Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 november 2015

Uittreksel uit arrest nr. 145/2015 van 22 oktober 2015 Rolnummers : 5967 en 5971 tot 6014 In zake : de beroepen tot vernietiging van de decreten van het Waalse Gewest van 9 januari 2014 tot bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging - de beheersorganen van de inrichtingen voor bejaarde personen in het Waalse Gewest, ingesteld door(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2015205105
pub.
30/11/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 145/2015 van 22 oktober 2015 Rolnummers : 5967 en 5971 tot 6014 In zake : de beroepen tot vernietiging van de decreten van het Waalse Gewest van 9 januari 2014 tot bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in : - de beheersorganen van de inrichtingen voor bejaarde personen in het Waalse Gewest, ingesteld door de vzw « fédération des Maisons de Repos privées de Belgique » en anderen; - de raden van bestuur van de door het Waalse Gewest erkende privé-instellingen voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet, ingesteld door de vzw « Fédération des Centres de Planning et de Consultations » en anderen; - de raden van bestuur van de door het Waalse Gewest erkende privé-instellingen, ingesteld door Marie-Paule Dellisse en door vijfentwintig verenigingen zonder winstoogmerk.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 juli 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 28 juli 2014, is beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van het Waalse Gewest van 9 januari 2014 tot bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de beheersorganen van de inrichtingen voor bejaarde personen in het Waalse Gewest (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 januari 2014) door de vzw « fédération des Maisons de Repos privées de Belgique (MR-MRS) », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.A. Verriest en Mr. A.-S. Verriest, advocaten bij de balie te Brussel. b. Bij zeven verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 28 juli 2014 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 30 juli 2014, zijn beroepen tot vernietiging ingesteld van hetzelfde decreet respectievelijk door : de vzw « Fédération nationale des Associations médico-sociales », de vzw « Accueil et Solidarité », de vzw « Solival », de vzw « La Maison de Mariemont », de vzw « La Moisson », de vzw « L'Esplanade » en de vzw « La Vertefeuille », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.J. Bourtembourg, advocaat bij de balie te Brussel.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5967, 5977, 5980, 5984, 5995, 5996, 5997 en 5998 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. c. Bij elf verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 28 juli 2014 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 30 juli 2014, zijn beroepen tot vernietiging ingesteld van het decreet van het Waalse Gewest van 9 januari 2014 tot bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur van de door het Waalse Gewest erkende privé-instellingen voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 januari 2014), respectievelijk door de vzw « Fédération des Centres de Planning et de Consultations », de vzw « Centres de planning et de consultation familiale et conjugale du Brabant wallon », de vzw « Clinique psychiatrique des Frères Alexiens », de vzw « Fédération nationale des Associations médico-sociales », de vzw « Centre de Planning et de Consultation Familiale et Conjugale du Luxembourg », de vzw « Le 37 centre de planning et de consultation familiale et conjugale », de vzw « Le blé en herbe, centre de planning et de consultation familiale et conjugale » », de vzw « Axedis », de vzw « L'Exception, centre de formation, d'information, d'accompagnement et d'actions sociales des personnes handicapées », de vzw « Centre de Planning et de Consultations familiales et conjugales » (« Inforcouple ») en de vzw « Solival », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.J. Bourtembourg, advocaat bij de balie te Brussel.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5971, 5979, 5981, 5983, 6002, 6003, 6004, 6006, 6009, 6010 en 6011 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. d. Bij zesentwintig verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 28 juli 2014 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 30 juli 2014, zijn beroepen tot vernietiging ingesteld van het decreet van het Waalse Gewest van 9 januari 2014 tot bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur van de door het Waalse Gewest erkende privé-instellingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 januari 2014) respectievelijk door Marie-Paule Dellisse, de vzw « Centre de Planning et de Consultations familiales et conjugales » (« Inforcouple »), de vzw « L'Exception, centre de formation, d'information, d'accompagnement et d'actions sociales des personnes handicapées », de vzw « Aide et Soins à Domicile de l'Arrondissement de Verviers », de vzw « Clinique Saint-Pierre », de vzw « Coordination Aide et Soins à Domicile, Hainaut Oriental », de vzw « Aide et Soins à Domicile en Province de Namur », de vzw « Aide et Soins à Domicile en Brabant Wallon », de vzw « Aide et Soins à Domicile Liège-Huy-Waremme-Coordination », de vzw « Le 37 centre de planning et de consultation familiale et conjugale », de vzw « Aide et soins à Domicile (ASD) - Service Aide Familiale (SAF) de Mons-Borinage », de vzw « Aide & Soins à Domicile Hainaut Oriental », de vzw « Coordination pour le Maintien à Domicile du Pays d'Ath », de vzw « Le blé en herbe, centre de planning et de consultation familiale et conjugale », de vzw « Centre de Planning et de Consultation Familiale et Conjugale du Luxembourg », de vzw « Fédération des Centres de Planning et de Consultations », de vzw « Axedis », de vzw « Solival », de vzw « Fédération nationale des Associations médico-sociales », de vzw « Clinique psychiatrique des Frères Alexiens », de vzw « Fédération de l'Aide et des Soins à Domicile », de vzw « Aide Familiale Liège-Huy-Waremme », de vzw « Aide familiale et Seniors de Mouscron-Comines », de vzw « Aide et Soins à Domicile en Province de Luxembourg », de vzw « Aide et Soins à Domicile Service d'Aide familiale Tournai-Ath-Lessines-Enghien » en de vzw « Aide et Soins à Domicile de Mons-Borinage », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J. Bourtembourg, advocaat bij de balie te Brussel.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5972, 5973, 5974, 5975, 5976, 5978, 5982, 5985, 5986, 5987, 5988, 5989, 5990, 5991, 5992, 5993, 5994, 5999, 6000, 6001, 6005, 6007, 6008, 6012, 6013 en 6014 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

Bij beschikking van 20 mei 2015 heeft het Hof alle zaken samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. Het decreet van het Waalse Gewest van 9 januari 2014 « tot bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de beheersorganen van de inrichtingen voor bejaarde personen in het Waalse Gewest » bepaalt : « HOOFDSTUK I. - Algemeen

Artikel 1.Dit decreet regelt een in artikel 128 van de Grondwet bedoelde aangelegenheid, overeenkomstig artikel 138 ervan.

