitbreiding van een vaste benoeming kunnen wettigen, in beginsel zullen moeten blijken uit de meest recente evaluatie, waarbij aan het schoolbestuur een geëigend instrument ter beschikking wordt gesteld om aan personeelsleden die niet voldoen, de uitbreiding van hun vaste benoeming te weigeren.

B.2.2. In haar verwijzingsarrest in de zaak nr. 4808 merkt de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op dat de decreetgever, door het instellen van de voorrangsregeling, de benoemingsvrijheid van een schoolbestuur slechts beperkt in zoverre het een personeelslid betreft dat zich op artikel 36bis, § 1, kan beroepen en dat in het verleden geen blijk heeft gegeven van beroepsonbekwaamheid.

Wat de prejudiciële vraag in de zaak nr. 4808 betreft B.3.1. Met de prejudiciële vraag in de zaak nr. 4808 wenst de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van het Hof te vernemen of artikel 36bis van het Rechtspositiedecreet bestaanbaar is met artikel 24 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 33, 108 en 187 ervan, in die zin geïnterpreteerd dat het aan inrichtende machten het recht ontzegt de uitbreiding van de vaste benoeming te weigeren aan personeelsleden die reeds vast benoemd zijn in een deeltijdse betrekking en die in het verleden voldoening hebben gegeven, waarbij die weigering gegrond is op de omstandigheid dat die personeelsleden niet voldoen aan de door de inrichtende macht aanvullend opgestelde selectiecriteria.

B.3.2. Aangaande de mogelijke schending van de artikelen 33, 108 en 187 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 24 ervan, wordt door de verwerende partij voor de verwijzende rechter in de zaak nr. 4808 opgemerkt dat de voormelde artikelen worden geschonden wanneer aan een inrichtende macht elke appreciatie zou worden ontzegd over de kandidatuur van de voorrangsgerechtigde.

B.3.3. Zoals de Vlaamse Regering aangeeft, preciseren de bewoordingen van de vraag en de motieven van de verwijzingsbeslissing niet op welke wijze de artikelen 33, 108 en 187 van de Grondwet zouden kunnen zijn geschonden door artikel 36bis van het Rechtspositiedecreet; de prejudiciële vraag in de zaak nr. 4808 is dus enkel ontvankelijk in zoverre een mogelijke schending van artikel 24 van de Grondwet wordt opgeworpen.

B.3.4. Uit de motivering van het verwijzingsarrest blijkt dat, door artikel 24 van de Grondwet te beogen, de Raad van State de bedoeling heeft te verwijzen naar de bij artikel 24, § 1, gewaarborgde vrijheid van onderwijs.

B.4.1. Volgens de parlementaire voorbereiding drukt de in het geding zijnde bepaling de wil van de overheid uit om de rechtspositie van het personeel van de verschillende netten zo transparant en zo eenvoudig mogelijk te maken in het raam van de invoering van het stelsel van de tijdelijk aangestelden (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1355/1, p. 3). De parlementaire voorbereiding stelt in dat verband dat de in het geding zijnde bepaling werd aangepast teneinde rekening te houden met de invoering van de mogelijkheid van tijdelijke aanstelling van doorlopende duur : « Het invoeren van de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het basisonderwijs en het deeltijds kunstonderwijs heeft eveneens gevolgen op de principes voor vaste benoeming in een wervingsambt. De tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur wordt ook in voormelde onderwijsniveaus een voorwaarde voor vaste benoeming.

De [artikelen] 36, 36bis, 36ter, 36quater en 36quinquies van het decreet rechtspositie worden aangepast aan voormeld principe » (ibid., p. 65). Aangaande de invoering van de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur werd opgemerkt : « Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vereenvoudigt de voorrangsregeling en maakt het concept transparant voor alle personeelsleden. De invoering ervan zorgt er trouwens voor dat maar één voorrangsregeling meer bestaat. [...] [...] Het is bovendien zo dat dit principe geldig is voor alle personeelsleden, ongeacht het net waartoe ze behoren. [...] § 2. We onderscheiden nog twee soorten tijdelijke aanstellingen : - De tijdelijke aanstelling van beperkte duur Tijdelijke personeelsleden kunnen worden aangesteld voor beperkte duur. Dit betekent een aanstelling in een niet-vacante betrekking ter vervanging van een titularis (voor beperkte duur of voor een volledig schooljaar) of een aanstelling in een vacante betrekking voor een volledig schooljaar. - De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur Als het [personeelslid] aan een aantal specifieke voorwaarden beantwoordt, verkrijgt het een ' voorrangsrecht ' ten aanzien van andere tijdelijke personeelsleden. Het bekomt aldus het recht op een aanstelling van doorlopende duur » (ibid., p. 62).

B.4.2. De decreetgever maakt uitdrukkelijk melding van volgende overweging : « Vanuit de idee van vereenvoudiging en eenheid tussen de onderwijsniveaus worden in het basisonderwijs en het deeltijds kunstonderwijs tijdelijke aanstellingen van doorlopende duur mogelijk gemaakt. De huidige voorrangsregeling wordt op gelijke voet gebracht met de andere onderwijsniveaus » (ibid., p. 3).

B.4.3. De door artikel 24, § 1, van de Grondwet gewaarborgde vrijheid van onderwijs is niet onbegrensd en verzet zich niet ertegen dat de decreetgever, met het oog op verzekeren van de kwaliteit van het met overheidsmiddelen verstrekte onderwijs, maatregelen neemt die op de onderwijsinstellingen van algemene toepassing zijn.

