Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 25 september 2013

Uittreksel uit arrest nr. 92/2013 van 19 juni 2013 Rolnummer : 5434 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 73quater van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, samengeordend op 19 december 1939, zoals gewijzigd bij ar Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2013204301
pub.
25/09/2013
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 92/2013 van 19 juni 2013 Rolnummer : 5434 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 73quater van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, samengeordend op 19 december 1939, zoals gewijzigd bij artikel 143 van de wet van 20 juli 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/2006 pub. 28/07/2006 numac 2006202314 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten houdende diverse bepalingen, gesteld door het Arbeidshof te Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter R. Henneuse, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter R. Henneuse, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 18 juni 2012 in zake Laurent Lambotte en Anisa Arbib tegen de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 25 juni 2012, heeft het Arbeidshof te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 73quater van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, samengeordend op 19 december 1939, in de versie ervan die is gewijzigd bij de wet van 20 juli 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/2006 pub. 28/07/2006 numac 2006202314 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten houdende diverse bepalingen, in die zin geïnterpreteerd dat het het voordeel van de adoptiepremie die het instelt voorbehoudt aan het kind dat is geadopteerd of waarvoor de adoptieprocedure is ingeleid in de zin van het Belgisch recht en dus de volle wees uitsluit die in het gezin wordt opgenomen door de werking van de Marokkaanse wet betreffende de tenlasteneming van verlaten kinderen (kafala), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 22bis van de Grondwet, de artikelen 2 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, aangenomen te New York op 20 november 1989, en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955, alsook artikel 1 van het Aanvullend Protocol nr. 2 bij dat Verdrag ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 73quater van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bepaalt : « § 1. De kinderbijslagfondsen alsook de in artikel 18 bedoelde overheden en openbare instellingen kennen een adoptiepremie toe onder de volgende voorwaarden : 1° een verzoekschrift is ingediend bij de bevoegde rechtbank of, bij gebrek hieraan, een adoptieakte is ondertekend : deze documenten drukken de wil van de rechthebbende of zijn echtgenoot uit om een kind te adopteren;2° de adoptant of zijn echtgenoot vervult de voorwaarden om het recht te doen ontstaan op kinderbijslag, behalve die bedoeld in artikel 51, § 3;3° het kind maakt deel uit van het gezin van de adoptant;4° het kind vervult de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 62 of 63. Indien het kind reeds deel uitmaakt van het gezin van de adoptant op de datum van de indiening van het verzoekschrift of, bij gebreke hiervan, op de datum van de ondertekening van de akte, moeten de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 2° en 4°, vervuld zijn op deze datum.

Indien het kind nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant op de datum van de indiening van het verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, op de datum van de ondertekening van de akte, moet de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 2°, vervuld zijn op de datum van het vonnis dat voortvloeit uit het verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, op de datum van het verlijden van de akte alsmede op het ogenblik dat het kind werkelijk deel uitmaakt van het gezin van de adoptant en moet de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 4°, vervuld zijn op het ogenblik dat het kind werkelijk deel uitmaakt van het gezin van de adoptant. § 2. De adoptiepremie bedraagt 926,95 EUR. Het bedrag van de adoptiepremie dat toegekend wordt voor het geadopteerde kind, is datgene dat van toepassing is op de datum van de indiening van het verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, op de datum van de ondertekening van de adoptieakte. Indien echter het kind op deze datum nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant, is het bedrag van de adoptiepremie datgene dat van toepassing is op de datum waarop het kind werkelijk deel uitmaakt van dit gezin. § 3. De minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt, kan evenwel de adoptiepremie toekennen in behartigenswaardige gevallen, wanneer de voorwaarden van § 1, 2° of 4° niet zijn vervuld.

De minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen. § 4. Er kan voor hetzelfde kind slechts één enkele adoptiepremie aan de adoptant of zijn echtgenoot worden toegekend.