Art. 2.In de zin van dit decreet wordt verstaan onder : 1° ' inrichtingen voor bejaarden ' : de inrichtingen voor bejaarden bedoeld in artikel 334, 2°, a) tot h) van het decreetgevend deel van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid, waarvan het beheersorgaan uit minstens drie natuurlijke of rechtspersonen bestaat, met uitzondering van degene opgericht of beheerd door minstens een publiekrechtelijke rechtspersoon;2° ' inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning ' : de in 1° bedoelde inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een door het Waalse Gewest toegekende werkingsvergunning;3° ' inrichtingen voor bejaarden die kandidaat zijn voor de werkingsvergunning ' : de in 1° bedoelde inrichtingen voor bejaarden die bij het Waalse Gewest om de toekenning van een werkingsvergunning verzoeken. HOOFDSTUK II. - Inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning Afdeling 1. - Algemeen

Art. 3.§ 1. Het beheersorgaan van de inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning, bestaat uit maximum twee derden van leden van hetzelfde geslacht.

Wanneer het overeenkomstig het eerste lid berekende maximum aantal bestuurders van hetzelfde geslacht, geen geheel getal is, wordt het afgerond naar het dichtstbije gehele getal. § 2. Om het maximum aantal bestuurders van hetzelfde getal binnen de beheersorganen van de inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning, te bepalen, worden alleen de natuurlijke personen en de privaatrechtelijke rechtspersonen vertegenwoordigd door een mandataris of een derde die als vertegenwoordiger ervan handelt, in aanmerking genomen. Afdeling 2. - Afwijkingen

Art. 4.§ 1. Elke inrichting voor bejaarden die in aanmerking komt voor een werkingsvergunning, kan bij de voogdijminister, een aanvraag tot afwijking van de in artikel 3 bedoelde regel indienen.

De afwijkingsaanvraag wordt bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of bij op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend, gericht.

Deze afwijkingsaanvraag schorst elke procedure tot intrekking van de werkingsvergunning wegens miskenning van de in artikel 3 bedoelde regel die strijdig zou zijn met de inrichting voor bejaarden. § 2. De voogdijminister kan een afwijking van de in artikel 3 bedoelde regel toekennen indien de inrichting voor bejaarden die in aanmerking komt voor een werkingsvergunning bewijst dat de uitoefening van haar maatschappelijk doel de niet-gemengdheid inhoudt of als doel heeft.

Hij kan een tijdelijke afwijking, die één keer verlengbaar is, van de in artikel 3 bedoelde regel toekennen, indien de inrichting voor bejaarden die in aanmerking komt voor een werkingsvergunning, de onmogelijkheid om zich daaraan aan te passen bewijst op grond van objectieve gegevens en van de bepalingen genomen om de evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in haar beheersorgaan te verhogen.

Art. 5.De inrichting voor bejaarden die in aanmerking komt voor een werkingsvergunning, die de in artikel 3 bedoelde regel naleeft en die wegens een plotseling evenement dat haar interne organisatie aantast, zoals het overlijden van een bestuurder, zijn ontslag of zijn afzetting, zich daaraan niet meer kan aanpassen, licht de Regering daarover bij aangetekend schrijven of bij op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend, in binnen twee maanden na het plaatshebben van het evenement.

De in het eerste lid bedoelde erkende privé-inrichting beschikt vanaf het plaatshebben van het evenement over een termijn van 12 maanden om zich aan artikel 3 aan te passen. Zo niet is artikel 6 van toepassing. Afdeling 3. - Sanctie

Art. 6.De werkingsvergunning van een inrichting voor bejaarden wordt ingetrokken indien : 1° ze de in artikel 3 bedoelde regel niet naleeft;2° ze de in de artikelen 4, 5 of 9 bedoelde afwijking niet geniet. De werkingsvergunning wordt ingetrokken overeenkomstig artikel 369 van het decreetgevend deel van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid en van de in uitvoering ervan genomen bepalingen. Afdeling 4. - Overgangsbepaling

Art. 7.§ 1. De inrichtingen voor bejaarden die op de inwerkingtreding van dit decreet in aanmerking komen voor een werkingsvergunning alsmede de inrichtingen bedoeld in artikel 10, tweede lid, beschikken over een termijn van drie jaar vanaf de inwerkingtreding van dit decreet om zich aan de regel bedoeld in artikel 3 aan te passen. § 2. Indien ze zich niet aan de regel bedoeld in artikel 3 binnen de in § 1 bedoelde termijn hebben aangepast : 1° zien de inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een definitieve werkingsvergunning die voor een onbepaalde termijn toegekend is, van ambtswege hun werkingsvergunning beperkt tot een bepaalde duur van drie jaar, die begint te lopen vanaf het verstrijken van de in § 1 bedoelde termijn;2° zien de inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een voorlopige werkingsvergunning waarvan de vervaldatum van de verlenging bedoeld in artikel 358, § 1, tweede lid, van het decreetgevend deel van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid volgt op de vervaldatum van een termijn van drie jaar die begint te lopen vanaf de vervaldatum van de in § 1 bedoelde termijn, van ambtswege hun werkingsvergunning beperkt tot een bepaalde duur van drie jaar, die begint te lopen vanaf het verstrijken van de in § 1 bedoelde termijn;3° zien de inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een voorlopige werkingsvergunning waarvan de vervaldatum voorafgaat aan de vervaldatum van een termijn van drie jaar die begint te lopen vanaf de vervaldatum van de in § 1 bedoelde termijn van ambtswege hun werkingsvergunning eindigen na afloop van haar bepaalde duur. De in het eerste lid bedoelde inrichtingen voor bejaarden, kunnen aan het bestuur erom verzoeken om begeleidingsmaatregelen te genieten tijdens de periode waarin ze blijven in aanmerking [...] komen voor een werkingsvergunning om te voldoen aan de in artikel 3 bedoelde regel. § 3. Indien de inrichtingen voor bejaarden bedoeld in § 2, eerste lid, 1°, zich aan de in artikel 3 bedoelde regel aanpassen vóór het verstrijken van hun werkingsvergunning waarvan de duur van ambtswege beperkt is, lichten ze de Regering daarover in, die hun een nieuwe werkingsvergunning voor onbepaalde duur toekent.

Indien de inrichtingen voor bejaarden bedoeld in § 2, eerste lid, 2° zich aan de in artikel 3 bedoelde regel aanpassen vóór het verstrijken van hun voorlopige werkingsvergunning waarvan de duur van ambtswege beperkt is, lichten ze de Regering daarover in, die hun werkingsvergunning tot hun [lees : haar] oorspronkelijke vervaldatum verlengt. HOOFDSTUK III. - Inrichtingen voor bejaarden die kandidaat zijn voor de erkenning Afdeling 1. - Algemeen

Art. 8.§ 1. Om in aanmerking te komen voor een werkingsvergunning van het Waalse Gewest worden de beheersorganen van de inrichtingen voor bejaarden door een beheersorgaan bestaande uit maximum twee derden van leden van hetzelfde geslacht beheerd.

