Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 juni 2012

Uittreksel uit arrest nr. 26/2012 van 1 maart 2012 Rolnummer 5134 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 356-2, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Jeugdrechtbank te Dendermonde. Het Grondwettelijk Hof, sa wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2012201810
pub.
11/06/2012
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 26/2012 van 1 maart 2012 Rolnummer 5134 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 356-2, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Jeugdrechtbank te Dendermonde.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 30 maart 2011 in zake J.B. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 11 april 2011, heeft de Jeugdrechtbank te Dendermonde de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt art. 356-2 § 1 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, door niet te voorzien in de mogelijkheid voor een samenwonend paar, ouder en adoptant, van verschillend geslacht, om in onderlinge overeenkomst voor de rechtbank te verklaren wie van beiden zijn naam aan de geadopteerde zal geven, terwijl door art. 356-2 § 2 deze mogelijkheid wel geboden wordt aan een samenwonend paar, ouder en adoptant van hetzelfde geslacht ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 356-2, § § 1 en 2, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « § 1. Door de volle adoptie verkrijgt het kind in plaats van zijn naam die van de adoptant of van de adopterende man.

Volle adoptie door een vrouw van het kind of van het adoptief kind van haar echtgenoot of van de persoon met wie zij samenwoont brengt evenwel geen wijziging mee in de naam van het kind. § 2. In geval van gelijktijdige volle adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht, verklaren die personen, in onderlinge overeenstemming, voor de rechtbank wie van beiden zijn naam zal geven aan de geadopteerde. Van die verklaring wordt melding gemaakt in het vonnis.

In geval van volle adoptie door een persoon van het kind of het adoptiekind van zijn echtgenoot van hetzelfde geslacht of van de persoon van hetzelfde geslacht met wie hij samenleeft, verklaren de adoptant en laatstgenoemde, in onderlinge overeenstemming, voor de rechtbank wie van beiden zijn naam aan de geadopteerde zal geven. Van die verklaring wordt melding gemaakt in het vonnis.

De door de adoptanten overeenkomstig het eerste en tweede lid gekozen naam geldt ook voor de later door hen geadopteerde kinderen ».

B.2. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van paragraaf 1 van artikel 356-2 van het Burgerlijk Wetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die bepaling niet in de mogelijkheid voorziet voor een samenwonend paar van verschillend geslacht om in onderlinge overeenstemming voor de rechtbank te verklaren wie van beiden zijn familienaam aan de geadopteerde zal geven, terwijl door paragraaf 2 van artikel 356-2, van het Burgerlijk Wetboek die mogelijkheid wel wordt geboden aan een samenwonend paar van hetzelfde geslacht.

B.3.1. Volgens de Ministerraad zou het antwoord op de prejudiciële vraag niet dienstig zijn om uitspraak te doen in de zaak die aan de verwijzende rechter is voorgelegd. Het oorspronkelijke doel van de verzoeker tot adoptie dat erin bestaat dat beide minderjarige kinderen zijn familienaam zouden dragen, zou kunnen worden bereikt door een verzoek tot naamswijziging voor een van hen in te dienen op basis van de wet van 15 mei 1987Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/1987 pub. 06/07/2011 numac 2011000402 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de namen en voornamen sluiten betreffende de namen en voornamen.

B.3.2. In de regel komt het het verwijzende rechtscollege toe na te gaan of het antwoord op de prejudiciële vraag nuttig is om het aan dat rechtscollege voorgelegde geschil te beslechten. Slechts wanneer dat klaarblijkelijk niet het geval is, vermag het Hof te beslissen dat de vraag geen antwoord behoeft.

Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de verwijzende rechter twijfelt aan de grondwettigheid van de bepaling die hij moet toepassen. Uit de omstandigheid dat het doel van de verzoeker voor de verwijzende rechter eventueel zou kunnen worden bereikt door een verzoek tot naamswijziging in te dienen, kan niet worden afgeleid dat het antwoord op de gestelde prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet dienend zou zijn om de zaak die aan de verwijzende rechter is voorgelegd te beslechten.

De exceptie wordt verworpen.

B.4.1. De Ministerraad is van oordeel dat, wat de gevolgen betreft die de adoptie voor de familienaam van de geadopteerde heeft, de situatie van een paar van hetzelfde geslacht niet voldoende vergelijkbaar zou zijn met die van een paar van verschillend geslacht.

B.4.2. Wat de gevolgen betreft die de volle adoptie van een minderjarige voor zijn familienaam heeft, is de situatie van een paar van hetzelfde geslacht niet dermate verschillend van die van een paar van verschillend geslacht dat zij onvergelijkbaar zouden zijn.

De exceptie wordt verworpen.

B.5.1. De toekenning van een familienaam berust in hoofdzaak op overwegingen van sociaal nut. In tegenstelling tot de toekenning van de voornaam wordt zij door de wet bepaald. Die wet strekt ertoe, enerzijds, de familienaam op een eenvoudige en eenvormige wijze te bepalen en, anderzijds, aan die familienaam een zekere onveranderlijkheid te geven.

B.5.2. Anders dan het recht om een naam te dragen, kan het recht om zijn familienaam aan zijn kind te geven niet als een grondrecht worden beschouwd. Wat de regeling van de naamgeving betreft, beschikt de wetgever derhalve over een ruime beoordelingsbevoegdheid.

B.6. Artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek, ondergebracht in het hoofdstuk betreffende de gevolgen van de afstamming, stelt op algemene wijze de regels van de naamgeving als gevolg van de afstamming vast.