De adoptiepremie kan niet worden toegekend aan de adoptant of aan zijn echtgenoot, indien de adoptant, zijn echtgenoot of de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, § 2, het kraamgeld heeft ontvangen voor hetzelfde kind ».

B.2. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing en de procedurestukken die zijn overgezonden door het verwijzende rechtscollege blijkt dat het Hof wordt verzocht uitspraak te doen over de bestaanbaarheid van artikel 73quater van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders - in zoverre het het kind dat, geboren uit een onbekende vader en verlaten door zijn moeder, door een natuurlijke persoon ten laste is genomen met toepassing van de Marokkaanse wet betreffende de tenlasteneming van verlaten kinderen (kafala), uitsluit van het voordeel van de adoptiepremie die het instelt - met artikel 22bis van de Grondwet en met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 2 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag.

B.3.1. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het eerst aan het Hof toekomt uitspraak te doen over de grondwettigheid van het verschil in behandeling dat de in het geding zijnde bepaling zou maken tussen twee categorieën van kinderen : enerzijds, diegenen die, met toepassing van de Belgische wetskrachtige normen met betrekking tot de adoptie, geadopteerd zijn of het voorwerp uitmaken van een verzoek tot adoptie of van een adoptieakte en, anderzijds, de kinderen die, geboren uit een onbekende vader en verlaten door hun moeder, door een natuurlijke persoon ten laste zijn genomen met toepassing van de Marokkaanse wet nr. 15-01 « betreffende de tenlasteneming (de kafala) van verlaten kinderen », afgekondigd bij de dahir nr. 1-02-172 van 1 rabii II 1423 (13 juni 2002).

B.3.2.1. Die tenlasteneming - of kafala - van een verlaten kind is « de verbintenis om de bescherming, de opvoeding en het onderhoud van een verlaten kind ten laste te nemen net zoals een vader dat voor zijn kind zou doen » (artikel 2, eerste zin, van de wet nr. 15-01).

Als « verlaten kind » wordt beschouwd elk kind dat de volle leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt en dat zich in een van de volgende situaties bevindt : - geboren zijn uit onbekende ouders of uit een onbekende vader en een bekende moeder die het uit vrije wil heeft verlaten; - wees zijn of ouders hebben die onbekwaam zijn om in zijn behoeften te voorzien of die niet over wettige bestaansmiddelen beschikken; - ouders hebben die zich slecht gedragen en hun verantwoordelijkheid inzake bescherming en keuzevoorlichting teneinde het kind op het goede pad te leiden, niet opnemen, zoals wanneer dezen uit het wettelijke toezicht zijn ontzet of wanneer een van beiden, na het overlijden of de onbekwaamheid van de andere, van het rechte pad geraakt blijkt of zijn voormelde plicht ten aanzien van het kind niet vervult (artikel 1 van de wet nr. 15-01).

De beslissing om die kafala toe te kennen aan de natuurlijke persoon die erom verzoekt omdat hij die wenst uit te oefenen, komt toe aan de « voogdijrechter » (artikelen 14 tot 17 van de wet nr. 15-01).

B.3.2.2. De kafala verleent noch recht op afstamming, noch recht op erfopvolging (artikel 2, tweede zin, van de wet nr. 15-01).

De rechterlijke beslissing met betrekking tot de toekenning van de kafala heeft verscheidene gevolgen. De natuurlijke persoon die instaat voor de kafala is belast met de uitvoering van de verplichtingen met betrekking tot het onderhoud en de bescherming van, en de hoede over, het ten laste genomen kind en ziet erop toe dat het in een gezonde sfeer wordt opgevoed, waarbij hij voorziet in zijn essentiële behoeften tot het de leeftijd van de wettelijke meerderjarigheid bereikt, overeenkomstig de wettelijke bepalingen waarin is voorzien in het Marokkaanse Wetboek van het persoonlijk statuut, met betrekking tot de hoede over en het onderhoud van de kinderen. Indien het ten laste genomen kind van het vrouwelijke geslacht is, dient haar onderhoud te worden voortgezet tot aan haar huwelijk, overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van het persoonlijk statuut met betrekking tot het onderhoud van het meisje. Indien het kind gehandicapt is of onbekwaam is om in zijn behoeften te voorzien, zijn de bepalingen van dat Wetboek met betrekking tot het onderhoud van de kinderen die onbekwaam zijn om in hun behoeften te voorzien van toepassing. De persoon die instaat voor de kafala geniet de vergoedingen en sociale toelagen die door de Staat, de openbare of private instellingen of de lagere overheden en de groeperingen ervan aan de ouders worden toegekend voor hun kinderen. Hij is ook burgerlijk aansprakelijk voor de daden van dat kind (artikel 22 van de wet nr. 15-01).