B.4.4. De bekritiseerde beperking van de vrije personeelskeuze vloeit te dezen voort uit een maatregel die uitgaat van de overheid en die, genomen in het ruimere verband van vereenvoudiging en transparantie van de regelgeving inzake onderwijs, specifiek bedoeld is om de positie van de deeltijds vastbenoemden te verstevigen ten aanzien van de nieuw ingevoerde tijdelijk aangestelden.

Die bepaling kan als dusdanig niet worden beschouwd als een inbreuk op de vrijheid van onderwijs, behoudens indien zou blijken dat de concrete beperkingen die door de in het geding zijnde bepaling aan die vrijheid worden gesteld, niet redelijk verantwoord zouden zijn.

B.4.5. Te dezen kan de in het geding zijnde bepaling niet als dusdanig worden beschouwd vermits de in de prejudiciële vraag bedoelde mogelijkheid voor de inrichtende machten om de uitbreiding van de vaste benoeming te weigeren van personeelsleden die reeds vast benoemd zijn in een deeltijdse betrekking en die in het verleden voldoening hebben gegeven, niet zou toelaten de rechten te waarborgen die de decreetgever aan die personen heeft willen geven op het moment van het invoeren van een nieuw statuut, te weten de tijdelijk aangestelden.

Bovendien dient, rekening houdend met wat is uiteengezet in B.1.1 tot B.1.3, te worden vastgesteld dat de voorrangsregeling enkel geldt voor personeelsleden die beantwoorden aan de voorwaarden bepaald in artikel 36bis, § 1, en die tevens blijk geven van beroepsbekwaamheid.

B.4.6. De prejudiciële vraag in de zaak nr. 4808 dient ontkennend te worden beantwoord.

Wat de prejudiciële vraag in de zaak nr. 4809 betreft B.5. Met de prejudiciële vraag in de zaak nr. 4809 wenst de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van het Hof te vernemen of het voormelde artikel 36bis bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, in die zin geïnterpreteerd dat het « er aan in de weg staat dat een voorrangsgerechtigd personeelslid dat in het verleden voldoening heeft gegeven aan aanvullende selectievoorwaarden wordt onderworpen ».

B.6.1. Artikel 36bis, § 1, van het Rechtspositiedecreet voert een verschil in behandeling in tussen de tijdelijke personeelsleden die nog niet vast benoemd werden en de personeelsleden die in een betrekking van onvolledige prestatie reeds vast benoemd zijn, doordat de laatstgenoemden, mits zij voldoen aan de voorwaarden van het vereiste bekwaamheidsbewijs of van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, en mits de vacante betrekking zich aandient binnen dezelfde scholengroep en hetzelfde ambt betreft en, in geval van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, mits het om dezelfde vakken of specialiteiten gaat, bij wijze van uitbreiding van hun vaste benoeming, voorrang genieten op de tijdelijke personeelsleden.

B.6.2. Er kan worden aangenomen dat voormeld onderscheid in behandeling verantwoord is. Immers, de bijzondere situatie van het onderwijs, waar deeltijdse benoemingen zelden overeenstemmen met de keuze van de titularis ervan, maar een gevolg zijn van de in het onderwijs toepasbare regelgeving, noopt tot de invoering van een dergelijke voorrangsregeling, teneinde de risico's van vertrek van leden van het onderwijzend personeel te beperken.

B.6.3. De in artikel 36bis, § 1, uitgewerkte voorrangsregeling is bovendien voorwaardelijk vermits de deeltijds vastbenoemde personeelsleden pas op de regeling een beroep kunnen doen voor zover de bedoelde vacature zich aandient binnen dezelfde scholengroep, in hetzelfde ambt en zij ofwel houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de aangeboden prestaties, ofwel houder zijn van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, en, in dat geval moet het dezelfde vakken of specialiteiten betreffen. De voorrangsregeling is tevens niet absoluut omdat de personeelsleden die zich wensen te beroepen op artikel 36bis, § 1, van het Rechtspositiedecreet, tevens dienen te voldoen aan de vereisten van de vaste benoeming zelf, zoals die zijn vastgelegd in artikel 36, § 1, 4°, van het Rechtspositiedecreet, te weten als laatste evaluatie of beoordeling in het betrokken ambt geen evaluatie of beoordeling met eindconclusie « onvoldoende » hebben gekregen.

B.6.4. De prejudiciële vraag in de zaak nr. 4809 dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 36bis, § 1, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs schendt artikel 24 van de Grondwet niet in zoverre het de inrichtende machten het recht ontzegt de uitbreiding van de vaste benoeming te weigeren van personeelsleden die reeds vast benoemd zijn in een deeltijdse betrekking en die in het verleden voldoening hebben gegeven, wanneer die weigering gebaseerd is op de omstandigheid dat die personeelsleden niet voldoen aan door de inrichtende macht aanvullend opgestelde selectiecriteria. - Dezelfde bepaling schendt de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet niet in zoverre zij het niet mogelijk maakt de uitbreiding van de vaste benoeming van personeelsleden die reeds vast benoemd zijn in een deeltijdse betrekking en die in het verleden voldoening hebben gegeven, aan aanvullende selectievoorwaarden te onderwerpen.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 30 september 2010.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^