Het maximum aantal bestuurders van hetzelfde geslacht wordt overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 3 berekend. § 2. Op grond van dit artikel kan de Regering weigeren om een werkingsvergunning toe te kennen aan een inrichting voor bejaarden slechts na laatstgenoemde te hebben gehoord. Afdeling 2. - Afwijking

Art. 9.§ 1. Elke inrichting voor bejaarden die kandidaat is voor een werkingsvergunning, kan een afwijking van de in artikel 8 bedoelde voorwaarde betreffende de toekenning van een werkingsvergunning aan de voogdijminister vragen.

De afwijkingsaanvraag wordt bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of bij op elke wijze waarop een vaststaande datum aan de zending wordt verleend, gericht. § 2. De voogdijminister kan een afwijking van de in artikel 8 bedoelde voorwaarde betreffende de toekenning van een werkingsvergunning toekennen indien de inrichting voor bejaarden die kandidaat is voor een werkingsvergunning, bewijst dat de uitoefening van haar maatschappelijk doel de niet-gemengdheid inhoudt of als doel heeft.

Hij kan een tijdelijke afwijking van de in artikel 8 bedoelde voorwaarde betreffende de toekenning van een werkingsvergunning toekennen indien de inrichting voor bejaarden die kandidaat is voor de werkingsvergunning de onmogelijkheid om zich daaraan aan te passen bewijst op grond van objectieve gegevens en van de bepalingen genomen om de evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in haar beheersorgaan te verhogen. § 3. De inrichting die kandidaat is voor een werkingsvergunning en die een tijdelijke afwijking geniet, kan aan het bestuur erom verzoeken om tijdens de afwijkingsperiode begeleidingsmaatregelen te genieten om te voldoen aan de in artikel 2 bedoelde regel. Afdeling 3. - Overgangsbepaling

Art. 10.De in artikel 8 bedoelde voorwaarde van de toekenning van een werkingsvergunning is niet van toepassing op de inrichtingen voor bejaarden die een werkingsvergunningsaanvraag vóór de inwerkingtreding van dit decreet hebben ingediend.

De in het eerste lid bedoelde inrichtingen voor bejaarden die een werkingsvergunning van het Waalse Gewest verkrijgen, worden beschouwd als inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning in de zin van artikel 2, 2°.

De bepalingen van hoofdstuk II zijn erop van toepassing. HOOFDSTUK IV. - Evaluatiemaatregelen

Art. 11.Om de twee jaar maakt het bestuur volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten een niet-nominatieve lijst bekend die de volgende elementen vermeldt : 1° het aantal inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning en die de in artikel 3 bedoelde eis naleven;2° het aantal inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning en die de in artikel 4 bedoelde afwijking genieten;3° het aantal inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning en die de in artikel 5 bedoelde afwijking genieten;4° het aantal inrichtingen voor bejaarden waarvan de werkingsvergunning op grond van artikel 6 ingetrokken is;5° het aantal inrichtingen voor bejaarden die in aanmerking komen voor een werkingsvergunning en die de in artikel 7 bedoelde voorlopige bepaling genieten;6° het aantal inrichtingen voor bejaarden die kandidaat zijn voor de werkingsvergunning, waarvan de werkingsvergunning op grond van artikel 8, § 2, is ingetrokken.7° het aantal inrichtingen voor bejaarden die de in artikel 9 bedoelde afwijking genieten. De Regering evalueert de effecten van de in artikel 3 bedoelde regel en de noodzaak van haar handhaving op grond van de in het eerste lid bedoelde lijst. HOOFDSTUK V. - Slot- en opheffingsbepalingen

Art. 12.Dit decreet treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 13.De wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen die van vóór de inwerkingtreding van dit decreet dateren, die in het Waalse Gewest de procedures voor de toekenning van een werkingsvergunning aan de inrichtingen voor bejaarden regelen, en die de in de hoofdstukken 2 en 3 bedoelde regels niet naleven, worden opgeheven.

De Regering bepaalt de lijst van de in het eerste lid bedoelde bepalingen.

Art. 14.De Regering is belast met de uitvoering van dit decreet ».

B.1.2. Het decreet van het Waalse Gewest van 9 januari 2014 « tot bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur van de door het Waalse Gewest erkende privé-instellingen voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet » en het decreet van 9 januari 2014 « tot bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur van de door het Waalse Gewest erkende privé-instellingen » hebben een soortgelijke strekking.

B.2. In de memorie van toelichting van het eerste bestreden decreet wordt aangegeven dat het decreet tot doel heeft « te streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de beheersorganen van de inrichtingen voor bejaarde personen in het Waalse Gewest » en dat « verschillende redenen ontegenzeglijk ertoe aanzetten ter zake wetgevend op te treden » (Parl. St., Waals Parlement, 2013-2014, nr. 903-1, p. 2).

In de eerste plaats wordt verwezen naar de « algemeenheid van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie » dat door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet is gewaarborgd, alsook naar artikel 192 van het actieplatform van Peking van 1995 dat de inwerkingstelling van « positieve acties » voorschrijft. Een tweede reden verwijst naar de noodzaak om « zowel ten aanzien van vrouwen als ten aanzien van mannen een beschermingsmaatregel » in te voeren. Als derde reden wordt de nadruk gelegd op « de maatregelen die zijn genomen om een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de politieke besluitvorming te verzekeren » en wordt besloten dat « het bijgevolg onontbeerlijk is om regels aan te nemen die ertoe strekken zo niet de pariteit, dan toch minstens een gemengdheid tussen mannen en vrouwen in de besluitvorming in andere domeinen, en met name in de privésector, te waarborgen ». Als vierde reden wordt aangevoerd « dat een gepast antwoord wordt geboden op de samenstelling van de maatschappij » omdat « het uitsluiten van de helft van de bevolking van de besluitvorming van die instellingen, ongeacht of het mannen of vrouwen betreft, niet alleen een democratisch tekort met zich meebrengt maar ook geen rekening houdt met de bekwaamheden van het ondervertegenwoordigde geslacht » (ibid.).

Volgens de vijfde reden gaat het eveneens erom een evenwichtige aanwezigheid van beide geslachten te bevorderen, in navolging van hetgeen de federale wetgever heeft gedaan door de aanwezigheid van minstens een derde leden van verschillend geslacht in de beslissingsorganen van de autonome overheidsbedrijven en in de beursgenoteerde vennootschappen op te leggen.

