Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 16 februari 2015

Uittreksel uit arrest nr. 171/2014 van 27 november 2014 Rolnummer : 5765 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 70 van het Wetboek der successierechten, in samenhang gelezen met artikel 7 van hetzelfde Wetboek, gesteld door de Re Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2015200615
pub.
16/02/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 171/2014 van 27 november 2014 Rolnummer : 5765 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 70 van het Wetboek der successierechten, in samenhang gelezen met artikel 7 van hetzelfde Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Moerman, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 3 december 2013 in zake Suzanne Beaujean en Ingrid Beaujean tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 december 2013, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 70 van het Wetboek der successierechten, in samenhang gelezen met artikel 7 van hetzelfde Wetboek, de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, in zoverre het een discriminatie teweegbrengt door de erfgenamen die opkomen met bijzondere legatarissen en de erfgenamen die opkomen met een begunstigde van schenkingen van roerende goederen op identieke wijze te behandelen, terwijl, in het eerste geval, de bijzondere legataris de afgifte van zijn legaat moet aanvragen, waardoor de erfgenamen zich vooraf ervan kunnen vergewissen dat de successierechten door de legataris zijn betaald, terwijl, in het tweede geval, de begunstigde van de schenkingen van roerende goederen de roerende goederen rechtstreeks verkrijgt uit handen van de toekomstige erflater, tijdens zijn leven, vóór het openvallen van de nalatenschap, zonder de medewerking noch de instemming van de erfgenamen, die mogelijk niet op de hoogte zijn van het bestaan ervan en zich dus op geen enkele wijze ervan kunnen vergewissen dat de successierechten daadwerkelijk zijn betaald ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 70 van het Wetboek der successierechten, gelezen in samenhang met artikel 7 ervan, met de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet.

B.1.2. De artikelen 7 en 70 van het Wetboek der successierechten bepalen : «

Art. 7.De goederen, waarover, naar het door het bestuur geleverd bewijs, de afgestorvene kosteloos beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, indien de bevoordeling niet onderworpen werd aan het registratierecht gevestigd voor de schenkingen, behoudens verhaal van de erfgenamen of legatarissen op de begiftigde voor de wegens die goederen gekweten successierechten.

Wanneer er door het bestuur of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling een bepaalde persoon gold, wordt deze voor legataris van de geschonken zaak gehouden ». «

Art. 70.De erfgenamen, legatarissen en begiftigden zijn tegenover de Staat aansprakelijk voor de rechten van successie of van overgang bij het overlijden en voor de interesten, ieder voor het door hem verkregene.

Bovendien, zijn de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden in de nalatenschap van een Rijksinwoner samen aansprakelijk, ieder in verhouding van zijn erfdeel, voor de gezamenlijke rechten en interesten verschuldigd door de legatarissen en begiftigden onder algemene titel of onder bijzondere titel. Deze regel is niet van toepassing op de rechten en interesten verschuldigd op de in artikel 37 voorziene nieuwe aangiften, wanneer het op hen niet berust deze aangiften in te leveren. Hij is evenmin van toepassing op de rechten en interesten verschuldigd op een verkrijging die door artikel 8 met een legaat wordt gelijkgesteld ».

B.2. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de identieke behandeling die bij artikel 70, tweede lid, in samenhang gelezen met artikel 7, van het Wetboek der successierechten, wordt opgelegd aan de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden in de nalatenschap van een rijksinwoner, waarbij zij, ieder in verhouding tot hun erfdeel, de door de legatarissen of begiftigden onder algemene of bijzondere titel verschuldigde successierechten dienen te betalen, zonder een onderscheid te maken naargelang zij opkomen met een legataris onder bijzondere titel aan wie het legaat moet worden afgegeven en waarbij het bijgevolg mogelijk is zich ervan te vergewissen dat hij de successierechten zal betalen, of met de begunstigde van een schenking van roerende goederen, die de schenking rechtstreeks verkrijgt uit handen van de erflater zonder het optreden van de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden die dus niet in staat zijn zich te vergewissen van de betaling van de successierechten die verschuldigd zijn wegens die schenking, gelijkgesteld met een legaat op grond van artikel 7 van het Wetboek der successierechten.

B.3.1. De Ministerraad en de Waalse Regering zijn van mening dat de prejudiciële vraag niet relevant is voor het oplossen van het voor de verwijzende rechter hangende geschil. Zij voeren aan dat dat geschil betrekking heeft op twee erfgenamen die ertoe verplicht zijn de successierechten te betalen die verschuldigd zijn wegens schenkingen door de erflater in de loop van de drie jaren vóór zijn overlijden, die niet aan het registratierecht werden onderworpen. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de begunstigde van die schenkingen eveneens, bij testament, is aangewezen als algemene legataris van de erflater.

De Ministerraad en de Waalse Regering leiden hieruit af dat de twee wettelijke erfgenamen opkomen met de algemene legataris van de erflater en dat artikel 70, tweede lid, van het Wetboek der successierechten derhalve niet van toepassing kan zijn op die erfgenamen.

B.3.2. Op grond van artikel 70, eerste lid, van het Wetboek der successierechten betalen de erfgenamen, legatarissen en begiftigden de successierechten, ieder voor hetgeen hem betreft. Artikel 70, tweede lid, van hetzelfde Wetboek bepaalt daarnaast dat de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden in de nalatenschap van een rijksinwoner, onverminderd de uitzonderingen waarin dat lid voorziet, samen, ieder in verhouding tot zijn erfdeel, gehouden zijn tot de gezamenlijke rechten en interesten die verschuldigd zijn door de legatarissen en begiftigden onder algemene titel of onder bijzondere titel.

B.4. Vermits, zoals in B.3.1 is vermeld, de successierechten die, met toepassing van artikel 7 van het Wetboek der successierechten, verschuldigd zijn wegens schenkingen ten behoeve van de persoon die de algemene legataris van de erflater is geworden, op grond van artikel 70, tweede lid, van het Wetboek der successierechten niet kunnen worden gevorderd van de wettelijke erfgenamen, dient de zaak te worden teruggezonden naar de verwijzende rechter opdat hij kan bepalen of artikel 70, tweede lid, van het Wetboek der successierechten wel degelijk van toepassing is op het voor hem hangende geschil.

Om die redenen, het Hof zendt de zaak terug naar de verwijzende rechter.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 27 november 2014.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^