De regeling van dat artikel 335 past in het kader van het in B.5.1 vermelde opzet van de wetgever. Het kind wiens afstamming alleen van vaderszijde vaststaat of wiens afstamming van vaderszijde en van moederszijde tegelijkertijd komt vast te staan, draagt de naam van zijn vader. Wanneer enkel de afstamming van moederszijde vaststaat, draagt het kind de naam van zijn moeder. Wanneer de afstamming van vaderszijde komt vast te staan na die van moederszijde, behoudt het kind in beginsel de naam van de moeder.

In zijn arrest nr. 161/2002 van 6 november 2002 heeft het Hof geoordeeld : « B.5. De voorkeur voor de familienaam van de vader vindt een verklaring in de patriarchale opvattingen over de familie en het gezin die de samenleving gedurende lange tijd hebben gedomineerd. De band tussen de naam en de vaderlijke afstamming, die aanvankelijk op een gewoonterechtelijke regel steunde, werd uitdrukkelijk opgenomen in artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek.

B.6. In de opvattingen van de huidige samenleving zouden andere regelingen aan de doelstellingen van de naamgeving kunnen beantwoorden. Die vaststelling alleen volstaat evenwel niet om de geldende regeling als discriminatoir te beschouwen ».

B.7.1. Met de regel dat de volle adoptie aan het kind en zijn afstammelingen een statuut met dezelfde rechten en verplichtingen verleent, als ware het kind geboren uit de adoptant of uit de adoptanten, en dat het ten volle geadopteerde kind ophoudt tot zijn oorspronkelijke familie te behoren, onder voorbehoud van de huwelijksbeletsels (artikel 356-1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek), zelfs indien achteraf de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van een andere persoon dan de adoptant of de adoptanten wordt vastgesteld (artikel 350, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek), heeft de wetgever, enerzijds, de gelijkstelling met de gewone afstammingsband nagestreefd en, anderzijds, de stabiliteit van de verwantschapsbanden en de gezinsomgeving van de geadopteerde willen waarborgen.

B.7.2. Die doelstelling heeft de wetgever ertoe kunnen brengen in paragraaf 1 van artikel 356-2 van het Burgerlijk Wetboek te bepalen dat door de volle adoptie het kind in plaats van zijn naam die van de adoptant of van de adopterende man verkrijgt en dat de volle adoptie door een vrouw van het kind of van het adoptief kind van haar echtgenoot of van de persoon met wie zij samenwoont, geen wijziging meebrengt in de naam van het kind.

B.8. Paragraaf 2 van artikel 356-2 van het Burgerlijk Wetboek is in dat Wetboek ingevoerd bij artikel 8 van de wet van 18 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/05/2006 pub. 20/06/2006 numac 2006009465 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, teneinde de adoptie door personen van hetzelfde geslacht mogelijk te maken sluiten « tot wijziging van een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, teneinde de adoptie door personen van hetzelfde geslacht mogelijk te maken ».

Het amendement dat tot dat artikel 8 heeft geleid, is als volgt verantwoord : « Dit amendement regelt de toekenning van de naam in het raam van de volle adoptie op dezelfde wijze als waarin artikel 353-1 van het Burgerlijk Wetboek [met betrekking tot de gewone adoptie] voorziet » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-0664/002, p. 7).

In de parlementaire voorbereiding wordt nog op het volgende gewezen : « Doordat een hervorming inzake de familienaam ontbreekt, lijkt het de voorkeur te verdienen de algemene regels terzake toe te passen en ze aan te passen aan de openstelling van de adoptie voor de gehuwden en samenwonenden van hetzelfde geslacht.

De indieners van dit amendement suggereren dan ook te bepalen dat in geval van gelijktijdige adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht, die personen in onderlinge overeenstemming voor de rechtbank verklaren wie van hen zijn naam zal geven aan de geadopteerde. Daarbij komt dat naar luid van artikel 1231-3 van het Gerechtelijk Wetboek de gekozen naam en voornaam in het verzoekschrift worden vermeld, voor zover toegestaan door de wet, wat ipso facto uitsluit dat geen keuze wordt gemaakt » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-0664/008, p. 61). « Volgens [een commissielid] mag niet vergeten worden dat hier twee personen van hetzelfde geslacht een kind adopteren. Dit gegeven vereist een aangepaste naamregeling. De voorgestelde oplossing is dan ook de meest aangewezen regeling die het minst problemen creëert » (ibid., p. 62). « Inzake de naamgeving hebben de indieners voor de minst ingewikkelde oplossing gekozen. Zij hebben geenszins de intentie om aldus het debat over de naamsoverdracht en de invoering van de dubbele naam te anticiperen » (ibid., p. 63).

Bijgevolg heeft de wetgever de regels in artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de toekenning van de familienaam moeten aanpassen omdat zij niet op dat geval van toepassing waren.

B.9. Binnen een paar van hetzelfde geslacht wordt het kind ofwel door twee mannen ofwel door twee vrouwen geadopteerd ofwel door een man of een vrouw die het kind van zijn of haar partner van hetzelfde geslacht adopteert.

Daaruit volgt dat de regelgeving die geldt voor paren van verschillend geslacht, wat de naamgeving van de geadopteerde betreft, niet kan worden toegepast op paren van hetzelfde geslacht, zodat de wetgever voor de laatstvermelde paren in een onderscheiden regeling diende te voorzien. Gelet op de ruime beoordelingsbevoegdheid die de wetgever in deze aangelegenheid heeft, kan het hem dan ook niet worden verweten dat hij enkel voor paren van hetzelfde geslacht en niet voor paren van verschillend geslacht in een keuzerecht heeft voorzien, wat de naam van de geadopteerde betreft.

B.10. Het onderzoek van de in het geding zijnde bepaling ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, gesteld dat die verdragsbepalingen te dezen van toepassing zouden zijn, leidt niet tot een ander besluit.

B.11. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 356-2, § 1, van het Burgerlijk Wetboek schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 1 maart 2012.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^