Ten slotte wordt als zesde reden aangegeven : « [...] een ontwerp van decreet dat ertoe strekt te streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de beheersorganen van de door het Waalse Gewest erkende private instellingen wordt momenteel besproken. Dat ontwerp heeft betrekking op de verenigingen zonder winstoogmerk in zoverre zij door het Waalse Gewest zijn erkend of in zoverre zij een erkenning aanvragen. Door enkel die verenigingen te beogen, is een sector, namelijk die van de inrichtingen voor bejaarde personen, echter vatbaar voor discriminatie. In het private deel van die sector worden bepaalde inrichtingen immers opgericht in de vorm van verenigingen zonder winstoogmerk, terwijl andere in de vorm van handelsvennootschappen worden opgericht. Door alleen een ontwerp van decreet te behouden dat enkel betrekking zou hebben op de verenigingen zonder winstoogmerk, zouden bepaalde inrichtingen voor bejaarde personen, namelijk die welke in de vorm van verenigingen zonder winstoogmerk zijn opgericht, de regel van evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in acht moeten nemen, zo niet zou hun werkingsvergunning worden ingetrokken. De andere inrichtingen, namelijk die welke in de vorm van handelsvennootschappen zijn opgericht, zouden dan weer niet aan een dergelijke regel van vertegenwoordiging en aan een dergelijke sanctie worden onderworpen. Door een dergelijke situatie in stand te houden, zou daaruit een verschil in behandeling tussen die inrichtingen voortvloeien, verschil in behandeling dat moeilijk te verantwoorden en weinig rationeel zou zijn. De strijdigheid van een dergelijke situatie met het in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet bedoelde beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie zou in dat geval duidelijk zijn.

Daarom dient het Waalse Gewest tegelijkertijd wetgevend op te treden in de sector van de inrichtingen voor bejaarde personen en daarin een voor al die inrichtingen eenvormig systeem in te voeren dat analoog is aan het systeem dat zal worden ingevoerd voor alle verenigingen zonder winstoogmerk die over een werkingsvergunning van het Waalse Gewest beschikken » (ibid., pp. 2-3).

Wat de keuze van de tweederderegel betreft, wordt in de memorie van toelichting aangegeven : « De keuze van een regel van vertegenwoordiging die op basis van 2/3 is vastgesteld, wordt verantwoord ten aanzien van hetgeen in termen van genderdiversiteit is gedaan in het kader van het decreet van het Waalse Gewest van 12 februari 2004 betreffende de overheidsbestuurder (artikel 18bis) en in het kader van de wet ter bevordering van de evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur van economische overheidsbedrijven en van vennootschappen die een publiek beroep op het spaarwezen hebben gedaan, alsook van een wet tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen » (ibid., p. 4).

In de memorie van toelichting wordt ten slotte beklemtoond dat het mechanisme van gemengdheid geen « absoluut mechanisme » is, aangezien om afwijkingen van de regel van het quotum kan worden verzocht vanaf de inwerkingtreding van het decreet (ibid.).

In de memorie van toelichting van de twee andere bestreden decreten kunnen vergelijkbare uiteenzettingen worden gevonden.

Ten aanzien van de bevoegdheidverdelende regels B.3. De verzoekende partij in de zaak nr. 5967 voert aan dat de decreetgever, in zoverre hij aan de inrichtingen voor bejaarde personen die in de vorm van handelsvennootschappen zijn opgericht, de verplichting oplegt om onder de leden van hun beheersorgaan hoogstens twee derde personen van hetzelfde geslacht te tellen, inbreuk zou maken op de bevoegdheid die bij artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, voorbehouden is aan de federale wetgever in de aangelegenheid van het handelsrecht en van het vennootschapsrecht.

B.4. Naar luid van de voormelde artikelen 3, § 1, en 8, § 1, van het decreet van 9 januari 2014 dienen de beheersorganen van de inrichtingen voor bejaarde personen, om in aanmerking te komen voor een werkingsvergunning, uit hoogstens twee derde personen van hetzelfde geslacht te bestaan.

B.5.1. Met toepassing van de artikelen 128 en 138 van de Grondwet hebben het Parlement van de Franse Gemeenschap en het Parlement van het Waalse Gewest in onderlinge overeenstemming beslist om aan het Waalse Gewest de uitoefening toe te kennen van de bevoegdheid die aan de Franse Gemeenschap in het Franse taalgebied is verleend bij artikel 5, § 1, I, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, wat het gezondheidsbeleid betreft, namelijk het beleid betreffende de zorgverstrekkingen in en buiten de verplegingsinrichtingen, alsook bij artikel 5, § 1, II, 5°, wat de bijstand aan personen betreft, namelijk het bejaardenbeleid.

B.5.2. Krachtens artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 5°, van dezelfde bijzondere wet is de federale wetgever bevoegd voor het handelsrecht en het vennootschapsrecht.

B.6.1. De Grondwetgever en de bijzondere wetgever hebben, voor zover zij niet anders hebben bepaald, aan de gemeenschappen en aan de gewesten de bevoegdheid toegekend om de regels uit te vaardigen die eigen zijn aan de aan hen toegekende aangelegenheden waarbij zij in voorkomend geval gebruik maken van de bevoegdheid die artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 aan hen verleent.

De bevoegdheid die artikel 5, § 1, I, 1°, en II, 5°, van de voormelde bijzondere wet, rekening houdend met hetgeen in B.5.1 is uiteengezet, toekent aan het Waalse Gewest inzake de zorgverstrekking en het bejaardenbeleid, impliceert dat het alle specifieke maatregelen vermag te nemen die het Gewest in staat stellen die bevoegdheden in het Franse taalgebied uit te oefenen.

B.6.2. In de memorie van toelichting van het ontwerp dat het eerste bestreden decreet is geworden, wordt uitgelegd : « Het Waalse Gewest raakt indirect en gedeeltelijk aan de bevoegdheid van de federale overheid inzake handelsvennootschappen en inzake de in het Wetboek van vennootschappen bepaalde regels betreffende de samenstelling. Niettemin verantwoordt het Waalse Gewest, om de in punt 1, 6), uiteengezette redenen, zijn zowel materiële als territoriale bevoegdheid om het onderhavige ontwerpdecreet aan te nemen » (ibid., p. 3). Te dezen was het Waalse Gewest van oordeel dat aangezien alleen de vzw's worden beoogd die een vergunning zouden aanvragen om een inrichting voor bejaarden te exploiteren, met uitsluiting van de handelsvennootschappen die dezelfde activiteiten in het Waalse Gewest uitoefenen, daaruit een verschil in behandeling onder de inrichtingen zou voortvloeien dat moeilijk te verantwoorden en weinig rationeel zou zijn. « Daarom dient het Waalse Gewest tegelijkertijd wetgevend op te treden in de sector van de inrichtingen voor bejaarde personen en daarin een voor al die inrichtingen eenvormig systeem in te voeren dat analoog is aan het systeem dat zal worden ingevoerd voor alle verenigingen zonder winstoogmerk die over een werkingsvergunning van het Waalse Gewest beschikken » (ibid., p. 3).