B.3.2.3. De kafala eindigt wanneer het kind de leeftijd van de wettelijke meerderjarigheid bereikt, behalve indien het om een ongehuwd meisje of een gehandicapt kind gaat. Zij eindigt ook in geval van overlijden van het kind, van een van beide echtgenoten die instaan voor de tenlasteneming of van de vrouw die die tenlasteneming op zich neemt, of in geval van onbekwaamheid van die laatste of van gezamenlijke onbekwaamheid van de beide echtgenoten die instaan voor de kafala. Zij eindigt ten slotte indien het recht om daarvoor in te staan wordt vernietigd bij rechterlijke beschikking, wanneer de persoon die instaat voor de kafala zijn verplichtingen schendt of zich terugtrekt en wanneer het hoger belang van het kind het vereist (artikel 25 van de wet nr. 15-01).

De ouders van het ten laste genomen kind of een van hen kunnen, nadat de redenen voor de verlating opgehouden hebben te bestaan, hun toezicht op het kind bij rechterlijke beslissing terugkrijgen (artikel 29 van de wet nr. 15-01).

B.3.3. De tenlasteneming - of kafala - van een verlaten kind door een natuurlijke persoon, zoals zij bij de Marokkaanse wet is georganiseerd, onderscheidt zich dus duidelijk van de in de in het geding zijnde bepaling beoogde adoptie, die is geregeld in de artikelen 343 tot 368-8 van het Burgerlijk Wetboek.

B.3.4. De adoptiepremie bedoeld in artikel 73quater van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders is ingesteld bij de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten houdende sociale en diverse bepalingen.

De instelling van die premie heeft ten doel te beantwoorden aan de « specifieke noden van de gezinnen die geconfronteerd worden met bijkomende uitgaven naar aanleiding van het onthaal van een geadopteerd kind in hun gezin » (Parl. St., Senaat, 1992-1993, nr. 526-1, p. 4). Het bedrag ervan komt overeen met dat van het kraamgeld voor een eerste kind (ibid.).

B.3.5. De adoptiepremie, die is bestemd om de door de adoptant of zijn echtgenoot gemaakte onkosten te dekken, wordt aan die laatsten toegekend (artikel 73quater, § 4, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders). Zij is bestemd om tegemoet te komen aan een gedeelte van de materiële noden van het kind of van de onkosten die zijn veroorzaakt door zijn opvang in het huishouden, maar zij vormt niet een eigen recht van het geadopteerde kind.

B.4.1. Artikel 22bis van de Grondwet bepaalt : « Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.

Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen.

Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen.

Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen deze rechten van het kind ».

B.4.2. Artikel 73quater van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bepaalt de voorwaarden waaronder een adoptant of zijn echtgenoot aanspraak kunnen maken op de toekenning van een adoptiepremie, die, zoals in B.3.4 in herinnering is gebracht, ten doel heeft een gedeelte van de bijkomende uitgaven die door dezen worden gedaan bij de opvang van een geadopteerd kind in hun gezin te financieren.