De regeling die het Waalse Gewest aldus heeft aangenomen, belet geenszins de uitoefening van de bevoegdheid van de federale overheid inzake handelsrecht en vennootschapsrecht. Door een samenstelling van hoogstens twee derde personen van hetzelfde geslacht op te leggen aan de organen van de handelsvennootschappen die een werkingsvergunning voor inrichtingen voor bejaarden in het Franse taalgebied wensen te verkrijgen, ligt het eerste bestreden decreet overigens in de lijn van artikel 518bis van het Wetboek van vennootschappen, dat vereist dat minstens een derde van de leden van de raad van bestuur van de beursgenoteerde handelsvennootschappen van een ander geslacht is dan de overige leden.

B.6.3. Door de erkenning van alle in het Franse taalgebied gevestigde inrichtingen voor bejaarden, met inbegrip van die welke zijn opgericht in de vorm van handelsvennootschappen, te doen afhangen van de naleving van een regel inzake de samenstelling van de beheersorganen, brengt het Waalse Gewest de regels die in het Wetboek van vennootschappen zijn bepaald met betrekking tot de organen van de handelsvennootschappen niet in het geding. De in het decreet vervatte verplichting betreft immers alleen het verkrijgen of behouden van de werkingsvergunning van de in het Franse taalgebied gevestigde inrichtingen voor bejaarden. De bestreden regeling wijzigt niet de regels betreffende de geldigheid van de beslissingen van de organen van de handelsvennootschappen die de bij het decreet bepaalde regel inzake gemengdheid niet zouden naleven.

B.7. Het middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie B.8. De verzoekende partijen (tweede middel in de zaak nr. 5967 en derde middel in de samengevoegde zaken nrs. 5977 en andere, alsook in de samengevoegde zaken nrs. 5971 en andere en in de samengevoegde zaken nrs. 5972 en andere) verwijten de bestreden decreten in hoofdzaak een positieve maatregel op te leggen, te dezen een quotum van hoogstens twee derde personen van hetzelfde geslacht, terwijl geen enkele kennelijke ongelijkheid zou zijn vastgesteld in de beheersorganen van de in de decreten beoogde inrichtingen en instellingen, waarbij de sanctie die overigens bij de bestreden decreten is vastgesteld, volgens hen onevenredig is.

B.9. Het stelsel van de gemengdheid dat bij de bestreden decreten is ingevoerd, moet, zoals in B.2 is opgemerkt, de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bevorderen in de beheersorganen van de in de decreten beoogde inrichtingen en instellingen. Die vertegenwoordiging strekt met name ertoe dat de kwaliteiten op het gebied van leiding geven en managen, van mannen en vrouwen die handelingen inzake « good corporate governance » stellen, ten goede komen aan elke inrichting.

B.10.1. Een maatregel van positieve actie kan slechts worden genomen wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : (1) er moet een kennelijke ongelijkheid zijn;(2) het verdwijnen van die ongelijkheid moet als een te bevorderen doelstelling worden aangewezen;(3) de maatregel van positieve actie moet van tijdelijke aard zijn en van dien aard dat hij verdwijnt zodra de beoogde doelstelling is bereikt;(4) de maatregel van positieve actie mag de rechten van anderen niet onnodig beperken (vergelijk met artikel 10, § 2, van de Antiracismewet, artikel 10, § 2, van de Algemene Antidiscriminatiewet en artikel 16, § 2, van de Genderwet). Bij de toetsing aan deze criteria dient rekening ermee te worden gehouden dat het te dezen om bestuursmandaten gaat en niet om de toegang tot tewerkstelling in de openbare of private sector.

B.10.2. De bestreden decreten beogen een meer evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de beheersorganen van de in de decreten beoogde inrichtingen en instellingen die beschikken over een werkingsvergunning of een erkenning of er een wensen te verkrijgen. Tijdens de parlementaire voorbereiding is aangevoerd dat een kennelijke ongelijkheid bestond, waarbij werd verwezen naar artikel 188 van het actieplatform van Peking van 1995, naar verschillende studies en naar een enquête van het Operationeel Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen, Sociale Actie en Gezondheid, dat, niet minder dan 930 door het Waalse Gewest erkende verenigingen zonder winstoogmerk (58 inrichtingen voor bejaarden) had ondervraagd over de samenstelling van hun raad van bestuur, waaruit blijkt dat daarvan slechts 396 (20 instellingen voor bejaarden) een raad van bestuur hebben die is samengesteld overeenkomstig de tweederderegel (Parl. St., Waals Parlement, 2013-2014, nr. 904-1, p. 3).

De maatregelen kunnen als tijdelijk worden beschouwd omdat artikel 11 van het eerste bestreden decreet en artikel 10 van de twee andere bestreden decreten een systeem invoeren waarbij de respectieve gevolgen van die maatregelen op gezette tijden worden geëvalueerd.

De artikelen 7 en 10 van het eerste decreet en de artikelen 6 en 9 van de twee andere bestreden decreten voorzien in overgangsmaatregelen die het de beoogde inrichtingen en instellingen die over een werkingsvergunning of een erkenning beschikken en de inrichtingen en instellingen die een vergunning of erkenning hebben aangevraagd vóór de respectieve inwerkingtreding ervan, mogelijk maken zich in orde te stellen gedurende een periode van drie jaar. De artikelen 4 en 9 van het eerste bestreden decreet en de artikelen 3 en 4 van de twee andere bestreden decreten stellen overigens de inrichtingen en instellingen die houder zijn van een werkingsvergunning of van een erkenning of die kandidaat zijn voor een erkenning in staat een afwijking aan te vragen op grond van het gegeven dat « de uitoefening van [hun] maatschappelijk doel de niet-gemengdheid inhoudt of [tot gevolg] heeft », alsook een tijdelijke afwijking wanneer de inrichting of instelling « de onmogelijkheid om zich [...] aan te passen [aan de in artikel 3 vastgestelde regel] bewijst op grond van objectieve gegevens en van de bepalingen genomen om de evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in haar beheersorgaan te verhogen ».

De bij de decreten bepaalde sancties, namelijk de intrekking van de werkingsvergunning of van de erkenning van de inrichting of instelling of de weigering om een erkenning toe te kennen aan de inrichtingen of instellingen die kandidaat zijn om die te verkrijgen, zijn in de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord : « Aldus berust de relevantie om wetgevend op te treden ten aanzien van die inrichtingen, met name op de vergunning waarover zij beschikken.

Het blijkt dus verantwoord om het behoud van die vergunning te doen afhangen van de naleving van de regel van de gemengdheid. Die maatregel is aldus in overeenstemming met het doel dat wordt nagestreefd door de invoering van een diversiteit van de geslachten in de beheersorganen van de inrichtingen voor bejaarden die beschikken over een werkingsvergunning van het Waalse Gewest. [...] De keuze voor die sanctie is eveneens verantwoord [...]. Omwille van de samenhang en de eenvormigheid wil het Waalse Gewest immers dezelfde sanctie invoeren voor de inrichtingen voor bejaarden die het mechanisme van de gemengdheid dat door het onderhavige ontwerpdecreet is ingevoerd, niet zouden naleven. Wanneer die eenvormigheid op het vlak van de sanctie niet zou worden ingevoerd, dan zou daaruit een verschil in behandeling voortvloeien tussen de inrichtingen voor bejaarden die zijn opgericht in de vorm van verenigingen zonder winstoogmerk en die in die hypothese niet zouden moeten vrezen voor hun werkingsvergunning, en alle andere verenigingen zonder winstoogmerk, ongeacht de beoogde sector, die zouden worden blootgesteld aan de sanctie van de intrekking van de erkenning. Om te voorkomen dat een dergelijke hypothese kan worden beschouwd als strijdig met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wil het Gewest die twee situaties op vergelijkbare wijze behandelen.

Andere sancties zoals de nietigheid van de beslissingen van de beheersorganen die onregelmatig zijn samengesteld, of nog, de nietigheid van de benoemingen van de leden van de beheersorganen die het mechanisme van de gemengdheid niet naleven, moeten overigens kennelijk achterwege worden gelaten in het licht van de draagwijdte van het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State in het kader van het onderzoek van het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen, teneinde de aanwezigheid van vrouwen in de beslissingsinstanties van de autonome overheidsbedrijven en de beursgenoteerde vennootschappen te waarborgen » (Parl. St., Waals Parlement, 2013-2014, nr. 903-1, p. 4).

Gelet op het doel van de decreten en de ingevoerde overgangs- en afwijkingsmaatregelen, moet men ervan uitgaan dat de bij de bestreden decreten bepaalde sancties niet op onevenredige wijze afbreuk doen aan de rechten van de beoogde inrichtingen en instellingen die daarvan het voorwerp zouden uitmaken, en zij geen onnodige beperkingen van de rechten van anderen inhouden. De regeling waarborgt zowel voor vrouwen als voor mannen een redelijke vertegenwoordiging in de betrokken beheersorganen.

B.11. De middelen zijn niet gegrond.

B.12. Het derde middel in de zaak nr. 5967 en het eerste middel in de samengevoegde zaken nrs. 5977 en andere, alsook in de samengevoegde zaken nrs. 5971 en andere en in de samengevoegde zaken nrs. 5972 en andere verwijten de bestreden decreten dat zij de inrichtingen en instellingen die zijn opgericht of worden bestuurd door minstens één publiekrechtelijke rechtspersoon uitsluiten van het toepassingsgebied ervan, terwijl dat verschil in behandeling op geen enkele objectieve en redelijke verantwoording zou steunen.

B.13. De parlementaire voorbereiding vermeldt : « [...] de keuze om bij voorrang wetgevend op te treden in het kader van de privésector in plaats van in de openbare sector is een opportuniteitskeuze, met name in het licht van de vaststellingen ter zake die getuigen van een kennelijk gebrek aan evenwicht tussen mannen en vrouwen in de beslissingsorganen van de privésector. Het Operationeel Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen, Sociale Actie en Gezondheid heeft aldus 58 inrichtingen voor bejaarden die beschikken over een werkingsvergunning, ondervraagd over de samenstelling van hun beheersorgaan. Er is gebleken dat 38 van die inrichtingen beschikken over een beheersorgaan waarvan de samenstelling niet in overeenstemming is met de regel van de gemengdheid. Meer bepaald hebben 33 inrichtingen een beheersorgaan dat is samengesteld uit een te groot aantal mannen en 5 hebben een beheersorgaan dat is samengesteld uit een te groot aantal vrouwen.

Het feit dat wetgevend wordt opgetreden ten aanzien van de privésector van de inrichtingen voor bejaarden die beschikken over een werkingsvergunning geeft aldus niet de wil van het Waalse Gewest weer om een onverantwoord verschil in behandeling in te voeren tussen de openbare sector en de privésector. Het getuigt gewoon van zijn wil om bij voorrang op te treden ten aanzien van de privé-inrichtingen voor bejaarden die beschikken over een werkingsvergunning. De wil van het Waalse Gewest bestaat op termijn overigens erin een specifieke regeling in te voeren die ertoe strekt een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de openbare verenigingssector te bevorderen, die meer zal toelaten rekening te houden met de specifieke kenmerken van die sector. Dat gegeven zou bijgevolg niet in strijd kunnen zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door het loutere feit dat eenzelfde erkenning zowel in de openbare sector als in de privésector zou kunnen worden verleend. Die opportuniteitskeuze wordt overigens versterkt door de werkelijke noodzaak om in die sector op te treden en blijft coherent naar het voorbeeld van het ontwerpdecreet van het Waalse Gewest dat bij voorrang een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen beoogt in de beheersorganen van enkel de privé-inrichtingen die beschikken over een werkingsvergunning verleend door het Waalse Gewest » (Parl. St., Waals Parlement, 2013-2014, nr. 903-1, p. 3).

B.14. Zelfs indien de twee categorieën van inrichtingen en instellingen die in de middelen worden beoogd, zich in vergelijkbare situaties bevinden, dan nog berust het aangevoerde verschil in behandeling op een objectief en verantwoord criterium, namelijk het al dan niet publieke karakter van de beheersorganen van de beoogde inrichtingen en instellingen.