De omstandigheid dat de natuurlijke persoon die, met toepassing van de Marokkaanse wet nr. 15-01, een kind dat geboren is uit een onbekende vader en door zijn moeder verlaten is ten laste neemt, geen aanspraak kan maken op de toekenning van die premie, doet geen afbreuk aan het recht van dat kind op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit, noch aan zijn recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan, noch aan zijn recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen.

B.4.3. De in het geding zijnde bepaling is niet onbestaanbaar met artikel 22bis van de Grondwet.

B.5.1. Artikel 2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt : « 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en waarborgen de in het Verdrag beschreven rechten voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van zijn of haar ouder of wettige voogd. 2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige voogden of familieleden van het kind ». Artikel 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt : « 1. Een kind dat tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort, moet missen, of dat men in zijn of haar eigen belang niet kan toestaan in het gezin te blijven, heeft recht op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege. 2. De Staten die partij zijn, waarborgen, in overeenstemming met hun nationale recht, een andere vorm van zorg voor dat kind.3. Deze zorg kan, onder andere, plaatsing in een pleeggezin omvatten, kafalah volgens het Islamitische recht, adoptie, of, indien noodzakelijk, plaatsing in geschikte instellingen voor kinderzorg.Bij het overwegen van oplossingen wordt op passende wijze rekening gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind en met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn of haar achtergrond wat betreft de taal ».

B.5.2. Artikel 73quater van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders voorziet niet in een adoptiepremie ten voordele van de natuurlijke persoon die, met toepassing van de Marokkaanse wet nr. 15-01, een kind ten laste neemt dat geboren is uit een onbekende vader en door zijn moeder verlaten is.

De in het geding zijnde bepaling doet geen afbreuk aan het recht van dat kind om het voordeel te genieten van een andere vorm van zorg in de zin van artikel 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, zoals de bij die Marokkaanse wet georganiseerde kafala. Zij brengt evenmin het recht van dat kind op een bijzondere bijstand vanwege de Staten die partij zijn bij dat Verdrag in het gedrang.

De in het geding zijnde bepaling schendt dus evenmin de verplichting van de Staat om die beide rechten voor het voormelde kind zonder enige discriminatie te waarborgen overeenkomstig artikel 2, lid 1, van hetzelfde Verdrag.

B.6.1. Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». B.6.2. Artikel 73quater van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders heeft niet ten doel het privé- en gezinsleven, het huis of de briefwisseling te regelen van een kind dat, geboren uit een onbekende vader en verlaten door zijn moeder, door een natuurlijke persoon ten laste is genomen met toepassing van de Marokkaanse wet nr. 15-01.

De in het geding zijnde bepaling vormt evenmin een inmenging van het openbaar gezag in het recht van dat kind op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling.

B.7.1. Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.

De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».

B.7.2. Artikel 73quater van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders heeft niet ten doel het statuut te regelen van de eigendom van een kind, noch a fortiori van de eigendom van een kind dat, geboren uit een onbekende vader en verlaten door zijn moeder, door een natuurlijke persoon ten laste is genomen met toepassing van de Marokkaanse wet nr. 15-01.

B.8.1. Bovendien was de wetgever, wegens de in B.3 in herinnering gebrachte verschillen tussen de adoptie zoals zij is georganiseerd door het Belgische burgerlijk recht en de instelling van de kafala zoals zij is georganiseerd door het Marokkaanse recht, niet ertoe gehouden aan de personen die een kind opvangen in het kader van een kafala de premie toe te kennen die hij heeft ingesteld ten voordele van de ouders die een kind adopteren met toepassing van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

B.8.2. Overigens heeft de weigering een adoptiepremie toe te kennen bij de tenlasteneming van een kind in het kader van een kafala voor dat kind geen onevenredige gevolgen aangezien het, in zoverre het deel uitmaakt van het huishouden van de volwassenen die te zijnen aanzien voor de kafala instaan, recht geeft op kinderbijslag.

B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 73quater van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders schendt niet de artikelen 10, 11 en 22bis van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 2 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat laatste Verdrag.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 19 juni 2013.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, R. Henneuse

^