In de openbare sector bestaan reeds regels die op verschillende niveaus quota opleggen waarmee rekening moet worden gehouden. De parlementaire voorbereiding vermeldt in dat verband : « In de openbare sector bestaan reeds regels, bepalingen die op verschillende niveaus quota opleggen, met name in de OCMW's via de organieke wet, in de provincies, in de instellingen van openbaar nut.

Het decreet van 15 mei 2003 bevorderde de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de adviesorganen. Het decreet van 2007 wijzigt dat van 12 februari 2004 betreffende de overheidsbestuurder teneinde de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen te bevorderen.

Die koers is vastgelegd door de Regering sinds het eerste ontwerp van de tekst, namelijk de oriëntatienota die door de Regering in maart 2011 is goedgekeurd.

Het is een eerste stap, maar zoals de Raad van State zegt, zal het steeds mogelijk zijn om verder te gaan, om later wetgevend te blijven optreden. Die beslissing ressorteert onder het zorgvuldigheidsbeginsel en dat is de reden waarom in de teksten is vermeld dat, wanneer een publiekrechtelijk rechtspersoon de vzw heeft opgericht of lid is van de raad van bestuur ervan, de instelling is uitgesloten van het toepassingsgebied » (Parl. St., Waals Parlement, 2013-2014, nr. 903-2, p. 6). Uit de voormelde parlementaire voorbereiding blijkt eveneens dat de wil van de decreetgever erin bestaat bij voorrang op te treden voor de inrichtingen en instellingen van de privésector, maar dat de reglementering geleidelijk zal moeten worden uitgebreid tot de inrichtingen en instellingen van de openbare sector. Er wordt gepreciseerd dat die geleidelijke invoering het mogelijk zal maken rekening te houden met de specifieke kenmerken van die sector.

B.15. De middelen zijn niet gegrond.

B.16. In een vierde middel verwijt de verzoekende partij in de zaak nr. 5967 het eerste bestreden decreet een onverantwoord verschil in behandeling in te voeren tussen de inrichtingen voor bejaarden die over een werkingsvergunning beschikken en waaraan een termijn van drie jaar wordt toegekend om zich in overeenstemming te brengen met het decreet, en de inrichtingen voor bejaarden die een erkenning aanvragen na de inwerkingtreding van het decreet, en die geen dergelijke termijn genieten. Zij verwijt dus in hoofdzaak dat voor die tweede categorie van inrichtingen voor bejaarden niet in dezelfde overgangsregeling wordt voorzien.

In hun derde middel verwijten de verzoekende partijen in de samengevoegde zaken nrs. 5977 en andere, alsook de verzoekende partijen in de samengevoegde zaken nrs. 5971 en andere en in de samengevoegde zaken nrs. 5972 en andere de bestreden decreten nog dat de inrichtingen en instellingen waarvan de erkenning van bepaalde duur vervalt tussen 28 januari 2014 en 28 januari 2017 niet dezelfde overgangsregeling kunnen genieten.

B.17.1. Het staat in beginsel aan de decreetgever te beoordelen of een decretale wijziging moet samengaan met overgangsmaatregelen teneinde rekening te houden met de rechtmatige verwachtingen van de betrokken personen en het komt hem toe te bepalen onder welke voorwaarden en binnen welke termijnen in het voordeel van die personen van de nieuwe bepalingen zal kunnen worden afgeweken.

Inherent aan een overgangsregeling is dat een onderscheid wordt gemaakt tussen personen die betrokken zijn bij rechtstoestanden die onder het toepassingsgebied van de vroegere regeling vallen en personen die betrokken zijn bij rechtstoestanden die onder het toepassingsgebied van een nieuwe regeling vallen. Een dergelijk onderscheid houdt op zich geen schending in van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet : elke overgangsbepaling zou onmogelijk zijn, indien zou worden aangenomen dat zulke bepalingen de voormelde grondwetsbepalingen zouden schenden om de enkele reden dat zij afwijken van de toepassingsvoorwaarden van de nieuwe wetgeving.

B.17.2. Indien de decreetgever een beleidswijziging noodzakelijk acht, kan hij beslissen daaraan een onmiddellijke uitwerking te geven en in beginsel is hij niet ertoe gehouden in een overgangsregeling te voorzien. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet zijn alleen geschonden indien de overgangsregeling of de ontstentenis ervan leidt tot een verschil in behandeling dat niet redelijk kan worden verantwoord of indien op overdreven wijze afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van het gewettigd vertrouwen. Dat is het geval wanneer afbreuk wordt gedaan aan de rechtmatige verwachtingen van een categorie van personen zonder dat een dwingende reden van algemeen belang het ontbreken van een overgangsregeling kan verantwoorden (zie arrest nr. 86/2015, B.4.6).

B.17.3. Te dezen is de overgangsregeling waarin de decreten voorzien voor de beoogde inrichtingen en instellingen die beschikken over een werkingsvergunning of erkenning of die een erkenning hadden aangevraagd vóór de inwerkingtreding van de decreten, verantwoord door het feit dat het onredelijk zou zijn geweest de werkingsvergunning onmiddellijk in te trekken of de erkenning niet toe te kennen aan inrichtingen of instellingen die niet konden voorzien dat een regel van gemengdheid voortaan op hun beheersorganen van toepassing zou zijn.

In tegenstelling tot de inrichtingen en instellingen die een overgangsregeling genieten, hebben de inrichtingen en instellingen die een erkenning na de inwerkingtreding van de decreten hebben aangevraagd, kennis van de nieuwe vereiste. Zij kunnen de samenstelling van hun beheersorgaan aldus aanpassen aan de regel van het 2/3-quotum alvorens hun aanvraag in te dienen, of zelfs de tijdelijke afwijking aanvragen waarin artikel 9, § 2, van het eerste bestreden decreet en artikel 3, § 2, van de twee andere bestreden decreten voorzien.

De situatie van de inrichtingen en instellingen die de verlenging aanvragen van hun vergunning of erkenning die is vervallen in de overgangsperiode, verschilt daarentegen niet fundamenteel van die van vergunde inrichtingen en erkende instellingen. Aangezien de Waalse decreetgever heeft voorzien in een overgangsperiode van drie jaar om een categorie van inrichtingen en instellingen in staat te stellen zich in overeenstemming te brengen met de regel van de sociale gemengdheid, had hij moeten verantwoorden waarom dezelfde overgangsregeling niet eveneens is ingevoerd voor de inrichtingen en instellingen waarvan de erkenning vervalt in de loop van de overgangsperiode. Gelet op de sanctie bestaande in de weigering van de erkenning, heeft het bekritiseerde verschil in behandeling onevenredige gevolgen.

B.18. In die mate zijn de middelen die in de samengevoegde zaken nrs. 5977 en andere, alsook in de samengevoegde zaken nrs. 5971 en andere en in de samengevoegde zaken nrs. 5972 en andere zijn aangevoerd, gegrond. Artikel 7, § 1, van het eerste bestreden decreet, alsook artikel 6, § 1, van de twee andere bestreden decreten dienen te worden vernietigd in zoverre die bepalingen niet van toepassing zijn op de verlengingen van de werkingsvergunningen of erkenningen.

B.19. In het vijfde middel in de zaak nr. 5967 verwijt de verzoekende partij het eerste bestreden decreet zonder onderscheid van toepassing te zijn op de inrichtingen voor bejaarden, met inbegrip van de serviceflats, ten aanzien waarvan het opleggen van de regel van de gemengdheid in strijd zou zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 10, 11 en 16 van de richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, en inzonderheid met het beginsel van vrijheid van vestiging en met het beginsel van vrij verkeer van diensten. Zij verwijt de bestreden regel in hoofdzaak dat die niet verantwoord is door een dwingende reden van algemeen belang, hetgeen in strijd is met de vereiste van artikel 10 van de voormelde richtlijn.

B.20. Luidens artikel 4, punt 8, van de voormelde richtlijn dient onder dwingende redenen van algemeen belang te worden begrepen « redenen die als zodanig zijn erkend in de rechtspraak van het Hof van Justitie; waaronder de volgende gronden : openbare orde, openbare veiligheid, staatsveiligheid, volksgezondheid, handhaving van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel, bescherming van consumenten, afnemers van diensten en werknemers, eerlijkheid van handelstransacties, fraudebestrijding, bescherming van het milieu en het stedelijk milieu, diergezondheid, intellectuele eigendom, behoud van het nationaal historisch en artistiek erfgoed en doelstellingen van het sociaal beleid en het cultuurbeleid ».

Zoals is vermeld in B.10.2 is de regel van de gemengdheid te dezen verantwoord door de kennelijke ongelijkheid die de decreetgever heeft vastgesteld in de vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de beheersorganen van de inrichtingen voor bejaarden. Zoals eveneens is vastgesteld, doet de regel, die tijdelijk is en voorziet in evaluatiemaatregelen, overigens niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de exploitanten van de inrichtingen voor bejaarden en inzonderheid te dezen aan die van de serviceflats.

B.21. Het middel is niet gegrond.

B.22. In een tweede middel verwijten de verzoekende partijen in de samengevoegde zaken nrs. 5977 en andere, alsook de verzoekende partijen in de samengevoegde zaken nrs. 5971 en andere en in de samengevoegde zaken nrs. 5972 en andere de bestreden decreten quota op te leggen voor de leden van hetzelfde geslacht in het beheersorgaan van vennootschappen en verenigingen, zonder rekening te houden met het door de vereniging nagestreefde project, noch met de ingevoerde regeling voor de keuze van diegenen die zitting hebben in de beheersorganen, noch met de bekwaamheden en kenmerken van iedere kandidaat. De bestreden decreten zouden zonder verantwoording afbreuk doen aan de vrijheid van vereniging zoals gewaarborgd bij artikel 27 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.23. Artikel 27 van de Grondwet bepaalt : « De Belgen hebben het recht van vereniging; dit recht kan niet aan enige preventieve maatregel worden onderworpen ».

Artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht om vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen. 2. De uitoefening van deze rechten kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.Dit artikel verbiedt niet, dat wettige beperkingen worden aangebracht in de uitoefening van deze rechten door leden van de gewapende macht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat ».

B.24.1. Artikel 27 van de Grondwet erkent het recht om zich te verenigen, alsook het recht om zich niet te verenigen, en verbiedt dat recht aan preventieve maatregelen te onderwerpen.

Wanneer een verdragsbepaling die België bindt, een draagwijdte heeft die analoog is aan die van een aangevoerde grondwetsbepaling, vormen de waarborgen vervat in die verdragsbepaling een onlosmakelijk geheel met de waarborgen die in de betrokken grondwetsbepaling zijn opgenomen.

Om de draagwijdte van de vrijheid van vereniging, gewaarborgd door artikel 27 van de Grondwet, te bepalen, dient derhalve ook rekening te worden gehouden met onder meer artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.24.2. De bestreden decreten, die beantwoorden aan het legitiem doel om een evenwichtige vertegenwoordiging te waarborgen van mannen en vrouwen in de beheersorganen van de inrichtingen en instellingen, hebben niet tot doel, noch tot gevolg de vrijheid van vereniging te regelen van de personen tot wie ze zich richten. Bovendien belet de vrijheid van vereniging niet dat de privé-inrichtingen die nauw willen samenwerken met een publiekrechtelijke inrichting of een inrichting met een opdracht van algemeen belang, zoals te dezen de hulp aan personen en gezinnen, worden onderworpen aan werkings- en toezichtsmodaliteiten die verantwoord zijn wegens die bijzondere verhouding met de uitoefening van opdrachten van openbare dienst.

Ten slotte maken de afwijkingsmaatregelen bepaald in artikel 4, § 2, en in artikel 9, § 2, van het eerste bestreden decreet en in de artikelen 3, § 2, en 8, § 2, van de twee andere bestreden decreten het een door de decreten beoogde inrichting of instelling mogelijk een afwijking te verkrijgen wanneer zij aantoont dat de uitoefening van haar maatschappelijk doel de niet-gemengdheid impliceert of tot gevolg heeft of wanneer zij aantoont dat zij in de onmogelijkheid verkeert om zich onmiddellijk in overeenstemming te brengen met de regel van de gemengdheid, op basis van objectieve gegevens en van de bepalingen genomen om de evenwichtige deelname van mannen en vrouwen in haar beheersorgaan te vergroten.

B.25. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof - vernietigt : 1) artikel 7, § 1, van het decreet van het Waalse Gewest van 9 januari 2014 « tot bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de beheersorganen van de inrichtingen voor bejaarde personen in het Waalse Gewest »;2) artikel 6, § 1, van het decreet van het Waalse Gewest van 9 januari 2014 « tot bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur van de door het Waalse Gewest erkende privé-instellingen voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet »;3) artikel 6, § 1, van het decreet van het Waalse Gewest van 9 januari 2014 « tot bevordering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur van de door het Waalse Gewest erkende privé-instellingen » in zoverre die bepalingen niet van toepassing zijn op de verlengingen van de werkingsvergunningen en erkenningen; - verwerpt de beroepen voor het overige.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 22 oktober 2015.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels

^